Regeling vervalt per 08-05-2024

Monumentenverordening Hellevoetsluis 2007.

Geldend van 19-10-2007 t/m 07-05-2024

Intitulé

Monumentenverordening Hellevoetsluis 2007.

Nummer: 18-10-07/8C

De raad der gemeente Hellevoetsluis;

gehoord de commissie algemene zaken en middelen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 september 2007, nummer 18-10-07/8;

gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet ;

gelet op de artikelen 12, 14 en 15 van de Monumentenwet 1988;

besluit:

vast te stellen de volgende: ‘Monumentenverordening Hellevoetsluis 2007’

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    monument:

    • 1.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • b.

    gemeentelijk archeologisch monument: monument, als bedoeld in onderdeel a, onder 2;

  • c.

    gemeentelijk monument:onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen;

  • d.

    gemeentelijke monumentenlijst:de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken;

  • e.

    beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • f.

    kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst; onder kerkelijk wordt ook verstaan levensbeschouwelijk in ruime betekenis van het woord;

  • g.

    gemeentelijk stads- of dorpsgezicht:groep van onroerende zaken die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, zijn onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel zijn wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groep zich één of meer monumenten bevinden;

  • h.

    beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht dat het College als zodanig ingevolge artikel 17 van deze verordening heeft aangewezen, met ingang van de datum van publicatie van die aanwijzing in de media;

  • i.

    gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd stads- of dorpsgezicht aangewezen groepen van onroerende zaken;

  • j.

    Commissie Ruimtelijke Kwaliteit: de commissie als bedoeld in de Verordening op de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit;

  • k.

    Commissie Ruimtelijke Kwaliteit:de door het College ingestelde commissie met als taak het College op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze verordening en het monumentenbeleid, met uitzondering van aanvragen om vergunning als bedoeld in art. 11 en 37 van de Monumentenwet 1988 en als bedoeld in art. 10 en 22 van deze verordening;

  • l.

    bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument (maakt veelal deel uit van de redengevende omschrijving).

  • m.

    redengevende omschrijving   :   in schriftelijke rapportage vastgelegde motivatie voor de noodzaak een pand op te voeren als een monument.

Artikel 2 Het gebruik van de monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het College kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een object aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. De aanwijzing van een object als (gemeentelijk) monument gaat altijd gepaard met een redengevende omschrijving.

  • 3. Voordat het College over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 4. Het College kan ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 5. Voordat het College een kerkelijk monument als gemeentelijk monument aanwijst, voert het overleg met de eigenaar.

  • 6. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Provinciale Monumentenverordening.

Artikel 4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het College.

  • 2. Het College beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies, maar in ieder geval binnen vijfentwintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale registratie bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire

schuldeisers.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het College registreert het gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het gemeentelijk monument.

  • 3. De gemeentelijke monumentenlijst ligt ten gemeentehuize voor eenieder ter inzage.

Artikel 7 Wijzigingen van de aanwijzing

  • 1. Het College kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede tot en met vierde lid, alsmede artikel 4, zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het College van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede tot en met vierde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het College de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en artikel 4 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel 3 van de Provinciale Monumentenverordening 1996.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Verbodsbepaling

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

Artikel 10 Overlegging ontbrekende gegevens

  • 1. Het College beslist binnen vier weken na de ontvangst van de aanvraag of de aanvraag in behandeling wordt genomen.

  • 2. Als het College beslist de aanvraag niet in behandeling te nemen omdat het over onvoldoende gegevens beschikt, geeft het College de aanvrager de gelegenheid binnen vier weken de aanvraag aan te vullen met de door het College aan te geven ontbrekende gegevens.

Artikel 10 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1. Het College vraagt advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit voordat zij beslist op de aanvraag op grond van artikel 10.

  • 2. Binnen acht weken na de adviesaanvraag brengt de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit schriftelijk advies uit aan het College.

  • 3. Het College beslist binnen eenentwintig weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4. Het College kan de in het derde lid genoemde termijn van eenentwintig weken met ten hoogste negen weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het derde lid genoemde termijn.

