Beleidsnotitie "de inboedel op straat"

Geldend van 01-07-2008 t/m heden

Intitulé

Beleidsnotitie "De inboedel op Straat"

1. Inleiding.

De gemeente Dongen wordt een aantal malen per jaar geconfronteerd met zogenaamde gedwongen ontruimingen van panden. In de meeste gevallen gaat het dan om huurwoningen waarbij de bewoners het huis in opdracht van de verhuurder wegens een huurschuld moeten verlaten en leeg moeten opleveren. Dit laatste brengt met zich mee dat de inboedel op straat wordt gezet.

Het plaatsen van de inboedel op de openbare weg is echter in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) voor de gemeente Dongen. Ingevolge artikel 2.1.5.1, lid 1, van de APV is het namelijk verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan. Het plaatsen van goederen op de weg, dus ook de inboedel van een (huur)huis, is geen gebruik conform de publieke functie.

Als wegbeheerder of als overheid die de APV moet handhaven, is de gemeente gehouden er in verband met de (verkeers)veiligheid zorg voor te dragen dat de inboedel van de openbare weg wordt verwijderd.

Tot op heden is er geen beleid vastgesteld omtrent hoe in dergelijke situaties te handen. Thans is het zo dat, wanneer de eigenaar van de inboedel zelf geen voorzieningen heeft getroffen, de gemeente zich over de inboedel ontfermt door deze af te voeren, op te slaan en gedurende een bepaalde periode te bewaren.

Door zich te ontfermen over de inboedel werpt de gemeente zich op als zaakwaarnemer en wordt hierdoor verantwoordelijk voor de opgeslagen inboedel.

In de meeste gevallen meldt zich de eigenaar niet meer waardoor na verloop van tijd de opgeslagen inboedel wordt verkocht (soms) of vernietigd (in de meeste gevallen). De kosten van vervoer, opslag en verwerking komen altijd volledig voor rekening van de gemeente omdat de eigenaar zich niet meldt en/of de inboedel van zodanige kwaliteit is dat verkoop geen zin heeft en afvoer naar een verwerkingsinrichting de enige optie is die overblijft.

Gelet op de eerder genoemde handhavingtaak, als ook om vervuiling van de omgeving te voorkomen, is wat voor deze praktische werkwijze te zeggen. Daaraan kleven echter nogal wat (juridische) haken en ogen. Deze haken en ogen, maar ook een uitspraak van de Raad van State ter zake het toepassen van bestuursdwang bij een ontruiming en de steeds verder oplopende kosten, zijn aanleiding tot het formuleren van beleid.

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet is het gemeentebestuur (lees: het college) bevoegd op te treden tegen het illegaal plaatsen van de inboedel op de weg na een ontruiming. In deze notitie geeft de gemeente aan wat de handelwijze zal zijn indien zij in de toekomst wordt geconfronteerd met een ontruiming waarbij de kans aanwezig is dat de inboedel op straat komt te staan. Dit geeft voor de betrokken partijen (dat wil zeggen: de eigenaar van de ontruimde goederen, de verhuurder c.q. eigenaar van de woning, de gerechtsdeurwaarder en de gemeente) de nodige duidelijkheid, zodat partijen op voorhand weten wat hun verantwoordelijkheden zijn en zij daar ook naar kunnen handelen. Leidraad bij de handelwijze van de gemeente zijn de toepasselijke wettelijke voorschriften en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie.

Deze notitie is geschreven naar aanleiding van de praktijk met betrekking tot de ontruiming van huurwoningen in de gemeente Dongen. De notitie geldt echter voor alle situaties waarbij de gemeente geconfronteerd wordt met een gedwongen ontruiming en de inboedel op straat wordt gezet.

Gemakshalve wordt in deze notitie nog wel uitgegaan van een situatie waarbij een gedwongen ontruiming plaatsvindt in opdracht van een eigenaar/verhuurder en in dat kader de inboedel van de huurder op de openbare weg wordt geplaatst. Vandaar ook dat in deze notitie gesproken wordt over ‘verhuurder’ en ‘huurder’.

