Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van haven- en kadegelden (Uitvoeringsregeling haven- en kadegelden)

Geldend van 25-11-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 17-11-2015

Intitulé

Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van haven- en kadegelden (Uitvoeringsregeling haven- en kadegelden)

Burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee;

gelet op het bepaalde in:

  • -

    de artikelen 6, 7 en 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met de artikelen 231, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en derde lid, en 237 van de Gemeentewet;

  • -

    artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet;

  • -

    artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    alsmede op artikel 17 van de Verordening haven- en kadegelden.

Besluit vast te stellen de volgende regeling:

Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van haven- en kadegelden (Uitvoeringsregeling haven- en kadegelden)

Artikel 1 Algemene bepaling

Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 7 en 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en in artikel 17 in de Verordening haven- en kadegelden van de gemeente Goeree-Overflakkee,.

Artikel 2 Uitnodiging tot het doen van aangifte

Het uitnodigen tot het doen van aangifte geschiedt door het uitreiken van een aangiftebiljet waaruit blijkt de wijze van het doen van aangifte, een omschrijving van de gevraagde gegevens of bescheiden en de termijn waarbinnen aangifte moet worden gedaan.

Artikel 3 Verplichting om te verzoeken uitgenodigd te worden tot het doen van aangifte

  • 1. Degene die een vaste ligplaats heeft en die gebruik maakt van de haven (in de zin van artikel 1 van de Verordening) en aan wie niet op 30 april van het belastingjaar een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na 1 mei bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

  • 2. De verplichting van het voorgaande lid geldt niet ten aanzien van de belastingplichtige met een vaste ligplaats, op grond waarvan over het voorgaande belastingjaar een aanslag werd opgelegd voor het tarief van die vaste ligplaats.

  • 3. De in dit artikel omschreven verplichtingen gelden mede voor de in de artikelen 43 en 44 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde personen.

Artikel 4 Het doen van aangifte

  • 1. Aangifte wordt gedaan door het op de in het aangiftebiljet aangegeven wijze, inleveren of toezenden van de gevraagde gegevens of bescheiden.

  • 2. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dienen de in het aangiftebiljet gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden ingevuld. Het aangiftebiljet wordt ondertekend en met de daarbij gevraagde bescheiden ingeleverd of toegezonden.

Artikel 5 Vaststelling formulier

Als formulier van het aangiftebiljet wordt vastgesteld het formulier dat in overeenstemming is met het in Bijlage I opgenomen model.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze regeling is van toepassing met ingang van 17 november 2015.

  • 2. Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. Deze regeling wordt aangehaald als “Uitvoeringsregeling haven- en kadegelden”.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van burgemeester en wethouders van 17 november 2015.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee,
secretaris, burgemeester,
drs. B. Marinussen mr. A. Grootenboer-Dubbelman

Bijlage Aangiftebiljet haven- en kadegelden

Aangiftebiljet haven- en kadegelden

Toelichting op de uitvoeringsregeling haven- en kadegelden

Algemeen

Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet zijn bij de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen onder meer de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en de Invorderingswet 1990 van toepassing. De heffingsbevoegdheden komen toe aan de daartoe aangewezen heffingsambtenaar (de inspecteur), de in vorderingsbevoegdheden komen toe aan de daartoe aangewezen invorderingsambtenaar (de ontvanger). De AWR en de Invorderingswet 1990 kennen ook bepalingen op grond waarvan aan de minister van Financiën de bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven over bepaalde heffings- en invorderingsaangelegenheden. Voor gemeentelijke belastingen komt die bevoegdheid op grond van artikel 231 toe aan het college van burgemeester en wethouders. Verder is het college van burgemeester en wethouders als bestuursverantwoordelijke voor de heffings- en invorderingsambtenaar bevoegd om beleidsregels vast te stellen (artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb). Op grond van artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet is het college eveneens bevoegd beslissingen van de raad (lees: belastingverordeningen) uit te voeren.