  • 5. Indien het College niet voldoet aan het derde of vierde lid, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

Artikel 12 Kerkelijk monument

Het College verleent met betrekking tot een kerkelijk monument geen vergunning ingevolge de bepalingen van artikel 10 dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een vergunning betreft waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 13 Intrekken van de vergunning

  • 1. De vergunning kan door het College worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 10 niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen zesentwintig weken van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2. Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

Artikel 14 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. Het College zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument met de naar voren gebrachte zienswijzen Commissie Ruimtelijke Kwaliteit na afloop van de termijn van veertien dagen, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 2. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt Commissie Ruimtelijke Kwaliteit geacht geadviseerd te hebben.

Artikel 15 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van het College een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

    • b.

      voorschriften door het College verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10; schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het College hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 16 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met de artikelen 9 en 10 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 17 Aanwijzing van bekende stads- en dorpsgezichten

  • 1. Gehoord het College, kan de Gemeenteraad gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd stads- of dorpsgezicht en kunnen zij zodanige aanwijzingen intrekken.

  • 2. Het College zendt het voorstel tot aanwijzing of intrekking aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit brengen advies uit binnen drie maanden na verzending van het voorstel.

  • 3. De Gemeenteraad beslist over aanwijzing of intrekking binnen zeven maanden na verzending van het voorstel door het College.

  • 4. De bekendmaking van een besluit tot aanwijzing of tot intrekking daarvan geschiedt door publicatie in de lokale media. Van het besluit wordt mededeling gedaan in de daarvoor in aanmerking komende dag- of nieuwsbladen en aan Gedeputeerde Staten en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 5. De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van artikel 9 van de Provinciale Monumentenverordening.

Artikel 18 Registratie op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten

Het College registreert het beschermde stads- of dorpsgezicht op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten. De gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermde stads- of dorpsgezicht. De gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten ligt ten gemeentehuize voor eenieder ter inzage.

Artikel 19 Wijzigen van de aanwijzing

Het College kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen. Artikel 17, tweede tot en met vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit. Indien de wijziging naar het oordeel van het College van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 17, tweede tot en met vierde lid, achterwege. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten aangetekend.

Artikel 20 Intrekken van de aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht

Indien het College de aanwijzing intrekt, zijn artikel 17, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel 9 van de Provinciale Monumentenverordening. De intrekking wordt op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten aangetekend.

Artikel 21 Beschermende bestemmingsplannen

De Gemeenteraad stelt ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Staatsblad 1985,626). Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt.

Artikel 22 Sloopvergunning

In beschermde stads- of dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning).

Geen sloopvergunning is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders. De artikelen 21 en 22 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing (Staatsblad 1984, 406) zijn van toepassing.

 

Artikel 23 Toezicht en opsporing

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de bij besluit van het College aan te wijzen personen.

Artikel 24 Inwerkingtreding

  • 1. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op de dag van haar vaststelling.

  • 2. De monumentenverordening 1991, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 20 juni 1991, voor zover het betreft bepalingen over gemeentelijke monumenten, vervalt op de dag van vaststelling van deze verordening.

  • 3. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking in overeenstemming met het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 4. De monumentenverordening 1991, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 20 juni 1991, voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, vervalt op de datum waarop het derde lid toepassing vindt.

  • 5. De op grond van de ingevolge het tweede lid vervallen verordening geregistreerde beschermde gemeentelijke monumenten en beschermde gemeentelijke archeologische monumenten worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 6. De beschermde gemeentelijke monumenten en beschermde gemeentelijke archeologische monumenten, geregistreerd op de monumentenlijst van de ingevolge het tweede lid genoemde vervallen verordening, worden geacht geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 7. Aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 5 van de in het tweede lid genoemde vervallen verordening die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van artikel 5 van de in het tweede lid genoemde verordening.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Monumentenverordening Hellevoetsluis 2007.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 18 oktober 2007.
De raad voornoemd,
de griffier,                   de voorzitter,
H.J. van der Wel.          C.A. Kleijwegt.

Artikelsgewijze toelichting Monumentenverordening Hellevoetsluis 2007

Artikel 1

Sub d

Het plaatsen op de monumentenlijst heeft geen rechtsgevolg. Het betreft slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de lijst is het ‘de aanwijzing tot gemeentelijk monument’ die rechtsgevolg beoogt. Het is inzichtelijker om de aanwijzing en de plaatsing op de lijst uit elkaar te trekken. Zie ook artikel 3, eerste lid, en artikel 6.