In de notitie wordt achtereenvolgens beschreven wat de huidige situatie is en wat de nadelen daarvan zijn, wordt dieper ingegaan op de aangehaalde uitspraak van de Raad van State, wordt ingegaan op de toe te passen instrumenten en wordt tot slot het toekomstige beleid beschreven.

2. Huidige situatie/nadelen.

Huidige praktische gang van zaken.

Gerechtsdeurwaarders melden (in opdracht van de verhuurder) een huisuitzetting bij de gemeente.

Indien deze daadwerkelijk doorgaat, wordt door de dienst Beheer Openbare Ruimte menskracht en materieel ingezet om de inboedel van de weg te verwijderen, af te voeren en op te slaan. Dit om te voorkomen dat er gevaarlijke situaties op de weg ontstaan en/of de omgeving wordt vervuild.

Bij de ontruiming zelf heeft de gemeente geen enkele (wettelijke) taak.

Voor wat betreft de opslag van de inboedel wordt capaciteit (container en stallingruimte) bij derden ingehuurd.

In 2005 waren er 42 meldingen, waarvan 32 zijn geannuleerd, in 2006 waren dat er 26 (waarvan 18 geannuleerd) en in 2007 (tot met juli) werden 13 meldingen ontvangen (waarvan 7 geannuleerd).

De (aankondiging tot) uitzetting vergt de nodige tijd van de dienst BOR. Alleen al het afvoeren van de inboedel vergt zo’n 10 uren aan inzet van menskracht en materieel. Ook geannuleerde ontruimingen (waarbij het meestal zo is dat annulering pas op het laatste moment bekend wordt) vergen menskracht (planning e.d.).

Door het meenemen en opslaan van de inboedel neemt de gemeente vrijwillig het beheer op zich en treedt op dat moment in de rol van ‘zaakwaarnemer’. De gemeente dient daardoor als ‘een goede huisvader’ voor de meegenomen inboedel te zorgen en is dus verantwoordelijk voor de goederen uit de ontruiming. Dit is in principe oneindig in tijd.

Nadelen.

Het zal duidelijk zijn dat aan de huidige praktische gang van zaken bij ontruimingen de nodige (juridische) nadelen kleven.

Kort samengevat komen die op het volgende neer:

De constructie van zaakwaarneming (als een goede huisvader zorgen voor…) is in principe oneindig in tijd, tenzij de aard van de inboedel zodanig is dat dit redelijkerwijs niet verlangd kan worden. Het verkopen binnen de thans gehanteerde termijn van 3 maanden is juridisch niet juist waardoor de gemeente geconfronteerd kan worden (hetgeen al eens is voorgekomen) met een verzoek om schadevergoeding.

De werkwijze is juridisch niet waterdicht; zo wordt er wordt geen proces-verbaal opgemaakt (te veel werk gezien de hoeveelheid, de aard en wijze van aanbieden van de inboedel). Goederen die naar het oordeel van de medewerkers van de dienst BOR als afval of bederfelijk zijn te beschouwen worden meteen naar een verwerkingsinrichting afgevoerd; criteria daarvoor zijn nooit vastgesteld.

Door de inzet van gemeentelijk personeel en materieel bij een ontruiming komen andere werkzaamheden in het gedrang (zoals inzameling huisvuil, inzet kolkenzuiger, beheer milieustraat).

De gemeente heeft überhaupt onvoldoende personeel en materieel voor dergelijke klussen (er wordt materieel en opslagcapaciteit bij derden ingehuurd).

De kosten van een daadwerkelijke uitzetting die voor rekening van de gemeente blijven rijzen de pan uit (over 2005 € 7.900,00, over 2006 € 10.000,00 en nu al over 2007 € 4.700,00).

Er vindt nauwelijks tot geen kostenverhaal plaats. Dit is ingegeven door het feit dat de eigenaar van de inboedel meestal moeilijk traceerbaar is c.q. in financiële moeilijkheden verkeert. De waarde van de inboedel staat meestal ook niet in verhouding tot de kosten.

