Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken

Geldend van 22-03-2007 t/m heden

Intitulé

Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken

de raad van de gemeente gouda

Gelezen het voorstel van het college van 12 december 2006 nr. 487397

Gelet op de artikel 150 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken (Algemene inspraak- en participatieverordening Gouda).

artikel 1 begripsomschrijvingen

De verordening verstaat onder:

  • a.

    inspraak: het ten aanzien van gemeentelijke beleidsvoornemens kenbaar maken van een zienswijze en daarover zo mogelijk van gedachten wisselen met het betreffende bestuursorgaan;

  • b.

    participatie: het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid;

  • c.

    procedure: de wijze waarop de inspraak of participatie gestalte wordt gegeven;

  • d.

    beleidsvoornemen: het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid;

  • e.

    randvoorwaarden: aan de inspraak of participatie ten grondslag liggende feiten, waarop het bestuursorgaan geen invloed heeft, dan wel door het bestuursorgaan aan inspraak of participatie meegegeven kaders.

artikel 2 onderwerp van inspraak of participatie

  • 1. Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak of participatie wordt verleend bij de voorbereiding van beleid van de gemeente.

  • 2. Inspraak of participatie wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht.

  • 3. Geen inspraak of participatie wordt verleend:

    • a.

      ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

    • b.

      indien inspraak of participatie bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;

    • c.

      indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;

    • d.

      inzake de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet;

    • e.

      indien de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat inspraak of participatie niet kan worden afgewacht;

    • f.

      indien het belang van inspraak of participatie niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving;

    • g.

      indien het belang van inspraak of participatie niet opweegt tegen het belang van handhaving van de openbare orde en veiligheid.

  • 4. Een besluit tot het niet verlenen van inspraak of participatie wordt gemotiveerd.

artikel 3 inspraak- of participatiegerechtigden

Inspraak of participatie wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.

Het bestuursorgaan stelt vast aan welke kring van belanghebbenden inspraak of participatie wordt verleend met inachtneming van hetgeen hierover bij wet, provinciale of gemeentelijke verordening is voorgeschreven.

artikel 4 inspraakprocedure

  • 1. Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het bestuursorgaan kan voor een of meer beleidsvoornemens een andere inspraakprocedure vaststellen.

artikel 5 eindverslag inspraak

  • 1. Ter afronding van de inspraak maakt het bestuursorgaan een eindverslag op.

  • 2. Het eindverslag bevat in elk geval:

    • a.

      een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure;

    • b.

      een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;

    • c.

      een reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen wordt overgegaan.

  • 3. Het verslag maakt deel uit van het voorstel dat ter besluitvorming wordt aangeboden.

  • 4. Het bestuursorgaan maakt het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar.

artikel 6 procedure participatie

  • 1. Het bestuursorgaan stelt voor elk onderwerp waarop participatie wordt verleend een procedure vast. Het bestuursorgaan maakt daarbij een keuze uit de participatietreden informeren, raadplegen, adviseren, coproduceren of meebeslissen. Deze keuze wordt gemotiveerd.

  • 2. De participatieprocedure bevat inelk geval:

    • a.

      het onderwerp van participatie, zoals bedoeld in artikel 2;

    • b.

      een aanduiding van de kring van belanghebbenden, zoals bedoeld in artikel 3;

  • 3. In aanvulling op lid 2 bevat deze procedure voor zover mogelijk:

    • a.

      de randvoorwaarden, zoals bedoeld in artikel 1 onder e;

    • b.

      de wijze van vormgeving van het participatieproces;

    • c.

      een tijdpad met termijnstelling;

    • d.

      een communicatieplan;

    • e.

      een financiële paragraaf.

  • 4. Indien aan een adviesraad, wijkteam, klankbordgroep of platform voor (on)bepaalde tijd een participatierecht is toegekend,wordt de participatieprocedure, in overleg met hen, voor (on)bepaalde tijd vastgelegd in een protocol of convenant. Een procedure voor (on)bepaalde tijd komt niet in de plaats van ad-hoc afspraken per onderwerp.

