Verordening beleids- en verantwoordingsfunctie Hoogheemraadschap van Delfland 2017

Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening beleids- en verantwoordingsfunctie Hoogheemraadschap van Delfland 2017

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen en verwerken van gegevens alsmede het verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van het waterschap en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • b.

    financiële administratie: het onderdeel van de administratie dat omvat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen betreffende de financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie van het waterschap, teneinde te komen tot een goed inzicht in:

    i. de financiële positie;

    ii. het financieel beheer;

    iii. uitvoering van de begroting;

    iv.de uitvoering van investeringsprojecten;

    v. het afwikkelen van vorderingen en schulden; alsmede tot het

    afleggen van rekening en verantwoording daarover;

  • c.

    rechtmatigheid: de mate waarin in overeenstemming met geldende wet- en regelgeving, waaronder waterschapsverordeningen alsmede besluiten van algemeen bestuur, wordt gehandeld;

  • d.

    doelmatigheid: de mate waarin bepaalde prestaties met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen worden gerealiseerd;

  • e.

    doeltreffendheid: de mate waarin de beoogde doelen en effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden behaald;

  • f.

    netto-kosten: kosten die aan een bepaald programma, product c.q. kostendrager worden toegerekend en waarvan zijn afgetrokken de opbrengsten (met uitzondering van de belasting– en andere algemene opbrengsten) die aan hetzelfde programma, product c.q. kostendrager worden toegerekend;

  • g.

    beleidsproducten: de beleidsproducten die zijn opgenomen in de door de Unie van Waterschappen vastgestelde BBP-productenstructuur;

  • h.

    beheerproducten: de beheerproducten die zijn opgenomen in de door de Unie van Waterschappen vastgestelde BBP-productenstructuur;

  • i.

    Waterschapswet: de Waterschapswet zoals deze luidt na het in werking treden van de Wet modernisering waterschapsbestel van 21 mei 2007 (Staatsblad 2007, 208);

  • j.

    Waterschapsbesluit: ‘Besluit van 29 november 2007, houdende regels met betrekking tot de waterschappen‘ (Staatsblad 2007, 497).

  • k.

    college: dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfland.

  • l.

    Verenigde Vergadering (VV): het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap van Delfland

  • m.

    Programma: een samenhangend geheel van activiteiten als hoofdonderdeel van de begroting.

  • n.

    investeringen: zowel aanschaffingen als vervaardigingen, de laatste ook wel investeringsprojecten genaamd.

  • o.

    begroting: beleidsinstrument van de verenigde vergadering waarin zij enerzijds vaststelt het beleid, als opdracht aan het college, en anderzijds daarvoor de financiële middelen beschikbaar stelt aan het college (autorisatie tot besteding van de ter beschikking gestelde middelen), als bedoeld in het Waterschapsbesluit.

  • p.

    beleid: het geheel vanin het begrotingsjaar te bereiken resultaten.

  • q.

    meerjarenraming: de meerjarenraming als beschreven in het Waterschapsbesluit.

  • r.

    jaarverslaggeving: het jaarverslag en de jaarrekening als bedoeld in het Waterschapsbesluit.

Hoofdstuk 2 Beleidsvoorbereiding en verantwoording

Artikel 2 beleids- en verantwoordingscyclus

  • 1.

    De verenigde vergadering stelt -aanvullend op de wet- en regelgeving- de onderdelen vast van de beleids- en verantwoordingscyclus voor het begrotingsjaar, de periode van de meerjarenraming en geeft aan op welk moment in het jaar de onderdelen daarvan aan haar moeten worden aangeboden ter behandeling en/of vaststelling.

  • 2.

    Het Waterbeheerplan, inclusief een ruimtelijke paragraaf, wordt eenmaal in de zes jaar vastgesteld. De verantwoording over de voortgang maakt onderdeel uit van de jaarlijkse beleids- en verantwoordingscyclus.

  • 3.

    Het college zorgt er voor dat de onderdelen van de beleids- en verantwoordingscyclus voldoen aan datgene wat in deze verordening daarover wordt bepaald.

Artikel 3 programma's

  • 1.

    De verenigde vergadering stelt de programma’s vast waarnaar de begroting wordt ingericht.

Beleidsbepaling

Artikel 4 kaders meerjarenbeleid

Het college biedt de verenigde vergadering jaarlijks ter vaststelling aan de kaders voor het beleid in de komende begrotingsjaren, afgezet tegen de beleidsuitvoering in het voorgaande begrotingsjaar (Kadernota).

Artikel 5 meerjarenraming

  • a.

    Het college biedt de verenigde vergadering jaarlijks voor 1 augustus ter behandeling aan de meerjarenraming voor het komende begrotingsjaar en de drie daarop volgende jaren.

  • b.

    In het onderdeel ‘financiering’ van de toelichting van de meerjarenraming worden opgenomen:

    • a.

      een vermogensbehoeftenplanning;

    • b.

      een beschouwing over de rente–ontwikkeling;

    • c.

      een rentegevoeligheidanalyse;

    • d.

      een financiële risicoanalyse.

Artikel 6 begroting en investeringen

  • 1.

    Het college biedt de verenigde vergadering jaarlijks een ontwerp voor de begroting aan, gebaseerd op de meerjarenraming, met daarin opgenomen:

    • a.

      de te realiseren doelstellingen, in het bijzonder de beoogde effecten;

    • b.

      een investeringsplanning, bestaande uit:

      • I.

        een overzicht van de lopende en voorgenomen nieuwe investeringen;

      • II.

        een raming van de investeringsuitgaven en de daaraan gerelateerde inkomsten.

  • 2.

    Het college zorgt er voor dat de begrote exploitatielasten- en baten naar programma zijn ingedeeld en dat deze, door middel van de vastgestelde kostenverdeling, eenduidig kunnen worden toebedeeld aan de reglementaire taken en de beleids- en beheerproducten.

  • 3.

    De verenigde vergadering mandateert met het vaststellen van de begroting D&H tot het besteden van de ter beschikking gestelde middelen tot maximaal de bedragen die per programma zijn opgenomen en mandateert D&H tot het innen van exploitatiebaten.

Artikel 7 investeringsvoorstellen en -kredieten

  • 1.

    Voor nieuwe investeringen die in de loop van het begrotingsjaar in uitvoering worden genomen, worden investeringsvoorstellen en aanvragen voor investeringskredieten aan de verenigde vergadering ter goedkeuring voorgelegd.

  • 2.

    Met het goedkeuren van het investeringskrediet stelt de verenigde vergadering aan D&H middelen ter beschikking tot het voldoen van de investeringslasten tot maximaal het vastgestelde krediet voor de betreffende investering.

  • 3.

    Pas nadat het investeringskrediet door de verenigde vergadering is goedgekeurd, mogen verplichtingen ter zake van die investering worden aangegaan. 

  • 4.

    Investeringskredieten kunnen als zodanig of in één keer worden aangevraagd, of in delen, te weten: onderzoeks-, ontwerp- en uitvoeringskrediet.

Uitvoering, sturing en beheersing

Artikel 8 beheersing

  • 1.

    Het college zorgt voor het per programma vastleggen van gegevens over:

    a. de voortgang van de voorgenomen maatregelen;

    b. de geleverde prestaties;

    c. de bereikte doelstellingen en effecten;

    d. de gerealiseerde netto lasten;

zodat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid door de verenigde vergadering kan worden getoetst.

Artikel 9 ruimte bij begrotingsuitvoering

  • 1.

    Het college is bevoegd de netto exploitatielasten van een programma te overschrijden onder de volgende voorwaarden:

    a. tot maximaal 10 procent van de begrote kosten van dat programma;

    b. met een absoluut maximum van € 500.000,- totaal voor dat programma;

    c. de hiervoor benodigde financiële ruimte wordt elders binnen de begroting gevonden, en

    d. de overschrijding dient een doel dat past binnen het vastgestelde beleid.

  • 2.

    Het college is bevoegd overschrijdingen van netto exploitatielasten te dekken uit de ‘post onvoorzien’ in de begroting.

  • 3.

    Het college is bevoegd de voor een investering toegekende middelen:

    a. met 10% te overschrijden en de geraamde inkomsten met 10% te onderschrijden;

    b. met een absoluut maximum van € 500.000,- totaal voor de investering;

    c. de overschrijding dient een doel dat past binnen het vastgestelde beleid

Rapportage en interne verantwoording

Artikel 10 actieve informatieplicht, tussentijdse rapportage en begrotingswijzigingen

  • 1.

    Het college informeert de verenigde vergadering door middel van tussentijdse rapportages over:

    a. de stand van zaken betreffende de realisatie van het beleid;

    b. de voortgang van de uitvoering van investeringen;

    c. (dreigende) overschrijding van de netto exploitatielasten en de dekking daarvan;

    d. (dreigende) overschrijding van de investeringskredieten;

  • 2.

    De rapportages gaan voorts in op materiële afwijkingen betreffende:

    a. de inzet van middelen;

    b. de getroffen maatregelen;

    c. de geleverde prestaties en

    d. de bereikte doelstellingen en effecten.

  • 3.

    In de rapportages wordt in ieder geval aandacht besteed aan materiële afwijkingen van:

    • a.

      de gerealiseerde exploitatielasten ten opzichte van de begroting;

    • b.

      de gerealiseerde investeringslasten en -baten;

    • c.

      de realisatie van de belastingopbrengsten per soort belasting;

    • d.

      de renteontwikkeling op de kapitaalmarkt.

