Regeling vervallen per 01-07-2013

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011

Geldend van 01-08-2011 t/m 30-06-2013

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011

De Raad van de gemeente Hoogeveen,

gelezen het voorstel van het College,

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo); overwegende dat het noodzakelijk is om een verordening over de verstrekking van individuele voorzieningen vast te stellen;

besluit vast te stellen de volgende

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze Verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    College: college van Burgemeester en Wethouders;

  • c.

    Besluit: gemeentelijk besluit maatschappelijke ondersteuning;

  • d.

    Beleidsregels: beleidsregels maatschappelijke ondersteuning;

  • e.

    Compensatieplicht: de plicht van het college aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie met als doel hen in staat te stellen

    I. een huishouden te voeren;

    II. zich te verplaatsen in en om de woning;

    III. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en

    IV. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

    Daarbij legt artikel 4 van de Wet het college de plicht op om een doel te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is (zie LJN BG6612).

  • f.

    Belanghebbende: een persoon zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem en/of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen;

  • g.

    Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving;

  • h.

    Algemene voorziening: een voorziening die weliswaar niet bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de wet, maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure;

  • i.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening (meestal een product) die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, gewoon in de winkel te koop is en niet –aanzienlijk- duurder is dan vergelijkbare producten;

  • j.

    Voorliggende voorziening: een voorziening (meestal een dienst) die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft;

  • k.

    Wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening die op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de wet verkregen kan worden, waarmee het doel geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden;

  • l.

    Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt, in casu het collectief vervoer;

  • m.

    Individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 Wmo wordt verstrekt;

  • n.

    Voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het doel te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening;

  • o.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken doel, als alternatief voor een voorziening in natura;

  • p.

    Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken doel;

  • q.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de wet;

  • r.

    Huisgenoot: een persoon met wie de belanghebbende een gezamenlijke huishouding voert;

  • s.

    Gebruikelijke zorg: normale of dagelijkse zorg die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden;

  • t.

    H oofdverblijf: de plaats waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt;

  • u.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit van toepassing zijn;

  • v.

    ICF classificatie: International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF-classificatie, de grondslag om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.

Hoofdstuk 2 Doelgerichte compensatie

Artikel 2. De te bereiken doelen

  • 1. De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet te bereiken doelen zijn:

    • a.

      een huishouden kunnen voeren;

    • b.

      zich kunnen verplaatsen in en om de woning;

    • c.

      zich kunnen verplaatsen per vervoermiddel;

    • d.

      medemensen kunnen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden kunnen aangaan.

  • 2. Om deze doelen te bereiken kunnen de volgende individuele voorzieningen verstrekt worden:

    • a.

      hulp bij het huishouden;

    • b.

      woonvoorzieningen;

    • c.

      rolstoelvoorzieningen;

    • d.

      vervoersvoorzieningen.

Artikel 3. Beperkingen

  • 1. Een individuele voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      de belanghebbende niet of niet voldoende in staat is om op eigen kracht de doelen zoals genoemd in het eerste lid van artikel 2 te bereiken;

    • b.

      de belanghebbende geen of niet voldoende beroep kan doen op gebruikelijke zorg, mantelzorg, vrijwillige (thuis)hulp of een sociaal netwerk om de doelen zoals genoemd in het eerste lid artikel 2 te bereiken;

    • c.

      de belanghebbende geen gebruik kan maken van voor hem of haar algemeen gebruikelijke of voorliggende voorzieningen om de doelen zoals genoemd in het eerste lid van artikel 2 te bereiken;

    • d.

      de te verstrekken voorziening als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt;

    • e.

      de noodzaak voor het te bereiken doel langdurig is;

    • f.

      in afwijking van artikel 3 eerste lid onder e kan ook kortdurende noodzaak hulp bij het huishouden toegekend worden;

    • g.

      de belanghebbende verantwoord en veilig kan omgaan met de te verstrekken voorziening.

  • 2. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet in de gemeente Hoogeveen heeft;

    • b.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de aangeschafte voorziening of gemaakte kosten noodzakelijk waren dan wel als goedkoopst-compenserende oplossing aan te merken zijn;

    • c.

      voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen;

    • d.

      voor zover er aan de zijde van belanghebbende geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd.

Artikel 4. Samenhangende afstemming

  • 1. Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de belanghebbende verricht het college onderzoek naar:

    • a.

      de beperkingen die de belanghebbende in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

    • b.

      de woning en de woonomgeving van de belanghebbende;

    • c.

      het psychisch en sociaal functioneren van de belanghebbende;

    • d.

      de sociale omstandigheden van de belanghebbende;

    • e.

      de capaciteit van belanghebbende om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

  • 2. De ICF classificatie vormt de grondslag om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen. Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten, binnen de grenzen van de verordening.

Hoofdstuk 3 Vormen van individuele voorzieningen

Artikel 5. Mogelijke verstrekkingwijzen

De te treffen voorzieningen kunnen als voorziening in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

Artikel 6. Voorziening in natura

  • 1. Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      welke de te treffen voorziening is;

    • b.

      of er sprake is van een bepaalde duur van de verstrekking;

    • c.

      hoe de voorziening in natura verstrekt wordt;

    • d.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld;

    • e.

      hoe de voorziening bijdraagt aan het te bereiken doel.

