Beleidsnota antenne-installaties, gemeente Eemnes

Geldend van 23-11-2001 t/m heden

Intitulé

Beleidsnota Antenne-installaties, gemeente Eemnes

De gemeenteraad van de gemeente Eemnes heeft de Beleidsnota Antenne-installaties vastgesteld.

Paragraaf 1 Inleiding

Artikel 1.1 Aanleiding

Bij handhavingcontroles in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft de Medewerker Bouw- en Woningtoezicht geconstateerd dat er in Eemnes negen antenne-installaties voor de mobiele telefonie zonder bouwvergunning zijn geplaatst. Deze zijn geplaatst op:

- woonbebouwing op het perceel Oud Eemnesserweg 13 (1 antenne-installatie);

- op bedrijfspanden op het bedrijventerrein Zuidbuurt:

   - Bramenberg 14 (5 antenne-installaties);

   - Vlierberg 6 (2 antene-installaties);

- op een bedrijfspand op het bedrijventerrein Eembrugge op een silo op het perceel Eemweg 82 (1 antenne-installatie).

Voor de aangetroffen negen installaties zijn geen bouwvergunningen verleend. Deze zijn derhalve illegaal geplaatst.

Bovendien hebben operators aangegeven voornemens te zijn diverse antenne-installaties op verschillende locaties in Eemnes te willen plaatsen. Het gaat hierbij om de volgende locaties:

- Bij de fietstunnel onder de A27 bij de kruising Te Veenweg Zuid – Seldenrijkweg (1);

- Langs de Wakkerendijk, ten noorden van de Jonge Jaape weg (1);

- Bij de Wiggertsweg, bij het pontje over de Eem (2);

- Aan de Noordersingel, ten noorden van het gemeentehuis (1);

- Ten oosten van de A27 bij de Te Veenweg Noord – Stachouwerweg(1);

- Ten zuiden van de A1, bij de oprit naar de A27 (1).

Antenne-installaties zijn onderworpen aan het regime van de Woningwet. Volgens een recente uitspraak van de rechtbank te Haarlem d.d. 31 mei 2000 en de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State d.d. 5 mei 2001 vallen antenne-installaties niet onder de uitzonderingen van art. 43 Woningwet, voor zover ze tevens een mast en een techniekkast omvatten. Dat betekent dat ze op grond van artikel 44 Woningwet bouwvergunningplichtig zijn.

Voordat een aanschrijvingsprocedure wordt opgestart of overgegaan wordt tot legalisering en een besluit kan worden genomen over het al dan niet toestaan van de genoemde en de gewenste nieuwe antenne-installaties is het van belang een beleid vast te stellen, zodat alle illegaal geplaatste antenne-installatie en toekomstige bouwaanvragen / vrijstellingen binnen hetzelfde kader worden beoordeeld.

Op grond van de vigerende wetgeving moet een bouwaanvraag voor een antenne-installatie worden getoetst aan het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de Bouwverordening en moet worden voldaan aan redelijke eisen van welstand. Aangezien antenne-installaties niet zijn opgenomen in de geldende bestemmingsplannen kan in de huidige situatie slechts een bouwvergunning worden verleend na het verlenen van een vrijstelling ex artikel 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).

De raad kan ex artikel 19 lid 1 WRO vrijstelling verlenen van het vigerende bestemmingsplan, mits het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van Gedeputeerde Staten een verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Indien voor elke vergunningaanvraag voor een antenne-installatie een specifieke ruimtelijke onderbouwing moet worden gegeven en beoordeeld en een verklaring van geen bezwaar moet worden afgegeven betekent dit voor zowel de operators als de gemeente en de provincie veel extra werk. Bovendien kent deze procedure een relatief lange doorlooptijd.

Artikel 19 lid 2 WRO biedt het college van B&W de mogelijkheid vrijstelling te verlenen voor projecten die in overeenstemming zijn met door de provincie aanvaard gemeentelijk beleid, zoals vastgelegd in bijvoorbeeld een beleidsdocument voor specifieke ruimtelijke onderwerpen. Op grond van onderhavige beleidsnota zal de provincie worden verzocht een verklaring van geen bezwaar te verlenen voor de gehele gemeente, zodat de nota als basis kan dienen voor het verlenen dan wel weigeren van de voor de benodigde vrijstellingen / bouwvergunningen.

Overigens geldt, dat indien een antenne-installatie in het stedelijk gebied wordt geplaatst (binnen de streekplancontouren) en minder dan 12 meter hoog is, dan wel niet hoger is dan 5 meter boven de nokhoogte van een bestaand gebouw, vrijstelling kan worden verleend door het college op grond van artikel 19 lid 2 WRO (limitatieve vrijstellingslijst). Ook voor het verlenen van vrijstelling op grond van de limitatieve vrijstellingslijst is een beleidskader gewenst om de bouwaanvragen in een zelfde context te kunnen beoordelen.

In het kader van de vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 2 WRO dient het onderhavige beleidsdocument voor antenne-installaties door de gemeenteraad te worden vastgesteld en vervolgens door de provincie te worden aanvaard. Wanneer Gedeputeerde Staten een algemene verklaring van geen bezwaar afgeven, kan het college van B&W vervolgens zelfstandig via een vrijstelling een bouwvergunning verlenen voor antenne-installaties.

Artikel 1.2 Technische toelichting

Mobiel bellen heeft versneld zijn intrede gedaan in de samenleving. De rijksoverheid heeft aan een vijftal zendgemachtigden, te weten Libertel, Telfort, Dutchtone, KPN en BEN, licenties uitgegeven om een netwerk te ontwikkelen voor mobiel bellen in Nederland. Deze netwerken zijn momenteel in principe operationeel. De operators zijn bezig hun netwerk van installaties op te bouwen en/of te completeren. De daarvoor noodzakelijke antenne-installaties kunnen zowel in masten als op gebouwen worden geplaatst.