  • 4.

    Onder ‘materiële afwijkingen’ wordt in ieder geval verstaan financiële afwijkingen groter dan € 50.000 op het niveau van een Beleid en beheer product (BBP, zowel positief als negatief).

  • 5.

    De inrichting van de tussentijdse rapportages is geënt op die van de begroting.

  • 6.

    Het college geeft in de rapportages aan of een begrotingswijziging noodzakelijk is en legt daartoe separaat een voorstel voor aan de verenigde vergadering.

Artikel 11 jaarverslaglegging

  • 1.

    Het college legt na afloop van ieder begrotingsjaar aan de verenigde vergadering verantwoording af over het gevoerde beleid en gedane investeringen door middel van het ter vaststelling aanbieden van het jaarverslag en de door de accountant gecontroleerde jaarrekening.

Hoofdstuk 3 uitgangspunten financieel beleid

Artikel 12 financieel beleid algemeen

  • a.

    Het college doet voorstellen aan de verenigde vergadering die zijn gericht op een volledig en actueel beleid van het waterschap ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • b.

    waardering en afschrijving van activa;

  • c.

    weerstandsvermogen en risicomanagement,

  • d.

    reserves en voorzieningen;

  • e.

    kostenverdeling en onderbouwing van tarieven;

  • f.

    treasurybeleid.

Artikel 13 waardering en afschrijving van activa

  • 1.

    Waardering en afschrijving van activa geschiedt met de volgende uitgangspunten:

    • a.

      investeringen voor een bedrag lager dan € 100.000 worden niet geactiveerd;

    • b.

      de kosten van eigen personeel en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend, worden in de vervaardigingsprijs daarvan opgenomen;

    • c.

      in voorkomende gevallen kan een redelijk deel van de kosten van ondersteunende diensten van het waterschap in de vervaardigingsprijs van vaste activa worden opgenomen;

    • d.

      materiële vaste activa wordt lineair afgeschreven.

  • 2.

    De uitwerking van dit artikel geschiedt in de Nota Activabeleid.

Artikel 14 weerstandsvermogen, risicomanagement, reserves en voorzieningen

  • 1.

    Het beleid van het college omtrent het weerstandsvermogen, risicomanagement, reserves en voorzieningen omvat in ieder geval:

    • a.

      een beschrijving van de risico’s die het waterschap loopt;

    • b.

      de weerstandscapaciteit van het waterschap, zijnde de middelen en mogelijkheden van het waterschap om niet begrote kosten en risico’s te dekken;

    • c.

      het opvangen van risico’s door verzekeringen, voorzieningen, reserves, de weerstandscapaciteit of anderszins;

    • d.

      de vorming en besteding van reserves;

    • e.

      de vorming en besteding van voorzieningen;

    • f.

      de berekening en verwerking van rente over de reserves en de voorzieningen.

  • 2.

    Als element van het in het eerste lid onder d bedoelde onderdeel reserves wordt voor de reserves die onderdeel uitmaken van de algemene reserves en voor de bestemmingsreserves die niet zijn bedoeld voor tariefsegalisatie per reserve ingegaan op de aard, reden en gewenste omvang.

  • 3.

    Als element van het in het eerste lid onder e bedoelde onderdeel voorzieningen wordt per voorziening ingegaan op de aard, reden en gewenste (bij onderhoudsvoorzieningen) of noodzakelijke (bij overige voorzieningen) omvang.

De uitwerking van dit artikel geschiedt in de nota’s “Reserves en Voorzieningen” en ‘Risicomanagement en Weerstandsvermogen’.

Artikel 15 kostenverdeling en onderbouwing tarieven

  • 1.

    Het beleid van het college omtrent kostenverdeling en onderbouwing van tarieven omvat in ieder geval:

    • a.

      een beschrijving van het systeem van kostenverdeling.

    • b.

      de wijze waarop het waterschap invulling geeft aan de eis uit het Waterschapsbesluit dat de kostenverdeling plaatsvindt op basis van objectieve, bedrijfseconomische criteria;

    • c.

      de kwantitatieve grondslagen die onderdeel vormen van de kostenverdelingssystematiek;

    • d.

      de methodiek voor de berekening van de rentelasten van vaste activa;

    • e.

      de onderbouwing van de tarieven die gelden voor de door het bestuur in rekening te brengen rechten als bedoeld in artikel 115 van de Waterschapswet, zijnde rechten ter zake van:

      i) het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde bezittingen van het waterschap of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij het waterschap in beheer of in onderhoud zijn;

      ii) het genot van door of vanwege het bestuur van het waterschap verstrekte diensten;

      iii) het behandelen van verzoeken tot het verlenen van vergunningen of ontheffingen;

    • f.

      de onderbouwing van de prijs van producten en diensten die het waterschap aan derden kan leveren, waaronder ook begrepen verhuur, verkoop en erfpacht van onroerende zaken, alsmede de kosten van bestuursdwang, en waarbij onderscheid wordt gemaakt in directe kosten, indirecte kosten en toegerekende kosten;

    • g.

      de mate van kostendekkendheid van de onder e en f bedoelde tarieven.

  • 2.

    Het college zorgt er voor dat er een actueel overzicht is van de tarieven, prijzen en kosten van de in dit artikel bedoelde rechten, diensten en zaken.

  • 3.

    De uitwerking van dit artikel geschiedt in onder meer in de legesverordening, de precarioverordening, de kostentoedelingsverordening en de nota kostenverdeling.

Artikel 16 financiering

  • 1.

    Het college zorgt er voor dat bij de uitoefening van de financieringsfunctie:

    • a.

      een continue toegang tot de financiële markten aanwezig is;

    • b.

      voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de programma’s binnen de door de verenigde vergadering met de begroting vastgestelde kaders te kunnen uitvoeren;

    • c.

      de onderstaande risico’s verbonden aan de financieringsfunctie worden beheerst: renterisico’s, kredietrisico’s, interne liquiditeitsrisico’s, koersrisico’s en valutarisico’s;

    • d.

      de rentekosten van de leningen zo veel mogelijk worden beperkt en er een voldoende rendement op de uitzettingen wordt bereikt;

  • 2.

    Het risicobeheer van het waterschap wordt gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

    • a.

      de uitvoering van de financieringsfunctie is er op gericht toekomstige (financiële) risico’s te beperken;

    • b.

      bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college, indien mogelijk, zekerheden;

    • c.

      het wettelijk kader van de Wet Financiering Decentrale Overheden (Wet Fido) en de overige door de rijksoverheid opgestelde wet- en regeling wordt als uitgangspunt voor het beheersen van renterisico’s gehanteerd;

    • d.

      voor wat betreft de toekomstige omvang en samenstelling van de kortlopende leningenportefeuille wordt de berekende kasgeldlimiet van de Wet Fido in acht genomen. Kortlopend betreft een looptijd van minder dan 1 jaar.

    • e.

      wat betreft de toekomstige omvang en samenstelling van de langlopende leningenportefeuille wordt de berekende renterisiconorm van de Wet Fido in acht genomen. Langlopend betreft een periode van meer dan 1 jaar;

    • f.

      de verenigde vergadering wordt door middel van de producten van de p&c cyclus geïnformeerd over het verloop van de kasgeldlimiet en de renterisiconorm.

  • 3.

    In het Treasurystatuut (art 24, lid 1, sub i van deze verordening), wordt aangegeven voor welke bedragen en onder welke voorwaarden het college middelen mag aantrekken en uitzetten en wordt dit artikel uitgewerkt.

Hoofdstuk 4 Paragrafen in begroting en jaarverslag

Artikel 17 algemeen

  • 1.

    Het college zorgt er voor dat de paragrafen in begroting en in het jaarverslag voldoen aan de relevante bepalingen van het Waterschapsbesluit en aan de in deze verordening opgenomen aanvullende eisen.

  • 2.

    In de hieronder genoemde paragrafen van de begroting wordt ingegaan op de wijze waarop in het begrotingsjaar invulling zal worden gegeven aan het desbetreffende onderdeel van het in artikel 12 bedoelde beleid.

  • 3.

    Indien het in het tweede lid bedoelde beleid afwijkt van de in artikel 12 bedoelde beleidskaders, wordt daarop in de betreffende paragraaf ingegaan, waarbij de reden van afwijking wordt vermeld.

  • 4.

    De paragrafen van het jaarverslag bevatten de verantwoording over hetgeen in de overeenkomstige paragrafen van de begroting is opgenomen. Indien tijdens de realisatie is afgeweken van de kaders die zijn vastgelegd in het desbetreffende onderdeel van het in artikel 12 bedoelde beleid wordt daarop specifiek ingegaan, waarbij de reden van afwijking wordt vermeld.

Artikel 18 paragraaf Risico’s en weerstandsvermogen

  • 1.

    Het college geeft in de paragraaf risico’s en weerstandsvermogen van de begroting en van het jaarverslag de risico’s van materieel belang weer. Het college brengt hierbij in elk geval de risico’s in beeld en actualiseert de risico’s die worden genoemd in het beleid bedoeld in artikel 14.

  • 2.

    Het college geeft in de paragraaf risico’s en weerstandsvermogen van de begroting en van het jaarverslag aan hoeveel de beschikbare weerstandscapaciteit bedraagt en in hoeverre financiële schades en verliezen als gevolg van de risico’s van materieel belang met de beschikbare weerstandscapaciteit kan worden opgevangen.