  • 2. Als er op grond van artikel 9 een eigen bijdrage verschuldigd is, wordt in de beschikking vermeld dat belanghebbende wordt aangemeld bij het CAK voor het vaststellen en innen van de eigen bijdrage.

Artikel 7. Financiële tegemoetkoming

  • 1. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welk te bereiken doel de financiële tegemoetkoming bestemd is;

    • b.

      of er sprake is van een bepaalde duur van de verstrekking;

    • c.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld en

    • d.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is.

  • 2. Als er op grond van artikel 9 een eigen aandeel verschuldigd is, wordt in de beschikking vermeld dat belanghebbende wordt aangemeld bij het CAK voor het vaststellen en innen van het eigen aandeel.

Artikel 8. Persoonsgebonden budget

  • 1. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welk te bereiken doel het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden;

    • b.

      wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot stand is gekomen;

    • c.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget bedoeld is en

    • d.

      welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het persoonsgebonden budget.

  • 2. Als er op grond van artikel 9 een eigen bijdrage verschuldigd is, wordt in de beschikking vermeld dat belanghebbende wordt aangemeld bij het CAK voor het vaststellen en innen van de eigen bijdrage.

  • 3. Het bedrag per uur voor een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit.

Hoofdstuk 4 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 9. Eigen bijdragen en eigen aandeel

  • 1. Bij het verstrekken van een voorziening is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd ten aanzien van individuele voorzieningen, gericht op het bereiken van de volgende doelen:

    • a.

      het voeren van een huishouden;

    • b.

      het zich verplaatsen in en om de woning voor zover het geen rolstoel betreft;

    • c.

      het zich verplaatsen per vervoermiddel;

    • d.

      het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan.

  • 2. Het college legt in het Besluit de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.

Hoofdstuk 5 Hulp bij het huishouden

Artikel 10. Doel en vormen van Hulp bij het huishouden

  • 1. De te verstrekken Hulp bij het huishouden heeft als doel het kunnen voeren van een huishouden.

  • 2. De Hulp bij het huishouden kan worden verstrekt als:

    • a.

      hulp bij het huishouden in natura;

    • b.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 11. Toekenning Hulp bij het huishouden

Een belanghebbende wordt voor Hulp bij het huishouden in aanmerking gebracht indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en

  • b.

    de te verstrekken Hulp bij het huishouden bijdraagt tot het bereiken van het doel zoals dat genoemd is in het eerste lid van artikel 10.

Hoofdstuk 6 Woonvoorzieningen

Artikel 12. Doel en vormen van woonvoorzieningen

  • 1. De te verstrekken woonvoorziening heeft als doel:

    • a.

      het zich zelfstandig verplaatsen in en om de woning;

    • b.

      het kunnen voeren van een huishouden;

    • c.

      het kunnen ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden kunnen aangaan.

  • 2. De woonvoorziening kan verstrekt worden als:

    • a.

      een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

    • b.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

    • c.

      een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening in natura;

    • d.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening of

    • e.

      een combinatie van onder a, b en c genoemde voorzieningen.

Artikel 13. Toekenning woonvoorzieningen

  • 1. Een belanghebbende wordt voor de in het tweede lid van artikel 12 onder a vermelde voorziening in aanmerking gebracht indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, het normale gebruik van de woning belemmeren;

    • b.

      de te verstrekken woonvoorziening bijdraagt tot het bereiken van het doel zoals dat genoemd is in het eerste lid van artikel 12.

  • 2. Een belanghebbende wordt voor een voorziening als bedoeld in artikel 12 onder b, c, d of e in aanmerking gebracht wanneer de in het tweede lid van artikel 12 onder a genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst compenserende voorziening is.

Artikel 14. Uitsluitingen

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

  • a.

    het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

  • b.

    het treffen van voorzieningen in woongebouwen, die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten of dat voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 15. Hoofdverblijf

Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

Artikel 16. Beperkingen woonvoorzieningen

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van beperkingen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, geen aanleiding bestond;

  • b.

    de belanghebbende niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • e.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 17. Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning deze waardestijging terug te betalen aan de gemeente. De eigenaar-bewoner dient de verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens de in het Besluit vastgelegde regeling te worden terugbetaald.

Hoofdstuk 7 Rolstoelvoorzieningen

Artikel 18. Doel en vormen van rolstoelvoorzieningen.

  • 1. De te verstrekken rolstoelvoorziening heeft als doel:

    • a.

      het zich zelfstandig verplaatsen in en om de woning;

    • b.

      het kunnen ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden kunnen aangaan.

  • 2. De rolstoelvoorziening kan worden verstrekken als:

    • a.

      een rolstoelvoorziening in natura;

    • b.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening of

    • c.

      een financiële tegemoetkoming.

Artikel 19. Toekenning rolstoelvoorzieningen

Een belanghebbende wordt voor de in artikel 18 vermelde voorziening in aanmerking gebracht indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en

  • b.

    de te verstrekken rolstoelvoorziening bijdraagt tot het bereiken van het doel zoals dat genoemd is in het eerste lid van artikel 18.

Hoofdstuk 8 Vervoersvoorzieningen

Artikel 20. Doel en vormen van vervoersvoorzieningen

  • 1. De doelen van de te verstrekken vervoersvoorziening zijn:

    • a.

      het zich zelfstandig kunnen verplaatsen per vervoermiddel;

    • b.

      het kunnen ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden kunnen aangaan.