Deze netwerken zijn gebaseerd op de standaarden GSM-900 en DSC-1800 (tezamen veelal als GSM aangeduid). De mogelijkheden van GSM-900 en DSC-1800 worden binnenkort sterk uitgebreid door de komst van de nieuwe standaard UMTS (Universal Mobile Telecommunication System). Deze standaard maakt communicatiesnelheden mogelijk, vergelijkbaar met de snelheid van het vaste net. De benodigde frequenties voor deze standaard zijn uitgegeven in juli 2000. Ten slotte bestaat er voor de speciale mobiele communicatie voor besloten gebruikersgroepen de TETRA-standaard. Op basis van deze standaard wordt waarschijnlijk het overheidsnetwerk C2000 gerealiseerd, bedoeld voor exclusief gebruik door de hulpdiensten politie, brandweer en ambulance. Deze frequenties zullen binnenkort worden uitgegeven. De TETRA-standaard wordt buiten deze nota gehouden, omdat het onwaarschijnlijk is dat in Eemnes dergelijke zendapparatuur moet worden geplaatst, aangezien in Baarn tussen de sportvelden bij de Geerenweg en de A1 een 53 meter hoge C2000-mast wordt geplaatst. Deze installatie zal voldoende dekking geven om ook Eemnes te bestrijken.

Het beleid zoals verwoord in deze nota richt zich op de antenne-installaties voor de GSM-900-, DSC-1800- en de UMTS- standaard, omdat ze qua ruimtelijk beslag en mogelijke effecten op het leefmilieu vergelijkbaar zijn. Ook de technische constructie komt overeen.

Vanwege de groeiende maatschappelijke vraag naar mobiele bereikbaarheid en de veiling in juli 2000 van frequenties voor de volgende generatie mobiele telecommunicatie, zal het aantal te plaatsen antennes in de nabije toekomst nog verder toenemen. Op grond van onderzoek van Columbi Consulting (juni 2000), wordt voor de komende vijf jaar een antennebehoefte voor GSM-900 en DSC-1800-installaties verwacht van 2.000-3.000 antennes per jaar. Voor UMTS is dit in de periode 2002 tot en met 2005 10.000 antennes per jaar.

De genoemde netwerken maken gebruik van basisstations (= antenne-installaties), die de schakel vormen tussen het mobiele telefoontoestel en het vaste telefoonnet. Een basisstation omvat een mast met aangehangen zenders, een apparatuurkast en twee kabelverbindingen: één voor de verbinding met het vaste telecommunicatienet en één voor de energielevering. De antenne-installatie is de schakel tussen de draadloze verbinding met het mobiele telefoontoestel en het zogenaamde vaste telefoonnet.

Bij verplaatsing van de mobiele telefoon, wordt telkens via een andere antenne-installatie contact met het vaste net gehouden. Elke antenne-installatie beslaat een relatief klein gebied (cel) met een straal van een halve tot zeven kilometer. De verzorgingsgebieden van de antenne-installaties overlappen elkaar om een aaneengesloten gebied te verkrijgen. Binnen een cel kunnen tegelijkertijd meerdere gesprekken worden gevoerd. Elke mobiele telefoon zoekt automatisch vrije frequentieruimte op. Met kleinere cellen ontstaat een grotere capaciteit binnen het mobiele netwerk. Kleinere cellen betekent ook, dat er meer cellen moeten zijn voor het totaal te bestrijken grondoppervlak. Dat betekent dus meer antenne-installaties. De noodzaak van meer antenne-installaties vloeit dus voort uit een combinatie van noodzakelijke dekking, capaciteit en gewenste kwaliteit.

Paragraaf 2 Wet- en regelgeving

Artikel 2.1 Bouwregelgeving en ruimtelijke ordening

Zoals al eerder opgemerkt zijn antenne-installaties onderworpen aan het regime van de Woningwet. Dat betekent dat ze op grond van artikel 44 Woningwet bouwvergunningplichtig zijn. Volgens een recente uitspraak van de rechtbank te Haarlem d.d. 31 mei 2000 en de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State d.d. 5 mei 2001 vallen antenne-installaties niet onder de uitzonderingen van artikel 43 Woningwet, voor zover ze tevens een mast en een techniekkast omvatten. Dat geldt voor alle antenne-installaties ten behoeve van draadloze netwerken, zelfs voor de kleine antennes ten behoeve van GSM-900 en DCS-1800 (en te zijner tijd voor de nog veel kleinere verdichtingsantennes ten behoeve van UMTS).

In het kader van de deregulering op het gebied van de bouwvergunningverlening is een voorstel tot wijziging van de Woningwet aan de Tweede Kamer voorgelegd. Onderdeel van het voorstel is, om in een aparte Algemene Maatregel van Bestuur een limitatieve lijst van bouwwerken op te nemen waarvoor geen vergunning nodig is, alsmede een lijst van bouwwerken waarop het zogenaamde lichte bouwvergunningregime van toepassing is. Bij het lichte regime kan worden volstaan met een toets aan het Bouwbesluit, voor zover het de voorschriften omtrent constructieve veiligheid betreft (niet zijnde voorschriften omtrent de gezondheid), de ruimtelijke kwaliteit (stedenbouwkundige voorschriften in de bouwverordening, bestemmingsplan, welstand) en de Monumentenwet. Door toepassing van de lichte procedure kan de bouwvergunningprocedure worden verkort ten opzichte van de reguliere procedure. Dit laat onverlet dat er ook nog een vrijstelling van het bestemmingsplan noodzakelijk kan zijn.