Artikel 19 paragraaf bedrijfsvoering

  • 1.

    In de paragraaf Bedrijfsvoering in de begroting gaat het college in op de bedrijfsvoerings onderwerpen.

  • 2.

    In de paragraaf Bedrijfsvoering in het jaarverslag wordt gerapporteerd over nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast wordt speciale aandacht gegeven aan:

    • 1.

      de organisatieontwikkeling;

    • 2.

      het aantal personeelsleden in dienst, onderverdeeld naar leeftijd en beloningsschaal;

    • 3.

      de instroom, uitstroom en het percentage ziekteverzuim van het personeel;

    • 4.

      de kosten van ingehuurde externen.

  • 3.

    Het college rapporteert in de paragraaf Bedrijfsvoering van de begroting en het jaarverslag over de plannen en voortgang van de onderzoeken naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van de organisatie.

Artikel 20 paragraaf verbonden partijen

  • 1.

    In de begroting en het jaarverslag wordt in de paragraaf Verbonden partijen in elk geval ingegaan op alle verbonden partijen, het beëindigen van relaties met bestaande verbonden partijen, wijzigingen bij of ten aanzien van bestaande verbonden partijen en eventuele ontwikkelingen bij bestaande verbonden partijen. Hierbij wordt tevens ingegaan op de financiële risico’s.

Artikel 21 paragraaf financiering

  • 1.

    In de begroting en het jaarverslag doet het college in de paragraaf financiering in ieder geval verslag van:

    • a.

      de algemene interne en externe ontwikkelingen die van invloed zijn op de financieringsfunctie;

    • b.

      de afwijkingen ten opzichte van het in de meerjarenraming verwoorde beleid;

    • c.

      de ontwikkeling van de rente (rentevisie);

    • d.

      de liquiditeitsprognose en de financieringsbehoefte;

    • e.

      de kasgeldlimiet;

    • f.

      de renterisiconorm;

    • g.

      de rentekosten en rente-opbrengsten verbonden aan de financieringsfunctie;

    • h.

      de plannen inzake het risicobeheer, inclusief de eventuele inzet van derivaten.

Hoofdstuk 5 Administratie en organisatie

Artikel 22 administratie

  • 1.

    Het college zorgt er voor dat de administratie zodanig van opzet en werking is, dat zij in ieder geval dienstbaar is aan:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen;

    • b.

      het geven van een actueel en volledig inzicht in de bezittingen van het waterschap, waaronder ook worden begrepen de niet-geactiveerde objecten met cultuurhistorische waarde (waaronder panden, bedrijfsgebouwen, bedrijfsmiddelen en kunstvoorwerpen) alsmede overige investeringen die niet zijn geactiveerd;

    • c.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa, voorraden, vorderingen, schulden, rechten, verplichtingen, ontvangsten, betalingen, kosten en opbrengsten;

    • d.

      het verschaffen van informatie over baten, lasten, prestaties, maatregelen en effecten aan budgethouders voor zowel de planning, de uitvoering als de verantwoording van de realisatie;

    • e.

      het doelmatig beheer van geldstromen en financiële posities;

    • f.

      de interne en externe informatievoorziening over de uitvoering van de financieringsfunctie;

    • g.

      het verkrijgen van inzicht in en bevorderen van de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde beleid in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

    • h.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde beleid in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

    • i.

      de controle van de registratie van gegevens en de controle op rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde beleid.

Artikel 23 financiële administratie

  • 1.

    Het college zorgt er voor dat:

    • a.

      de inrichting en de werking van de financiële administratie voldoen aan het Waterschapsbesluit en andere relevante wet- en regelgeving;

    • b.

      de financiële administratie tijdig alle door de verenigde vergadering en het college genomen besluiten waaraan financiële gevolgen verbonden zijn alsmede alle overige gegevens en stukken verstrekt krijgt die ten behoeve van een juiste verzorging van de financiële administratie, de verslaggeving en het beheer van de vermogenswaarden nodig is;

    • c.

      de vereiste informatie tijdig verstrekt wordt aan het rijk, de provincie(s), de Europese Unie en het Centraal Bureau voor de Statistiek, alsmede aan andere instellingen die specifieke verantwoordingsverplichtingen opleggen aan het waterschap.

Artikel 24 organisatie en administratieve organisatie

  • 1.

    Het college zorgt voor en legt (in een besluit) vast:

    • a.

      een eenduidige indeling van de organisatie van het waterschap en een eenduidig toewijzing van de taken van het waterschap aan organisatorische eenheden;

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

    • c.

      de wijze waarop wordt gewaarborgd dat de uitvoering van de begroting rechtmatig, doelmatig en doeltreffend verloopt;

    • d.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • e.

      de te maken afspraken met de verantwoordelijken voor organisatorische eenheden over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

    • f.

      de regels voor de verlening van decharge over het gevoerde beheer van de organisatorische eenheden;

    • g.

      de interne regels (protocol) voor de inkoop en aanbesteding van werken, diensten en leveringen die waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de Europese en nationale regels ter zake;

    • h.

      regels die aangeven welke elementen in ieder geval moeten worden opgenomen in voorstellen voor investeringen die aan de VV worden voorgelegd;

    • i.

      regels ter uitvoering van het gestelde in artikel 16, die samen met regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening in een Treasurystatuut worden opgenomen;

    • j.

      de wijze waarop wordt voorkomen dat misbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen en eigendommen van het waterschap wordt gemaakt.

    • k.

      de opzet, het bestaan en de werking van de geautomatiseerde systemen.

    • l.

      de wijze waarop de gegevensbestanden worden beveiligd en veilig gesteld.

      Het college actualiseert de in het eerste lid bedoelde organisatie en regeling zodra hiertoe aanleiding is.

Hoofdstuk 6 slotbepalingen

Artikel 25 inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening met onderstaande bijlage, treedt, in werking de dag na de publicatie werkt terug tot en met 1 januari 2017.

  • 2.

    De verordening Beleids- en verantwoordingsfunctie Hoogheemraadschap Delfland 2012 wordt per 1 januari 2017 ingetrokken.

Artikel 26

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening beleids- en verantwoordingsfunctie Hoogheemraadschap van Delfland 2017’

Aldus besloten in de openbare vergadering van 16 februari 2017

De Verenigde Vergadering voornoemd,

de Secretaris, de Voorzitter,

mr. drs. P.I.M. van den Wijngaart mr. M.A.P. van Haersma Buma

Toelichting op de Verordening beleids- en verantwoordingsfunctie Delfland 2017

Algemeen

  • 1.

    Inleiding

Artikel 108 van de Waterschapswet stelt dat de VV een verordening moet vaststellen die betrekking heeft op ‘het financieel beleid, het financieel beheer en de financiële organisatie' van het waterschap. Het artikel luidt als volgt:

Het algemeen bestuur stelt bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

De verordening bevat in ieder geval:

  • a.

    regels voor waardering en afschrijving van activa;

  • b.

    grondslagen voor de berekening van door het waterschapsbestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 115;

  • c.

    regels inzake de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie, alsmede inzake de administratieve organisatie van de financieringsfunctie, daaronder begrepen taken en bevoegdheden;

  • d.

    de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening.

 

  • 2.

    Doel en reikwijdte van de verordening

Het doel van artikel 108 is dat de VV de uitgangspunten vastlegt voor de uitvoering van de ‘financiële functie'. Het beleidsmatige karakter van deze functie is in de afgelopen jaren door diverse ontwikkelingen steeds groter geworden. Waar vroeger de nadruk veelal lag op beheersmatige en vooral financiële aspecten, is nu de term beleids- en verantwoordingsfunctie meer op zijn plaats.

Dit betekent ook dat de begrippen uit artikel 108 breder dan ‘financieel' moeten worden opgevat en dat artikel 108 betrekking heeft op de beleids- en verantwoordingsfunctie.

Deze functie is een verzamelbegrip voor alle onderwerpen die te maken hebben met de voorbereiding van meerjarenraming en begroting, de uitvoering en beheersing van het daarin opgenomen beleid en de verantwoording daarover, zowel intern als extern.

Het zijn onderwerpen waarbij vooral de VV een centrale rol vervult. De VV neemt aan de voorkant beslissingen en controleert lopende en na afloop van de uitvoering voor een bepaald begrotingsjaar op basis van de begroting. Dit maakt dat de beleids- en verantwoordingsfunctie essentieel is voor het functioneren van Delfland.

 

  • 3.

    Gehanteerde uitgangspunten

Deze verordening is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

  • a.

    de verordening werkt de taakverdeling uit tussen het algemeen en het dagelijks bestuur, hetgeen tot uitdrukking komt in de planning- en controlcyclus als onderdeel van de beleids- en verantwoordingfunctie;

  • b.

    de verordening geeft invulling aan en sluit tevens aan bij de opzet van de Bepalingen Beleidsvoorbereiding en Verantwoording Waterschappen (BBVW);

  • c.

    met de verordening wordt een bijdrage geleverd aan de uniformiteit tussen en daarmee de vergelijkbaarheid van waterschappen.

 

  • 3.1.