  • 5. Het bestuursorgaan kan de procedure wijzigen in die gevallen waarin de vaststelling van het beleidsvoornemen zulks vereist. Het bestuursorgaan maakt een besluit tot wijziging van de procedure aan de participanten bekend.

artikel 7 voorbereiding participatie

  • 1. Het bestuursorgaan informeert voorafgaand aan de participatie belanghebbenden hierover op geschikte wijze.

  • 2. Het bestuursorgaan draagt er zorg voor dat de kring van belanghebbenden voldoende tijd en informatie krijgt voor een goede voorbereiding.

artikel 8 vastlegging en eindverslag participatie

  • 1. Het bestuursorgaan draagt zorg voor verslaglegging van door haar in het kader van participatie gehouden bijeenkomsten;

  • 2. Deze verslagen worden aan alle aanwezigen bij de in lid 1 bedoelde bijeenkomsten toegezonden;

  • 3. Ter afronding van de participatie maakt het bestuursorgaan een eindverslag op.

  • 4. Het eindverslag bevat in elk geval:

    • -

      een overzicht van de gevolgde participatieprocedure;

    • -

      een weergave van de opbrengst die tijdens de participatie mondeling of schriftelijk naar voren is gebracht;

    • -

      een reactie op deze opbrengst, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen wordt overgegaan;

    • -

      een beoordeling achteraf of de gemaakte keuzen zoals genoemd in artikel 6 gelet op het verloop van het participatieproces de juiste zijn geweest.

  • 5. Het verslag maakt deel uit van het voorstel dat ter besluitvorming wordt aangeboden.

  • 6. Na besluitvorming krijgen alle deelnemers het voorstel en het besluit ter informatie toegezonden.

artikel 9 reikwijdte verordening

Deze verordening is niet van toepassing op aangelegenheden, waarvoor een specifieke inspraak- of participatieverordening is vastgesteld.

Artikel 10 intrekking oude verordening

  • 1. De Inspraakverordening d.d. 31 augustus 1992 wordt ingetrokken;

  • 2. Inspraakprocedures waarmee, vóór intrekking van de Inspraakverordening een begin is gemaakt, worden afgehandeld overeenkomstig de ingetrokken Inspraakverordening.

Artikel 11 inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking acht dagen na de dag van bekendmaking.

Artikel 12 citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene inspraak- en participatieverordening Gouda.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 31 januari 2007
,burgemeester.
,griffier.
Bekendgemaakt: 14 maart 2007

toelichting algemene inspraak- en participatieverordening goude

artikelsgewijze toelichting

artikel 1 begripsomschrijvingen

  • a.

    en b. Inspraak en participatie: Er zijn veel omschrijvingen mogelijk voor de wijze waarop belanghebbenden betrokken kunnen worden bij de totstandkoming van beleid: informatie, communicatie, inspraak, interactieve beleidsvorming etc. Omwille van eenduidigheid is gekozen voor de termen inspraak en participatie. Bij de in dit artikel opgenomen formulering van de begrippen inspraak en participatie is zoveel mogelijk aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak en participatie maken onderdeel uit van de voorbereiding van het beleid van de gemeente en hebben een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt het bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging.

  • c.

    Procedure: De verantwoordelijkheid voor het maken van een regeling over de wijze waarop burgers bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken ligt ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet bij de raad. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering, de nadere regeling en organisatie ligt bij het college als het gaat om raads- en collegebesluiten en bij de burgemeester als het gaat om besluiten waartoe de burgemeester bevoegd is.

  • d.

    Beleidsvoornemen: Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Het omvat in elk geval raad, college en burgemeester.

  • e.