Sub f

Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het kerkelijke monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catechesatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten in de regel dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere monumenten gelden. Een levensbeschouwelijke instelling is een instelling die redelijkerwijs vergelijkbaar is met een kerkelijke instelling.

Sub j en k

In het gedualiseerde bestel is een belangrijke vernieuwing dat elk bevoegd orgaan in de gemeente (Gemeenteraad en College) zelf zijn commissies instelt. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is een commissie die gevraagd en ongevraagd adviseert aan het College op grond van het raadsbesluit over adviescommissies. Het College dient de commissie in te stellen en de leden van de commissie benoemen. De samenstelling en werkwijze dient het College nader uit te werken. De inschakeling van een commissie die het College adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in art. 11 van de Monumentenwet 1988, is verplicht op grond van artikel 15 van de Monumentenwet 1988. Door het ontbreken van deze keuzevrijheid is er geen strijdigheid met het duale uitgangspunt als de gemeenteraad in deze Monumentenverordening bepaalt dat er een commissie is die adviseert aan het College. In Hellevoetsluis is dit de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Deze commissie adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in niet alleen art. 11 van de Monumentenwet 1988, maar ook art. 37 van de Monumentenwet 1988 en art. 10 en 22 van deze verordening.

 

Artikel 3

Lid 1

Het is toegestaan om leges te heffen op de aanvraag tot aanwijzing als gemeentelijk monument. Het gaat dan om een vergoeding voor de gemaakte kosten. Dat betekent dat de leges slechts kostendekkend mogen zijn.

Lid 2

Er wordt niet bepaald dat de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord voordat het College over een aanwijzing een besluit neemt, omdat dit is geregeld in (de artikelen 4:8 en 4:9 van) de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze verordening bevat geen voorschriften voor de bescherming van het monument gedurende de tijd dat de aanwijzingsprocedure loopt, zoals de Monumentenwet 1988 dat doet. De spoedprocedure kan in situaties die ernstige gevolgen hebben voor het aan te wijzen monument, bewerkstelligen dat binnen korte tijd een monument kan worden aangewezen als gemeentelijk monument en dus de verbodsbepalingen van deze verordening van toepassing zijn, omdat geen advies hoeft te worden aangevraagd.

Lid 3

Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek behoort in principe tot de beleidsvrijheid van de gemeente. Er is een tweetal momenten te onderscheiden wanneer de gemeente bouwhistorisch onderzoek kan vragen. Ten eerste bij een (aanvraag tot) aanwijzing als gemeentelijk monument. Ten tweede bij aanvragen voor vergunning tot wijziging van een gemeentelijk monument. Overigens is het nu al praktijk om bij aanvragen tot het plaatsen van een bouwwerk op de lijst van beschermde rijks- of gemeentelijke monumenten een redengevende omschrijving, inclusief bouwhistorisch onderzoek te vragen. Bij de verlening van de vergunning regelt de gemeente in de vergunningvoorwaarden het doen van onderzoek en het verstrekken van documentatie tijdens de bouwwerkzaamheden, net als het veilig stellen van de afkomende bouwhistorische elementen.

Lid 4

Dit lid is nodig ondanks het bepaalde in de Awb dat belanghebbenden zienswijzen naar voren kunnen brengen (artikel 4:8). Overleg is immers meer dan het naar voren kunnen brengen van zienswijzen.

 

Artikel 4

Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten de aanvrager, eigenaar en andere belanghebbenden beter waar ze aan toe zijn. De redactie van het tweede lid heeft tot gevolg dat, wanneer de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit niet tijdig adviseert, het College de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om het te laat uitgebrachte advies, maar binnen de termijn voor het College, toch in hun overwegingen te betrekken. Als het College niet tijdig beslist, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 Awb staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open die ook tegen een reëel besluit open zou staan. Op grond van de Awb kan het College zijn besluit opschorten, wanneer dit voor een zorgvuldige afhandeling nodig is, bijvoorbeeld omdat de noodzakelijke gegevens later beschikbaar zijn. Dit is het geval als er een inventarisatie gaande is. Pas na afronding van deze inventarisatie kan de waarde van dat ene object afgewogen worden tegen de waarde van andere objecten die ook in dat vooronderzoek betrokken zijn. Het College moet de aanvrager op de hoogte stellen van de opschorting. Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

 

Artikel 5

Dit artikel regelt niet dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb dat bepaalt (afdeling 3.6). Is artikel 4:8 Awb toegepast (het horen van geadresseerde en van derde belanghebbenden) en is van de daar geboden mogelijkheid gebruik gemaakt, dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb een mededeling te ontvangen.