Met het oog hierop kan het college over uitvoeringsaangelegenheden regels stellen. Daaronder valt het vaststellen van het model voor het formulier van het aangiftebiljetten.

In artikel 17 van de Verordening haven- en kadegelden 2015 is een bepaling opgenomen dat het college nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en de invordering.

In deze uitvoeringsregeling is een en ander uitgewerkt. Het betreft een uitwerking van de wettelijke bepalingen over de aangifte (artikelen 6, 7 en 8 van de AWR en artikel 237 van de Gemeentewet). In de aanhef van de regeling zijn die wettelijke bepalingen opgesomd.

De verwijzing naar de verordening in de aanhef is niet per se noodzakelijk. Het college ontleent de bevoegdheden rechtstreeks aan de genoemde wettelijke bepalingen. De verwijzing naar de verordening in de aanhef van de regeling is neutraal opgenomen, om te voorkomen dat na het opnieuw vaststellen van de verordening voor een later jaar, de uitvoeringsregeling ook opnieuw door het college zou moeten worden vastgesteld.

In de onderstaande artikelsgewijze toelichting op de onderhavige uitvoeringsregeling worden tevens de verbanden aangegeven tussen de AWR, Gemeentewet, verordening, deze uitvoeringsregeling en het door de heffingsambtenaar vast te stellen boetebeleid.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Algemene bepaling

In dit artikel wordt de reikwijdte van de regeling aangegeven en wordt gerefereerd aan de in de algemene toelichting genoemde wetsartikelen.

Artikel 2 Uitnodiging tot het doen van aangifte

Gelet op het bepaalde in artikel 237, eerste lid, van de Gemeentewet geldt als hoofdregel dat het uitnodigen tot het doen van aangifte geschiedt door het uitreiken van een aangiftebiljet. Artikel 237, vijfde lid, van de Gemeentewet biedt de mogelijkheid dat de raad afwijkt van die hoofdregel. De gemeenteraad heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Derhalve geldt de wettelijke hoofdregel, hetgeen in dit artikel tot uitgangspunt is genomen.

Artikel 6, eerste lid, van de AWR bepaalt dat regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop het uitnodigen tot het doen van aangifte geschiedt. Hoewel het op zich voor de hand ligt, is in artikel 2 expliciet opgenomen dat dit geschiedt door het door de heffingsambtenaar uitreiken van een aangiftebiljet.

Het uitdrukkelijk opnemen van deze bepaling heeft tot doel om elke onduidelijkheid te voorkomen. De uitnodiging van de heffingsambtenaar tot het doen van aangifte (lees: het aangiftebiljet uitreiken), doet bij degene aan wie het verzoek is gericht immers de verplichting ontstaan het biljet tijdig, ingevuld en met de gevraagde bescheiden te retourneren. Aan het niet, niet tijdig, of niet juist nakomen van die verplichtingen kunnen op grond van de artikelen 67a, 67d en 67e van de AWR consequenties worden verbonden. Zie daarover verder artikel 4.

Artikel 3 Verplichting om te verzoeken uitgenodigd te worden tot het doen van aangifte

In dit artikel zijn nadere regels over het doen van aangifte opgenomen, welke een uitwerking vormen van artikel 6, derde lid, AWR. Daarin is bepaald dat bij ministeriële regeling (lees: collegebesluit) iemand die in de daarbij omschreven omstandigheden verkeert, kan worden verplicht te verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet.

Na de ontvangst van zo’n schriftelijke verzoek, zal door heffingsambtenaar een aangiftebiljet worden uitgereikt als bedoeld in artikel 2.

Eerste lid

Aanslagen worden door de gemeente gewoonlijk opgelegd eind februari. Indien op 30 april nog geen aanslag is ontvangen, of belanghebbende niet is uitgenodigd om aangifte te doen, moet de belastingplichtige binnen vier weken na 1 mei een schriftelijk verzoek indienen om uitgenodigd te worden tot het doen van aangifte.