    Randvoorwaarden: Dit begrip is bedoeld om de ruimte voor inspraak of participatie af te bakenen, om bijvoorbeeld te voorkomen dat deze zich richt op onderdelen waarover het bestuursorgaan geen beslissingsbevoegdheid heeft of waarover het bestuursorgaan reeds heeft besloten.

artikel 2 onderwerp van inspraak of participatie

In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit of inspraak of participatie of (geen van) beide wordt verleend bij de voorbereiding van beleid van de gemeente. Het begrip ‘bestuursorgaan’ is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Het omvat in elk geval de raad, het college en burgemeester. Elk bestuursorgaan van de gemeente kan zijn eigen beleidsvoornemen aan inspraak of participatie onderwerpen.

Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger zal kunnen zijn als inspraak /participatie geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadscommissievergaderingen, blijft door de formulering van het eerste lid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak/participatie wordt geregeld. Het besluit om al dan niet inspraak of participatie te verlenen is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan dus bezwaar worden gemaakt.

In het derde lid is opgenomen wanneer geen inspraak of participatie wordt verleend.

artikel 3 inspraak- of participatiegerechtigden

De omschrijving van inspraak- of participatie gerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Het begrip ‘belanghebbende’ is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.

Artikel 3 legt de verantwoordelijkheid voor de keuze van bij inspraak of participatie te betrekken belanghebbenden neer bij het bestuursorgaan, afhankelijk van de bevoegdheid over het betreffende onderwerp. Vanwege het open karakter van dit artikel vraagt dit in concrete gevallen om een bewuste afweging, rekening houdend met o.a. aard, schaal en reikwijdte van het onderwerp.

artikel 4 inspraakprocedure

In het eerste lid is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In de artikelen 3:10 tot en met 3:17 Awb is de inspraakprocedure te vinden. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het tweede lid de inspraakprocedure worden aangepast. Het is mogelijk een (of meer) standaardprocedure(s) te ontwikkelen die wanneer nodig kan (kunnen) worden ingezet.

Het kan zijn dat bijvoorbeeld de genoemde termijn van zes weken door het bestuursorgaan te lang wordt bevonden. Deze termijn zou in de verordening kunnen worden aangepast of bij besluit van het bestuursorgaan op grond van het tweede lid.

artikel 5 eindverslag inspraak

In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb, waarin slechts wordt bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht.

Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.?

Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht.

Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.

In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar maakt. De bekendmaking van de resultaten van de inspraak is uitermate belangrijk. Het ligt voor de hand om degenen die hebben ingesproken een exemplaar van het eindverslag te sturen. Daarnaast kan het eindverslag algemeen worden gepubliceerd in de krant en op de gemeentelijke website. Als het aantal insprekers omvangrijk is, kan worden gekozen voor het volstaan met een algemene bekendmaking. Het is aan te bevelen om tijdens de inspraakavond al duidelijkheid omtrent de communicatie te verschaffen.

artikel 6 procedure participatie

Ondanks het open en flexibele karakter van participatie dient omwille van de duidelijkheid hiervoor ook een procedure te worden opgesteld. Deze dient in ieder geval onderwerp en belanghebbenden aan te geven, en voor zover in de fase van gedachtevorming al mogelijk is de overige elementen, zoals bedoeld in lid 3.

De participatietreden maken deel uit van de participatieladder, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de mate waarin deelnemende partijen ruimte hebben om eigen visies en ideeën in te brengen en de mate van invloed die ze hebben op de beleidsvorming.

trede 1 = informeren: hier is geen sprake van ruimte of invloed. De gemeente geeft informatie of voorlichting over beleid, maar betrekt burgers niet bij de beleidsvorming.

trede 2 = raadplegen: hier raadpleegt de gemeente burgers en instellingen over beleid en luistert naar wat zij hierover te zeggen hebben. De gemeente hoeft de ingebrachte suggesties en ideeën echter niet te gebruiken.

trede 3 = adviseren: hier vraagt de gemeente advies aan burgers en instellingen over beleid. De gemeente kan alleen goed gemotiveerd afwijken van een gegeven advies.

trede 4 = coproduceren: hier wordt, zonodig binnen taakstellende kaders, bij de beleidsvorming samengewerkt tussen gemeente en burgers of instellingen.

trede 5 = meebeslissen: waar burgers meebeslissen over beleid is sprake van de grootst mogelijke invloed.

