Regeling vervallen per 31-12-2019

Verordening op het Georganiseerd Overleg Rijnland 2006

Geldend van 12-04-2006 t/m 30-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2006

Intitulé

Verordening op het Georganiseerd Overleg Rijnland 2006

Nr: 06.06807

De verenigde vergadering van het hoogheemraadschap van Rijnland:

Gezien het voorstel van Dijkgraaf en Hoogheemraden van 7 februari 2006;

Gelet op artikel 78, eerste lid, van de Waterschapswet en artikel 2.1. van de Sectorale Arbeids­voorwaardenregeling Waterschappen;

Besluit:

1. in te stellen de Commissie voor het Georganiseerd Overleg Rijnland

2. vast te stellen de Verordening op het Georganiseerd Overleg Rijnland 2006, luidende als volgt:

Verordening op het Georganiseerd Overleg Rijnland 2006 (hoofdstuk)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a. Verenigde Vergadering: het algemeen bestuur, bedoeld in artikel 8 van het Reglement;

b. college: het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland;

c. secretaris-algemeen directeur: de secretaris-algemeen directeur van Rijnland of degene die hem op aanwijzing van het college vervangt;

d. commissie: de in artikel 2.1.1, eerste lid, van de Sectorale arbeids­voor­waarden­regelingen water­schaps­personeel (SAW) bedoelde commissie voor georganiseerd overleg;

e.ambtenaren: de ambtenaren in de zin van de SAW en de werknemers in de zin van paragraaf 3.2 van de SAW;

f. organisatie: plaatselijk werkende groeperingen van de landelijke verenigingen van over­heids­perso­neel, aangesloten bij de centrales die deel uitmaken van het Landelijk Arbeidsvoor­waarden­overleg Waterschappen (LAWA).

2. De in het eerste lid onder f. bedoelde centrales zijn: de Algemene Centrale van Overheids­personeel (ACOP), de Christelijke Centrale van Overheids– en Onderwijzend Personeel (CCOOP) en de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF).

Artikel 2

1. De commissie is samengesteld uit een vertegenwoordiging van het waterschaps­bestuur en een vertegenwoordiging van de organisaties.

2. De vertegenwoordiging van het waterschapsbestuur bestaat uit de dijkgraaf en de eerste en tweede plaatsvervangend dijkgraaf. Het college voorziet tevens in de aanwijzing van een genoegzaam aantal plaatsvervangers.

3. Voor de vertegenwoordiging van de organisaties worden per centrale, bedoeld in artikel 1, tweede lid, twee leden en hun plaatsvervangers aangewezen. Deze aanwijzing geschiedt door en uit de organisaties, welke ten minste 10 ambtenaren tot haar leden tellen. Indien verschillende organisaties deel uitmaken van een zelfde centrale, geldt het in de vorige zin bepaalde voor deze organisaties gezamenlijk.

Artikel 3

1. Uiterlijk 1 februari van elk jaar doet elke organisatie, bedoeld in artikel 2, derde lid, aan het college opgaaf van:

a. het aantal van de op 1 januari van dat jaar bij haar aangesloten ambtenaren;

b. de namen en adressen der ambtenaren, die ingevolge artikel 2, derde lid, als leden en plaats­vervangers zijn aangewezen.

3. Degene, die als lid of als plaatsvervanger door een organisatie is aangewezen, houdt op dit te zijn zodra hij geen lid van de organisatie of geen ambtenaar meer is, alsmede indien de organisatie schriftelijk aan het college doet weten dat zijn aanwijzing als vertegenwoordiger of plaats­vervanger is ingetrokken. In deze gevallen wordt zo spoedig mogelijk een opvolger aangewezen.

Artikel 4

1. De dijkgraaf of bij diens afwezigheid de eerste plaatsvervangend dijkgraaf is voorzitter van de commissie. Bij afwezigheid van de dijkgraaf en de eerste plaatsvervangend dijkgraaf, treedt de tweede plaatsvervangend dijkgraaf op als voorzitter van de commissie.

2. Het college wijst een ambtenaar, niet zijnde de secretaris-algemeen directeur of behorende tot de vertegenwoordiging van een organisatie, tot ambtelijk secretaris van de commissie aan, alsmede diens plaatsvervanger. Zo nodig stelt het college verder personeel voor het secretariaat ter beschikking.

3. De ambtelijk secretaris kan aan de besprekingen deelnemen.

Hoofdstuk 2 Taken en Bevoegdheden

Artikel 5

1. De commissie beraadslaagt over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechts­toestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeels­beleid zal worden ingevoerd, voor zover in het overleg niet wordt voorzien door het Landelijk Arbeids­voorwaardenoverleg Waterschappen.

2. Wordt over een onderwerp een regeling getroffen overeenkomstig de uitkomsten van het Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen, dan doet het college daarvan mededeling aan de commissie; wordt geen regeling getroffen dan vindt terzake alsnog overleg in de commissie plaats.