    Taakafbakening VV – college

De taakverdeling tussen de VV en het college is op hoofdlijnen als volgt te omschrijven:

  • a.

    door middel van deze verordening en de verordening op basis van de artikel 109 van de Waterschapswet geeft de VV het college de kaders mee waarbinnen beleidsvoorstellen moeten worden gedaan en de wijze waarop het beleid moet worden gerealiseerd;

  • b.

    de VV spreekt zich bij de behandeling van de Kadernota en de meerjarenraming uit over het meerjarig beleid en de financiële consequenties daarvan;

  • c.

    op basis van een ontwerp van het college stelt de VV via de begroting het beleid van Delfland voor het komend jaar vast en stelt tevens de maximale (financiële) middelen beschikbaar die daarbij mogen worden ingezet;

  • d.

    over het beleid en de benodigde middelen kan transparant naar de samenleving worden gecommuniceerd;

  • e.

    het is vervolgens aan het college om het beleid te realiseren. Het college moet er voor zorgen dat deze middeleninzet rechtmatig, doeltreffend en doelmatig is:

  • f.

    door middel van een goede uitvoering en interne organisatie moet er voor worden gezorgd dat de beleidsdoelen daadwerkelijk worden bereikt (doeltreffendheid, dat dit met zo min mogelijk middeleninzet gebeurt (doelmatigheid) en dat de middelen worden ingezet zoals is toegestaan (rechtmatigheid);

  • g.

    gedurende het begrotingsjaar informeert het college de VV over de uitvoering van het beleid en na afloop van het begrotingsjaar legt het college hierover verantwoording af.

    Hierbij wordt aangegeven in hoeverre de voornemens zijn gerealiseerd en de middelen zijn ingezet. Ook wordt ingegaan op de stand van zaken met betrekking tot de doelmatigheid en rechtmatigheid;

  • h.

    op basis van de genoemde rapportages kan de VV een oordeel geven over het gevoerde beleid en indien noodzakelijk het beleid en/of de uitvoering daarvan bijstellen;

  • i.

    uiteindelijk kan de VV verantwoording afleggen aan de samenleving over het gevoerde beleid.

 

  • 3.2..

    Aansluiting verordening op opzet nieuwe verslaggevingregels

De Bepalingen Beleidsvoorbereiding en Verantwoording Waterschappen (BBVW) geven de algemene regels die de wetgever voor de beleids- en verantwoordingsfunctie stelt. In deze verordening worden de regels van het besluit vertaald naar de situatie en inzichten

van Delfland.

 

  • 3.3

    Bijdrage aan de uniformiteit en vergelijkbaarheid van waterschappen

In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek financiering waterbeheer (IBO) dat ten grondslag lag aan de Wet modernisering waterschapsbestel IBO, is geconcludeerd dat de in begrotingen en jaarrekeningen van de waterschappen gepresenteerde financiële posities slecht vergelijkbaar waren, omdat de waterschappen de verslaggevingregels niet uniform toepasten en de ruimte die de regels boden verschillend interpreteerden. Hierdoor konden externe partijen van de waterschappen, zoals de provincies, ministeries, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en ingezetenen alsmede hun koepelorganisaties, op het verkeerde been worden gezet. De kwaliteit van bedrijfsvergelijkingen wordt bepaald door de mate waarin de waterschappen op de punten waarop wordt vergeleken echt vergelijkbaar zijn. In vrijwel iedere bedrijfsvergelijking van de waterschappen wordt geconstateerd dat de vergelijkbaarheid van waterschappen nog niet optimaal is, waardoor nog niet alle mogelijkheden van de bedrijfsvergelijkingen worden benut.

Waterschappen hechten een toenemend belang aan bedrijfsvergelijkingen om zichzelf te verbeteren, nog transparanter te zijn en verantwoording af te leggen. Omdat deze verordening de mogelijkheid biedt om meer uniformiteit en vergelijkbaarheid van de waterschappen te realiseren, is in Unieverband besloten deze mogelijkheid te benutten.

 

4 Opbouw van de verordening

De verordening kent zes hoofdstukken.

In het hoofdstuk 1 Begripsbepalingen worden enkele kernbegrippen gedefinieerd.

Hoofdstuk 2 Beleidsvoorbereiding en verantwoording gaat over de beleids- en verantwoordingscyclus. De VV stelt de kaders voor de uitvoering van het beleid.

Zij doet dat vooral door het behandelen van de Kadernota met de meerjarenraming en het daarin opgenomen beleid ten aanzien van de programma’s die het waterschap hanteert.

De kern van de beleidsbepaling is de beantwoording per programma van de vragen:

  • *

    wat willen we bereiken?

  • *

    wat gaan we daarvoor doen?

  • *

    wat gaat het kosten?

De Kadernota vormt een belangrijke basis voor het opstellen van de begroting, die uiteindelijk door de VV wordt vastgesteld.

Het college voert vervolgens de begroting uit en zorgt voor de beheersing van deze uitvoering. Vervolgens rapporteert het college aan de VV, waarbij een belangrijke plaats is ingeruimd voor de vragen:

  • *

    wat hebben we bereikt?

  • *

    wat hebben we hiervoor gedaan?

  • *

    wat heeft het gekost?

De VV legt verder in deze verordening de hoofdlijnen vast van de rolverdeling tussen zichzelf en het college en formuleert daarbij een aantal eisen welke het college verder moet uitwerken en ook aan moet voldoen.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten financieel beleid behandelt de uitgangspunten die de VV stelt aan enkele belangrijke onderdelen van het financieel beleid. In dit hoofdstuk komen onder andere investeringen (activering en afschrijving), reserves en voorzieningen, financiering en de onderbouwing van tarieven aan de orde. Dit zijn onderwerpen die (in)direct van invloed zijn op de financiële positie van het waterschap. De artikelen in hoofdstuk 3 voldoen aan het voorschrift uit artikel 108 dat de verordening in ieder geval regels stelt voor de kostprijsberekeningen, de waardering van activa en de financieringsfunctie.

In hoofdstuk 4 Paragrafen in begroting en jaarverslag komen de paragrafen van de begroting en de jaarverslaggeving aan de orde. Dit hoofdstuk geeft antwoord op de vraag welke eisen de VV stelt aan de inhoud van de paragrafen, in aanvulling op de gestelde eisen uit de BBVW.

Hoofdstuk 5 Administratie en organisatie bevat de uitgangspunten voor de administratieve organisatie rond de beleids- en verantwoordingsfunctie en voor de administratie.

De VV moet er immers van op aan kunnen dat de aansturing van de ambtelijke organisatie en de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van en binnen de ambtelijke organisatie goed zijn vastgelegd. Bovendien moeten er administratieve systemen zijn die de uitvoering van het beleid, de begroting, het inzicht in de financiële positie en de toepassing van de paragrafen ondersteunen. Deze systemen dienen tevens de rapportages en verantwoording van de ambtelijke organisatie aan het college en de rapportage van het college aan de VV te ondersteunen.

De VV stelt ook hiervoor de kaders. Overeenkomstig het principe ‘sturen op hoofdlijnen', dat de laatste jaren praktijk is geworden, gaat het dan vooral om eisen waaraan het college moet voldoen en niet om de meer gedetailleerde uitvoeringsregels zelf.

Tenslotte zijn in hoofdstuk 6 Slotbepalingen de inwerkingtreding en de citeertitel van de verordening geregeld.

Toelichting op de artikelen

Artikel 1

Hierin worden de gebruikte termen en begrippen verklaard, waarbij wordt aangesloten bij de definities uit de Waterschapswet, het Waterschapsbesluit en de Wet financiering decentrale overheden.

Artikel 2

Lid 1

De interactie tussen VV en college rond beleidsvoorbereiding, kaderstelling, controle en verantwoording speelt zich in belangrijke mate af rond de onderdelen van de beleids- en verantwoordingscyclus die jaarlijks wordt doorlopen. De informatie die de VV tijdens de verschillende onderdelen van de cyclus krijgt, stelt de VV in staat haar rol goed in te vullen.

Door vaststelling van de Planning en controlcyclus en de bijbehorende P&C kalender bepaalt de Verenigde Vergadering de onderdelen van de beleids- en verantwoordingscyclus en de tijdstippen waarop deze zullen worden behandeld.

Lid 2

Het waterbeheersplan is een belangrijk beleidsbepalend instrument van het waterschap.

Op basis van de Waterwet geeft Delfland daarmee voor een periode van zes jaar aan welk beleid wordt nagestreefd, welke maatregelen worden getroffen om dit beleid te realiseren en welke financiële middelen daarmee gemoeid zijn. Het waterbeheersplan heeft ook een belangrijke externe werking en kent een verplichte inspraakprocedure. De genoemde aspecten beleidsdoelen, maatregelen en financiën zijn ook verplichte elementen van de begroting en meerjarenraming .Het waterbeheersplan maakt dan ook integraal onderdeel uit van de beleidscyclus, zoals in lid 2 is vastgelegd. In het vervolg zal in het waterbeheersplan ook een ruimtelijke paragraaf worden opgenomen. Hierin wordt aangegeven hoe de doelen vanuit ruimtelijk perspectief een impact hebben op de woon-, werk en leefomgeving.

In het jaar dat het waterbeheersplan wordt vastgesteld zal het beheersplan en de meerjarenraming (grotendeels) een identieke inhoud kennen. In latere jaren is de meerjarenraming het meest aangewezen instrument om het waterbeheersplan jaarlijks te evalueren en voortschrijdend bij te stellen.

Lid 3

De verslaggevingsvoorschriften zijn gericht op versterking van de beleidsbepalende, kaderstellende, controlerende en verantwoordende rol van de VV. Door het toepassen van de voorschriften kan het beleidsmatige karakter van met name de Kadernota met de meerjarenraming, de begroting en het jaarverslag worden vergroot en kunnen deze instrumenten van uitvoeringsinformatie worden voorzien. Om er voor te zorgen dat deze mogelijkheden ten volle worden benut, geeft het derde lid aan dat het college verantwoordelijk is voor de juiste toepassing van de regels uit het Waterschapsbesluit.

