Beleidsregel voor het vergroten van woningen in het buitengebied o.g.v. artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 4.1.1. lid 1 sub a Besluit ruimtelijke ordening

Geldend van 30-04-2009 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel voor het vergroten van woningen in het buitengebied o.g.v. artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 4.1.1. lid 1 sub a Besluit ruimtelijke ordening

Inleiding

Wetswijziging Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Hierin worden nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening gegeven met als doel:

  • a.

    de positie van het bestemmingsplan te versterken;

  • b.

    de doelgerichtheid en doeltreffendheid van het ruimtelijk beleid te vergroten; en

  • c.

    de ruimtelijke regelgeving te vereenvoudigen.

De Wet op de ruimtelijke ordening stoelt op het basisprincipe dat iedere bestuurslaag verantwoordelijk is voor het eigen ruimtelijk beleid en het instrumentarium krijgt om dat beleid te realiseren.

Het belangrijkste instrumentarium dat een gemeente ter beschikking staat voor het ruimtelijk beleid is het bestemmingsplan, artikel 3.1 Wro. De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden. Deze regels betreffen in elk geval regels over het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.

Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen.

De Wet op de ruimtelijke ordening kent daarnaast een aantal mogelijkheden om afwijkingen van de planologische regeling, het bestemmingsplan, te realiseren in de vorm van ontheffingen. Vanwege de gewenste flexibiliteit kent de Wro aan het college van B&W o.a. de mogelijkheid toe om een “buitenplanse” ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan voor bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, artikel 3.23 Wro juncto artikel 4.1.1 Bro. Het betreft hier een lijst van gevallen van in beginsel geringe planologische betekenis. De ontheffingsmogelijkheid voorkomt dat een gemeente voor kleinere bouwwerken die niet passen in het geldende bestemmingsplan, maar door de gemeente wel aanvaardbaar worden geacht, een bestemmingsplanwijziging in procedure moet brengen. Hieronder wordt ingegaan op het te voeren beleid inzake de “buitenplanse” ontheffing.

Wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) per 1 maart 2009 en de reikwijdte van artikel 3.23 Wro juncto 4.1.1 eerste lid Bro

Artikel 3.23 Wro is de basis voor ontheffingen ten behoeve van bij of krachtens AMvB aangegeven gevallen. In artikel 4.1.1 Bro is de ontheffingenlijst opgenomen. Gezien de limitatieve opsomming van gevallen waarin ontheffing mogelijk is, is deze lijst in artikel 4.1.1 Bro maatgevend. De bevoegdheid tot het verlenen van de ontheffing ligt bij het college van burgemeester en wethouders, met de mogelijkheid tot delegatie. Ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend en er kunnen voorschriften aan worden verbonden. De ontheffing kan worden overgedragen (m.u.v. de gebruikswijziging van een recreatiewoning).

In het Besluit van 21 januari 2009, houdende wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening, is een aantal oneffenheden hersteld. De motivering van de minister van Vrom voor de aanpassing van het Bro, is om de tekst van dit artikelonderdeel duidelijker af te stemmen op de tekst van (het oude) artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. Gebleken is dat dit onvoldoende gebeurd was en het verzuim is bij de wijziging van het Bro per 1 maart 2009, hersteld. Daarbij is onder andere artikel 4.1.1 eerste lid Bro gewijzigd.

Het gewijzigde artikel 4.1.1 eerste lid sub a Bro luidt:

“Voor toepassing van artikel 3.23 eerste lid van de wet komen in aanmerking:

  • a.

    een uitbreiding van of [1] een bijgebouw [2] bij een woning, mits het aantal woningen gelijk blijft en voor zover buiten de bebouwde kom:

    • 1e.

      het bouwwerk een bruto oppervlak heeft van ten hoogste 150 m2,

    • 2e.

      het bouwwerk, gemeten vanaf het aansluitend terrein [3], niet hoger is dan 5m, en

    • 3e.

      het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein [3] voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden.”

Toelichting:

  • 1

    Allereerst is het goed om op te merken dat het woordje “of” opgenomen is in de ontheffing o.g.v. artikel 3.23 Wro juncto artikel 4.1.1 lid 1 sub a Bro. Dit houdt dus in dat er sprake is van een uitbreiding of een bijgebouw bij een woning buiten de bebouwde kom. Tot de maximale grens van 150 m2 die in het Bro gesteld wordt, kan de ontheffing, eenmalig of cumulatief worden toegepast (bv. in eerste instantie een gedeelte van het maximum van 75 m2 gebruiken voor een aanbouw en op een later tijdstip het resterende deel met een maximum van 75 m2 gebruiken voor een bijgebouw of aanbouw (facultatief).