3. Uitspraak Raad van State.

Op 7 november 2001 heeft de Raad van State een interessante uitspraak gedaan. Deze uitspraak (overigens nog eens bevestigd door een uitspraak van 17 juli 2002 in een vergelijkbare zaak in de gemeente Naarden) in een zaak die speelde in de gemeente Brunssum leidt ertoe dat degene die opdracht geeft tot ontruiming, in de meeste gevallen de verhuurder, verantwoordelijk is voor het verwijderen en opslaan van inboedels die bij een (huis)uitzetting op de openbare weg komen te staan. Het is de verhuurder die (door middel van de opdracht aan de deurwaarder) het in de APVopgenomen verbod voorwerpen op de openbare weg te plaatsen schendt of dreigt te schenden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaf in dit geval de gemeente gelijk door het volgende te overwegen: ‘burgemeester en wethouders hebben de aanschrijving terecht aan de woningstichting (als verhuurder) gericht. Dat de woningstichting bij de ontruiming slechts een bij voorraad verklaard vonnis ten uitvoer doet leggen, laat onverlet dat zij als overtreder van artikel 2.1.5.1 van de APV dient te worden aangemerkt. Zij geeft immers opdracht tot de ontruiming, waarbij de inboedel op straat komt te staan’.

Doordat de verhuurder artikel 2.1.5.1 van de APV (verbod voorwerpen op de openbare weg te plaatsen) schendt of dreigt te schenden, mag de gemeente dus een verhuurder die een woning laat ontruimen aanschrijven dat zij overweegt bestuursdwang toe te passen. In de aanschrijving kan de gemeente de verhuurder ook waarschuwen dat zij bestuursdwang zal toepassen en de kosten hiervan op de verhuurder zal verhalen wanneer de ontruimde inboedel niet voor een bepaald tijdstip is verwijderd.

De uitspraak legt de verantwoordelijkheid daar waar die hoort: bij de opdrachtgever.

Door overeenkomstig deze uitspraak te (gaan) handelen en de opdrachtgevers daarvan op de hoogte te stellen kunnen zij gepaste maatregelen nemen. Door zelf actie te ondernemen zullen de kosten lager uitvallen dan in het geval de gemeente zelf zal (laten) handelen.

4. Rol van de gemeente/beschrijving instrumenten.

De gemeentelijke rol tijdens het proces van een huisuitzetting is tweeledig, te weten:

Een preventieve rol.

Een rol bij de daadwerkelijke huisuitzetting.

De preventieve rol van de gemeente.

Ter voorkoming van een daadwerkelijke huisuitzetting is het mogelijk dat (ten behoeve van) de persoon die met huisuitzetting wordt gedreigd tijdig hulp zoekt (wordt gezocht) bij de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hulp kan geboden worden door Schuldhulpverlening in de vorm van overleg met de betreffende verhuurder (aflossing huurschuld in termijnen) of het Solidariteitsfonds (indien betaling ineens vereist is).

Daarnaast bestaat er een afspraak met DWV Woningcorporatie dat zij bij een huurachterstand van2 maanden een folder over schuldhulpverlening naar de huurder stuurt. Ook wordt het cluster Schuldhulpverlening door de DWV geïnformeerd op het moment dat de deurwaarder wordt ingeschakeld. Het cluster Schuldhulpverlening stuurt dan alsnog een aanvraagformulier schuldhulpverlening aan de huurder.

Het verdient aanbeveling deze afspraak/werkwijze ook te maken met/toe te passen bij de overige in Dongen werkzame verhuurders.

Door deze handelwijze zal het aantal daadwerkelijke uitzettingen beperkt kunnen worden.

De rol bij de daadwerkelijke huisuitzetting.

De gemeente mag de verantwoordelijkheid voor de op de openbare weg geplaatste inboedel, na een huisuitzetting, zoveel mogelijk laten waar die is, namelijk bij de eigenaar c.q. de houder van de inboedel. Zolang deze bekend is, kan aan hem worden medegedeeld dat hij zelf verantwoordelijk is voor de inboedel en voorts dat hij deze niet op de openbare weg mag plaatsen of laten staan op grond van artikel 2.1.5.1 van de APV.

Als wegbeheerder of als overheid die de APV moet handhaven, is de gemeente gehouden zorg te dragen dat de inboedel van de openbare weg wordt verwijderd in verband met de (verkeers)veiligheid van/op de openbare weg.

