Regeling vervallen per 01-04-2010

Regeling van de organisatie, het beheer en de taak van de gemeentelijke brandweer

Geldend van 01-10-2006 t/m 31-03-2010

Intitulé

Regeling van de organisatie, het beheer en de taak van de gemeentelijke brandweer

Organisatieregeling brandweer

verordeningnummer : 031/poi

vastgesteld : 21 april 2006

treedt in werking : 1 oktober 2006

Artikel 1 - Plaats en taak brandweer

  • 1. Het college beschikt over een gemeentelijke brandweer ter uitvoering van de taken, die voortvloeien uit de aan hen ingevolge artikel 1, vierde lid van de Brandweerwet 1985 opgedragen zorg voor:

    • a.

      het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;

    • b.

      het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand.

  • 2. Tot de taak van de brandweer behoort tevens de uitvoering van werkzaamheden ter zake

    van het beperken en bestrijden van rampen, als bedoeld in artikel I van de Rampenwet.

  • 3. Het college kan andere werkzaamheden, dan die bedoeld in de leden 1 en 2, aanwijzen

    Die de brandweer verricht. Van elke aanwijzing als hier bedoeld doet het college mededeling aan de gemeenteraad.

  • 4. Het college draagt bij de uitvoering van deze regeling en overige regelingen, met betrekking tot de in het eerste en tweede lid genoemde taken van de gemeentelijke brandweer, zorg voor de goede coördinatie met de gemeenschappelijke regeling voor de regionale brandweer waar de gemeente aan deelneemt.

Artikel 2 - Personeel

  • 1. Het personeel van de gemeentelijke brandweer bestaat uit:

    • -

      een commandant;

    • -

      een plaatsvervangend commandant;

      en tenminste:

    • -

      4 bevelvoerders en

    • -

      24 brandwachten.

  • 2. Het personeel, bedoeld in lid 1, kan zijn samengesteld uit:

    • a.

      personeel dat, na vrijwillige beschikbaarstelling, is aangesteld om anders dan bij wijze van beroep werkzaamheden bij de brandweer te verrichten;

    • b.

      personeel dat is aangesteld om bij wijze van beroep werkzaamheden bij de brandweer te verrichten;

    • c.

      personeel dat is aangewezen om op grond van de voor hen geldende rechtspositieregeling van de gemeente mede werkzaamheden bij de brandweer te verrichten.

  • 3. Indienstneming van het personeel, bedoeld in lid 2, onder a, geschiedt uitsluitend krachtens een aanstelling als ambtenaar, zulks met inachtneming van de bepalingen van de voor dit personeel vast te stellen rechtspositieregeling.

Artikel 3 - Opleiding; en oefening

Het college draagt zorg voor de opleiding en oefening van het brandweerpersoneel, die voor zijn taakuitoefening noodzakelijk zijn.

Artikel 4 - Materieel

  • 1. Het brandweermaterieel van de gemeente bestaat tenminste uit twee bluseenheden.

  • 2. Het college bepaalt de plaats waar en de wijze waarop het materieel en de overige goederen van de brandweer worden ondergebracht.

Artikel 5 - Bluswatervoorziening

Het college draagt zorg voor zodanige bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid daarvan, dat de brandbestrijding te allen tijde zoveel mogelijk gewaarborgd is.

Artikel 6 - Melding en alarmering

Het college draagt zorg voor een alarmeringsinrichting en een zodanige bezetting ervan dat te allen tijde een melding aan de brandweer en een doeltreffende alarmering van het brandweerpersoneel gewaarborgd zijn.

Artikel 7 - Instructies

De commandant heeft de algemene leiding en het bevel over de brandweer, overeenkomstig de voor hem door het college vastgestelde instructies.

Artikel 8 - Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling kan worden aangehaald als Organisatieregeling brandweer.

  • 2. Deze regeling treedt in werking met ingang van de datum waarop de gemeenteraad de Organisatieverordening brandweer, vastgesteld bij raadsbesluit van 27 april 1989, nr.111.013, heeft ingetrokken.