  • 2

    Volgens vaste jurisprudentie wordt onder bijgebouw verstaan: “een gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw”(ABR 5 oktober 2005, Horst aan de Maas, 200500486/1, AU3804).

  • 3

    De relatie met de bestemmingsplansystematiek en “aansluitend erf”. Het aansluitend erf is het terrein dat op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt. Het bouwplan moet dan zijn gesitueerd op een voor bebouwing begrensd bouwperceel. Een bijgebouw hoeft echter niet per se te worden gebouwd binnen het bouwblok waarop de woning zich bevindt, maar mag ook worden gebouwd binnen een andere bestemming (ABR 22 december 2004, 's-Hertogenbosch, Abkort 2005, 27). Het aangrenzende perceel moet wel bestemd zijn voor de desbetreffende functie (bv. een aparte erfbestemming (zonder bebouwing) bij een woonbestemming).

Maximale inhoud van woningen o.g.v. het geldende bestemmingsplan “Buitengebied 2006”

In het buitengebied geldt het door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan “Buitengebied 2006”, dat eind april 2008 in werking is getreden. In het bestemmingsplan is in artikel 8 van de voorschriften bepaalt dat de maximale inhoud van een agrarische en burgerwoning 650 m3 mag zijn.

Via een binnenplanse ontheffing ex artikel 3.6 lid 1 sub c Wro, mits voldaan wordt aan de gestelde eisen in artikel 8 lid 4 van de voorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied 2006”, kan dit opgehoogd worden tot maximaal 750 m3 voor een burgerwoning.

Via een binnenplanse ontheffing ex artikel 3.6 lid 1 sub c Wro, mits voldaan wordt aan de gestelde eisen in artikel 22 lid 1 sub c van de voorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied 2006”, kan dit opgehoogd worden tot maximaal 715 m3 voor een agrarische woning.

(Ongewenste) maximale inhoud van woningen bij de maximale toepassing van de in het Bro gegeven ruimte voor een buitenplanse ontheffing

Aanbouwen

Een buitenplanse ontheffing ex 3.23 Wro juncto 4.1.1 sub a Bro gaat buiten de geldende bepalingen van het bestemmingsplan heen.

Bij een maximale toepassing van de in de Amvb gegeven ruimte, zou via een ontheffing o.g.v. artikel 3.23 Wro juncto 4.1.1 lid 1 sub a Bro, aan een bestaande woning een aanbouw gerealiseerd kunnen worden van maximaal 5 meter hoog x 150 m2 oppervlakte = 750 m3 inhoud. Dit zou inhouden dat woningen in het buitengebied qua inhoud verdubbeld kunnen worden, (bestaande woning van 650 m3 of 750 m3 kan via aanbouwen met maximaal 750 m3 vergroot worden). Een burger- of een agrarische woning met een inhoud van 1400 m3/1500 m3 in het buitengebied wordt vanuit ruimtelijk oogpunt onwenselijk geacht. Het gevaar van een verdere verstening van het buitengebied, de beperking van het open doorzicht op sommige plaatsen en het ontmoedigen van het illegaal/strijdig in gebruik nemen van een deel van een woning, ontstaat bij het toestaan van te grote woningen in het buitengebied.

Conclusie:

Het standpunt is daarom ingenomen om niet de maximale mogelijkheden in het Bro voor het vergroten van agrarische- en burgerwoningen met een aanbouw als uitgangspunt voor het te hanteren beleid in de gemeente Bunschoten te hanteren.

Bijgebouwen

Een buitenplanse ontheffing ex 3.23 Wro juncto 4.1.1 sub a Bro gaat buiten de geldende bepalingen van het bestemmingsplan heen.

Bij een maximale toepassing van de in de Amvb gegeven ruimte, zou via een ontheffing o.g.v. artikel 3.23 Wro juncto 4.1.1 lid 1 sub a Bro, bij een bestaande woning een bijgebouw gerealiseerd kunnen worden van maximaal 150 m2 oppervlakte. Het bestemmingsplan "Buitengebied 2006" staat een maximale oppervlakte van 100 m2 toe.

Een bijgebouw van maximaal 250 m2 (100 m2 o.g.v. het bestemmingsplan "Buitengebied 2006" en 150 m2 o.g.v. de Bro) zou dan mogelijk kunnen worden, hetgeen vanuit ruimtelijk oogpunt onwenselijk wordt geacht. Het gevaar voor verdere verstening van het buitengebied en het voorkomen van ongewenste gebruiksactiviteiten in grote bijgebouwen bij burgerwoningen in het buitengebied, ontstat bij het toestaan van te grote bijgebouwen bij burgerwoningen in het buitengebied.

Conclusie:

Het standpunt is daarom ingenomen om NIET de maximale mogelijkheden in het Bro van 150 m2 voor het bouwen van een bijgebouw bij burgerwoningen als uitgangspunt voor het te hanteren beleid in de gemeente Bunschoten te hanteren.