Artikel 2.2 Nota Nationaal Antennebeleid

De rijksoverheid heeft een antennebeleid geformuleerd in de Nota Nationaal Antennebeleid. Het doel van het Nationaal Antennebeleid is het stimuleren en faciliteren van voldoende ruimte voor antenne-opstelpunten binnen duidelijke kaders van volksgezondheid, leefmilieu en veiligheid. De nota is op 8 december 2000 door het kabinet vastgesteld. De Tweede Kamer heeft zich op 14 mei 2001 achter het kabinetsstandpunt geschaard. In de nota zijn de volgende beleidsvoornemens opgenomen:

1. Handhaven van de reguliere bouwvergunning voor grote antenne-installaties, hoger dan 40 meter. Indien plaatsing niet in het bestemmingsplan is geregeld, zal een verklaring van geen bezwaar van de provincie noodzakelijk zijn.

2. Het opnemen van antenne-installaties (inclusief mast en techniekkast) hoger dan 5 meter tot maximaal 40 meter in de lijst van bouwwerken, waarop een licht regime in de zin van de (in voorbereiding zijnde) Woningwet van toepassing is. Dit betekent dat deze antenne-installaties moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan, de stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening, welstand en de onderdelen van het Bouwbesluit die betrekking hebben op de constructieve veiligheid.

Wanneer in het bestemmingsplan niets is geregeld, geldt voor deze antennes, dat wanneer ze in bebouwd gebied zullen worden gerealiseerd, het college op grond van artikel 19 lid 3 WRO juncto artikel 20 Bro vrijstelling van het bestemmingsplan zal kunnen verlenen. Artikel 20 Bro zal hiervoor moeten worden aangepast. In de provincie Utrecht geldt echter reeds dat ex artikel 19 lid 2 WRO op grond van de limitatieve vrijstellingslijst van GS het college van B&W vrijstelling kan verlenen voor antenne-installaties die binnen de streekplancontouren worden geplaatst en minder dan 12 meter hoog zijn, dan wel maximaal 5 meter boven de nokhoogte van een bestaand gebouw uit komen.

Voor antennes in het buitengebied, hoger dan 5 meter zal een verklaring van geen bezwaar van de provincie nodig zijn ex artikel 19 lid 1 WRO.

3. Het onder voorwaarden opnemen van antenne-installaties, inclusief mast en techniekkast, met een hoogte tot en met 5 meter in de lijst van vergunningsvrije bouwwerken. Uitgesloten van bouwvergunningvrijheid zijn antennes die op of aan monumenten en binnen beschermde stads- en dorpsgezichten als bedoeld in de Monumentenwet van 1988 worden geplaatst. De vrijstelling van de bouwvergunningplicht zal slechts worden gerealiseerd onder de voorwaarde dat:

- De antennes visueel inpasbaar zijn. Om te bepalen wanneer antennes visueel inpasbaar zijn, moeten nog nadere regels worden opgesteld, die in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) worden vastgelegd.

- Eerst een convenant tot stand zal komen tussen onder meer de VNG, de operators, de woningbouwcorporaties en de rijksoverheid. Dit convenant zal in ieder geval regelen dat de operator met de gemeente een dekkingsplan bespreekt, waardoor op het niveau van de gehele gemeente een overzicht van de locatie van de benodigde antennes ontstaat en niet de plaatsing van elke antenne afzonderlijk zal moeten worden bekeken. Gemeente en operator zullen vervolgens zoveel mogelijk overeenstemming bereiken over een plaatsingsplan. Operators hebben echter het laatste woord in geval van plaatsing van antennes tot 5 meter. Indien vergunningsvrije antennes op woonlocaties moeten worden geplaatst, zal dit in het dekkingsplan aannemelijk moeten worden gemaakt. Bovendien wordt geregeld, dat de operators optimaal samenwerken in het kader van site-sharing en planning.

- Ten slotte moeten procedure-afspraken worden gemaakt waaruit de instemming van de bewoners moet blijken.

Voordat het convenant wordt ondertekend zal de VNG de achterban consulteren. Dit betekent echter niet dat de vergunningvrijheid al ingaat; dat kan alleen via een wetswijziging op dit punt. De AMvB die hiertoe wordt voorbereid maakt deel uit van artikel 43 van de Woningwet (lijst van vergunningsvrije bouwwerken). De verwachting is, dat deze wet per april 2002 in werking treedt.

In aansluiting op de AMvB kunnen gemeenten nadere regels stellen omtrent de inpassing van antenne-installaties in de omgeving. Hierdoor worden de gemeenten in de gelegenheid gesteld om in aansluiting op het lokale welstandsbeleid en de lokale situatie en wensen objectieve eisen te formuleren in de vorm van zogenaamde loketcriteria inzake de techniekkast, bekabeling en situering van de antennedrager en gevelantennes. De operators zullen zich in het convenant verplichten dat ze zich conformeren aan de criteria van de gemeente. De criteria mogen echter niet het tegengaan van de bouwvergunningvrijheid tot doel hebben.

Bij plaatsing van antennes op of aan een woongebouw dient op dit moment alleen de eigenaar van het gebouw toestemming te geven. In het convenant wordt het instemmingsrecht van de bewoners vormgegeven. De bewoners krijgen passief instemmingsrecht. Dit houdt in dat indien 50% van de bewoners plus 1 tegen plaatsing van een antenne-installatie zijn, er niet geplaatst mag worden.