Artikel 6

1. Voorstellen strekkende tot invoering, intrekking en wijziging van regelingen waaraan individuele personeelsleden rechten kunnen ontlenen en die een uitwerking zijn van voorstellen die in het landelijk overleg met de centrales van overheidspersoneel zijn overeengekomen, worden slechts ten uitvoer gebracht indien daarover overeenstemming is bereikt tussen de werkgeversdelegatie en de meerderheid van de werknemers­vertegen­woordigers van de commissie.

2. Voorts worden voorstellen strekkende tot invoering, intrekking en wijziging van in geld waar­deer­bare regelingen waaraan individuele personeelsleden rechten kunnen ontlenen, slechts ten uitvoer gebracht indien daarover overeenstemming is bereikt tussen de werkgeversdelegatie en de meerderheid van de werknemers­vertegen­woordigers van de commissie.

3. Besluiten omtrent de overige in artikel 5 bedoelde onderwerpen worden door het college en de Verenigde Vergadering niet genomen, noch worden voorstellen daaromtrent door het college aan de Verenigde Vergadering gedaan, dan nadat de werknemersdelegatie van de commissie haar gevoelen over de concept­besluiten, respectievelijk voorstellen heeft kenbaar gemaakt.

4. Ten aanzien van voorstellen voortvloeiende uit algemene wetgevingsprojecten, stelselwijzigingen of operaties die op werknemers in het algemeen betrekking hebben, is het bepaalde onder het eerste en tweede lid alleen van toepassing op de uit deze projecten voortvloeiende invoering of wijziging van regelingen.

Artikel 7

1. De commissie, alsmede de vertegenwoordiging van de organisaties, is bevoegd aangaande de in artikel 5 bedoelde onderwerpen voorstellen te doen aan het college.

2. Heeft een voorstel betrekking op onderwerpen, behorende tot de bevoegdheid van het college dan neemt dit bestuur daaromtrent een beslissing. Behoren zij tot de bevoegdheid van de Verenigde Vergadering dan brengt het college het voorstel, voorzien van zijn advies, in elk geval ter kennis van de Verenigde Vergadering, indien uit het voorstel de eenstemmige wens van de vertegen­woor­diging van de organisaties daartoe blijkt.

3. De besluiten, welke naar aanleiding van voorstellen van de commissie worden genomen, worden aan de vertegenwoordiging van de organisaties en de hoofdbesturen van de vertegenwoordigde organisaties medegedeeld.

Artikel 8

1. De commissie kan, indien dit voor de behandeling van een bepaald onderwerp nodig wordt geacht, een subcommissie instellen, bestaande uit door haar aan te wijzen voorzitter en leden.

2. De ambtelijk secretaris van de commissie is tevens ambtelijk secretaris van de subcommissie en kan zich doen bijstaan of vervangen door degenen die ingevolge artikel 4, tweede lid, ter beschikking staan.

3. Het bepaalde in artikel 12 is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3 Vergaderingen

Artikel 9

1. De commissie vergadert indien de voorzitter dit nodig oordeelt en op een door hem te bepalen tijdstip.

2. Voorts belegt de voorzitter een vergadering indien ten minste drie leden van de commissie hem dit schriftelijk met opgaaf van redenen verzoeken en wel uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek.

Artikel 10

1. De commissie wordt tijdig, in de regel 14 dagen tevoren, ter vergadering opgeroepen. De oproepingsbrief vermeldt zoveel mogelijk de te behandelen onderwerpen.

2. Een vergadering kan slechts plaatshebben indien ten minste de helft van de vertegenwoordiging van het waterschapsbestuur, waaronder ten minste de dijkgraaf, de eerste of de tweede plaats­vervangend dijkgraaf, aanwezig is en ten minste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd.

3. Indien een vergadering op grond van het tweede lid niet kan plaatshebben, worden de aan de orde zijnde onderwerpen door de voorzitter geplaatst op de agenda van een binnen 14 dagen te houden nieuwe vergadering, in welke vergadering die onderwerpen ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden of organisaties in elk geval kunnen worden behandeld.

Artikel 11

Elk lid heeft het recht onderwerpen ter behandeling aanhangig te maken door deze schriftelijk op te geven aan de voorzitter. Deze stelt die onderwerpen zoveel mogelijk in de eerstvolgende vergadering aan de orde.

Artikel 12

1. De vergaderingen zijn niet openbaar.

2. De secretaris-algemeen directeur is bevoegd de vergaderingen bij te wonen en heeft daarin een raadgevende stem.

3. De voorzitter kan andere ambtenaren de vergadering doen bijwonen. Deze ambtenaren kunnen aan de besprekingen deelnemen.

4. De vertegenwoordigers van de organisaties kunnen zich doen bijstaan door een vertegen­woordiger van het hoofdbestuur van hun organisatie; zij zijn voorts bevoegd de onderwerpen der agenda binnen de grenzen van een doelmatige en vertrouwelijke behandeling van zaken aan een voorbespreking in eigen kring te onderwerpen.

5. De voorzitter kan omtrent het in de vergadering behandelde en omtrent de inhoud van aan de commissie overgelegde stukken geheimhouding opleggen. Deze geheimhouding geldt niet ten opzichte van het college, de Verenigde Vergadering of de hoofd­besturen van de vertegen­woordigde organisaties.

