Eisen met betrekking tot het veilig vervoer van personen aan boord van schepen binnen de gemeente Hefshuizen

Geldend van 24-05-1988 t/m heden

Intitulé

Eisen met betrekking tot het veilig vervoer van personen aan boord van schepen binnen de gemeente Hefshuizen

Burgemeester en wethouders van Hefshuizen;

gelet op artikel 3, lid 1 van de Verordening rekreatieve bedrijfsvaartuigen van de gemeente Hefshuizen;

b e s l u i t e n :

vast te stellen de volgende eisen met betrekking tot het veilig vervoer van personen aan boord van schepen binnen de gemeente Hefshuizen.

ALGEMENE TOESTAND VAN HET SCHIP

Artikel 1

De romp, de dekken, de luiken, de opbouw en de voortstuwingsinstallatie dienen zodanig te zijn geconstrueerd en moeten zich in zodanige staat bevinden daarbij het scheepstype in overweging nemende, dat het schip geschikt is voor het doel waarvoor de vergunning is aangevraagd.

Artikel 2

Het vrijboord tot de bovenkant van het dek in de zijde in bel. toestand moet tenminste 40 cm zijn. Voor open schepen, waarbij een dek in de zijde geheel of gedeeltelijk ontbreekt, moet de veiligheidsafstand tenminste 80 cm zijn.

De veiligheidsafstand van openingen, die niet waterdicht gesloten kunnen worden, dient tenminste 60 cm te bedragen.

Onder veiligheidsafstand wordt verstaan de afstand tussen het vlak van de grootste inzinking en het laagste punt waar het schip niet meer als waterdicht wordt beschouwd.

Artikel 3

Tengevolge van hek overlopen van opvarenden, van het windmoment zonder zeil en van het roermoment mag de slagzij niet meer dan 12° bedragen en moet het restant vrijboord aan de lage zijde nog tenminste 20 cm bedragen. Op schepen met poorten of ramen of andere openingen in de huid die geopend kunnen worden moet het restant veiligheidsafstand tot de onderkant van deze opening tenminste 20 cm bedragen.

Artikel 4

Het roer moet binnen 20 sec. van 35° BB naar 35° SB of andersom kunnen worden gedraaid. In het geval van storing bij werktuigelijke bekrachtiging van het stuurgerei moet onmiddellijk op een onafhankelijk tweede stuurgerei kunnen worden overgegaan.

Schepen met een lengte van meer dan 20 m. welke met een helmstok gestuurd worden moeten bovendien met een stuurtalie gestuurd kunnen worden.

Artikel 5

Het schip moet zijn uitgerust met tenminste één geschikt anker met ketting, draad of tros, alsmede met een inrichting voor het neerlaten en binnen-hieuwen van het anker. De ankerketting, draad of tros moet van voldoende lengte zijn om in het vaargebied te kunnen ankeren.

De lengte van de ketting, draad of tros wordt geacht voldoende te zijn als zij tenminste gelijk is aan de scheepslengte vermeerderd met 10 m. De lengte behoeft echter niet meer dan 60m. te bedragen.

Artikel 6

De tuigage moet van dien aard en in die conditie zijn dat de veiligheid van bemanning en passagiers gewaarborgd is. De diverse afmetingen van rondhouten, staand en lopend want, beslagen, blokken, kettingen en sluitingen, moeten in overeenstemming zijn met de aard en de grootte van het schip en zijn tuigage.

Artikel 7

De naam van het schip, de thuishaven, de naam van de schipper en het toegestane aantal opvarenden dienen duidelijk op het schip te zijn aangegeven.

MOTOREN EN KACHELS

Artikel 8

De hoofdmotor en de bediening daarvan, de koppeling, de asleiding, de hulpwerktuigen en de lensinrichting dienen in goede staat te verkeren. Alle buitenboordsopeningen dienen van goed werkende afsluiters te zijn voorzien. De schotten, dekken en deuren van de machinekamer moeten van staal of ander onbrandbaar materiaal zijn, dan wel bekleed zijn met brandwerend materiaal.

Artikel 9

Vanaf de stuurstand dienen de temperatuur van het koelwater, de druk van de smeerolie, alsmede de druk van de luchtvaten te kunnen worden afgelezen.

Artikel 10

Motoren en kachels (ook start- en lichtmotoren), die brandstof gebruiken met een vlampunt gelijk of lager dan 55° C mogen niet geïnstalleerd worden. Petroleumkachels met vast aangebrachte voorraadtankjes tot max. 12 liter zijn echter wel toegestaan. Motoren met brandstoffen met een vlampunt beneden 55° C zijn evenwel toegelaten voor ankerlieren, bijboten en draagbare motorpompen.

Artikel 11

De brandstoftoevoer naar motoren en kachels moet vanaf het dek afgesloten kunnen worden. Uitgezonderd hiervan zijn voorraadtankjes op motoren en kachels tot max. 12 liter. Kachels, kooktoestellen, ijskasten en dergelijke apparatuur dienen zeevast te, zijn opgesteld.

Artikel 12

Luchtvaten dienen eenmaal ln de vijf jaar inwendig te worden geïnspecteerd en te worden geperst op 1½ maal de werkdruk

UITRUSTING

Artikel 13

De nodige apparaten en de inrichtingen voor het tonen dan wel het voeren van optische tekens en het geven van de geluidsseinen ingevolge de vigerende vaarreglementen dienen zich in goede staat te bevinden.