De ruimte en invloed, die aan participanten geboden wordt, is in de eerste trede het kleinst en in trede 5 het grootst. Het is niet altijd mogelijk een duidelijke grens tussen de treden te leggen. Er zijn in feite twee uitersten, informeren en meebeslissen.

De gemeente kent een aantal adviesraden aan wie een adviesrecht is toegekend. Ook aan de wijkteams is adviesrecht toegekend. Daarnaast komt het voor dat voor een bepaalde tijd klankbordgroepen of platforms worden betrokken bij beleidsontwikkeling of bij een project. De verordening formaliseert in het vierde lid een bestaande praktijk waarbij voor die groepen, aan wie voor (on)bepaalde tijd een participatierecht is toegekend, de participatieprocedure, in overleg met hen, voor (on)bepaalde tijd wordt vastgelegd in een protocol of in een convenant.

Voor wijkteams gelden niet alleen langlopende participatieafspraken (samenwerkingsovereenkomsten), maar er wordt ook gewerkt met ad-hoc op te stellen draaiboeken. Daarom is in het vierde lid geëxpliciteerd dat een procedure voor (on)bepaalde tijd niet in de plaats komt van ad-hoc afspraken per onderwerp.

Uit het vijfde lid volgt dat ook in geval van participatie het bestuursorgaan de procedure, indien noodzakelijk, kan wijzigen. Belanghebbenden worden hierover geïnformeerd.

Aan het eind van iedere participatieprocedure kan formele inspraak worden georganiseerd volgens de regeling van deze verordening. In spoedeisende gevallen kunnen inspraak en participatie tegelijkertijd plaatsvinden.

artikel 7 voorbereiding participatie

In dit artikel zijn enkele richtlijnen ten aanzien van de voorbereiding opgenomen. In tegenstelling tot inspraak is voor participatie geen minimale voorbereidingstijd van zes weken opgenomen, teneinde de flexibiliteit van participatie niet te beperken.

Afhankelijk van het onderwerp dient in concrete gevallen en bij voorkeur in overleg met belanghebbenden bepaald te worden wat voldoende voorbereidingstijd is en wat voldoende informatie is.

artikel 8 verslaglegging en eindverslag participatie

Deze richtlijnen zijn bedoeld ter bevordering van de duidelijkheid, herkenbaarheid en transparantie van de verwerking van de opbrengst van participatie.

artikel 9 reikwijdte verordening

In dit artikel wordt gedoeld op verordeningen zoals de verordening cliëntenparticipatie WWB en de verordening Wmo-raad. Deze verordeningen zijn gebaseerd op een formele wet en op artikel 84 Gemeentewet.

artikel 10 intrekking oude verordening

Met deze bepaling wordt de bestaande inspraakverordening ingetrokken. De datum waarop de oude verordening vervalt, is de datum waarop de verordening in werking treedt (zie artikel 10). Voor al lopende inspraakprocedures is een overgangsregeling opgenomen.

artikel 11 inwerkingtreding

Het college is gehouden tot het bekendmaken van de verordening.

In artikel 10 wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de oude verordening vervalt, is de datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt. Het besluit tot intrekking maakt deel uit van de verordening tot vaststelling of wijziging van de bestaande inspraakverordening.

artikel 12 citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als:’ Algemene inspraak- en participatieverordening Gouda’. In de citeertitel wordt geen jaartal opgenomen om te voorkomen dat de schijn wordt gewekt dat de verordening slechts voor een jaar geldt.