  • 2. De vervoersvoorziening kan worden verstrekt als:

    • a.

      een collectieve vervoersvoorziening;

    • b.

      en vervoersvoorziening in natura;

    • c.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening;

    • d.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening of

    • e.

      een combinatie van onder a, b, c, en d genoemde voorzieningen.

Artikel 21. Toekenning vervoersvoorzieningen

  • 1. Een belanghebbende wordt voor de in het tweede lid van artikel 20 onder a vermelde collectieve vervoersvoorziening in aanmerking gebracht, indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken en

    • b.

      de te verstrekken voorziening bijdraagt tot het bereiken van het doel zoals dat genoemd is in het eerste lid van artikel 20.

  • 2. Een belanghebbende wordt voor de in het tweede artikel 20 onder b, c, d, en e vermelde voorziening in aanmerking gebracht wanneer het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in het tweede lid van artikel 20 onder a niet aanwezig is of niet tot een compenserende oplossing leidt.

  • 3. Een belanghebbende die voor de in het tweede lid van artikel 20 onder a vermelde collectieve vervoersvoorziening in aanmerking is gebracht, heeft de keuze tussen:

    • a.

      de verstrekking van een vervoerpas ten behoeve van deelname aan het collectief vervoersbedrag;

    • b.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van eigen vervoer.

Artikel 22. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen.

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van personen die een gezamenlijke huishouding, zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet werk en bijstand, voeren meer bedraagt dan de in het Besluit gemeente Hoogeveen genoemde inkomensgrenzen voor de diverse categorieën, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 23. Omvang in gebied en in kilometers

  • 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de belanghebbende zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de belanghebbende noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2. De te verstrekken vervoersvoorziening of combinatie van voorzieningen maakt maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met een maximale omvang van 2000 kilometer per jaar mogelijk.

Hoofdstuk 9 Het verkrijgen van voorzieningen

Artikel 24. Wijze van aanvragen

  • 1. Een aanvraag voor individuele voorzieningen wordt op de door het college vastgestelde wijze ingediend bij het college.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college ambtshalve een besluit nemen tot verstrekking van een voorziening indien:

    • a.

      het gaat om een herindicatie of aanpassing van een bestaande voorziening;

    • b.

      er geen wezenlijke veranderingen zijn opgetreden in de persoonlijke omstandigheden.

Artikel 25. Relatie AWBZ

Cliënten met aanvragen voor AWBZ-voorzieningen zullen door het college doorgeleid worden naar het indicatieorgaan van de AWBZ.

Artikel 26. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking.

  • 1. Het college is bevoegd, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend te laten verschijnen voor het verstrekken van inlichtingen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip om aan een of meer daartoe aangewezen deskundigen inlichtingen te verstrekken en/of zich te laten onderzoeken.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

    • a.

      het handelt om een aanvraag van een persoon die niet eerder een voorziening verstrekt heeft gekregen;

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

Artikel 27. Beslistermijn

  • 1. De termijn waarbinnen een besluit genomen moet worden bedraagt voor:

    • a.

      hulp bij het huishouden: maximaal 8 weken;

    • b.

      woonvoorziening: maximaal 12 weken;

    • c.

      vervoersvoorziening: maximaal 8 weken;

    • d.

      rolstoelvoorziening: maximaal 8 weken.

  • 2. De termijn zoals genoemd in het eerste lid wordt verlengd met 4 weken als aan een adviesinstantie advies zoals genoemd in het tweede lid van artikel 27 wordt gevraagd.

Artikel 28. Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 29. Intrekking van een voorziening

  • 1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de aan de voorziening verbonden voorwaarden;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken, indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 30. Terugvordering

  • 1. Wanneer een voorziening is ingetrokken, kan op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. Wanneer het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 3. Wanneer bij verantwoording van een persoonsgebonden budget is gebleken dat het budget geheel of ten dele niet is besteed aan een voorziening die voldoet aan het programma van eisen, kan het budget geheel of ten dele worden teruggevorderd.

  • 4. Wanneer een met een persoonsgebonden budget aangeschafte voorziening niet meer gebruikt wordt voor het in de beschikking vastgelegde te bereiken doel, kan de voorzieningen worden teruggevorderd.

  • 5. Een met een persoonsgebonden budget aangeschafte voorziening kan worden teruggevorderd als belanghebbende geen hoofdverblijf meer heeft in de gemeente.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen.

Artikel 31. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 32. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoogeveen geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, zoals bepaald in artikel 4.5 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006,450).

Artikel 33. Inwerkingtreding.

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2011 met dien verstande dat het tweede lid van artikel 23 in werking treedt met ingang van 1 januari 2012.

  • 2. De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoogeveen 2008 wordt met ingang van 1 juli 2011 ingetrokken, met dien verstande dat aanvragen voor voorzieningen die gedaan zijn voor 1 juli 2011 worden afgehandeld op basis van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoogeveen 2008.

Artikel 34. Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hoogeveen op 7 juli 2011
De griffier, De voorzitter
J.P. Wind, K.B. Loohuis

Toelichting verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011

Achtergrond

Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • a.

    Wet

  • b.

    College

  • c.