Beleidsregel voor de toepassing van artikel 3.23 Wro juncto 4.1.1 lid 1 sub a Bro De toepassing van artikel 4.1.1 Bro kan op voorhand echter niet (volledig) worden uitgesloten.

Daarom is het wenselijk geacht via een beleidsregel de toepassing van artikel 3.23 Wro juncto 4.1.1 lid 1 sub a Bro nader te reguleren. Een beleidsregel is in algemene zin het resultaat van een belangenafweging, waarnaar verwezen kan worden voor de motivering tot het in beginsel willen meewerken aan een verzoek dat past binnen het beleidskader. Dit laat echter onverlet dat bij iedere concrete aanvraag er wel een deugdelijke belangenafweging plaats dient te vinden, waarbij naast stedenbouwkundige belangen ook privaatrechtelijke belangen een rol spelen, voordat tot vergunningverlening wordt overgegaan. [1]

Een duidelijk en consequent toegepast beleidskader dient de rechtszekerheid van burgers.

Aanbouwen

Aan het uitbreiden van woningen met een woonbestemming of een agrarische bestemming met een aanbouw in het buitengebied van de gemeente Bunschoten, kan via een ontheffing ex artikel 3.23 Wro juncto 4.1.1 lid 1 sub a Bro meegewerkt worden, waarbij het vanuit ruimtelijk oogpunt gewenst niet meer dan een maximale inhoud van 1000 m3toe te staan (woningen inclusief de aanbouwen). Hierbij gelden een aantal voorwaarden (cumulatief):

  • 1e.

    het aantal woningen moet gelijk blijven,

  • 2e.

    de aanbouw is, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet hoger dan 5 m, en

  • 3e.

    het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden,

  • 4e.

    de woning, inclusief de aanbouwen, mag een inhoud hebben van maximaal 1000 m3,

  • 5e.

    indien o.g.v. de Erfgoedverordening 2008 van de gemeente Bunschoten sprake is werkzaamheden in de bodem dieper dan 30 cm onder de oppervlakte, die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, zal een nader archeologisch (voor)onderzoek kunnen worden geëist als bedoeld in artikel 14 van deze Verordening,

  • 6e.

    de aanvrager geeft schriftelijk het gebruik van de aanbouw aan. De gebruiksbepalingen dienen conform de bestemming "wonen" zijn als geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied 2006.

  • 7e.

    er dient een door de eigenaren van het perceel ondertekende planschadeovereenkomst door de gemeente retour ontvangen te zijn, voordat de ontheffingsprocedure wordt gestart.

Toelichting:

Vanuit ruimtelijk oogpunt wordt het voor het buitengebied van de gemeente Bunschoten wenselijk geacht dat de maximale inhoud van de woning van 1000 m3 niet overschreden wordt. Een aanbouw bestaat vaak uit één bouwlaag met of zonder een kap. De aanbouw dient qua uiterlijke verschijningsvorm echter wel ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw.

Dit vloeit o.a. voort uit de eis dat de hoogte van het bouwwerk maximaal 5 meter boven het aansluitend terrein mag bedragen. Het aansluitend terrein is het terrein dat op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt. De aanbouw moet binnen het voor bebouwing begrensd bouwperceel waarop de woning zich bevindt, zijn gesitueerd.

Op 29 september 2008 heeft de gemeenteraad de “Erfgoedverordening 2008 gemeente Bunschoten” vastgesteld o.g.v. artikel 38 van de Monumentenwet. Indien er uit het (voor)onderzoek blijkt dat er sprake is van archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, kan er in de bouwvergunning in de vergunningsvoorwaarden opgenomen worden dat pas gebouwd mag worden nadat de resultaten van het archeologisch onderzoek zijn beoordeeld en goedgekeurd.

Als gevolg van de wetswijziging van 1 juli 2005 geldt bij ontheffingen als regel dat voordat een procedure wordt opgestart, er planschadeovereenkomsten worden gesloten en deze ondertekend retour moeten zijn ontvangen.

Bijgebouwen

Aan het uitbreiden van een bijgebouw bij burgerwoningen met de bestemming “wonen” in het buitengebied van de gemeente Bunschoten, kan via een ontheffing ex artikel 3.23 Wro juncto 4.1.1 lid 1 sub a Bro meegewerkt worden, waarbij vanuit ruimtelijk oogpunt gewenst is om een maximale bruto oppervlakte van 150 m2 toe te staan (inclusief de reeds bestaande bebouwing).

Hierbij gelden een aantal voorwaarden (cumulatief):

  • 1e.

    het aantal woningen gelijk blijft,

  • 2e.

    het bouwwerk een bruto oppervlak heeft van ten hoogste 150 m2,

  • 3e.

    het bouwwerk, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet hoger is dan 5m, en

  • 4e.

    het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden.