Artikel 2.3 Conclusie wet- en regelgeving

Vigerende wetgeving

Op basis van de vigerende wetgeving zijn alle antenne-installaties voor mobiele communicatie vergunningplichtig, ongeacht de hoogte ervan. De limitatieve vrijstellingslijst biedt het college van B&W de mogelijkheid vrijstelling te verlenen voor antenne-installaties binnen de streekplancontouren tot 12 meter hoog of maximaal 5 meter boven de nokhoogte van een gebouw.

Op grond van artikel 19 lid 2 WRO (op grond van aanvaard gemeentelijk beleid) kan het college van B&W via vrijstelling een bouwvergunning verlenen, wanneer GS vooraf een verklaring van geen bezwaar hebben verleend. Deze verklaring kan op grond van onderhavige notitie worden verleend.

Toekomstige wetgeving

De vergunningplicht blijft op grond van de herziene Woningwet gehandhaafd voor antenne-installaties hoger dan 5 meter.

Antenne-installaties tot en met 5 meter hoog worden vergunningvrij mits,

- Ze niet worden geplaatst op of aan een monument of in een beschermd stads- of dorpsgezicht;

- Ze visueel inpasbaar zijn;

-Ze voldoen aan de welstandeisen geformuleerd in het (toekomstige) gemeentelijk welstandbeleid (loketcriteria).

-De operator een dekkingsplan overlegt aan de gemeente en vervolgens op grond daarvan een plaatsingsplan bespreekt met de gemeente.

-De noodzaak van het plaatsen van vergunningvrije antennes op woonlocaties aangetoond wordt door een dekkingsplan.

Aangezien antenne-installaties tot en met 5 meter hoog vergunningvrij worden kunnen we behoudens de zogenaamde loketcriteria na het in werking treden van de nieuwe woningwet (medio 2002) geen nadere voorwaarden stellen aan de plaatsing ervan. Antenne-installaties hoger dan 5 meter blijven vergunningplichtig.

Paragraaf 3 Uitgangspunten

Artikel 3.1 Inleiding

Mobiel bellen is tegenwoordig niet meer weg te denken uit onze samenleving. Het plaatsen van zend- en ontvangstinstallaties is daarom onontkoombaar. Derhalve is meewerken aan een landelijk dekkend netwerk van installaties het uitgangspunt. Het wordt van belang geacht dat de antenne-installaties op een stedenbouwkundig en maatschappelijk verantwoorde wijze worden ingepast. Om tot een stedenbouwkundige en maatschappelijk verantwoorde inpassing van antenne-installaties te komen, worden in onderhavige nota richtlijnen opgesteld voor de toelaatbaarheid van de installaties.

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten geformuleerd voor plaatsing van antenne-installaties, waarbij de kwaliteit en kleinschalige karakter van onze gemeente in samenhang wordt gezien met de beleidsvrijheid die we als gemeentebestuur hebben. Voorkomen moet worden dat door plaatsing van antennemasten een woud aan antennes ontstaat waardoor uit oogpunt van horizonvervuiling, aantasting van het woongenot en de kwaliteit van de woonomgeving een negatieve situatie ontstaat.

Op grond van het beleid zoals geformuleerd in de Nota Nationaal Antennebeleid zullen medio 2002 met het inwerkingtreden van de nieuwe Woningwet antenne-installaties tot en met 5 meter hoog vergunningvrij worden. Voor deze in te toekomst vergunningvrije antenne-installaties kunnen gemeenten nadere regels stellen omtrent de inpassing van antenne-installaties in de omgeving. Hierdoor worden de gemeenten in de gelegenheid gesteld om in aansluiting op het lokale welstandsbeleid en de lokale situatie en wensen objectieve eisen te formuleren in de vorm van zogenaamde loketcriteria inzake de techniekkast, bekabeling en situering van de antennedrager en gevelantennes. Bij het formuleren van het onderhavige beleid voor antenne-installaties zal zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij de toekomstige wetgeving en beleidsmogelijkheden, zodat de huidige vergunningaanvragen zoveel mogelijk in hetzelfde kader worden behandeld als in de toekomstige situatie. Dit houdt in dat voor antenne-installaties tot en met 5 meter hoogte indien nodig alleen nadere voorwaarden zullen worden gesteld inzake de techniekkast, bekabeling en situering van de antenne(drager) en gevelantennes.

Bij het opstellen van het beleid is rekening gehouden met het advies van de Rijksdienst voor Radiocommunicatie (RDR) d.d. 28 mei 2001 over de technische voorwaarden bij het plaatsen van antenne-installaties op gebouwen. Dit advies is gevraagd naar aanleiding van de behandeling van de conceptnota GSM-installaties in de raadscommissie van 13 februari 2001.

De RDR geeft aan dat bij plaatsing van antennes centraal op het (platte) dak van een gebouw bij een maximum masthoogte van 5 meter en een minimale verticale afstand tussen het dak en de antenne van 2 meter, het dakvlak maximaal 30 meter breed kan zijn, zonder dat er storing optreedt door schaduwwerking. In een mast van 5 meter hoog kunnen in principe twee antenne-installaties van twee verschillende operators worden geplaatst. De kans op onderlinge storing is het geringst wanneer antennes van verschillend operators boven elkaar worden geplaatst. Wanneer ze in twee of meer masten worden geplaatst zal er een afstand van 2 tot 18 meter moeten worden aangehouden om storing te vermijden. Deze afstand is afhankelijk van de richting en de versterking van de antenne en de gebruikte frequentieband (900 MHz of 1800 MHz).

