Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening participatie schoolgaande kinderen gemeente Castricum 2012

Geldend van 15-03-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening participatie schoolgaande kinderen gemeente Castricum 2012

Verordening participatie schoolgaande kinderen gemeente Castricum 2012

De raad van de gemeente Castricum;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 januari 2012;

gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet en gelet op artikel 8, eerste lid onderdeel g, van de Wet werk en bijstand;

gezien het advies van de raadscarrousel van 16 februari 2012;

overwegende, dat het van wezenlijk belang wordt geacht dat kinderen zich door maatschappelijke participatie kunnen ontplooien en ontwikkelen en daarin niet belemmerd worden door de financiële positie van de ouder(s), dat gemeenten daaraan dienen bij te dragen door het voeren van beleid, gericht op inkomensondersteuning van ouders met schoolgaande kinderen;

besluit vast te stellen:

Verordening participatie schoolgaande kinderen gemeente Castricum 2012

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum;

b. wet: de Wet werk en bijstand;

c. maatschappelijke participatie: het deelnemen aan activiteiten met een sportief, educatief, sociaal dan wel cultureel karakter door schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen.

d. voorziening: een vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning in natura, gericht op de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen, ter bevordering van maatschappelijke participatie;

e. schoolgaand kind: een ten laste komend kind tot en met 17 jaar van een ouder met een laag inkomen, voor wie de leer- of kwalificatieplicht, bedoeld in artikel 4 van de Leerplichtwet, geldt;

f. laag inkomen: een inkomen tot maximaal 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in de wet;

g. vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet op de aanvraagdatum van de voorziening?.

 

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1 De gemeenteraad beschouwt het als zijn taak om de maatschappelijke participatie te bevorderen en het aantal schoolgaande kinderen dat belemmeringen ondervindt in die participatie door de financiële positie van hun ouders, terug te dringen. 

  • 2 Deze verordening stelt regels over de wijze waarop de in het eerste lid genoemde taak door het college wordt uitgevoerd, met inbegrip van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie.

Artikel 3 Verantwoordelijkheid college

  • 1 Het college zet zich in voor het tot stand komen en ondersteunen van diensten door rechtspersonen die naar zijn oordeel bijdragen aan maatschappelijke participatie.

  • 2 Het college biedt voorzieningen aan, die gericht zijn op maatschappelijke participatie.

  • 3 . Indien een voorziening, bedoeld in het tweede lid, het rechtskarakter heeft van categoriale bijzondere bijstand, bedoeld in artikel 35, vijfde lid, van de wet, draagt het college er zorg voor dat deze bijstand uitsluitend wordt verstrekt aan de ouder van het schoolgaande kind

    met een inkomen tot maximaal 110% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 4 Het college werkt bij het bevorderen van maatschappelijke participatie samen met natuurlijke personen en rechtspersonen, voor zover die samenwerking naar het oordeel van het college daaraan bijdraagt.

Artikel 4 Doelgroepen

Het college biedt voorzieningen aan ten behoeve van schoolgaande kinderen tot en met 17 jaar.

Artikel 5 Beleidsnotitie en –verslag

  • 1 In een beleidsnotitie zet het college jaarlijks uiteen:

    a. welke voorzieningen door het college beschikbaar worden gesteld;

    b. voor welke doelgroep die voorzieningen zijn bestemd;

    c. welke vorm de voorzieningen hebben;

    d. de hoogte van de financiële bijdrage per voorziening, en

    e. indien er met natuurlijke personen of rechtspersonen wordt samengewerkt bij het aanbieden van voorzieningen, hoe die samenwerking vormgegeven wordt.

  • 2 In de beleidsnotitie zet het college in het bijzonder uiteen op welke wijze middels categoriale bijzondere bijstand wordt bijgedragen aan de maatschappelijke participatie.

  • 3 Het college verantwoordt via de jaarrekening hoeveel kinderen tot en met 17 jaar zijn ondersteund met voorzieningen en de totale uitgaven van de voorzieningen.

Artikel 6 Vorm van een voorziening

  • 1 Tenzij de gemeenteraad anders heeft bepaald, stelt het college de vorm van een voorziening vast.

  • 2 Bij het bepalen van de vorm van een voorziening kiest het college voor de vorm die naar zijn oordeel het meest doeltreffend is om de maatschappelijke participatie te bevorderen.

Artikel 7 Beslissingen van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ouder van het schoolgaande kind afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na publicatie en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening participatie schoolgaande kinderen gemeente Castricum 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Castricum op 8 maart 2012.
 
de griffier,                     de voorzitter,
 
mr. V.H. Hornstra        drs. A. Mans
 

Toelichting 1 Nieuwe Toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Gebruikte begrippen waarvan de betekenis niet zondermeer duidelijk is worden hier omschreven. Het begrip ‘maatschappelijke participatie’ is hier omschreven, ter uitvoering van de opdracht van de wetgever, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB. Er is gekozen voor een ruime betekenis. Maatschappelijke participatie kan op vele wijzen plaatsvinden en niet ieder kind is hetzelfde. Om die reden wordt het begrip op deze plaats in zo algemeen mogelijke bewoordingen gedefinieerd, en wordt het toegespitst op ouders van schoolgaande kinderen, met een laag inkomen. Een dergelijke begripsomschrijving heeft als voordeel dat op andere plaatsen in de verordening volstaan kan worden met het begrip ‘maatschappelijke participatie’, waarmee dan gedoeld wordt op de participatie van de hier beschreven doelgroep.