Artikel 3

Een eis uit het Waterschapsbesluit is dat de begroting een ‘programmaplan' bevat, waarin alle baten en lasten van het waterschap moeten worden opgenomen. Datzelfde geldt voor de programmaverantwoording die een onderdeel van het jaarverslag is. Eén van de gevolgen van deze eis is dat de belastingopbrengsten en andere algemene dekkingsmiddelen, zoals dividend, in een programma moeten worden verantwoord. De VV bepaalt de programma-indeling op basis waarvan het beleid wordt gepresenteerd. De in de regelgeving gehanteerde definitie van programma is: een samenhangend geheel van activiteiten op basis waarvan de VV het beleid van het waterschap vaststelt.

Artikel 4

Een logische eerste stap in de beleids- en verantwoordingscyclus is de evaluatie van de beleidsuitvoering in de voorafgaande periode. Dit artikel geeft aan dat dit gestalte zal worden gegeven door de behandeling door de VV van een document waarin de bevindingen over deze beleidsuitvoering zijn opgenomen en waarin op basis daarvan voorstellen worden gedaan voor de beleidskaders die voor de komende meerjarenperiode zouden kunnen gelden. Dit document kent het Hoogheemraadschap van Delfland reeds in de vorm van de Kadernota.

Artikel 5

Lid 1

In de meerjarenraming wordt het beleid van het waterschap voor de komende jaren integraal weergegeven en wordt aangegeven wat de financiële consequenties van dit beleid zijn, inclusief de gevolgen voor de op te leggen waterschapsbelastingen. Het document is vooral van belang voor de kaderstellende en beleidsbepalende functie van de VV. In de besprekingen over of ter voorbereiding van de meerjarenraming geeft de VV het college de beleidsmatige en financiële kaders mee die gelden voor de uitwerking van het meerjarenbeleid.

Conform de verslaggevingsregels bestaat het document uit twee hoofdonderdelen.

In het eerste hoofdonderdeel worden het beleid en de financiële consequenties daarvan weergegeven op basis van de indeling in programma's die het waterschap hanteert.

Per programma dient expliciet te worden weergegeven welke doelstellingen het waterschap nastreeft, wat wordt gedaan om die doelstellingen te halen en wat dat aan middeleninzet met zich brengt.

Voor een goede, integrale beoordeling door de VV is het van groot belang dat de meerjarenraming naar programma's het volledige beleid en alle netto-kosten van het waterschap omvat.

In het tweede hoofdonderdeel van de meerjarenraming worden zowel de context van het meerjarenbeleid als een nadere toelichting op enkele belangrijke gevolgen van het meerjarenbeleid weergegeven. Tot deze gevolgen behoren onder andere de investeringen die als gevolg van het meerjarenbeleid zullen moeten worden gedaan, de benodigde financiering, de exploitatiekosten en de ontwikkeling van de waterschapsbelastingen.

Voor het begrotingsproces is het van groot belang dat er voldoende helderheid is over de beleidsambities en het financiële kader waarbinnen deze ambities moeten worden gerealiseerd.

De meerjarenraming speelt ook een belangrijke rol in de relatie met artikel 99 van de Waterschapswet. Dit artikel stelt dat de begroting alleen dan niet in evenwicht mag zijn als aannemelijk kan worden gemaakt dat dit evenwicht in de eerstkomende jaren wel tot stand zal zijn gebracht. De meerjarenraming is het instrument waarmee het evenwicht in meerjarenperspectief kan worden aangetoond. Met evenwicht wordt hier bedoeld dat de kosten en opbrengsten van een jaar gelijk zijn en er dus sprake is van een sluitende begroting.

Lid 2

Het tweede lid geeft weer uit welke onderdelen de financieringsparagraaf van de meerjarenraming moet bestaan. Deze onderdelen kennen de volgende achtergrond.

Ten behoeve van het opstellen van de meerjarenraming worden alle lange termijnontwikkelingen geanalyseerd. Op basis hiervan wordt het langetermijnbeleid van het waterschap uitgestippeld, in de tijd uitgezet en financieel doorgerekend. Dit zal voor de hieruit voortvloeiende vermogensbehoefte ook moeten gebeuren. Om de rentekosten van deze vermogensbehoefte als onderdeel van de exploitatielasten te kunnen ramen, moet het waterschap ook inschatten op welke wijze de rente zich naar verwachting in de toekomst zal ontwikkelen.

Omdat de rentekosten een belangrijke kostenpost van de exploitatie van Delfland vormt, wordt in de meerjarenraming eveneens uiteengezet welke invloed veranderingen van rentepercentages op de rentekosten kan hebben en de invloed hiervan op de belastingtarieven.

Artikel 6

Lid 1

Het eerste lid is een kapstokbepaling die in het algemeen aangeeft wat de inhoud van de begroting is. Zoals al is aangegeven, bevat de begroting de uitwerking van het meerjarenbeleid voor het komende jaar. Het college biedt deze uitwerking in de vorm van de ontwerpbegroting aan de VV aan en net zoals dit geldt voor de meerjarenraming geldt ook voor dit ontwerp dat het voor het oordeel van de VV van groot belang is dat al het beleid waartoe het eerder heeft besloten, in de ontwerpbegroting is opgenomen.

Net zoals de meerjarenraming moet ook de begroting inzicht bieden in de doelstellingen van programma's, in de beleidsuitgangspunten en hoofdlijnen van het beleid ten aanzien van enkele beheersmatige aspecten, in de financiële positie en in de te heffen belastingen.

De begrotingsstructuur bestaat uit:

  • a.

    het programmaplan, waarin het beleid en de financiële consequenties daarvan worden weergegeven op basis van de indeling in programma's die het waterschap hanteert. Het ligt voor de hand dat de indeling naar programma's gelijk is aan de indeling die in de meerjarenraming is opgenomen;

  • b.

    de paragrafen die als een toelichting op het programmaplan kunnen worden beschouwd en die gezamenlijk nader inzicht geven in de financiële positie van het waterschap;

  • c.

    de begroting naar programma's, wat in feite niet meer is dan een beknopt overzicht van de programma's die het waterschap hanteert en wat de geraamde netto-kosten van de programma's zijn. De aanwezigheid van dit onderdeel van de begroting vloeit met name voort uit de noodzaak een dergelijk overzicht in de jaarrekening op te nemen.

  • d.

    de begroting naar kostendragers, die vooral van belang is omdat deze het vertrekpunt is voor de belastingheffing. In dit deel van de begroting worden netto-kosten namelijk gespecificeerd naar de taken die in het provinciaal reglement aan het waterschap zijn toegewezen en waarvoor het waterschap belasting heft. De Waterschapswet spreekt van drie kostendragers:

Watersysteembeheer, zuiveringsbeheer en wegenbeheer. De kostendrager wegenbeheer is voor Delfland niet van toepassing. De begroting naar kostendragers geeft allereerst aan welke netto-kosten aan een bepaalde taak worden toegerekend. Vervolgens laat de begroting zien in welke mate rekening wordt gehouden met eventuele bedragen voor onvoorziene kosten, kwijt te schelden of oninbaar te verklaren belastingopbrengsten, algemene opbrengsten (zoals dividenden) en toevoegingen en onttrekkingen aan reserves.

Tot slot maakt de begroting duidelijk welke belastingopbrengsten moeten worden verkregen om de kosten van de taakuitoefening te dekken. Dit laatste bedrag is het startpunt voor de belastingheffing en -invordering;

  • a.

    de begroting naar kosten- en opbrengstsoorten, waarin de lasten en baten zijn onderscheiden naar de verschillende productiemiddelen die door een waterschap bij de realisatie van het beleid worden ingezet. Met deze indeling naar kosten- en opbrengstsoorten wordt ook een belangrijk deel van de Europese rapportageverplichtingen die voortvloeien uit de Economische en Monetaire Unie ingevuld.

De begrotingen naar programma's, kostendragers en kosten- en opbrengstsoorten vormen de basis voor de controle van de rechtmatigheid en het getrouwe beeld van de jaarrekening door de accountant.

Lid 2

Ondanks dat in het programmaplan aandacht wordt besteed aan de investeringen die het waterschap van plan is te gaan doen om het beleid uit te voeren, is de begroting vooral gericht op het autoriseren van de netto-kosten en belastingopbrengsten.

De opname van investeringsprojecten en -bedragen in een vastgestelde begroting geeft nog geen autorisatie tot het uitvoeren van de investeringen. Het autoriseren van investeringen vereist aparte besluitvorming van de VV. Het tweede lid bepaalt dat het college ter voorbereiding op deze besluitvorming tegelijk met de ontwerpbegroting een overzicht agendeert waarop die investeringen zijn vermeld waarvan de planning is dat zij in het begrotingsjaar zullen starten dan wel worden uitgevoerd.

Artikel 7

Lid 1

De VV autoriseert het college met het vaststellen van de begroting om het opgenomen beleid te gaan uitvoeren. Hiermee worden alle afzonderlijke verplichtingen die in de programma's en de begroting naar kostendragers besloten liggen in materiële zin, oftewel financieel, geaccordeerd. Conform de lijn uit de verslaggevingsregels hebben de baten en lasten die zijn vermeld in de begroting naar kosten en opbrengstsoorten alleen informatieve waarde voor de Verenigde Vergadering en worden deze niet apart geautoriseerd. Autorisatie van de netto-kosten van de programma's betekent een impliciete autorisatie van de onderliggende baten en lasten uit de begroting naar kosten- en opbrengstsoorten.