Artikel 3.2 Volksgezondheid

Bij de vraag of op een bepaalde locatie een antenne-installatie mag worden geplaatst, is naast een stedenbouwkundige afweging ook een afweging nodig op het gebied van de volksgezondheid. Bij mobiele telefonie wordt gebruik gemaakt van radiofrequente golven. Een aantal internationale samenwerkingsverbanden, zoals de International Commission on Non-ionizing Radiation Protection (ICNIRP) heeft onderzoek gedaan naar de gezondheidsaspecten van radiogolven van antennes en masten. Ook Nederland heeft zitting in deze commissie. Het ministerie van VROM heeft in samenwerking met de Inspectie voor de Volksgezondheid een onderzoek uitgevoerd naar de biomedische aspecten van dergelijke golven. Dit onderzoek heeft geresulteerd in de "Richtlijn voor radiofrequente straling bij zendinrichtingen". In deze richtlijn zijn aanbevelingen opgenomen over blootstellinglimieten voor radiofrequente golven (gezondheidsbeschermingsniveaus). Bij de totstandkoming van de richtlijn is gebruik gemaakt van de bevindingen van de International Radiation Protection Association, een associatie van nationale stralingsbeschermingverenigingen. Deze associatie heeft normen geformuleerd met betrekking tot de bescherming van de volksgezondheid tegen mogelijke schadelijke gevolgen van blootstelling aan radiofrequente golven.

De Gezondheidsraad heeft tevens een advies uitgebracht over blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische golven en velden van onder meer zendmasten. Voor wat betreft de gezondheidsniveaus wijkt het advies niet wezenlijk af van de aanbevelingen van de bovengenoemde "Richtlijn voor radiofrequente straling bij zendinrichtingen".

In augustus 1999 is de brochure “Informatie over antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie” van de Ministeries van VROM, V&W, SZW en VWS verschenen. Het wetenschappelijk onderbouwde standpunt daarin is, dat bij antenne-installaties tot vijf meter hoog, met de antenne boven de mast, die op een gebouw zijn geplaatst, de sterkte van het elektromagnetische veld in de ruimte onder het dak minder dan 1% van de advieswaarde van de Gezondheidsraad bedraagt. Op het dak zelf wordt de advieswaarde ook niet overschreden. Ook bij combinaties van antennes op één punt blijven de sterktes ruim beneden de advieswaarde. Voor het horizontale vlak geldt, dat slechts binnen een afstand van minder dan 3 meter recht voor de antenne de advieswaarden overschreden zouden kunnen worden. In verticale richting geldt een afstand van 0,5 meter.

Als vuistregel kan aangehouden worden dat in de vrije ruimte de minimale afstand tot de antennes in de bundel (recht voor de antenne) 3 meter moet zijn en daarbuiten (achter, onder en naast de antenne) 2,5 meter, zodat mensen die zich op het dak moeten begeven 'veilig' kunnen werken. Dit komt overeen met de zogenaamde ICNIRP-normen (voormalige IRPA-normen). Voor de meeste antennes betekent dit weliswaar een extra veiligheidsmarge, maar het is eenvoudiger en praktischer om overal dezelfde afstand aan te houden, dan die te laten variëren afhankelijk van het vermogen van de antenne.

Indien het mogelijk is om binnen bovengenoemde afstand van een antenne te komen, bijvoorbeeld bij werkzaamheden op het dak, dienen maatregelen genomen te worden om dit te voorkomen.

Artikel 3.3 Stedenbouwkundig

Bij het toestaan van antenne-installaties spelen stedenbouwkundige aspecten de overheersende rol. Het gaat hierbij om in hoeverre er sprake zal zijn van horizonvervuiling, mogelijkheden voor ruimtelijke inpassing, welstand en mogelijke aantasting van het woongenot.

Voor mogelijke locaties wordt onderscheid gemaakt in vier omgevingstypen, te weten:

- Woongebieden;

- Werkgebieden (bedrijventerreinen Zuidbuurt en Eembrugge);

- Landelijk gebied;

- Langs de hoofdinfrastructuur: Rijkswegen A1 en A27 en de provinciale wegen (Bisschopsweg);

Deze vier gebieden zijn weergegeven op de bijgevoegde tekening.

Artikel 3.3.1 Uitgangspunten woon- en werkgebieden

Er wordt voor het stedelijk gebied onderscheid gemaakt in werk- en woongebieden, omdat op bedrijventerreinen een antenne-installatie minder snel detoneert met het uiterlijk van het terrein en er minder snel sprake zal zijn van aantasting van het woongenot.

Wij zijn van mening dat uit een oogpunt van horizonvervuiling, aantasting van het woongenot en de kwaliteit van de woonomgeving antenne-installaties zoveel moeten worden geweerd uit de woonomgeving. Alleen als operators kunnen aantonen dat op grond van de noodzakelijke dekking / capaciteit er toch antenne-installaties in het woongebied moeten worden geplaatst, kan dit worden toegestaan. Hierbij geldt dat antenne-installaties uit het oogpunt van kwaliteit van de woonomgeving bij voorkeur niet op woningen worden gebouwd. Indien de operator de antenne toch op een woning wil plaatsen moet de noodzaak ervan door middel van een dekkingsplan gemotiveerd worden aangetoond. Het dekkingsplan zal door een externe deskundige gecontroleerd worden. Om maatschappelijke onrust vanwege de vrees bij een deel van de bevolking voor lange termijn gezondheidseffecten te voorkomen, worden antenne-installaties geweerd van scholen.

Voor zowel de woon- en werkgebieden geldt dat antenne-installaties vanaf de grond zo min mogelijk zichtbaar moeten zijn. Derhalve wordt in woon- en werkgebieden als uitgangspunt gehanteerd, dat antenne-installaties alleen mogen worden geplaatst op bouwwerken van 6 meter of hoger met een plat dak, waarbij in woongebieden de antenne-installaties zoveel mogelijk centraal op het dak moeten worden geplaatst. Omdat op een bedrijventerrein er minder snel sprake is van aantasting van het woongenot wordt er in werkgebieden geen maximum gesteld voor het aantal antenne-installaties per gebouw en de situering ervan.