 

Artikel 6

Door aanwijzing als gemeentelijk monument is het gehele pand onder de werking van deze verordening geplaatst, inclusief al zijn bestanddelen uit hoofde van het Burgerlijk Wetboek, dat wil zeggen interieuronderdelen die fysiek verbonden zijn met de onroerende zaak en die losse onderdelen die volgens verkeersopvatting bij de onroerende zaak behoren. Andere zaken die zich op het perceel van het monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden aangegeven, willen zij onder de werking van deze verordening vallen. Voor elke wijziging van het monument is dus een vergunning nodig. Voor de duidelijkheid, bijvoorbeeld in verband met kadastrale vernummering, kan ook een plattegrond worden aangehecht. Het College plaatst het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

 

Artikel 7

Lid 3

Er kunnen zich situaties voordoen waarin het mogelijk moet zijn ambtshalve in de aanwijzing wijzigingen te kunnen aanbrengen zonder dat de gehele aanwijzingsprocedure behoeft te worden gevolgd. Het gaat daarbij om wijzigingen van ondergeschikte aard en hierbij wordt gedacht aan het wijzigingen van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

 

Artikel 8

Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen.

 

Artikel 10

Dit artikel geldt ook voor gemeentelijke archeologische monumenten. Over opgravingen en vondsten is niets in deze verordening geregeld, omdat deze aspecten in een separate verordening zijn geregeld.

Ten aanzien van de vergunningaanvraag voor gemeentelijke monumenten is van belang dat het verkrijgen van gegevens en ontbrekende gegevens is geregeld in de Awb.

 

Artikel 10.1

Art. 4:5, eerste lid, Awb bepaalt dat het bestuursorgaan stelt binnen welke termijn de aanvrager de gelegenheid krijgt de aanvraag aan te vullen. De termijn van vier weken correspondeert met de bepaling in de Woningwet.

Art. 4:5, lid 4, van de Awb regelt dat het College de aanvrager niet-ontvankelijk kan verklaren en dit aan de aanvrager bekendmaakt: binnen vier weken na de dag waarop hij die gegevens heeft overgelegd en de aanvrager naar het oordeel van het College de ontbrekende gegevens in onvoldoende mate heeft overgelegd; of binnen vier weken nadat de gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

 

Artikel 11

De terinzagelegging en het bieden van de gelegenheid tot het naar voren brengen van zienswijzen, is geregeld in art. 3:11 van de Awb. Degenen die naar aanleiding hiervan hun zienswijzen naar voren hebben gebracht, wordt onmiddellijk een afschrift van het besluit van het College gestuurd op grond van art. 3:43 van de Awb. Nadat het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit aan het College is uitgebracht kan artikel 4:7 of artikel 4:8 Awb van toepassing kan zijn; over het voornemen de beschikking af te geven, dan wel geheel of gedeeltelijk af te wijzen moeten onder voorwaarden de aanvrager en de belanghebbenden worden gehoord. De redactie van lid 3 heeft tot gevolg dat, wanneer de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit niet tijdig adviseert, het College de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies) toch in zijn overwegingen te betrekken. Dit vanwege de fatale termijn (lid 5) die is ingevoerd. Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten de aanvrager en andere belanghebbenden beter waar ze aan toe zijn.

De totale termijn van dertig weken spoort niet meer met die voor de bouwvergunning. Het vereist (en het niet verleend) zijn van een gemeentelijke monumentenvergunning is een grond voor de weigering van de bouwvergunning (artikel 44, sub e Woningwet). Het kan echter geen grond zijn om de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning aan te houden; dit kan alleen wanneer er sprake is van een beschermd rijksmonument (artikel 54 Woningwet). Wanneer een monumentenvergunning is aangevraagd en daarop niet is beslist (of deze is geweigerd), zal de bouwvergunning dus tijdig geweigerd moeten worden. Laat het college de termijn voor de verlening van de bouwvergunning verlopen, dan is de bouwvergunning van rechtswege verleend, omdat de Woningwet boven de monumentenverordening gaat. Er mag echter pas gebruik gemaakt worden van de bouwvergunning als ook de monumentenvergunning is verleend.