Lid 2

In de toelichting op artikel 6 is aangegeven dat in de VV aparte besluitvorming over investeringsvoorstellen plaatsvindt. Dit hoeft echter niet te betekenen dat de VV ieder investeringsvoorstel apart behandelt. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat de VV voor investeringen met een geringere financiële omvang en/of minder bestuurlijk-beleidsmatig belang (waaronder bijvoorbeeld vervangingsinvesteringen en voorbereidingskredieten voor projecten) zogenaamde verzamelbesluiten neemt, mits een dergelijk besluit deugdelijk is onderbouwd.

Lid 3

Over de investeringen zal in de loop van het jaar besluitvorming moeten plaatsvinden.

Om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zal in het voorstel dat aan de VV wordt voorgelegd, worden ingegaan op het doel van de investering, het beoogd effect en de consequenties die de investering meebrengt zoals mogelijk toenemende exploitatielasten, personeelsformatie, de organisatie en de werkwijze van het waterschap.

Tot het voorstel behoort ook een gespecificeerde raming van uitgaven en eventuele inkomsten zoals subsidies. Wanneer met de uitvoering van een bepaalde investering meerdere jaren zijn gemoeid, zal een planning naar de jaren van uitvoering worden opgenomen, om een goede voortgangsbewaking en efficiënte financieringsactiviteiten mogelijk te maken.

Op basis van de kostenraming in het investeringsbesluit, verstrekt de VV, na een aanvraag daartoe, het benodigde krediet.

Nadat de VV het investeringsplan heeft vastgesteld en het investeringskrediet heeft verleend, kan met de uitvoering van het betreffende project worden begonnen.

Artikel 8

Lid 1

Lopende de uitvoering van het in de begroting opgenomen beleid zal het bestuur per programma willen nagaan of met deze uitvoering de beoogde doelstellingen en effecten alsmede maatregelen en prestaties gerealiseerd worden en wat de middeleninzet daarbij is. Wanneer deze beleidsaspecten worden geregistreerd, kan dit worden nagegaan en kan ook de doeltreffendheid en doelmatigheid van de beleidsuitvoering in beeld worden gebracht. Deze bepaling maakt het college verantwoordelijk voor een adequate registratie.

Artikel 9

Lid 1

Tijdens de beleidsuitvoering is de hoofdregel dat budget onder- en -overschrijdingen (beleidsmatig en/of financieel) autorisatie door de VV behoeven en dat begrotingswijzigingen vooraf door het college ter autorisatie aan de VV worden voorgelegd. Hiermee wordt toestemming gevraagd voor het te realiseren beleid en voor de besteding van het benodigde bedrag. Slechts indien de omstandigheden een autorisatie vooraf niet mogelijk maken, zal achteraf een voorstel voor een begrotingswijziging moeten worden voorgelegd. Indien de VV daarmee instemt, wordt de besteding alsnog geautoriseerd.

Alle overschrijdingen dienen voor 31 december aan de VV te zijn voorgelegd. Mocht dit niet zijn gelukt, dan kunnen deze bedragen bij de jaarrekening alsnog worden geautoriseerd. De VV dient hier dan wel expliciet op gewezen te worden. De (begrotings)overschrijdingen zullen helder in de jaarrekening tot uitdrukking moeten komen en als de VV de betreffende jaarrekening vaststelt, autoriseert zij de desbetreffende bedragen alsnog.

Lid 2 en 3

Over- en onderschrijdingen van budgetten zijn echter nooit geheel uit te sluiten en het is verstandig door middel van afspraken tussen VV en college enige flexibiliteit in te bouwen zodat de uitvoering niet bij iedere afwijking behoeft te worden stopgezet totdat de VV een besluit kan nemen. De bedoelde afspraken tussen VV en het college zijn in dit artikel opgenomen. De hierin opgenomen grenzen ten aanzien van over- en onderschrijdingen, houden rekening met de omvang van de programmabudgetten (door de VV geautoriseerde budgetten).

Artikel 10

Dit artikel formaliseert een belangrijk onderdeel van de rol van de VV tijdens de beleidsuitvoering. In dit artikel wordt aangegeven welke informatie het college standaard zal verstrekken. Op basis van deze informatie kan de VV de uitvoering van de begroting volgen en besluiten of bijsturing nodig is. De stand van zaken van en prognose voor het lopende begrotingsjaar kunnen daarnaast, samen met de jaarverslaggeving van het afgelopen jaar, mede een belangrijke basis zijn voor het inzicht in en het opstellen van de komende begroting.

Lid 1

Het eerste lid gaat over de verplichting voor het college om belangrijke afwijkingen van de beleidsuitvoering ten opzichte van het vastgestelde beleid direct, dat wil zeggen zodra ze zich voordoen en buiten de afgesproken periodieke tussentijdse rapportages, aan de VV te melden.

Lid 2 t/m 6

Bij het vaststellen van de jaarlijkse beleids- en verantwoordingscyclus, op basis van artikel 2 van deze verordening, geeft de VV aan welke tussenrapportages er verschijnen en de momenten waarop deze worden aangeboden.

Met het tweede tot en met het zesde lid van dit artikel geeft de VV de kaders voor de inhoud van de tussenrapportages. Gedurende de uitvoering van investeringsprojecten zal regelmatig over het verloop daarvan aan de VV worden gerapporteerd.

Het vierde en vijfde lid zorgen ervoor dat deze informatie in de tussentijdse rapportages wordt opgenomen. De bepalingen regelen dat in dit onderdeel van de rapportages in ieder geval aandacht wordt besteed aan de verhouding tussen de werkelijk bestede investeringsbedragen en het krediet dat voor de investering beschikbaar was gesteld.

Indien het investeringskrediet dreigt te worden overschreden, zal een voorstel voor het beschikbaar stellen van een aanvullend krediet aan de VV moeten worden gedaan.

In artikel 6 is het minimale bedrag van de afwijking benoemd waarboven financieel moet worden gerapporteerd.

Artikel 11

In dit artikel komt het sluitstuk van de beleids- en verantwoordingscyclus aan de orde, namelijk de verantwoording over de begrotingsuitvoering door het college en de controle van de VV daarop. Dit gebeurt in belangrijke mate via het jaarverslag en de jaarrekening

Het jaarverslag bestaat uit:

  • -

    de programmaverantwoording;

  • -

    de paragrafen.

De jaarrekening kent als onderdelen:

  • -

    de exploitatierekening naar programma's;

  • -

    de exploitatierekening naar kostendragers met toelichting;

  • -

    de exploitatierekening naar kosten- en opbrengstsoorten;

  • -

    de balans met toelichting.

Het is belangrijk dat de indeling van de jaarverslaggeving zoveel mogelijk aansluit op die van de begroting zodat inzicht, controle en verantwoording van de VV worden gefaciliteerd.

De programmaverantwoording is het belangrijkste onderdeel van de jaarverantwoording, omdat daarin wordt aangegeven in welke mate het via de begroting vastgestelde beleid is gerealiseerd.

De regelgeving geeft aan dat in dit onderdeel aandacht moet worden besteed aan:

  • a.

    de doelen en effecten die zijn bereikt;

  • b.

    de maatregelen die zijn getroffen en prestaties die zijn geleverd;

  • c.

    de netto-kosten die zijn gerealiseerd;

  • d.

    hoe de onder a, b en c genoemde resultaten zich verhouden tot hetgeen in de begroting werd gesteld.

Artikel 12

Artikel 108 van de Waterschapswet bepaalt dat de VV in deze verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid moet vastleggen. In deze verordening is die verplichting langs twee lijnen uitgewerkt:

  • a.

    op grond van dit artikel 12 krijgt het college de opdracht te zorgen voor beleidsvoorstellen ten aanzien van de in het eerste lid van artikel 12 genoemde onderwerpen en waarbij het college rekening moet houden met datgene wat ter zake in het Waterschapsbesluit en deze verordening (met name de artikelen 13 tot en met 16) wordt bepaald;

  • b.

    via de paragrafen van de begroting doet het college voorstellen aan de VV omtrent het meer operationele beleid.

De onder a. bedoelde beleidsvoorstellen leiden uiteindelijk tot het door de VV vastgestelde financieel beleid van het waterschap.

Artikel 13

De verordening moet volgens artikel 108 Waterschapswet in elk geval bevatten: ‘regels voor waardering en afschrijving van activa'. In de BBVW worden nadere eisen gesteld aan de wijze waarop het bestuur dient om te gaan met waardering en afschrijving van activa. Deze zijn echter nog te algemeen om in het verkeer tussen VV en college voldoende helderheid te hebben over het beleid met betrekking tot waardering en afschrijving van activa. Dit beleid wordt in een separate nota nader omschreven. Dit artikel bevat de hoofdlijnen waaraan het nader te formuleren beleid moet voldoen en daarmee geeft de VV de kaders aan voor het beleid ten aanzien van het waarderen en afschrijven van activa.

Lid 1

Het eerste lid geeft de uitgangspunten voor waardering en afschrijving van activa aan.

Lid 2

Dit lid geeft aan dat de uitwerking van de uitgangspunten is opgenomen in de nota activabeleid.