De masthoogte mag maximaal 5 meter (inclusief antenne) bedragen. Op deze wijze kunnen per mast in principe 2 antennes boven elkaar worden geplaatst en is de antenne zo min mogelijk zichtbaar vanaf de grond. Indien aangetoond wordt dat op technische gronden een hogere mast noodzakelijk is om 2 antennes op 1 zendmast te plaatsen mag een mast van 6 meter worden geplaatst. Indien in het geval dat er twee antennes boven elkaar in een mast worden geplaatst er een kans bestaat dat de blootstellingslimiet wordt overschreden dienen de operators maatregelen te treffen.

De gebieden Wakkerendijk/Meentweg en de oude dorpskern (beschermd dorpsgezicht) hebben een duidelijke cultuurhistorische waarde met een groot aantal gemeentelijke en rijksmonumenten en karakteristieke gebouwen. Voorkomen dient te worden, dat door het plaatsen van antenne-installaties afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de gebouwen of het gebied. Binnen de oude dorpskern mogen vanwege het beschermde dorpsgezicht geen antennes worden geplaatst. De cultuurhistorische waarde van het gebied Wakkerendijk/Meentweg wordt niet alleen bepaald door de aanwezigheid van gemeentelijk en rijksmonumenten, waar ook door de aanwezige karakteristieke gebouwen, die niet door de monumentenwet worden beschermd. Om het bijzondere karakter van het gebied te behouden worden er geen antenne-installaties in het gebied toegestaan.

Geschikte bouwwerken in het woongebied zijn bijvoorbeeld de manege, de gemeentewerf en de aanwezige bedrijven in de strook tussen de Noordersingel en de Rijksweg 27. Ook kunnen het gemeentehuis en de brandweerkazerne worden gebruikt voor het plaatsen van antennes. Om aantasting van het woongenot in het woongebied te voorkomen mogen er per bouwwerk maximaal 3 antenne-installatie worden geplaatst. Een basisstation waarbij 2 masten horen, wordt als twee installaties geteld.

Artikel 3.3.2 Uitgangspunten landelijk gebied

Voor het landelijk gebied geldt als uitgangspunt, dat horizonvervuiling zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Dit houdt in dat antenne-installaties alleen in het landelijk gebied worden toegestaan, indien er geen alternatieve locaties mogelijk zijn op de bestaande masten en de bedrijventerreinen en plaatsing vanwege de dekking / capaciteit noodzakelijk is. De noodzaak van plaatsing in het landelijk gebied moet worden aangetoond door de operator. Het dekkingsplan zal door een externe deskundige gecontroleerd worden. De installaties mogen alleen worden geplaatst op bouwpercelen waar gebouwen ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven zijn toegestaan . Antenne-installaties moeten worden geplaatst op bestaande hoge bouwwerken geen woongebouwen zijnde. De masthoogte mag inclusief antenne(s) maximaal 5 meter bedragen. De mast dient zoveel mogelijk centraal op het dak te worden geplaatst. Op woongebouwen mogen geen antenne-installaties worden geplaatst. Om de visuele hinder zoveel mogelijk te beperken zijn er maximaal 3 antenne-installaties per bouwperceel toegestaan. Een basisstation waarbij 2 masten horen, wordt als twee installaties beschouwd.

Om het uiterlijk van de polder zoveel mogelijk te beschermen zullen in de Welstandsnota strenge criteria opgenomen worden, waarmee de plaatsing van antennemasten verder tegengegaan wordt.

Artikel 3.3.3 Uitgangspunten Infrastructuur

Voor de infrastructuur geldt dat aansluiting moet worden gevonden met de bestaande masten. De mast bij de A1 is 30 meter hoog en inclusief de antennes 36 meter. De mast bij de A27 is 30 meter en inclusief antennes 34 meter.

 

Gegeven de huidige en toekomstige vraag naar het plaatsen van antennes is er een grote behoefte aan opstelpunten. Om te voorkomen dat er meer opstelpunten worden gerealiseerd dan noodzakelijk, is het mogelijk en ook wenselijk dat vergunninghouders opstelpunten delen. Aan het bevorderen van site-sharing kennen we een groot belang toe, gezien het feit dat het kan bijdragen tot bescherming van het aanzien van de stedelijke- en landelijke omgeving.

Door een masthoogte van 37,5 meter (inclusief antennes) toe te staan kunnen door een geringe verhoging en een eventuele herschikking van de huidige antennes extra antennes worden toegevoegd, waardoor voorkomen wordt dat er nieuwe antennemasten in Eemnes moeten worden geplaatst en toch aan de noodzakelijke dekkingscapaciteit voor de operators kan worden voldaan. De geringe visuele invloed van de verhoging van de bestaande zendmasten op de omgeving weegt niet op tegen het belang van de bescherming van de rest van het landelijke en stedelijke gebied van de gemeente. Door het verhogen van de bestaande masten wordt immers voorkomen dat een nieuwe zendmast van dergelijke omvang elders moet worden gerealiseerd, waardoor een verdere belasting zal plaatsvinden van de stedelijke en landelijke omgeving.

Ook mogen antenne-installaties bij de rijkswegen worden geplaatst op wegportalen. Dit dient te gebeuren in overleg met Rijkswaterstaat.

Gezien het open karakter van de polder is het niet toegestaan direct langs de Bisschopsweg antennemasten te plaatsen. Indien in dat gebied antenne-installaties moeten worden geplaatst, kan dat op bestaande bebouwing, geen woningen zijnde, op het bedrijventerrein Eembrugge of op agrarische bouwpercelen.