Na de ontvangst daarvan, zal door heffingsambtenaar een aangiftebiljet worden uitgereikt. De termijn voor het doen van aangifte bedraagt vervolgens een maand (artikel 9 AWR).

Tweede lid

In de meeste situaties zal over het voorgaande jaar reeds een aanslag haven- of kadegelden opgelegd zijn en zal zich geen wijziging in het gebruik of de ligplaats hebben voorgedaan. In dat geval heeft een aangiftebiljet geen essentiële rol voor de heffing, aangezien de gegevens die nodig zijn voor de heffing reeds bij de gemeente bekend zijn.

Boete wegens het niet doen van een verzoek

Aan het niet voldoen aan de verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of vierde lid kan op grond van de artikelen 67ca, eerste lid, onder a, van de AWR consequenties worden verbonden. Omtrent invulling daarvan wordt door de heffingsambtenaar beleid vastgesteld.

In geval van het niet voldoen aan de verplichting welke wordt opgelegd door het eerste of tweede of vierde lid, kan een verzuimboete worden opgelegd op grond van het door de heffingsambtenaar vast te stellen beleid.

Artikel 4 Het doen van aangifte

Gelet op het bepaalde in artikel 237, tweede lid, van de Gemeentewet geldt als hoofdregel dat het doen van aangifte geschiedt door het inleveren of toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet met de daarbij gevraagde bescheiden. Artikel 237, vijfde lid, van de Gemeentewet biedt de mogelijkheid dat de raad afwijkt van die hoofdregel. De gemeenteraad heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Derhalve geldt de wettelijke hoofdregel, hetgeen in dit artikel tot uitgangspunt is genomen.

Met artikel 237, tweede lid, van de Gemeentewet is niet bedoeld de overige in artikel 8 AWR gestelde voorschriften buiten toepassing te verklaren, hoewel de wettekst daarover niet duidelijk is. In verband hiermee is in artikel 4 expliciet opgenomen dat het aangiftebiljet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moet worden ingevuld, moet worden ondertekend en met de daarbij gevraagde bescheiden moet worden ingeleverd of toegezonden. Artikel 4, tweede lid geldt op grond van artikel 237 van de Gemeentewet juncto artikel 8 van de AWR. Dit is aan het begin van het tweede lid tot uitdrukking gebracht.

Het uitdrukkelijk opnemen van deze bepalingen heeft tot doel om elke onduidelijkheid te voorkomen.

Artikel 4 “het doen van aangifte” is het sluitstuk ten opzichte van artikel 2 “uitnodiging tot het doen van aangifte”. Als gevolg van artikel 2 wordt de verplichting tot het doen van aangifte geschapen. De uitnodiging van de heffingsambtenaar tot het doen van aangifte (lees: het aangiftebiljet uitreiken), doet bij degene aan wie het verzoek is gericht immers de verplichting ontstaan het biljet tijdig, ingevuld en met de gevraagde bescheiden te retourneren, aldus artikel 4. Aan het niet, niet tijdig, of niet juist nakomen van die verplichtingen kunnen op grond van de artikelen 67a, 67d en 67e van de AWR consequenties worden verbonden. Omtrent invulling daarvan wordt door de heffingsambtenaar beleid vastgesteld op grond van artikel 4:81 van de Awb.

Een boete kan overigens niet alleen opgelegd worden wanneer de aangifte niet, of niet tijdig is ontvangen, maar ook wanneer het geretourneerde aangiftebiljet niet voldoet aan de formele vereisten van artikel 8, eerste lid, van de AWR (Hoge Raad 27 maart 1996, BNB 1996/272).

Artikel 5 Vaststelling formulier

In dit artikel is opgenomen dat er een formulier van het aangiftebiljet is.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

De regeling moet worden bekendgemaakt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in het gemeenteblad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad of op andere geschikte wijze (artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht) en opgenomen worden in het gemeentelijke regelingenbestand.