Om het achterlaten van de inboedel op de openbare weg na een huisuitzetting te voorkomen heeft de gemeente de keuze uit het volgen van:

de privaatrechtelijke weg

of

de publiekrechtelijke weg.

Hierna zal op beide wegen afzonderlijk worden ingegaan.

De privaatrechtelijke weg.

In de meeste gevallen is de gemeente als publiekrechtelijk lichaam eigenaar van de openbare weg. In dat kader kan de gemeente ook als privaatrechtelijk persoon optreden.

Als privaatrechtelijk persoon kan de gemeente, na een kennisgeving van de deurwaarder dat hij tot ontruiming van een pand overgaat, aan de eigenaar c.q. de houder mededelen dat de gemeente als eigenaar van de openbare weg verbiedt de inboedel op de openbare weg te plaatsen.

De vraag dient echter te worden gesteld in hoeverre de privaatrechtelijke weg een begaanbare weg is, nu de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen Awb) een regeling bevatten inzake het toepassen van bestuursdwang, waarin het meenemen en opslaan van zaken en het recht van parate executie is opgenomen.

De zgn. tweewegenleer komt hierbij om de hoek kijken en deze wordt door de rechtspraak zeer streng gehanteerd.

Er zijn beperkte mogelijkheden naast of in plaats van de publiekrechtelijke weg de privaatrechtelijke weg te hanteren. Een van de criteria waaraan getoetst wordt of naast of in plaats van de publiekrechtelijke weg de privaatrechtelijke weg bewandeld mag worden, is of door gebruik te maken van de publiekrechtelijke regeling een met de privaatrechtelijke weg vergelijkbaar resultaat kan worden behaald. Als dat zo is, is dat een belangrijke aanwijzing dat er geen plaats is voor de privaatrechtelijke weg. In de rechtspraktijk wordt wel het adagium gehanteerd: publiek recht, is publieke plicht.

Geconcludeerd kan dus worden dat ten aanzien van het opdragen tot verwijdering van de inboedel op de openbare weg gekozen dient te worden voor de publiekrechtelijke weg, en dus voor het toepassen van bestuursdwang.

De publiekrechtelijke weg.

In de Wegenwet en de Wegenverkeerswet is aan de gemeente de wettelijke zorg opgedragen de veiligheid van zowel de weg als van het verkeer te waarborgen. Als gevolg van deze wettelijke plicht is artikel 2.1.5.1 in de APV opgenomen. Dit artikel houdt in dat het verboden is om zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

Burgemeester en wethouders hebben de verantwoordelijkheid voor de handhaving van de bepalingen uit de APV. Ter handhaving zijn de bevoegdheden, vastgelegd in de artikelen 5:21 tot en met 5:31 van de Awb, aan burgemeester en wethouders toegekend.

Deze bevoegdheden houden in om op kosten van de overtreder aan de overtreding van de wettelijke bepalingen een einde te maken door het opleggen van een dwangsom of het toepassen van bestuursdwang.

Dwangsom.

Bedoeling van de last onder dwangsom is door middel van een financiële prikkel de overtreder ertoe te brengen een einde aan de overtreding te maken of het ongedaan maken van de overtreding dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen (artikel 5:32, tweede lid, van de Awb).

Aan het opleggen van een dwangsom worden door de Awb en jurisprudentie een aantal randvoorwaarden gekoppeld. De last onder dwangsom mag geen punitief karakter hebben en moet in overeenstemming zijn met de zwaarte van de overtreding.

Bij een situatie waarbij als gevolg van een huisuitzetting goederen op de openbare weg worden geplaatst, biedt een last onder dwangsom geen soelaas. Immers, de dwangsom zou wellicht voldaan kunnen worden, maar dan bestaat er nog de reële kans dat de goederen op de openbare weg blijven staan.

Bestuursdwang.

Bedoeling van bestuursdwang is om door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan op te treden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.

Dit betekent dus feitelijk dat de gemeente de mogelijkheid heeft de voorwerpen die in strijd met artikel 2.1.5.1 van de APV op de openbare weg worden/zijn geplaatst mee te nemen en op te slaan. Door zo te handelen wordt de overtreding meteen ongedaan gemaakt.