    Besluit

  • d.

    Beleidsregels

  • e.

    Compensatieplicht

  • f.

    Belanghebbende

  • g.

    Algemene voorziening

  • h.

    Algemeen gebruikelijke voorziening

  • i.

    Voorliggende voorziening

  • j.

    Wettelijk voorliggende voorziening

  • k.

    Collectieve voorzieningen

  • l.

    Individuele voorziening

  • m.

    Voorziening in natura

  • n.

    Persoonsgebonden budget

  • o.

    Financiële tegemoetkoming

  • p.

    Mantelzorger

  • q.

    Gebruikelijke zorg

  • r.

    Hoofdverblijf

  • s.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten

  • t.

    ICF classificatie

Hoofdstuk 2. Doelgerichte Compensatie

Artikel 2. De te bereiken doelen

Artikel 3. Beperkingen

Artikel 4. Samenhangende afstemming

Hoofdstuk 3. Vormen van individuele voorzieningen

Artikel 5. Mogelijke verstrekkingswijzen

Artikel 6. Voorziening in natura

Artikel 7. Financiële tegemoetkoming.

Artikel 8. Persoongsgebonden budget

Hoofdstuk 4. Eigen Bijdrage en eigen aandeel

Artikel 9. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Hoofdstuk 5. Hulp bij het Huishouden

Artikel 10. Doel en vormen van hulp bij het huishouden

Artikel 11. Toekenning hulp bij het huishouden

Hoofdstuk 6. Woonvoorzieningen

Artikel 12. Doel en vormen van woonvoorzieningen.

Artikel 13. Toekenning woonvoorzieningen

Artikel 14. Uitsluitingen

Artikel 15. Hoofdverblijf

Artikel 16. Beperkingen woonvoorzieningen

Artikel 17. Terugbetaling bij verkoop

Hoofdstuk 7. Rolstoelvoorzieningen

Artikel 18. Doel en vormen van rolstoelvoorzieningen

Artikel 19. Toekenning rolstoelvoorzieningen

Hoofdstuk 8. Vervoersvoorzieningen

Artikel 20. Doel en vormen van vervoersvoorzieningen

Artikel 21. Toekenning vervoersvoorzieningen

Artikel 22. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Artikel 23. Omvang in gebied en in kilometers

Hoofdstuk 9. Het verkrijgen van voorzieningen

en het motiveren van besluiten

Artikel 24. Gebruik aanvraagformulier

Artikel 25. Relatie AWBZ

Artikel 26. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikkking

Artikel 27. Beslistermijn

Artikel 28. Wijzigingen in de situatie

Artikel 29. Intrekking van een voorziening

Artikel 30. Terugvordering

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen

Artikel 31. Hardheidsclausule

Artikel 32. Indexering

Artikel 33. Inwerkingtreding

Artikel 34. Citeertitel

Achtergrond

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is op 1 januari 2007 van kracht geworden. De uitvoering van deze nieuwe wet is aanvankelijk wat betreft de individuele voorzieningen van prestatieveld 6 “beleidsarm” ingezet. Dat wil zeggen dat de bestaande regelgeving van de aan de Wmo voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de functie Huishoudelijke Verzorging (HV) uit de AWBZ zo veel mogelijk ongewijzigd in de nieuwe verordening werden opgenomen.

De opbouw van deze verordening is geheel anders dan die van de voorafgaande verordening. In deze verordening ligt het zwaartepunt op het te behalen doel in plaats van op te verstrekken voorzieningen. De basis vormt een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie nodig heeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken doel. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit doel te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, (wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen. In dat gesprek wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn. Voor deze voorzieningen volgt dan een aanvraag.

Door deze wijze van werken wordt het proces om te komen tot oplossingen in feite in twee delen gesplitst: een inventarisatiefase, gekarakteriseerd door het “gesprek” en een fase van aanvraag, beoordeling en toekenning van individuele voorzieningen. In de beleidsregels gaan we hier nader op in.

Na de begripsomschrijvingen ligt de focus op de te bereiken doelen zoals geschetst in artikel 4 lid 1 van de Wmo (een huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan) Er wordt uitgewerkt hoe de individuele voorzieningen in samenhang met eigen kracht en mogelijkheden van burgers in combinatie met algemene en collectieve voorzieningen kunnen bijdragen aan het behalen van de doelen. De voorwaarden worden hierbij uitgewerkt. Vervolgens komen een aantal algemene, soms procedurele regels aan bod.

Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Ad a. Wet

Waar staat Wet wordt bedoeld de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Ad b. College

Waar staat College wordt bedoeld: College van burgemeester en wethouders.

Ad c. Besluit

Waar staat Besluit wordt bedoeld: Besluit maatschappelijke ondersteuning Hoogeveen 2011.

Ad d. Beleidsregels

Waar staat Beleidsregels wordt bedoeld: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Hoogeveen 2011.

Ad e. Compensatieplicht

De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

Ad f. Belanghebbende

Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ‘belanghebbende’ ruimer zijn dan alleen betrokkene zelf. Daarom is het begrip belanghebbende opgenomen.

Ad g. Psychosociaal probleem

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft vooral en verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

Ad h. Algemene voorziening

Dit zijn voorzieningen, vooral diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden zijn:

De dagrecreatie voor ouderen

De sociale alarmering

De boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp

De maaltijdservice en het eetcafé

Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice

De (ramen)wasservice

Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.