Artikel 3.3.4 Aanvullende richtlijnen

Bij plaatsing op gebouwen dienen antennes en kabels, indien constructief mogelijk, door camouflage aan het zicht te worden onttrokken.

Indien aangetoond wordt dat op technische gronden een hogere mast noodzakelijk is om 2 antennes op 1 zendmast te plaatsen mag een antennemast van 6 meter hoog (incl. antennes) worden geplaatst.

Indien er een kans bestaat dat de blootstellingslimiet wordt overschreden dienen de operators maatregelen te treffen.

Paragraaf 4 Richtlijnen voor beleid

Artikel 4.1 Algemeen

a) Op grond van de ICNIRP-normen (voormalige IRPA-normen) moeten de installaties in masten en op daken van bebouwing aan een minimale afstand ten opzichte van gebouwen voldoen. Voor antenne-installaties moet de minimale verticale afstand tot een gebouw 2,5 meter zijn. De minimale horizontale afstand dient 3 meter te zijn.

b) Indien het mogelijk is om binnen bovengenoemde afstand van een antenne te komen, dienen door de operators maatregelen genomen te worden om dit te voorkomen.

c) Bij plaatsing van antenne-installaties dienen de operators conform de Telecommunicatiewet zoveel mogelijk gebruik te maken van elkaars opstelpunten (site-sharing), tenzij dit blijkens een voldoende onderbouwde motivering technisch niet mogelijk is.

d) Plaatsing van antenne-installaties op cultuurhistorisch waardevolle gebouwen (gemeentelijke, provinciale en Rijksmonumenten en gebouwen die in het bestemmingsplan zijn aangeduid als karakteristiek) is niet toegestaan.

e) Er bestaat nadrukkelijk voorkeur voor plaatsing op bestaande zendmasten en andere bestaande hoge bouwwerken geen woongebouwen zijnde.

f) Bij de plaatsing binnen de bebouwde kom verdienen bedrijventerreinen / bedrijfsgebouwen de voorkeur.

g) Bij plaatsing op gebouwen dienen antennes en kabels, indien constructief mogelijk, door camouflage aan het zicht te worden onttrokken.

h) Indien aangetoond wordt dat op technische gronden een mast van meer dan 5 meter noodzakelijk is om bijvoorbeeld in het kader van site-sharing meerdere antennes boven elkaar op 1 zendmast te plaatsen mag een antennemast van 6 meter hoog (incl. antennes) worden geplaatst.

i) Volledigheidshalve wordt er op gewezen dat voor het plaatsen van antenne-installaties meer wettelijke regels van toepassing kunnen zijn, zoals de Wet beheer rijkswaterstaatwerken. Daaruit kunnen beperkingen voortvloeien, die los staan van het beleid dat in deze nota is omschreven.

j) Voor de onderscheiden gebieden (woongebieden, werkgebieden, landelijk gebied en infrastructuur) wordt verwezen naar de bij deze notitie behorende tekening.

Artikel 4.2 Woongebieden

a) Uit een oogpunt van horizonvervuiling en aantasting van het woongenot worden installaties in principe geweerd uit woongebieden.

b) Antenne-installaties zullen alleen in woongebied worden toegestaan, indien er geen alternatieve locaties beschikbaar zijn op het bedrijventerrein of bestaande masten en plaatsing vanwege de dekking / capaciteit noodzakelijk is. Dit moet met een dekkingsplan worden aangetoond door de operator, het dekkingsplan zal getoetst worden door een externe deskundige.

c) Antenne-installaties op woongebouwen en scholen zijn niet toegestaan.

d) Binnen de oude dorpskern en langs de Wakkerendijk en de Meentweg zijn vanwege het (cultuur)historische karakter van de gebieden geen antenne-installaties toegestaan.

e) Antenne-installatie moeten aan de rand van de woonbebouwing worden gerealiseerd, te weten in de strook tussen de Noordersingel en de A27 en op het gemeentehuis en de brandweerkazerne.

f) Antenne-installaties mogen alleen worden geplaatst op bouwwerken, geen woongebouwen of scholen zijnde, van 6 meter of hoger met een plat dak. De antenne-installaties dienen zoveel mogelijk centraal op het dak te worden geplaatst. Er zijn maximaal 3 antennemasten per bouwwerk toegestaan en de masthoogte mag maximaal 5 meter (inclusief antenne) bedragen, tenzij het bepaalde onder 4.1.h van toepassing is.

Artikel 4.3 Bedrijventerreinen Zuidbuurt en Eembrugge

a) Antenne-installaties zullen alleen op het bedrijventerrein worden toegestaan, indien er geen alternatieve locaties mogelijk zijn op bestaande masten en plaatsing vanwege de dekking / capaciteit noodzakelijk is. Dit moet worden aangetoond door de operator, controle van het dekkingsplan door een externe deskundige.

b) Antenne-installaties mogen alleen worden geplaatst op bouwwerken geen woongebouwen zijnde van minimaal 8 meter hoog. Voor gebouwen geen woongebouwen zijnde op het bedrijventerrein Zuidbuurt geldt dat deze een plat dak moeten hebben.

c) De masthoogte mag inclusief antenne(s) maximaal 5 meter bedragen, tenzij het bepaalde onder 4.1.h van toepassing is.