Artikelsgewijze toelichting Organisatieverordening brandweer

Artikel 1

Lid 1

In dit artikellid is de volledige tekst van het bepaalde in artikel I, vierde lid, van de Brandweerwet 1985 overgenomen van de daar aan het college opgedragen dagelijkse brandweerzorg. Dit artikellid is in overeenstemming met de - in kwantitatieve en kwalitatieve zin - niet onbelangrijke werkzaamheden van de brandweer in het kader van de technische hulpverlening.

Lid 2

Met de "uitvoering van de werkzaamheden ter zake van het beperken en bestrijden van rampen, als bedoeld in artikel 1 van de Rampenwet" wordt een wezenlijk element aan de taak van de brandweer toegevoegd.

De Brandweerwet 1985, zijnde een organisatiewet, die taak, structuur en functioneren van de brandweer regelt, legt daarmee de rol vast van de dienst in verband met de organisatie voor het bestrijden van rampen in normale en buitengewone omstandigheden. Om misverstand over het begrip "ramp" uit te sluiten, is een verwijzing naar de Rampenwet opgenomen. Aldaar is het begrip "ramp" gedefinieerd als volgt:

"een gebeurtenis:

  • 1.

    waardoor een ernstige verstoring van de algemene veiligheid is ontstaan, waarbij bet leven en de gezondheid van vele personen dan wel grote materiële belangen in ernstige mate bedreigd worden, en

  • 2.

    waarbij een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende discipline vereist is".

Opgemerkt zij dat op grond "van de Brandweerwet 1985 in dit verband een aantal taakonderdelen aan de regionale brandweer is opgedragen. Hierbij gaat het met name om de voorbereiding op de coördinatie bij de rampenbestrijding, alsmede op de voorbereiding voor het optreden van de brandweer in buitengewone omstandigheden.

Lid 3

Nu de technische hulpverlening ingevolge de Brandweerwet 1985 onderdeel vormt van de wettelijke taak van de brandweer bestaat er geen behoefte meer aan een zogenaamd besluit taken brandweer, conform de vorige modelverordening van de VNG. Met een dergelijk besluit trof het college namelijk een regeling voor hulpwerkzaamheden die door de brandweer moeten worden verricht.

Door deze wijziging is het bepaalde in het derde lid overwegend beperkt tot het optreden van de brandweer in het kader van zogeheten dienstverlening, dat wil zeggen buiten brand- of calamiteitsituaties.

Deze werkzaamheden - veelal op verzoek - kunnen verschillende vormen aannemen: bewakings-diensten, behandeling van brandslangen, dienstverlening met blusmateriaal, vaar- of voertuigen, hijswerk, etc. Het blijkt steeds meer voor te komen dat deze kosten van dienstverlening aan de belanghebbende in rekening worden gebracht. Voor de verstrekking van de hier bedoelde diensten kunnen op grond van artikel 229, eerste lid, onder a en b, van de gemeentewet retributies worden geheven.

Daarnaast kan dit kostenverhaal plaatsvinden via een privaatrechtelijke contractverhouding.

Lid 4

De feitelijke uitvoering van de brandweerzorg zoals die in de vorige leden is omschreven, geschiedt door de feitelijke brandweer al dan niet in het verband van de regionale brandweer, waar de betrokken gemeente aan deelneemt. De bestuurlijke verantwoordelijkheid daarvoor ligt respectievelijk in handen van het college c.q. de burgemeester en het bestuur van de regionale brandweer.

Hoewel dit artikellid net het oog op de Wet gemeenschappelijke regelingen wellicht overbodig lijkt, is dat bij nadere beschouwing echter niet het geval. Immers, deze wet bevat wel de nodige bepalingen betreffende verantwoordingsplicht e.d. aan de deelnemende gemeenten, doch daarbij wordt niet de verplichting opgelegd om tot goede coördinatie van werkzaamheden te komen.