Ad i. Algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

Ad j. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen kunnen zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.

Ad k. Wettelijk voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo, zo is in artikel 2 Wmo bepaald.

Ad. l. Collectieve voorzieningen

Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer (CV) het meest duidelijke voorbeeld.

CV is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.

Op termijn zou het gehele CV een algemene voorziening kunnen worden à la de belbus.

Ad. m. Individuele voorziening

In dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.

Ad. n. Voorziening in natura

Omschreven is in dit lid wat een voorziening in natura is

Ad o. Persoonsgebonden budget

Dit lid beschrijft het persoonsgebonden budget als een voor het te bereiken doel in te zetten geldbedrag.

Ad p. Financiële tegemoetkoming

Vervolgens wordt omschreven wat een financiële tegemoetkoming is. Daarbij wordt gesproken over een al dan niet forfaitair of gemaximeerd bedrag, een bedrag waarbij geen rekening is gehouden met het inkomen of met de werkelijke kosten.

Ad q. Mantelzorger

Dit geeft een begripsomschrijving van de mantelzorger. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van mantelzorg zoals de wet die geeft in artikel 1 lid 1 onder b.

Ad r. Huisgenoot

Deze begripsomschrijving vindt zijn oorsprong in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. In dit kader wordt een kamerhuurder niet als een huisgenoot aangemerkt.

Ad s. Gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerdere meerderjarige personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.

Ad. t. Hoofdverblijf

Het begrip hoofdverblijf biedt nogal eens problemen. Het begrip is omschreven naar het aantal nachten dat men doorbrengt. Bij twijfel kan de plaats waar per jaar de meeste nachten worden doorgebracht, beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Dit kan een rol spelen als iemand meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht, zoals personen die het jaar deels in het buitenland doorbrengen, personen die deels in een AWBZ-instelling verblijven en deels elders, enz.

Ad. u. Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit de wet. Deze wordt op het inkomen afgestemd en nader uitgewerkt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Hoogeveen 2011.

Ad. v. ICF classificatie

Het begrippenkader van de ICF biedt een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.

Hoofdstuk 2. Doelgerichte Compensatie

Artikel 2. De te bereiken doelen

Artikel 2 betreft de te bereiken doelen die afgeleid zijn uit de in artikel 4 van de Wmo genoemde doelstellingen van de compensatieplicht. Op deze 4 terreinen heeft het college een resultaatverplichting. Beschreven zijn welke individuele voorzieningen hiervoor door het college kunnen worden ingezet. Dit zijn voorzieningen die naast of aanvullend op algemene voorzieningen en eigen mogelijkheden van de aanvrager worden ingezet.

Artikel 3. Beperkingen

Er geldt een aantal beperkingen bij het verstrekken van voorzieningen.

Lid 1 onder a. Daarbij gaat het college uit van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld met een bepaald hulpmiddel.

Lid 1 onder b gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg. Het bepaalt dat indien er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, er in principe geen individuele voorziening toegekend zal kunnen worden. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden.

Zo wordt er rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan. Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten.

Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiertoe zal al dat onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen.

Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, kan compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden.

Lid 1 onder c bepaalt dat alle (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke en voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden voorzieningen, de te bereiken doelen ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat men niet altijd weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken doel zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief. Indien echter een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, bestaat er geen ruimte voor een individuele voorziening.

Geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd dient te worden voor een persoon als de aanvrager.

Lid 1 onder d bepaalt dat de voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aangemerkt moet kunnen worden. Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Maar wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn mag volstaan worden met de goedkoopste voorziening.

Lid 1 onder e en f bepaalt dat het noodzakelijk is dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering: hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname of vergelijkbare situaties. Als deze kortdurende hulp bij het huishouden binnen een gemeente niet geleverd kan worden als algemene voorziening, waardoor geen individuele voorziening meer nodig zal zijn, zal deze hulp als individuele voorziening verstrekt moeten worden. Deze uitzondering dient dan in de verordening te worden opgenomen.

Wat langdurig noodzakelijk is, hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemand gehele verdere leven noodzakelijk zijn.

Lid 1 onder gbepaalt dat in situaties waarin bijvoorbeeld geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt, ook al is dat aangevraagd, omdat zij vallen onder de formulering van artikel 6 Wmo: “ overwegende bezwaren” door het college opgenomen moeten worden in het Gemeentelijk besluit maatschappelijke ondersteuning. Dit omdat het aantal situaties nog zeer beperkt is maar in de loop der jaren meer situaties zullen ontstaan waarin tegen het verstrekken van een pgb overwegende bezwaren bestaan.. Dit kan zijn als vast staat dat belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren. Of indien belanghebbende niet veilig of verantwoord kan om gaan met voorzieningen als bijvoorbeeld een scootermobiel. Ook kan dit een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet praktisch uitvoerbaar is. Dit moet onderbouwd kunnen worden en uitzonderingen moeten mogelijk zijn. Zie ook CR 12012010 BL4037.

Lid 2 onder abepaalt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen. De plaats waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt.