I.c. ligt het direct optreden middels het toepassen van bestuursdwang dan ook voor de hand.

Hierna zal dan ook worden ingegaan op de bestuursdwangprocedure en de bijzondere aspecten die daarbij spelen.

Toepassen bestuursdwang.

Bij het toepassen van bestuursdwang doet zich een aantal vragen voor: 1. Wie moet worden aangeschreven? 2. Wie draait erop voor de kosten? 3. Is preventieve bestuursdwang toegestaan? 4. Hoe wordt bestuursdwang toegepast c.q. feitelijk uitgevoerd?

Ad 1 en 2.

Op grond van artikel 5:24, lid 3, van de Awb geschiedt de bekendmaking van een bestuursdwangbeschikking aan (a) de overtreder van het APV-artikel en (b) aan de rechthebbende op een zaak ten aanzien waarvan bestuursdwang zal worden toegepast.

Er zal dus sowieso een beschikking verstuurd moeten worden naar de eigenaar van de inboedel als zijnde rechthebbende op de zaak ten aanzien waarvan bestuursdwang wordt toegepast. In bijna al de gevallen zal dit de huurder van de woning zijn.

De vraag is echter wie als ‘overtreder’ moeten worden gezien. Deze vraag is ook van belang in verband met het verhaal van de kosten. De kosten kunnen namelijk alleen worden verhaald op de overtreder.

Lange tijd was onduidelijk wie als overtreder kon worden gezien en werd dikwijls de huurder/gebruiker van de woning, en dus ook vaak de eigenaar van de inboedel, verantwoordelijk geacht voor plaatsing van de inboedel op straat. Het zijn immers zijn of haar spullen die op straat worden gezet en door geen actie te ondernemen om de zaken van de weg te verwijderen, werd hij of zij als overtreder van de APV gezien. Als gevolg van deze gedachtegang werd veelal alleen een beschikking gestuurd aan de huurder als zijnde overtreder en rechthebbende op de inboedel.

De kosten werden vervolgens ook bij de huurder in rekening gebracht, maar in de praktijk bleek deze vaak niet meer te traceren of was er geen verhaal bij de huurder mogelijk. De verhuurder bleef buiten de bestuursdwangprocedure.

Zoals aangegeven heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met haar uitspraak van 7 november 2001 een einde aan deze onduidelijkheid gemaakt. In deze zaak had een gemeente niet de huurder, maar de woningstichting als verhuurder aangeschreven om de zaken van de weg te laten verwijderen. De inboedel was namelijk in opdracht van de woningstichting op straat geplaatst en dus heeft de woningstichting/verhuurder de verantwoordelijkheid over de spullen op straat.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaf in dit geval de gemeente gelijk door het volgende te overwegen:

‘Burgemeester en wethouders hebben de aanschrijving terecht aan de woningstichting (als verhuurder) gericht. Dat de woningstichting bij de ontruiming slechts een bij voorraad verklaard vonnis ten uitvoer doet leggen, laat onverlet dat zij als overtreder van artikel 2.1.5.1 van de APV dient te worden aangemerkt. Zij geeft immers opdracht tot de ontruiming, waarbij de inboedel op straat komt te staan’

De conclusie is dat op grond van de wet en de jurisprudentie van de Raad van State zowel de huurder als de verhuurder dient te worden aangeschreven en in de gelegenheid moet worden gesteld om aan de overtreding een einde te maken.

Ad 2. 

Blijven de huurder en de verhuurder in gebreke met het verwijderen van de inboedel van de openbare weg, dan kan de gemeente bestuursdwang toepassen door zelf de inboedel van de weg te (laten) halen en op te (laten) slaan. In dat kader bepaalt artikel 5:25 van de Awb dat de kosten daarvan op de overtreder kunnen worden verhaald.