Artikel 14

Afhankelijk van het vaargebied dient een gecompenseerd kompas en een bijgewerkte waterkaart van het gebied aan boord te zijn.

Artikel 15

De volgende materialen dienen tenminste aan boord te zijn:

  • -

    handlood, slaggaard of echolood

  • -

    brandbijl

  • -

    voldoende sterke meertrossen

  • -

    loopplank

  • -

    verrekijker

  • -

    bootshaak

  • -

    bord met aanwijzingen betreffende het redden van drenkelingen en veiligheidsplan

  • -

    buitenboordtrap of touwladder

  • -

    3 vuurpijlen, 2 rooksignalen, 3 handstakellichten welke niet ouder mogen zijn dan 4 jaar tenzij de vervaldatum een kortere periode aangeeft

  • -

    goed werkende radio-ontvanger

  • -

    een verbandtrommel zoals omschreven in artikel 72 veiligheidsbesluit binnenvaart.

Artikel 16

Er moet 1 goed werkend toilet c.q. toiletemmer aanwezig zijn waarvan in afzondering gebruik kan worden gemaakt.

Artikel 17

Voor elk der opvarenden moet een deugdelijk reddingsvest aanwezig zijn op een duidelijk gemerkte plaats, voor onmiddellijk gebruik onder handbereik gereed. Met ingang van 1 juli 1988 dient het reddingsvest van een voor de binnenvaart goedgekeurd type te zijn.

Artikel 18

Tenminste 2 reddingsboeien, waarvan een met 15 meter drijflijn en een met een zelfontbrandend licht, moeten op goed bereikbare plaatsen opgehangen zijn.

Artikel 19

Het schip moet tenminste zijn uitgerust met de volgende draagbare blustoestellen:

  • -

    1 bij de ingang van de motorkamer

  • -

    1 in het stuurhuis

  • -

    1 in de kombuis

en voorts 1 toestel bij elke toegang; vanaf het dek naar de verblijven. De capaciteit van de draagbare blustoestellen met vloeistofvulling mag niet groter dan 13,5 liter en niet kleiner dan 9 liter zijn. Het vulgewicht van de poederblussers moet tenminste 6 kg. bedragen.

INRICHTING

Artikel 20

Een reling of verschansing van tenminste 90 cm hoog dient aanwezig te zijn. Een reling moet zijn voorzien van tenminste twee tussenroeden waarbij de opening beneden de onderste roede niet hoger dan 0,23 m. mag zijn. In plaats van een vaste reling is ook een wegneembare reling van voldoende sterkte toegestaan. Indien een gesloten verschansing aanwezig is, moet deze van voldoende waterloospoorten zijn voorzien. Indien de aard van de tuigage dit noodzakelijk maakt mag de voorgeschreven minimum hoogte van de reling of verschansing worden verkleind tot 0,70 m.

Artikel 21

Het schip dient zodanig te zijn ingericht, dat de bemanning en de overige opvarenden daarop zonder gevaar kunnen verblijven en werken. Zonodig moeten bewegende delen en dekopeningen van beschermende inrichtingen zijn voorzien. Lieren moeten zodanig zijn dat veilig werken gewaarborgd is.

Artikel 22

De drinkwatertank(s) dient (dienen) in schone staat te verkeren.

Artikel 23

Verblijven.

De trappen moeten voorzien zijn van een dragende stalen constructie. Met betrekking tot de inrichting van trappen, uitgangen en nooduitgangen moet er rekening mee worden gehouden dat bij brand in een willekeurige ruimte, alle andere ruimten veilig kunnen worden verlaten. De nooduitgangen moeten minimale afmetingen hebben van 0,60 m x 0,60 m.

Er mogen zich geen verblijven voor het voorpiekschot bevinden. Bij bestaande verblijven zijn verblijven in het voorpiekschot toegestaan mits tijdens de vaart geen personen in deze verblijven aanwezig zijn. Alle slaapvertrekken moeten voorzien zijn van een rookmelder met centraal alarm. Er mag geen isolatie of ander materiaal toegepast zijn dat ingeval van brand een gevaarlijke hoeveelheid giftige dampen, gassen of rook afgeeft.

ELECTRISCHE- EN GASINSTALLATIES

Artikel 24

De electrische installatie moet op deugdelijke wijze aangelegd en beveiligd zijn.

Artikel 25

Een gasinstallatie voor huishoudelijk gebruik moet voldoen aan het bepaalde in het Besluit Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (Stb. 1976, 476).

BEMANNING EN PASSAGIERS

Artikel 26

Het ten hoogste toegestane aantal opvarenden waarvan maximaal drie tot de bemanning mogen worden gerekend, is afhankelijk van de grootte van het schip en de ruimte aan dek, waarbij de bediening van de tuigage voldoende gewaarborgd dient te zijn.

Artikel 27

Aan boord dient tijdens de vaart tenminste een geschikte en bekwame schipper te zijn van tenminste 18 jaren en een bemanningslid van tenminste 16 jaren, die in staat is de besturing van het schip te allen tijde over te nemen.

Ondertekening

Uithuizen, 24 mei 1988.
Burgemeester en wethouders voornoemd,
, burgemeester.
, secretaris.