  • 5e.

    de aanvrager geeft schriftelijk het gebruik van het bijgebouw aan. Het gebruik dient te passen binnen de gebruiksbepalingen van een bijgebouw.

  • 6e.

    er dient een door de eigenaren van het perceel ondertekende planschadeovereenkomst door de gemeente retour ontvangen te zijn, voordat de ontheffingsprocedure wordt gestart.

Toelichting:

Voor agrarische bedrijven biedt de bedrijfsbestemming zelf alsmede de bij een agrarisch bedrijf behorende bedrijfsruimten, voldoende ruimte voor het bouwen van bijgebouwen. Het beleid voor de bijgebouwen is daarom alleen van toepassing bij burgerwoningen met de bestemming “wonen”. Het bestemmingsplan “Buitengebied 2006” geeft in artikel 8 lid 3 sub e aan dat de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde woning behorende bouwvergunningplichtige bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 100 m2. Het Bro geeft een ontheffingsmogelijkheid van maximaal 150 m2. De maximale ontheffingsmogelijkheid van 150 m2 naast de mogelijkheid in het bestemmingsplan van 100 m2 benutten, waardoor het totaal aan bijgebouwen op 250 m2kan uitkomen, is echter vanuit ruimtelijk oogpunt ongewenst. De aannemelijke kans dat dit zal leiden tot allerlei ruimtelijk ongewenste gebruiksactiviteiten in het buitengebied waartegen (achteraf) handhavend opgetreden zal moeten worden, moet voorkomen worden.

Vanuit ruimtelijk oogpunt bestaan geen bezwaren tegen een maximale bruto oppervlakte van 150 m2aan bijgebouwen op een perceel, mits aan de overige gestelde voorwaarden voldaan wordt zoals o.a. het gebruik en reeds op het perceel aanwezige bijgebouwen. De reeds bestaande bebouwing aan bijgebouwen op het perceel (N.B. dus ook bijgebouwen die buiten het bouwperceel aanwezig zijn, maar wel bij het bouwperceel horen) is o.a. dus bepalend in hoeverre nog via een buitenplanse ontheffing medewerking wordt verleend (indien er al 100 m2aan bijgebouwen aanwezig is, zal via een buitenplanse vrijstelling nog voor maximaal 50 m2 medewerking kunnen worden verleend).

N.B. Volledigheidshalve moet worden opgemerkt dat bouwwerken die NIET bouwvergunningplichtig zijn, o.g.v. artikel 3.25 van de Wro niet worden getoetst aan het bestemmingsplan.

Als gevolg van de wetswijziging van 1 juli 2005 geldt bij ontheffingen als regel dat voordat een procedure wordt opgestart, er planschadeovereenkomsten worden gesloten en deze ondertekend retour moeten zijn ontvangen.

Procedure totstandkoming ontheffingsbesluit

Op de voorbereiding van het ontheffingsbesluit is afdeling 3.4 Awb van toepassing. Alleen belanghebbenden kunnen een zienswijzen indienen. Binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag moet worden beslist of de voorbereidingsprocedure wordt gestart (artikel 3.24, lid 1 Wro). Als besloten wordt om dat niet te doen, moet de ontheffing worden geweigerd.

Hiertegen kan bezwaar en beroep in twee instanties worden aangetekend. Als de procedure wel wordt gestart, moet het besluit binnen vier weken na afloop van de ter inzage legging volgen. Tegen dit besluit tot verlening of weigering van de ontheffing kan direct beroep in twee instanties worden ingesteld. De ontheffing treedt in werking met ingang van de zevende week na de dag waarop zij is bekendgemaakt, tenzij een voorlopige voorziening is aangevraagd.

In de regel gaat een ontheffing gepaard met gelijktijdige verlening van de bouwvergunning. Door de bepaling dat de ontheffing pas de zevende week na de bekendmaking in werking treedt, kan van de bouwvergunning niet eerder gebruik worden gemaakt. Dit betekent dat geen voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter hoeft te worden gevraagd om de bouwvergunning te schorsen.

Vaststelling

Dit beleid is vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouder van 28 april 2009.

Inwerkingtreding beleid

Dit beleid is gepubliceerd in de plaatselijke krant “De Bunschoter” van 29 april 2009 en geplaatst op de gemeentelijke website. Op grond van artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht treedt het beleid de dag na publicatie in werking.

Ondertekening

Bunschoten, 28 april 2009.
burgemeester en wethouders,
J.P. van Velden, secretaris/directeur
M. van de Groep, burgemeester

Voetnoot

[1]

O.g.v. artikel 4:84 Awb dient een bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel te handelen, tenzij de gevolgen onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.