Artikel 14

Bij de taakuitoefening en in de bedrijfsvoering loopt het waterschap risico's van uiteenlopende aard. Tegen een deel van deze risico's kan het waterschap zich verzekeren, kunnen er voorzieningen worden gevormd, of kunnen de risico's anderszins worden opgevangen. Voor een deel van de risico's is dit echter niet het geval. De niet gedekte risico's kunnen, als deze zich voordoen, (grote) financiële consequenties hebben. Het is dus zaak om inzicht te hebben in de risico's die we lopen en deze te beheersen. Het uitsluiten van risico's is echter niet mogelijk. Niet gedekte risico's die zich voordoen, moet Delfland kunnen opvangen met het beschikbare eigen vermogen (reserves), door belastingverhoging of door ombuigingen binnen de lopende begroting.

De weerstandscapaciteit bestaat uit de relatie tussen het weerstandsvermogen ( de algemene reserves en middelen en mogelijkheden waarover het waterschap beschikt of kan beschikken om niet begrote kosten te dekken) en alle risico's waarvoor geen maatregelen zijn getroffen en die van materiële financiële betekenis kunnen zijn.

Het beleid met betrekking tot risico's, reserve en voorzieningen is door de VV vastgelegd in twee afzonderlijke beleidsnota’s te weten; de Nota Risicomanagement en de Nota reserves en voorzieningen. Voor de inhoudelijke toelichting op artikel 14 van deze verordening verwijzen wij dan ook naar deze twee nota’s.

Artikel 15

Nagenoeg alle kosten worden door belastingplichtigen opgebracht. Dit schept niet alleen bijzondere verplichtingen in de sfeer van transparantie en verantwoording afleggen, maar vereist ook een consistente en zo volledig mogelijke toepassing van bedrijfseconomische principes in het systeem waarmee de gemaakte kosten uiteindelijk aan de kostendragers (waterschapstaken) worden toegerekend.

Omdat de wijze van kostentoerekening grote invloed kan hebben op de kosten per kostendrager en daarmee op de hoogte van de belastingtarieven is kostentoerekening een onderwerp dat ook de nodige betrokkenheid van de VV vereist.

De VV wordt, vanuit zijn kaderstellende en beleidsbepalende bevoegdheid, betrokken bij de ontwikkeling van het kostentoerekeningssysteem en stelt de hoofdlijnen van dit systeem dan ook vast in een aparte nota. Daarnaast wordt in de begroting de paragraaf kostentoerekening' opgenomen waarin de principes van de kostentoerekeningssystematiek van Delfland worden beschreven.

In artikel 15 worden hiervoor de kaders geschetst. Een belangrijk onderdeel daarvan is de wijze waarop het waterschap invulling geeft aan de eis uit het Waterschapsbesluit dat de kostentoerekeningssystematiek zich moet baseren op bedrijfseconomische criteria.

In de onderdelen e. en f. van het eerste lid komen enkele bijzondere aspecten van de kostentoerekening en kostprijsberekening aan de orde.

Onderdeel e. is de invulling van de eis uit artikel 108, tweede lid, onderdeel b van de Waterschapswet dat in deze verordening de basis moet liggen voor de grondslagen die worden gehanteerd voor de bepaling van de tarieven voor rechten, zoals leges.

Datzelfde geldt voor de kostprijzen van de producten en diensten die in onderdeel f. worden genoemd.

Artikel 16

De financieringsfunctie van Delfland staat bloot aan snelle interne en externe ontwikkelingen. Hierdoor kunnen er aanzienlijke risico's verbonden zijn aan de uitvoering van de financieringsfunctie. Om deze risico's te beheersen, te verantwoorden en adequaat op ontwikkelingen te kunnen inspelen moet er een duidelijk beleidskader zijn waarbinnen de financieringsactiviteiten plaatsvinden.

Eén van de gevolgen van de op 1 januari 2001 in werking getreden ‘Wet Financiering decentrale overheden' (Wet Fido) is dat het waterschap het beleidskader met betrekking tot de financieringsfunctie in een financieringsstatuut moest opnemen en dat dit statuut door de VV moest worden vastgesteld.

De VV beperkt zich in deze verordening tot de hoofdlijnen van het financieringsbeleid en geeft het college opdracht deze hoofdlijnen verder uit te werken in een verdere organisatie en het functioneren van de financieringsfunctie. Deze uitwerking vindt plaats in het Treasurystatuut.

De Wet Fido legt de nadruk op de bestuurlijke aansturing van de financieringsfunctie. Daarom is bij de uitwerking van de functie in deze verordening de centrale positie van de VV als uitgangspunt gehanteerd. Dit orgaan stelt het financieringsbeleid(skader) vast, sanctioneert de uitvoering en ziet toe op een goed verloop daarvan. Dit beleid(skader) is in dit artikel opgenomen.

Deze bepalingen zijn niet de enige formele dragers van het financieringsbeleid van Delfland. Andere instrumenten voor de bestuurlijke aansturing van de financieringsfunctie zijn de financieringsparagraaf in de meerjarenraming, de begroting en het jaarverslag. Artikel 108 van de Waterschapswet stelt dat omtrent financiering in elk geval in deze verordening moeten worden opgenomen: de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie.

Lid 1

Het eerste lid gaat over de doelstellingen van de financieringsfunctie. De hoofddoelstelling is het leveren van een zo goed mogelijke bijdrage aan de uitvoering van de taken die aan Delfland zijn opgedragen.

Lid 2

In het tweede lid is de risico-attitude van het waterschap opgenomen. De financiering van de reglementaire taken brengt financiële risico's voor Delfland met zich mee. De wetgever

beoogt met de Wet Fido een kader aan te reiken waarmee deze risico's kunnen worden beheerst. Dit kader is voor Delfland een gegeven, maar binnen het wettelijk kader kan er voor worden gekozen om hogere dan wel lagere risico's te lopen. Door middel van een zogenaamde risico-attitude geeft het waterschap aan wat zij op dit punt aanvaardbaar vindt. De risico-attitude geeft in feite de opvattingen van het waterschap weer ten aanzien van de aard van de risico's die men wil lopen bij de uitvoering van de financieringsfunctie.

De in het tweede lid opgenomen risicoattitude is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

  • a.

    de financieringsfunctie heeft ten opzichte van de wettelijke taken een ondergeschikte rol. Financiering volgt en is dus dienstbaar aan de publieke taken.

  • b.

    de activiteiten die in het kader van de financieringsfunctie worden ondernomen worden risicomijdend (maar daardoor nog niet passief) uitgevoerd;

  • c.

    de uitvoering van de financieringsfunctie voegt geen risico's toe aan de financiële risico's die nu eenmaal verbonden zijn aan het uitvoeren van de wettelijke taken;

  • d.

    de financieringsfunctie is er op gericht toekomstige risico's te verminderen of te verschuiven;

  • e.

    het wettelijk kader van de Wet Fido wordt als basis voor de beheersing van renterisico's gehanteerd.

In bepaalde situaties kan het noodzakelijk zijn dat gedurende een bepaalde periode wordt afgeweken van het in het tweede lid opgenomen risicoprofiel. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet zal de VV hiervan zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld.

De kasgeldlimiet en de renterisiconorm zijn in de Wet Fido geregeld. Overschrijding is niet toegestaan. Gedeputeerde Staten van de provincie moeten in hun hoedanigheid van toezichthouder ingrijpen, maar kunnen onder bijzondere omstandigheden een tijdelijke overschrijding van drie aaneengesloten kwartalen tolereren. Bij overschrijding van deze termijn kan Delfland worden geconfronteerd met preventief toezicht op het sluiten van kortlopende (kasgeldlimiet) of langlopende (rente-risico-norm) leningen. De VV moet daarom wanneer overschrijding van de maximale termijn van drie aaneengesloten kwartalen dreigt, zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd.

Lid 3

De wettelijke verplichtingen bepalen dat de VV in deze verordening ook moet aangeven binnen welke richtlijnen en limieten de doelstellingen van de treasuryfunctie moeten worden gerealiseerd. Dit gebeurt in het derde lid. Een richtlijn is een bindend voorschrift c.q. een aanwijzing voor een handelwijze. Een limiet is een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft voor een bepaalde handeling, verantwoordelijkheid en/of bevoegdheid. Omdat het waterschap zich wat dit soort zaken betreft vrijwel volledig aan de Wet Fido conformeert, wordt de uitvoering van de treasuryfunctie in belangrijke mate door de Wet Fido gestuurd. Daarom wordt in dit lid bepaald dat het college bij het opstellen van de richtlijnen en limieten in het Treasurystatuut, zich volledig baseert op de Wet Fido.

Artikel 17

De gehanteerde lijn in deze verordening is dat de VV het financiële beleid op hoofdlijnen vaststelt in daartoe strekkende beleidsregels met betrekking tot activa, kostentoerekening, reserves en voorzieningen en afschrijvingen dat in de paragrafen van de begroting en het jaarverslag op de toepassing en uitvoering van dit beleid wordt ingegaan.

In meer algemene zin bevatten de paragrafen van de begroting, naast de context van het beleid, de beleidsuitgangspunten en hoofdlijnen van het beleid ten aanzien van beheersmatige aspecten en de waterschapsbelastingen. In de gelijknamige paragrafen van het jaarverslag wordt aangegeven in welke mate het beleid is gerealiseerd en wat de redenen van eventuele afwijkingen ten opzichte van het voorgenomen beleid zijn geweest.