Het gaat hier vooral om een goede, onderlinge afstemming van werkzaamheden, waarbij de gemeentelijke en regionale brandweer in belangrijke mate op elkaar zijn aangewezen, dat wil zeggen er is sprake van locale brandweertakken die een raakvlak hebben met regionale taken.

Artikel 2

Lid 1

De in dit artikel op te nemen minimale sterkte van het brandweerpersoneel dient zodanig te zijn dat de uitoefening van de aan de brandweer opgedragen taken te allen tijde verzekerd is. Deze minimale sterkte is in belangrijke mate afhankelijk van de benodigde uitruksterkte van de brandweervoertuigen, zoals een en ander momenteel is opgenomen in de door de Inspectie van de brandweerwezen gehanteerde "Richtlijnen rangindeling en korpssterkte bij een vrijwillige brandweer". De Brandweerwet 1985 voorziet in de mogelijkheid bij AMvB regels te stellen inzake de minimumsterkte van de gemeentelijke brandweer.

Lid 2

Deze bepaling strekt ertoe aan te geven uit welke categorieën personeel de wettelijke brandweer kan bestaan en geeft de mogelijkheid in de samenstelling van het personeel verandering te brengen zonder dat daarvoor de regeling moet worden gewijzigd. In de Rechtspositieregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer wordt onder 'vrijwilliger" verstaan: degene die zich beschikbaar heeft gesteld voor de gemeentelijke brandweer en als zodanig door het college is aangesteld om in de openbare dienst werkzaam te zijn. Het begrip "zich beschikbaar stellen" wordt daarbij als volgt gedefinieerd: het oproepbaar zijn om in voorkomende gevallen werkzaamheden te verrichten welke vallen binnen het takenpakket van de gemeentelijke brandweer.

Lid 3

Het komt de duidelijkheid ten goede als de op grond van de Ambtenarenwet vast te stellen rechtspositionele bepalingen voor het vrijwillig brandweerpersoneel, evenalsdit geschiedt voor het beroepspersoneel, in een afzonderlijke verordening worden opgenomen. Overigens zij verwezen naar de Rechtspositieregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer.

Artikel 3

Voor het op peil houden van de brandweer als parate organisatie is het uiteraard noodzakelijk dat het personeel door opleiding en regelmatige oefening de voor de uitvoering van zijn taken vereiste theoretische kennis en praktische vaardigheid verkrijgt en onderhoudt.

De voor het bekleden van de onderscheiden rangen vereiste brandweeropleidingen zijn opgenomen in het Besluit brandweerpersoneel.

Voor de praktische oefeningen is het gewenst dat de commandant ter uitvoering van de hem bij instructie opgedragen taak jaarlijks een oefenprogramma aan het college overlegd.

Artikel 4

Bij het vaststellen van de regeling zal het op dat ogenblik noodzakelijke materieel als minimale sterkte in dit artikel moeten worden opgenomen. De aard, de omvang, de capaciteit en de uitrusting van het brandweermaterieel, alsmede de plaats waar en de wijze waarop dit met de bijbehorende materialen moet worden ondergebracht, is afhankelijk van verschillende factoren, die tezamen bepalend zijn voor het algemeen in de gemeente aanwezige risico bij brand en andere ongevallen, waarbij de brandweer tot inzet met komen. Hierbij spelen een rol de ligging, de omvang en de aard der risico-objecten, de plaatsen en de capaciteit van de bluswatervoorzieningen, alsmede de verkeersmogelijkheden en -belemmeringen. Tevens met rekening worden gehouden net de mogelijkheden van de in regionaal verband georganiseerde bijstand aan en van andere gemeentelijke brandweren.

In ieder geval zullen de in dit artikel genoemde voorzieningen in de materiële sector zodanig moeten zijn dat de uitvoering van de aan de brandweer opgedragen taken te allen tijde zoveel mogelijk gewaarborgd is.

Artikel 5

Ook de bluswatervoorzieningen dienen te worden afgestemd op de bij de artikel 5 genoemde omstandigheden, waarbij het uiteraard van belang is dat van deze voorzieningen een onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt. In dit verband zij verwezen naar de daartoe strekkende bepalingen, voorkomende in de artikelen 2:5:3 en 5:1:2 van de Bouwverordening.