Lid 2 onder b regelt dat geen voorziening wordt toegekend als niet meer is na te gaan of de voorziening noodzakelijk was en of wel sprake was van een goedkoopst compenserende voorziening. Is de voorziening te duur geweest dan kan de gemeente volstaan met het vergoeden van een lager bedrag conform de goedkoopst-compenserende voorziening. Verder houdt de gemeente bij vervanging rekening met afschrijvingstermijnen.

Lid 2 onder c regelt dat geen voorziening wordt verstrekt indien de eerder verstrekte voorziening nog niet is afgeschreven

Lid 2 onder d bepaalt dat er sprake moet zijn van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor een voorziening wordt gevraagd. Zo hoeft bijvoorbeeld een beperking niet altijd te leiden tot extra kosten van het gebruik van de eigen auto als deze al langere tijd in gebruik is.

Artikel 4. Samenhangende afstemming

Lid 1bepaalt dat bij de vraag of er individuele voorzieningen noodzakelijk zijn het gaat om maatwerk uitgaande van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

De nadruk ligt op "het gesprek” waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het college. Samen met betrokkene en eventueel aanwezige mantelzorger(s) inventariseert de vertegenwoordiger waar betrokkene en zijn mantelzorger(s) problemen ondervinden, wat betrokkene nog zelf kan, wat zijn financiële mogelijkheden is, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van betrokkene, wat de behoeften daarbij zijn, welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen, zodat een basis ontstaat voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen.

Lid 2is al beschreven in de begripsbepalingen.

Hoofdstuk 3. Vormen van individuele voorzieningen

Artikel 5. Mogelijke verstrekkingswijzen

In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo. De financiële tegemoetkomingen kunnen niet ontbreken (hoewel er in feite geen verschil bestaat tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming) omdat artikel 7 lid 2 Wmo spreekt over een “financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte”.

Artikel 6. Voorziening in natura

Dit artikel bepaalt in lid 1 welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden.

Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken doelen. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld.

Ook andere aspecten, speciaal aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden.

Lid 2 geeft aan dat als een eigen bijdrage gevraagd wordt, dit in de beschikking komt te staan. Dit betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage gevraagd wordt. Hoe hoog de eigen bijdrage is zal door het CAK bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd.

Artikel 7. Financiële tegemoetkoming

Lid 1 bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur (voor welke periode) de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en tenslotte dient hier vermeld te worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden.

Lid 2.

Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid een eigen aandeel te vragen. Indien dit van toepassing is dient dit in de beschikking vermeld te worden. Zie ook Artikel 6 lid 2.

Artikel 8. Persoonsgebonden budget

Lid 1 van artikel 8 bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken doel zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootermobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd doel, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving.

Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het program van eisen.

Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht.

Lid 2. Zie ook de toelichting bij artikel 6 lid 2.

Hoofdstuk 4. Eigen Bijdrage en eigen aandeel

Artikel 9. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel.

In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Er worden eigen bijdragen gevraagd voor voorzieningen als huishoudelijke hulp, woningaanpassingen en vervoersvoorzieningen.

Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 5. Hulp bij het Huishouden

Artikel 10. Doel en vormen van hulp bij het huishouden

In lid 1 van artikel 10 wordt geschetst wat het te bereiken doel is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis.

Dit houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden zijn normen geformuleerd in de beleidsregels. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Er zijn ook beperkingen ten aanzien de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Ramen lappen aan de buitenkant valt van oudsher buiten de gemeentelijke plicht. Maar een aanvrager kan met een (sterk) afwijkende vraag ten aanzien van het onderdeel omvang sociale woningbouw geen compensatie afdwingen voor het meerdere boven het niveau sociale woningbouw. Dit zal in de beleidsregels nader worden uitgewerkt.

Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging die daadwerkelijk in gebruik is, zal meegenomen worden.

In lid 2 van artikel 10 wordt geschetst welke verstrekkingswijzen er voor beschikbaar gesteld kunnen worden om het schone en leefbare huis te bereiken.

Ook hier geldt dat eerst beoordeeld wordt of alle voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn wellicht tot een oplossing kunnen leiden.

Artikel 11. Toekenning hulp bij het huishouden

In dit artikel is bepaald dat de inzet van hulp bij het huishouden zich richt op de personen beschreven in artikel 4 van de Wmo en vallend onder de compensatieplicht van de gemeente.

Hoofdstuk 6. Woonvoorzieningen

Artikel 12. Zelfstandig kunnen wonen in een geschikte woning is het doel

Lid 1. Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.

Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen.

Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

Lid 2 beschrijft de verschillende verstrekkingswijzen.

Als het gaat om een geschikte woning zijn er verschillende vormen van compensatie mogelijk. Zo is het mogelijk de woning aan te passen, maar ook kan er een andere woning beschikbaar zijn die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de aanvrager. Maar aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk aanvragers gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen. Door hier gericht beleid op te maken kan het college sturen in de mogelijkheden. De verschillende regels die gelden bij het maken van afwegingen zijn in de beleidsregels opgenomen.

Ten aanzien van de vraag of er aangepast dient te worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn, spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol. Gestreefd wordt aanpassingen die bestaan uit een aanbouw alleen dan te realiseren als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd beschikbaar kan blijven voor een gehandicapte. Dit zal over het algemeen uitsluitend te realiseren zijn bij huurwoningen van sociaal verhuurders. In andere situaties zal indien mogelijk gekozen worden voor het plaatsen van een losse woonunit.

Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan een woning zich niet lenen voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de behoeften van de aanvrager. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente.

Als er voorliggende voorzieningen zijn of alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn, zal eerst beoordeeld worden of het hanteren hiervan nog leidt tot maatwerk, zodat via deze voorzieningen het doel bereikt zou kunnen worden.

Artikel 13. Toekenning woonvoorzieningen

In dit artikel is bepaald dat de woonvoorziening zich richt op de personen beschreven in artikel 4 van de Wmo en vallend onder de compensatieplicht van de gemeente.

Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de voorkeur uitgaat naar verhuizen naar een adequate woning. De te maken afwegingen vragen ook hier om maatwerk en zijn onder andere afhankelijk van de financiële mogelijkheden van belanghebbende en het al dan niet aanwezig zijn van mantelzorg.

Artikel 14. Uitsluitingen

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Eenuitzondering is aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komt weinig voor en worden apart geregeld in het verstrekkingenbeleid. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 15. Hoofdverblijf

In de wet wordt niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen”, mede gezien het feit dat er met de wet geen inhoudelijke uitbreiding van de werking van de Wet voorzieningen gehandicapten is beoogd.

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. De compensatieplicht geldt ook voor die situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken.

Artikel 16. Beperkingen woonvoorzieningen

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet ereen duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 18.

Ad a.

Onder a. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woningis dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Ad. b.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 16 waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

Ad c.

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaakzijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd.

Ad d.

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wvg ook al niet hadden. Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

Ad e.

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.

Artikel 17. Terugbetaling bij verkoop

Deze bepaling heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de Wmo. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten en eventueel betaalde eigen bijdrage. In het Besluit worden hier nadere regels over gesteld.

Hoofdstuk 7. Rolstoelvoorzieningen

Artikel 18

Doel en vormen van rolstoelvoorzieningen

Lid 1. Het te bereiken doel onder a. betekent dat de aanvrager zich in om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken doel: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt.

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

Lid 2. De hulpmiddelen die het te bereiken doel kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken.

Artikel 19.Toekenning rolstoelvoorzieningen

In dit artikel is bepaald dat de inzet van woonvoorzieningen zich richt op de personen beschreven in artikel 4 van de Wmo en vallend onder de compensatieplicht van de gemeente.

In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

De rolstoel voor incidenteel gebruik wordt alleen dan verstrekt, indien de gemeente geen regeling heeft voor het lenen van dit soort rolstoelen. Ook is het wellicht in incidentele situaties noodzakelijk om andere redenen een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het zal hierbij gaan om uitzonderingen: uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.

Hoofdstuk 8. Vervoersvoorzieningen

Artikel 20. Doel en vormen van vervoersvoorzieningen

Lid 1. Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken doel dat de aanvrager zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen.

Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wia.

Maar het enkele feit dat je met de voorziening die je nodig hebt in het kader van het leven van alledag, ook naar je werk kunt, ontslaat de gemeente niet van de compensatieplicht. Ook niet- gehandicapten gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon-werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever).

Lid 2. Wijze van verstrekking. Het collectief vervoer heeft het primaat. Pas als het collectief vervoer niet of onvoldoende compenseert staan de overige individueel gerichte voorzieningen ter beschikking. Een combinatie van voorzieningen, bijvoorbeeld een scootermobiel en collectief vervoer is mogelijk.

Ook bij de vervoersvoorzieningen kan een scootermobielpool een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de aanvrager uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen individuele voorzieningen voorkomen.

De individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden om het doel te bereiken dat je je met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten.

Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen ( zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden. Maar ook het vervoer om bijvoorbeeld een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht.

De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een handicap gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort.

Artikel 21. Toekenning vervoersvoorzieningen

Artikel 22 geeft het primaat van de algemene voorzieningen aan boven de individuele verstrekkingen zoals genoemd onder b. c. en d.van artikel 21 lid 2.

Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt kunnen worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.

Artikel 22. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Dit artikel regelt dat bij een in het Besluit vastgelegde inkomensgrens het gebruik van de eigen auto en daarmee samenhangende kosten algemeen gebruikelijk wordt geacht. Zoals ook voor mensen zonder beperkingen geldt, komen deze kosten voor eigen rekening van de belanghebbende.

Artikel 23. Omvang in gebied en in kilometers

Dit artikel regelt onder het aantal te compenseren kilometers. De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en maximaal per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat, in relatie tot de te bieden compensatie, een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager.

Hoofdstuk 9. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten.

Artikel 24. Gebruik aanvraagformulier

Het college zal de wijze waarop een aanvraag kan worden ingediend nader vaststellen. Dit met inachtneming van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend.

Er wordt naar gestreefd om aanvragen ook via de digitale weg te kunnen indienen.

Artikel 25. Relatie AWBZ

Waar sprake is van een aanvraag voor een AWBZ-voorziening draagt het college zorg voor doorzending naar het indicatieorgaan van de AWBZ.

Artikel 26. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

Lid 1 Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt artikel 27 daartoe de mogelijkheid. Geregeld is dat het college twee mogelijkheden heeft: het college kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen.

De tweede mogelijkheid is uitgebreider: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts.