In het vervolg van de verordening wordt verduidelijkt op welke wijze gemeenteraad en college invulling geven aan de ondersteuning van maatschappelijke participatie.

Het begrip ‘voorziening’ is in de verordening gebruikt en heeft een ruime betekenis gekregen. In wezen wordt met iedere vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning in natura door het college die specifiek is bestemd voor de maatschappelijke participatie van kinderen, uitvoering gegeven aan de wens van de wetgever als verwoord in de Memorie van Toelichting op artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB. Een dergelijke voorziening kan bijzondere bijstand zijn, maar ook een tegemoetkoming of kostenvergoeding dan wel een subsidie of verstrekking ‘in natura’, zolang dit maar bijdraagt aan de participatie.

Het begrip ‘schoolgaand kind’ is gedefinieerd. Schoolgaande kinderen staan centraal in het beleid m.b.t. maatschappelijke participatie. Dit begrip wordt ook genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, WWB maar niet nader omschreven. Onder schoolgaande kinderen wordt in dit verband verstaan, niet alleen kinderen die feitelijk schoolgaand zijn, maar ook zij die de verplichting hebben omdat ze onder de leerplicht of kwalificatieplicht vallen.

Het begrip ‘laag inkomen’ is omschreven, omdat daarmee in deze verordening de doelgroep van het gemeentelijk armoedebeleid wordt aangeduid.

Artikel 2. Toepassingsbereik

In artikel 2 is verduidelijkt wat de gemeenteraad, gegeven bovengenoemde motie ‘Blanksma-Spekman’ als zijn taak aanmerkt. Die taak is enerzijds gelegen in het in algemene zin vergroten van de maatschappelijke participatie van de doelgroep (kwalitatief) en anderzijds het terugdringen van het aantal kinderen dat onvoldoende participeert (kwantitatief). In het tweede lid is aangegeven wat gegeven die taken, het doel is van deze verordening. Dat is het stellen van regels voor het bestuursorgaan dat belast is met uitvoering van deze verordening, het college. Het is vervolgens aan het college om die regels tot uitvoering te brengen. Voor een zuivere plaatsbepaling is tevens de wettelijke opdracht herhaald om invulling te geven aan het begrip ‘maatschappelijke participatie’. Daaraan is uitvoering gegeven in het eerste lid, onderdeel b van deze verordening.

Artikel 3. Verantwoordelijkheid college

Met betrekking tot het beleid, gericht op maatschappelijke kinderparticipatie, krijgt het college in dit artikel nog enkele opdrachten. Allereerst is in lid 1 bepaald dat het college zich inzet voor dienstverlening door derden aan kinderen die bijdraagt aan maatschappelijke participatie. Maatschappelijke participatie is niet een exclusieve taak van de overheid. Ook allerlei maatschappelijke instellingen dragen daaraan bij.

Het college krijgt de opdracht om te zoeken naar wegen om de dienstverlening van dergelijke instellingen te ondersteunen zodat de participatie wordt bevorderd.

In het tweede lid is vastgelegd dat het college de opdracht krijgt om zelfstandig vormen van ondersteuning te creëren die de participatie ondersteunen. Zoals ook uit artikel 8 volgt, bepaalt het college de vorm, tenzij de vorm in deze verordening is bepaald.

Het derde lid bepaalt dat voorzieningen met het karakter van categoriale bijstand, onder de beperking van de inkomensgrens van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm vallen. Zoals uit de algemene toelichting ook blijkt, kan evenzeer middels individuele voorzieningen in maatschappelijke participatie voor de doelgroep worden voorzien.

Het vierde lid geeft uitdrukking aan de idee dat samenwerking gewenst c.q. noodzakelijk is in het bevorderen van maatschappelijke participatie. Armoedebestrijding is niet alleen iets van gemeenten, maatschappelijke instellingen spelen hier ook een belangrijke rol bij.

Artikel 4. Doelgroepen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 5. Beleidsregels en –verslag (formele invulling)

Overeenkomstig de Re-integratieverordening WWB is ook voor deze verordening een formele invulling van de verordeningsplicht mogelijk. De regelstelling blijft dan beperkt door het stellen van voorschriften over de wijze waarop het college in beleidsregels vastlegt op welke wijze kinderparticipatie wordt bevorderd. Voor de helderheid en transparantie van het gevoerde beleid is een aantal onderwerpen aangegeven waarvoor de planverplichting geldt. Door daaraan invulling te geven en dit aan de raad te presenteren ontstaat de door de wetgever aangeduide verantwoording voor het gevoerde beleid en wordt het ook voor de burger duidelijk op welke wijze de gemeente de participatie vorm geeft. In het verstrekkingenbeleid bijzondere bijstand legt het college vast op welke wijze maatschappelijke participatie wordt bevorderd. Via de jaarrekening verantwoordt het college de behaalde resultaten met betrekking tot maatschappelijke participatie.

Artikel 6. Vorm van een voorziening

Het college kiest de vorm van een voorziening, tenzij daarover reeds iets is bepaald in deze verordening of de gemeenteraad langs andere wegen daarover ander een standpunt inneemt. Uitgangspunt is de meest doeltreffende vorm, dit kan zijn in natura of het kan gaan om een financiële vergoeding, uiteraard voor zover dat financieel- en uitvoeringstechnisch realiseerbaar is.

Artikel 7. Beslissingen van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 8. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.