Artikel 2:3:1 van de Brandbeveiligingsverordening bevat de verplichting tot het gebruiksgereed houden van bluswaterwinplaatsen door rechthebbenden op een inrichting, waarbij het hebben van een dergelijke voorziening is voorgeschreven.

Ten einde de brandbestrijding mogelijk te maken op plaatsen waar geen of onvoldoende bluswater aanwezig is, kan het noodzakelijk zijn de brandweer met daarop afgestemd materieel uit te rusten (tankautospuit, watertankwagen, slangenwagen). De uiteindelijke keuze voor het hier bedoelde materieel kan mede worden gebaseerd op overwegingen van financiële aard.

Overigens kan op grond van artikel 2:1:1, lid van de Brandbeveiligingsverordening in bepaalde gevallen aan de rechthebbende op een inrichting het hebben van brandbestrijdingsmiddelen worden voorgeschreven.

Artikel 6

Een snelle en efficiënte inzet van de brandweer is in hoge mate afhankelijk van betrouwbare, permanent beschikbare meldings- en alarmeringsinrichtingen. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat op grond van artikel 4, eerste lid, van de Brandweerwet 1985 de regionale brandweer dient zorg te dragen voor het instellen en in stand houden van een regionale brandweeralarmcentrale .

Artikel 7

De instructie heeft alleen betrekking op de commandant en niet op het overig personeel. Er wordt van uitgegaan dat de commandant zelf de instructie voor dit personeel vaststelt.

Het bepaalde in artikel 7 legt de grondslag voor de eenhoofdige leiding en de gezagsverhouding, die voor een goed functioneren van de brandweer onmisbaar zijn. De instructie voor de commandant zal naast de aan een juiste taakvervulling verbonden verplichtingen en bevoegdheden de regeling voor de vervanging van de commandant bevatten. In dit verband valt bovendien te denken aan het in goede staat doen verkeren van het materieel, de gebouwen, de installaties, de materialen en de overige goederen van de brandweer, alsmede de kleding en uitrusting van het personeel. Daartoe zullen periodieke inspecties, controles en beproevingen noodzakelijk zijn, waarvan de uitvoering bij instructie aan de commandant wordt opgedragen.

Ten slotte ware als gemachtigde van de burgemeester tot het aanvragen en verlenen van bijstand bij instructie in ieder geval de commandant aan te wijzen.

Volledigheidshalve zij hier nog vermeld dat de verdere gang van zaken bij intra- en interregionale bijstandverlening is geregeld in of op grond van de desbetreffende gemeenschappelijke regeling inzake de regionale brandweer. Artikel 173 van de Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester het opperbevel heeft bij brand, alsmede bij ongevallen anders dan bij brand voor zover de brandweer daarbij een taak heeft.

De uitbreiding van de taak van de brandweer met (een deel van) de technische hulpverlening (zie artikel 1, eerste lid, van de regeling) maakt het noodzakelijk ook de werkzaamheden in dit kader onder het opperbevel van de burgemeester te doen geschieden. Om te voorkomen dat daarbij getreden wordt op het terrein van anderen, is de beperking aangebracht dat de brandweer wel bij bedoelde ongevallen een taak met hebben.

De bepaling van genoemd artikel 173 heeft geenszins ten doel bij de brandbestrijding c.a. het gezag aan de commandant te onttrekken. Het hier bedoelde opperbevel houdt in de bevoegdheid van de burgemeester - als politieautoriteit en hoogste burgerlijke overheid ter plaatse - tot het, bij brand c.a. nemen van maatregelen ter handhaving van de openbare orde en van buitgewone, in het eigendomsrecht ingrijpende maatregelen (onverwijlde in bezitneming in verband met de openbare veiligheid).

Daarnaast brengt de term opperbevel tot uitdrukking dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor, en de bestuurlijke coördinatie bij de brandbestrijding c.a. in handen van de burgemeester ligt.