Het voordeel van schorsende werking (lid 6) is dat geen onomkeerbare acties kunnen worden ondernomen, voordat het besluit onherroepelijk is geworden. Nu deze verordening een fatale termijn kent (lid 5), biedt de schorsende werking nog een middel om de nadelige gevolgen van een eventuele vergunning van rechtswege te verhelpen. Indien belanghebbenden willen bewerkstelligen dat de schorsende werking van de vergunning wordt opgeheven vanwege onverwijlde spoed, kunnen zij zich tot de President van de Rechtbank wenden (artikel 8:81 van de Awb).

Het is niet nodig om te regelen dat het College aan een vergunning voorschriften kan verbinden in het belang van de monumentenzorg of dat de vergunning voor bepaalde tijd kan worden verleend.

 

Artikel 13

Lid 1

De 26 weken komen overeen met de termijn voor de bouwvergunning. Het College kan de vergunning hierna intrekken.

Lid 2

3

De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kan gevraagd en ongevraagd adviseren.

Artikel 4:7 of artikel 4:8 Awb kan van toepassing zijn; over het voornemen de beschikking af te geven, dan wel geheel of gedeeltelijk af te wijzen moeten onder voorwaarden de aanvrager en de belanghebbenden worden gehoord.

De inkennisstelling van de vergunninghouder en het met redenen omkleed moeten zijn van het besluit zijn weggelaten, omdat artikel 3:41 Awb dit regelt.

 

Artikel 14

Lid 1

De procedure voor de afgifte door het College van de vergunning voor rijksmonumenten staat in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988.

Leden 2 en 3

De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de monumentencommissie (Commissie Ruimtelijke Kwaliteit) bij de aanvragen om vergunning voor rijksmonumenten wordt ingeschakeld.

Om te voorkomen dat dit wettelijke vereiste door het ontbreken van het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning, is in lid 3 bepaald dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde adviestermijn.

 

Artikel 15

Het aanwijzen, wijzigen of intrekken van de aanwijzing als gemeentelijk monument is uit het schadevergoedingsartikel weggelaten. Dit heeft als reden dat eventuele schade pas optreedt als voor bepaalde activiteiten geen of niet de gewenste vergunning is verleend.

 

Artikel 16

Artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet laat aan de gemeentelijke wetgever de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend. De hechtenis is opgenomen om deze verordening met meer kracht te handhaven.

 

Artikel 17

De aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht is een erkenning van het bijzondere cultuurhistorische karakter van een gebied. Doorgaans bestaat dit karakter uit een samenspel van de stedenbouwkundige structuur, het aanzien van de bebouwing en de wijze waarop grond en gebouwen worden benut. De bestaande situatie wordt niet bevroren; elke verandering wordt niet tegengehouden. Nieuwe gebouwen kunnen worden ingepast in de historische structuren. Veranderingen in het gebruik passen in het historisch gegroeide karakter. De aanwijzing omvat een topografische kaart op een schaal van ten minste 1:1000, waarop de gebieden waarvoor de aanwijzing geldt, zijn aangegeven, alsmede een toelichting die de aanwijzing motiveert.

 

Artikel 19

Lid 3

Er kunnen zich situaties voordoen waarin het mogelijk moet zijn in de aanwijzing ambtshalve wijzigingen te kunnen aanbrengen zonder dat de gehele aanwijzingsprocedure behoeft te worden gevolgd. Het gaat daarbij om wijzigingen van ondergeschikte aard en hierbij wordt gedacht aan het wijzigingen van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

 

Artikel 23

In dit artikel worden toezichthouders aangewezen. Een toezichthouder mag zijn bevoegdheid slechts uitoefenen voorzover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is (artikel 5:13 Awb). Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner.

 

Artikel 24

Omdat aanvragen om vergunning en aanwijzing die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in het tweede lid ingetrokken verordening, worden ook bezwaar- en beroepschriften die hierop betrekking hebben, afgehandeld op grond van de

Monumentenverordening Hellevoetsluis 2007.