Artikel 13

De voorzitter kan op verzoek van ten minste twee leden of zo dikwijls hij dit nodig acht de vergadering schorsen voor een door hem te bepalen tijd.

Artikel 14

1. Indien in de vergadering moet worden gestemd brengt elke vertegenwoordiging, bedoeld in artikel 2, eerste lid, één stem uit.

2. De stem van de vertegenwoordiging van het waterschapsbestuur wordt bepaald door hoofdelijke stemming der aanwezige leden in of buiten de vergadering. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter.

3. De stem van de vertegenwoordiging der organisaties wordt bepaald door stemming per vertegenwoordigde organisatie, waarbij voor iedere organisatie zoveel stemmen worden uitgebracht als ambtenaren bij haar zijn aangesloten op de eerste van het lopende jaar, met dien verstande, dat voor een organisatie niet meer stemmen in aanmerking komen dan het totaal aantal stemmen min één, dat door de andere organisaties gezamenlijk wordt uitgebracht. Bij staking van stemmen wordt de vertegenwoordiging geacht te hebben tegengestemd.

4. Indien een organisatie in de loop van het jaar wordt vertegenwoordigd, geldt voor de toepassing van het vorige lid het aantal aangesloten ambtenaren op dat tijdstip.

Artikel 15

Het in de vergadering behandelde wordt zakelijk weergegeven in de notulen, welke, tenzij in het bij artikel 16 bedoelde reglement anders is bepaald, zo spoedig mogelijk in afschrift aan de leden worden gezonden.

Artikel 16

Indien door de commissie een reglement van orde voor de vergaderingen wordt vastgelegd, behoeft dit de goedkeuring van het college.

Hoofdstuk 4 Geschillenregeling

Artikel 17

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. deelnemers aan het overleg: de vertegenwoordiging van het waterschapsbestuur en de vertegenwoordigers van de organisaties genoemd in artikel 1, eerste lid;

b. Advies– en Arbitragecommissie: de Advies– en Arbitragecommissie ingesteld door het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de gezamenlijke colleges van gedeputeerde staten en het bestuur van de Unie van Waterschappen.

Artikel 18

De artikelen 19 t/m 23 zijn slechts van toepassing op geschillen inzake aangelegen­heden als bedoeld in artikel 5, eerste lid, voor zover die aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand van ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, betreffen.

Artikel 19

Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het overleg tot het oordeel komt dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de instemming van alle deelnemers van het overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen drie dagen, nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.

Artikel 20

1. Binnen tien dagen na de kennisgeving bedoeld in het vorige artikel schrijft de voorzitter een vergadering van de commissie uit. De vergadering moet worden gehouden binnen zeven dagen nadat deze is uitgeschreven.

2. Tenzij door de commissie wordt besloten het overleg voort te zetten, dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing van dat geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van de Advies– en Arbitragecommissie, dan wel door onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van die commissie.

3. Tot het inwinnen van advies zijn – ieder voor zich – de vertegenwoordiging van het water­schaps­bestuur en de vertegenwoordiging der organisaties bevoegd. Het bepaalde in artikel 14 is hierbij van toepassing.

4. Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming vereist tussen alle deelnemers aan het overleg.

Artikel 21

1. Binnen zes dagen na de vergadering bedoeld in artikel 20 wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de Advies– en Arbitrage­commissie. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor het inwinnen van het advies hebben uitgesproken en bevat ten minste het onderwerp en de inhoud van het geschil.

2. Indien in de vergadering bedoeld in artikel 20 geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen zes dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de Advies– en Arbitragecommissie.

3. Binnen zes dagen na de vergadering bedoeld in artikel 20 wordt het verzoek om arbitrage ter kennis gebracht van de voorzitter van de Advies– en Arbitragecommissie. Het verzoek daartoe wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient tenminste te bevatten:

a. het onderwerp en de inhoud van het geschil;

b. de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent onderwerp en inhoud van het geschil.

Artikel 22

Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het geschil voortgezet.

Artikel 23

De arbitrale uitspraak van de Advies– en Arbitragecommissie heeft bindende kracht.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 24

In de gevallen, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college na overleg met de commissie.

Artikel 25

1. Deze verordening kan niet worden gewijzigd dan nadat het voorstel tot wijziging in de commissie is behandeld.

2. De commissie heeft het recht voorstellen omtrent wijziging voor te leggen aan het dagelijks bestuur.

Artikel 26

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van bekend­making, werkt terug tot en met 1 januari 2006 en vervangt de verordening georganiseerd overleg, zoals vastgesteld door de Voorbereidingscommissie op 22 december 2004.

2. Deze verordening kan worden aangehaald als de “Verordening op het Georganiseerd Overleg Rijnland 2006”.

Ondertekening

Leiden, 12 april 2006
De Verenigde Vergadering voornoemd,
G.J. Doornbos
dijkgraaf
ir. A. Haitjema
secretaris