Artikel 4.4 Landelijk gebied

a) Antenne-installaties zullen alleen in het landelijk gebied worden toegestaan, indien er geen alternatieve locaties mogelijk zijn op de bestaande masten en de bedrijventerreinen en plaatsing vanwege de dekking/capaciteit noodzakelijk is. De noodzaak moet worden aangetoond door de operator en zal worden gecontroleerd door een externe deskundige.

b) Antennes op woongebouwen zullen worden geweerd.

c) Plaatsing van antenne-installaties op cultuurhistorisch waardevolle gebouwen is niet toegestaan.

d) Antenne-installaties zullen dan alleen geplaatst mogen worden op bestaande hoge bouwwerken, geen woongebouwen zijnde, alleen op een bouwperceel waar gebouwen ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven zijn toegestaan.

e) Er zijn maximaal 3 antennemasten per bouwwerk toegestaan en de masthoogte mag inclusief antenne(s) maximaal 5 meter bedragen, tenzij het bepaalde onder 4.1.h van toepassing is.

f) De mast dient zoveel mogelijk centraal op het dak te worden geplaatst.

Artikel 4.5 Infrastructuur

a) De masten bij Motel De Witte Bergen en het Q8-pompstation mogen maximaal 37,5 meter hoog zijn. De techniekkasten behorende bij de antennes die op de antennemast bij Motel De Witte Bergen worden geplaatst, dienen vanwege de nabij gelegen woningen bij plaatsing op het maaiveld door blijvend groen aan het zicht te worden onttrokken of onder maaiveld te worden gebracht (apparatuurkelder).

b) Langs de provinciale weg de N414 (Bisschopsweg) mogen geen antenne-installaties / masten worden opgericht. Voor antenne-installaties in dit deel van de gemeente moet een locatie worden gevonden op het aangrenzende bedrijventerrein Eembrugge.

c) GSM-installaties mogen worden gerealiseerd op wegportalen boven/op de rijkswegen. Hierbij dient de aanvrager schriftelijk aan te tonen dat Rijkswaterstaat kan instemmen met de voorgenomen plaatsing.

Paragraaf 5 Procedure

Artikel 5.1 Vaststellingsprocedure Beleidsnota Antenne-installaties

Nadat het college via de raadscommissie II op 22 augustus 2000 heeft ingestemd met de conceptnota heeft deze conform de “Inspraakverordening Eemnes 1994” vanaf 29 september 2000 gedurende 4 weken ter inzage gelegen, waarbij inwoners van Eemnes en belanghebbenden de mogelijkheid werd geboden hun zienswijze kenbaar te maken.

In dit kader is de nota toegezonden aan de vijf GSM-operators, de PUWC, de provincie en Rijkswaterstaat. Er zijn zes zienswijzen ingediend. Het commentaar op de zienswijze en de conceptnota is 16 januari 2001 vastgesteld door het college van B&W en op 13 februari 2001 door de raadscommissie II behandeld. Tijdens de commissievergadering hebben Libertel en KPN hun zienswijzen mondeling nader toegelicht.

Naar aanleiding van het commentaar van de raadscommissie is op 16 maart 2001 schriftelijk advies gevraagd aan de Rijksdienst voor Radiocommunicatie over de maximaal noodzakelijke hoogte van de antenne-installaties in relatie tot het plaatsen ervan op een plat dak en mogelijk optredende storing. Op 28 mei 2001 heeft de RDR schriftelijk gereageerd.

Nadat de conceptnota nogmaals is behandeld in de raadscommissie d.d. 11 september 2001 zal de gemeenteraad een besluit nemen over de beleidsnota.

Vervolgens zal Gedeputeerde Staten worden verzocht een algemene verklaring van geen bezwaar af te geven. De nota zal als toetsingskader dienen bij bouwaanvragen voor antenne-installaties die via vrijstelling ex artikel 19 lid 2 WRO door het college zelfstandig kunnen worden afgehandeld. De algemene verklaring van geen bezwaar is maximaal 5 jaar geldig.

Artikel 5.2 Planologische inpassing

De algemene verklaring van geen bezwaar van de provincie is in onderhavig geval maximaal 5 jaar geldig. De bestemmingsplannen in Eemnes zijn bijna allemaal “actueel” of in voorbereiding. Gezien de beperkte looptijd van de algemene verklaring van geen bezwaar is het niet mogelijk het GSM-beleid pas in de bestemmingsplannen op te nemen bij de reguliere planherzieningen.

Voorgesteld wordt derhalve om binnen 5 jaar een paraplubestemmingsplan op te stellen voor de bouw van antenne-installaties. Dit zal in de vorm zijn van een set voorschriften, die in een raadsbesluit aan de daarin genoemde bestemmingsplannen wordt toegevoegd. Deze beleidsnota kan dienen als toelichting en onderbouwing van deze voorschriften.

In nieuw op te stellen bestemmingsplannen zullen te zijner tijd expliciet de locaties worden aangegeven waar masten mogen worden gebouwd. Dit zijn in casu de bestaande masten bij de A1 - Motel De Witte Bergen en het Q8-pompstation langs de A27. In het bestemmingsplan Heidehoek, dat momenteel in voorbereiding is, is de zendmast bij Motel De Witte Bergen reeds opgenomen. Hierbij is uitgegaan van de bestaande hoogte van 36 meter, inclusief de antennes. Dit zal na vaststelling van deze nota worden gewijzigd in 37,5 meter.

Artikel 5.3 Toekomstig beleid

De richtlijnen in deze nota zullen na het inwerking treden van de nieuwe Woningwet (en de gewijzigde AMvB met betrekking tot het vergunningvrij bouwen) als uitgangspunt dienen bij de besprekingen met de operators omtrent het dekkingsplan en het plaatsingsplan. De richtlijnen, met name voor het landelijk gebied (de polder), gelden ook als input bij het opstellen van de welstandnota. Voor de beoordeling van antenne-installaties hoger dan 5 meter blijven de richtlijnen na het in werking treden van de nieuwe Woningwet onverkort van kracht.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad in zijn openbare vergadering van 16 oktober 2001.