Hierboven is al betoogd dat de kosten dan op de verhuurder verhaald moeten worden en dus niet (meer) op de huurder en/of rechthebbende op de inboedel.   In dit kader wordt nogmaals opgemerkt dat de kosten, voornamelijk bestaande uit de kosten van inzameling van de ontruimde voorwerpen, de kosten van transport en de kosten van opslag, tot op heden niet of nauwelijks worden verhaald en dus voor rekening voor de gemeente blijven.

Ad 3.

De deurwaarder is verplicht om van een op handen zijnde ontruiming mededeling te doen aan de gemeente. De gemeente is dus tijdig op de hoogte van een ontruiming en kan in een vroeg stadium passende maatregelen nemen. Dit geldt zowel in preventieve als repressieve zin. In het algemeen kan pas bestuursdwang worden toegepast als er sprake is van een geconstateerde overtreding. Als er nog geen voorwerpen op de weg zijn geplaatst, is er nog geen sprake van een overtreding. Toch is het raadzaam om de verhuurder en huurder van te voren op de hoogte te stellen van toepassing van bestuursdwang. Uit de jurisprudentie blijkt ook dat gemeenten bevoegd zijn om bij een dreigende ontruiming een zogenaamde preventieve bestuursdwangbeschikking uit te vaardigen. Het voordeel daarvan is dat de huurder en verhuurder van te voren gewaarschuwd worden om de inboedel niet op de openbare weg te laten staan en dat bij gebreke daarvan de gemeente op kosten van de verhuurder de inboedel van de straat zal (laten) verwijderen. Zodra de huurder en verhuurder nalatig zijn, kan de gemeente direct optreden en hoeft er niet nog eens een brief gestuurd te worden.

Ad 4.  

Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vereist (artikel. 5:29, lid 1, van de Awb). Als hiertoe wordt overgegaan dan dient van het meevoeren een proces-verbaal te worden opgemaakt (lid 2). Een afschrift van het proces-verbaal wordt toegezonden aan degene die de zaken onder zijn beheer had, wat in de meeste gevallen de huurder zal zijn. Niet alle zaken behoeven te worden meegevoerd en opgeslagen. Bederfelijke waar, afval en andere zaken zonder waarde kunnen meteen worden vernietigd.

De gemeente moet zorg dragen voor opslag van de meegevoerde zaken. De zaken moeten weer aan de rechthebbende worden meegegeven als hij of zij daar om komt. De gemeente heeft dan nog wel het zogenaamde retentierecht, hetgeen inhoudt dat de afgifte kan worden opgeschort totdat door de rechthebbende alle kosten zijn betaald.

Ingevolge artikel 5:30, lid 1, van de Awb moeten de zaken 13 weken worden bewaard. Na het verstrijken van deze termijn heeft de gemeente de keuze, afhankelijk van de aard van de goederen, tussen: - verkoop; - overdragen om niet aan een derde; - vernietigen.

Uitzondering op de 13 weken termijn is het geval waarbij de kosten van het toepassen van bestuursdwang, vermeerderd met de kosten van verkoop, overdracht om niet of de kosten van vernietiging, in verhouding tot de waarde van de goederen onevenredig hoog zouden worden. In dat geval mag de gemeente na twee weken na verzending van het proces-verbaal overgaan tot verkoop, overdracht of vernietiging.

Als bovenstaande uitzondering niet van toepassing is en de zaken binnen 13 weken niet worden afgehaald, dan heeft de gemeente dus een aantal keuzes. De zaken zonder waarde kunnen worden vernietigd en zaken met waarde kunnen worden verkocht of om niet worden overgedragen. Van de opbrengst worden de kosten van bestuursdwang en de kosten van verkoop afgetrokken. Het batig saldo wordt afgedragen aan degene die op de datum van de verkoop eigenaar van de goederen is.

Gedurende drie jaren na de verkoop heeft de eigenaar de mogelijkheid het batige saldo bij de gemeente terug te vorderen. Na de drie jaar vervalt het batige saldo aan de gemeente (artikel 5:30, lid 4, van de Awb).

5. Beleid/toekomstige handelwijze.

Tot op heden werd bij een (dreigende) ontruiming geen andere actie ondernomen dan het inplannen van personeel en materieel. Wanneer het daadwerkelijk tot een ontruiming kwam, werd de inboedel verwijderd, afgevoerd en opgeslagen (op de gemeentewerf of bij derden). Als de eigenaar van de inboedel niet op kwam dagen om de inboedel op te eisen, werd deze na verloop van de tijd vernietigd of om niet overgedragen. Kostenverhaal bleef in 99% achterwege.