De regelgeving (Waterschapsbesluit en Ministeriële regeling Beleidsvoorbereiding en -Verantwoording Waterschappen) geeft aan dat de begroting in ieder geval de volgende paragrafen bevat:

  • -

    ontwikkelingen sinds het vorig begrotingsjaar;

  • -

    uitgangspunten en normen;

  • -

    incidentele baten en lasten;

  • -

    kostentoerekening;

  • -

    overige bestemmingsreserves' en voorzieningen;

  • -

    waterschapsbelastingen;

  • -

    weerstandsvermogen;

  • -

    financiering;

  • -

    verbonden partijen;

  • -

    bedrijfsvoering;

  • -

    EMU-saldo.

In het jaarverslag moeten in ieder geval de volgende paragrafen zijn opgenomen:

  • -

    ontwikkelingen in het begrotingsjaar;

  • -

    incidentele baten en lasten;

  • -

    ‘overige bestemmingsreserves' en voorzieningen;

  • -

    waterschapsbelastingen;

  • -

    weerstandsvermogen;

  • -

    financiering;

  • -

    verbonden partijen;

  • -

    bedrijfsvoering;

  • -

    investeringen;

  • -

    EMU-saldo;

  • -

    Wet normering topinkomens (WNT).

 Artikel 18

In dit artikel wordt geregeld over welke risico's en hun financiële consequenties de VV in de verplichte paragraaf weerstandsvermogen van de begroting en de jaarverslaggeving wil worden geïnformeerd. Het Waterschapsbesluit verplicht een aantal zaken op te nemen in de paragraaf, namelijk:

  • a.

    een inventarisatie van de weerstandscapaciteit; waarbij een beschouwing moet worden gegeven over de stand aan het begin;

  • b.

    de mutaties en de stand aan het eind van het begrotingsjaar van de algemene reserves en de voorzieningen;

  • c.

    een inventarisatie van de risico's;

  • d.

    het beleid omtrent de weerstandscapaciteit en de risico's.

Artikel 19

Onder bedrijfsvoering wordt in de regelgeving verstaan het geheel van interne organisatieonderdelen en processen die ondersteunend zijn aan de primaire processen van de waterschappen. De bedrijfsvoering zoals bedoeld in dit besluit, is ook essentieel voor de waarborging van de rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van de beleidsuitvoering.

Het domein van de bedrijfsvoering is de verantwoordelijkheid van het college en beleid op dit gebied wordt in de eerste plaats vormgegeven door dit orgaan. Het Waterschapsbesluit geeft aan dat het college in de paragrafen van de begroting en het jaarverslag moet ingaan op de stand van zaken, de realisatie van het beleidsvoornemens en beleidsrealisatie ten aanzien van de bedrijfsvoering, waarbij wordt ingespeeld op de informatiebehoefte van de VV. Op deze wijze worden aspecten van de bedrijfsvoering niet alleen transparant voor de VV, maar ook voor geïnteresseerden buiten de organisatie.

Met dit artikel van de verordening wordt geregeld over welke zaken, met betrekking tot de bedrijfsvoering de VV in de verplichte paragraaf van begroting en jaarverslag zal worden geïnformeerd.

Artikel 20

Onder verbonden partijen wordt verstaan: organisaties waarmee het waterschap een bestuurlijke relatie heeft én waarin zij een financieel belang heeft. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om NV' s, BV's, gemeenschappelijke regelingen, VOF' s, stichtingen, verenigingen en commanditaire vennootschappen.

Mede omdat er altijd een zeker (financieel) risico aan deze relaties verbonden is, is het van belang dat er voldoende inzicht wordt geboden in deze zogenaamde verbonden partijen. Daarom moet op grond van het Waterschapsbesluit in de paragraaf verbonden partijen van begroting en jaarverslag ingegaan worden op:

  • a.

    de visie op verbonden partijen in relatie tot de realisatie van de doelstellingen die zijn opgenomen in de begroting (begroting);

  • b.

    de beleidsvoornemens omtrent verbonden partijen (begroting);

  • c.

    de verantwoording van datgene wat op grond van a en b is gerealiseerd (jaarverslag).

Dit artikel van de verordening regelt over welke feiten aangaande verbonden partijen de VV in elk geval in de verplichte paragraaf van de begroting en het jaarverslag geïnformeerd zal worden.

Artikel 21

Als gevolg van de invoering van de Wet financiering decentrale overheden per 1 januari 2001 zijn de waterschappen al enkele jaren verplicht een financieringsparagraaf in de begroting (en de jaarverslaggeving) op te nemen. De paragraaf in de begroting is, in samenhang met hetgeen in artikel 16 van deze verordening is voorgeschreven, een belangrijk instrument voor het transparant maken, en daarmee voor het sturen, beheersen en controleren van de financieringsfunctie door de VV. Artikel 16 geeft de hoofdlijnen van het beleid weer. Deze hoofdlijnen vinden hun weerslag in de financieringsparagraaf in de begroting en in het jaarverslag. Een verplicht onderdeel daarvan is voorgeschreven in het Waterschapsbesluit en luidt: ‘de beleidsvoornemens (en beleidsrealisatie) ten aanzien van het risicobeheer van de financieringsfunctie'. Artikel 21 regelt over welke feiten inzake de financieringsfunctie de VV in elk geval in de verplichte paragraaf financiering bij de begroting en jaarstukken wil worden geïnformeerd. Uit de financieringsparagraaf moet blijken dat de uitvoering van de financieringsfunctie uitsluitend de publieke taak dient, dat het beheer prudent is en dat aan kasgeldlimiet en renterisiconorm wordt voldaan.

Artikel 22

De definitie van het begrip ´administratie´ (niet te verwarren met het begrip ‘financiële administratie' zoals in artikel 23 is uitgewerkt) die in deze verordening wordt gehanteerd is: het systematisch verzamelen, vastleggen en verwerken van gegevens alsmede het verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van het waterschap en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

In artikel 22 worden de kaders gegeven voor de inrichting van administraties van Delfland. In hoofdlijnen wordt daarmee vastgesteld welk soort informatie moet kunnen worden gegenereerd en aan welke eisen de vastgelegde gegevens moeten voldoen.

Deze verordening regelt niet - inherent aan de taakafbakening tussen VV en college - de regels en activiteiten die daarvoor in de uitvoering nodig zijn. Dat is een taak van het college. Het ligt voor de hand dat het college deze zaken wel in een besluit vastlegt voor de aansturing van de ambtelijke organisatie. Eén en ander geldt ook voor de onderwerpen die in de artikelen 23 en 24 aan de orde komen.

Artikel 23

In de verslaggevingsregels zijn diverse bepalingen opgenomen die invloed hebben op de wijze waarop deze administratie moet worden ingericht en bijgehouden, waaronder waarderingsgrondslagen, balansindeling en verplicht op te leveren financiële gegevens.

Vanuit de financiële administratie moeten gegevens worden aangeleverd voor de financiële verantwoordingsinformatie aan de VV, maar ook aan de provincies, in hun rol als toezichthouders, het CBS, het Rijk, de Europese Unie etc.

Bij ministeriële regeling worden nadere eisen gesteld aan deze verantwoordingsinformatie van waterschappen.

Artikel 24

De term ‘administratieve organisatie' staat voor het stelsel van organisatorische maatregelen dat is gericht op het tot stand brengen en het in stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke informatieverzorging. In dit artikel legt de VV de uitgangspunten vast voor de inrichting van de administratieve organisatie, waaraan het college door het stellen van regels voor de ambtelijke organisatie invulling moet geven. De VV geeft geen nadere uitvoeringsregels om aan de uitgangspunten te voldoen. Deze uitvoeringsregels zijn aan het college.

In de onderdelen a. en b. worden eisen gesteld aan de toedeling van taken aan organisatieonderdelen en de toewijzing van functies aan functionarissen. Onderdeel c. is een belangrijke bepaling, omdat hierin het college de opdracht krijgt door middel van organisatorische maatregelen de rechtmatigheid, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de beleidsuitvoering te waarborgen.

In de onderdelen d., e. en f. worden eisen gesteld aan de budgettoedeling en de verantwoording daarover. Onderdeel g. gaat over de inkoop van goederen en diensten en de aanbesteding van werken. Dit zijn belangrijke en kwetsbare activiteiten die een groot budgettair effect kunnen hebben. Het hanteren van een protocol is naast de desbetreffende administratieve aspecten tevens te zien als een vorm van risicobeheersing. De aansprakelijkheid kan worden beperkt en er wordt jegens derden rechtszekerheid gecreëerd. Onderdeel g. legt aan het college de zorg op om regels ter zake op te stellen. De regelgeving van de Europese Unie en de nationale wetgever dienen daarbij nageleefd te worden. Doordat de regels worden vastgelegd kan de accountant bij zijn controle van de jaarstukken nagaan of de regels zijn nageleefd, het is een onderdeel van de rechtmatigheidstoets. Onderdeel i. draagt het college op een financieringsstatuut (Treasurystatuut) op te stellen dat met name protocollen bevat voor de dagelijkse uitvoering.

Artikel 25

Deze verordening treedt in de plaats van de vorige opgestelde ‘Verordening Beleids- en Verantwoordingsfunctie Delfland. De oude verordening blijft nog van kracht op de begroting en jaarrekening van 2015 en eerder.

Artikel 26

In dit artikel wordt de naam aangegeven waarmee men naar deze verordening kan verwijzen.