Het zal duidelijk zijn dat er van deze mogelijkheden alleen maar gebruik kan worden gemaakt als dit noodzakelijk is, dat wil zeggen als zonder dit onderzoek een zorgvuldige besluitvorming niet mogelijk is.

In principe mag van de aanvrager verwacht worden mee te werken. Is de aanvrager niet bereid tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen. Is wel een zorgvuldig besluit mogelijk dan zal dat besluit genomen moeten worden.

Lid 2 geeft de situaties weer waarin een adviesinstantie (over het algemeen een medisch adviseur) om advies gevraagd zal worden.

Dat zal in ieder geval van belang zijn als het gaat om een aanvraag van een persoon die nog niet bij de gemeente bekend is. In die situatie is het van groot belang te weten wat de aard van de problemen is en welke prognose er bestaat. Dit kan van belang zijn bij de bepaling van de voorzieningen om de gewenste resultaten te bereiken.

Is de aanvrager bekend, maar is er sprake van gewijzigde omstandigheden, dan kan er ook aanleiding zijn een advies op te vragen. Dat zal zeker het geval zijn als die gewijzigde omstandigheden een andere kijk op de te bereiken resultaten rechtvaardigen.

Uiteraard zal er een medisch advies moeten zijn bij een afwijzing op medische gronden. En er kunnen zich situaties voordoen dat er anderszins behoefte bestaat aan een medisch advies. Dan biedt het laatste lid van dit artikel daartoe de mogelijkheid.

Artikel 27. Beslistermijn

De Algemene wet bestuursrecht regelt dat, als bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen dient te worden binnen een redelijke termijn. Die redelijke termijn is 8 weken. De Wmo bepaalt niets over beslistermijnen. Het college heeft de mogelijkheid om afwijkende termijnen vast te stellen. Hoewel het van belang is zo min mogelijk afwijkende termijnen te hanteren, immers, de doorzichtigheid van de termijnen komt daardoor wellicht in het geding, is het logisch voor enkele onderdelen wel een langere termijn vast te stellen. Dit geldt met name voor bouwkundige woonvoorzieningen. Zeker als daar een offerte voor moet worden aangevraagd, zal daarmee de nodige tijd gemoeid zijn, zodat de termijn van acht weken niet haalbaar is. Om dat helder te hebben is het wenselijk deze termijn in de verordening op te nemen. Dit is gebeurd ten aanzien van de verschillende te bereiken doelen.

Van belang is dat de termijn waarbinnen de aanvraag moet uitmonden in een beschikking (in principe 8 weken) pas begint te lopen vanaf het moment dat het aanvraagformulier, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bijlagen bij de gemeente is binnengekomen. Het spreekt voor zich dat deze belangrijke informatie in de begeleidende brief bij het aanvraagformulier verstrekt dient te worden.

Artikel 28. Wijzigingen in situatie

Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet kunnen worden en dienen de erven dit zo snel mogelijk te melden. Uiteraard kan de gemeente in deze situatie ook via het GBA kennis hebben van deze gewijzigde omstandigheid.

Maar andere omstandigheden zijn minder gemakkelijk kenbaar door de gemeente. In die situatie kan men op basis van dit artikel verwachten dat wijzigingen worden doorgegeven.

Artikel 29. Intrekking van voorziening

Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden.

Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent.

Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn.

Een beslissing wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen 6 maanden na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de mogelijkheid een beslissing geheel of ten dele in te trekken.

Artikel 30. Terugvordering

Indien een besluit is ingetrokken (en ook alleen maar in die situatie) kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een pgb kan worden teruggevorderd. Hierbij geldt een privaatrechtelijke procedure.

Terugvordering van een voorziening die bestaat uit een natura-verstrekking kan ook als later blijkt dat de verstrekking onterecht is geweest doordat er onjuiste gegevens zijn verstrekt.

Lid 3 van dit artikel regelt dat terugvordering zal plaatsvinden indien het persoongebonden budget niet of niet geheel is besteed aan het doel c.q. voorziening, nader omschreven in het programma van eisen, waarvoor het bestemd is. In het Besluit zal het college hier nadere regels voor opstellen.

Lid 4 regelt dat indien de voorziening niet meer wordt voor het in de beschikking vastgelegde doel en te bereiken resultaat de voorziening wordt teruggevorderd.

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen.

Artikel 31. Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.

Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid terzake niet aangepast zou moeten worden.

Artikel 32. Indexering

Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het college hier iets voor hoeft te doen. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen. Een college is op basis van dit artikel ook bevoegd eigen bedragen aan te passen.

Om deze reden is het voor de hand liggend alle bedragen in het Besluit op te nemen, zodat de bedragen snel en gemakkelijk aan te passen zijn.

Artikel 33. Inwerktreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening. Zo is de verordening met ingang van 1 juli 2011 van toepassing op alle bestaande voorzieningen. Bij wijze van uitzondering is in het eerste lid bepaald dat de maximering van het aantal kilometers tot 2000 kilometer niet eerder ingaat dan 1 januari 2012. Dit betreft voornamelijk de gebruikers van het collectief vervoer.

Het overgangsrecht wordt verder uitgewerkt in het Besluit.

Lid 2 regelt dat de aanvragen die voor 1 juli 2011 zijn gedaan nog op basis van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoogeveen worden beoordeeld.

Artikel 34. Citeertitel

Dit artikel regelt tenslotte hoe deze verordening geciteerd kan worden.