Dit beleid/deze handelwijze is niet conform de wettelijke voorschriften en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook de kosten die voor rekening van de gemeente blijven lopen steeds op. In deze ongewenste situatie dient verandering te komen door de verantwoordelijkheid voor de verwijdering en opslag van uitgezette inboedels bij de verhuurder te laten. De gemeente zal haar beleid/handelwijze daarom wijzigen en conform de hiervoor uiteengezette procedure te werk gaan.

In de praktijk komt dit op het volgende neer:

Na ontvangst van het bericht van de deurwaarder over een op handen zijnde ontruiming, schrijft de gemeente zowel de verhuurder als huurder (met afschrift aan de deurwaarder) aan met de mededeling dat de inboedel vóór een bepaald tijdstip verwijderd moet worden en dat bij nalaten hiervan bestuursdwang zal worden toegepast. Aan de verhuurder zal tevens de mededeling worden gedaan dat de kosten van bestuursdwang bij hem of haar (als opdrachtgever en dus als overtreder) in rekening worden gebracht. 1.

2. De gemeente past na het niet opvolgen van de aanschrijving direct bestuursdwang toe en voert de inboedel af om deze op te slaan c.q. te bewaren. Zaken die zich niet lenen voor opslag, zoals afval en bederfelijke waren, worden vernietigd of afgevoerd naar een afvalverwerkingsbedrijf in de omgeving. Aangezien verwijdering en opslag zorgvuldig moeten gebeuren om aansprakelijkheidstelling wegens schade te voorkomen en omdat de gemeente onvoldoende personeel, materieel en opslagcapaciteit heeft, is het wenselijk dit te laten doen door een verhuis/opslagbedrijf.

3.  Aan de huurder en verhuurder wordt een proces-verbaal verstrekt, waarin de inboedel wordt beschreven. Eventueel kunnen daar ook foto’s worden bijgevoegd.

4. De gemeente gaat veertien dagen na verzending van het proces-verbaal over tot verkoop, vernietiging of overdracht om niet, indien de kosten onevenredig hoog worden en de rechthebbende de zaken niet heeft afgehaald.

5. Doet de situatie als bedoeld onder 4 zich niet voor, dan gaat de gemeente na 13 weken over tot verkoop, vernietiging of eigendomsoverdracht om niet.

6. Een batig saldo wordt (na verrekening) aan de eigenaar van de inboedel teruggegeven, zodra hij/zij daarom komt en mits dit gebeurt binnen drie jaar na verkoop. Daarna vervalt het batig saldo aan de gemeente.

7. De kosten van het toepassen van bestuursdwang worden bij de verhuurder c.q. de overtreder in rekening gebracht.

6. Conclusie

De gemeente Dongen wordt regelmatig geconfronteerd met gedwongen uitzettingen waarbij de inboedel op de openbare weg dreigt te worden gezet. Het plaatsen van inboedel op de openbare weg is in strijd met een verbod uit de APV. De gemeente heeft de mogelijkheid om daartegen op te treden door middel van het toepassen van bestuursdwang. In dat kader dient zowel de huurder en verhuurder te worden aangeschreven. Bij het feitelijk toepassen van bestuursdwang kunnen de kosten echter alleen worden verhaald op de verhuurder als opdrachtgever en overtreder van het APV-verbod.     

De gemeente heeft bij dreigende ontruimingen tot dusver niet gehandeld conform de wettelijke voorschriften en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De gemeente zal daarom, en ook met het oog op de kosten die nu voor rekening van de gemeente blijven, haar handelwijze wijzigen en handelen conform de wettelijke voorschriften en jurisprudentie. In dat kader is in deze notitie een handelwijze beschreven die bij een (dreigende) ontruiming gevolgd zal worden. Er kunnen altijd bijzondere omstandigheden zijn om daar vanaf te wijken. In dat geval zal de gemeente weloverwogen handelen.