Regeling vervallen per 01-01-2024

Nadeelcompensatieverordening Schieland en de Krimpenerwaard 2011

Geldend van 13-04-2011 t/m 31-12-2023

Intitulé

Nadeelcompensatieverordening Schieland en de Krimpenerwaard 2011

De verenigde vergadering van Schieland en de Krimpenerwaard;

op voordracht van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard van 1 februari 2011;

heeft op 30 maart 2011 besloten vast te stellen de: Nadeelcompensatieverordening Schieland en de Krimpenerwaard 2011

Hoofdstuk 1

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    hoogheemraadschap: Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;

  • b.

    algemeen bestuur: de verenigde vergadering van het hoogheemraadschap;

  • c.

    dagelijks bestuur: het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap;

  • d.

    schade: het negatieve verschil in de omvang van het vermogen zoals dat op een bepaald moment wordt vastgesteld en de omvang welke dit vermogen op datzelfde tijdstip zou hebben gehad indien de rechtmatige doch schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou zijn ingetreden;

  • e.

    verzoek: een verzoek om toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 17, dan wel een verzoek om toekenning van een voorschot als bedoeld in artikel 24 van deze verordening;

  • f.

    verzoeker: de indiener van een verzoek;

  • g.

    adviescommissie: de Adviescommissie nadeelcompensatie, bedoeld in artikel 20 van deze verordening;

  • h.

    waterstaatswerken:bij het hoogheemraadschap in beheer zijnde oppervlaktewateren, bergingsgebieden, waterkeringen en wegen alsmede de ondersteunende kunstwerken.

Artikel 2 Schadevergoeding

  • 1. Het algemeen bestuur kent aan degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens het hoogheemraadschap van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, op verzoek een naar redelijkheid en billijkheid te bepalen vergoeding toe, indien en voor zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven en voor zover de schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

  • 2. Bij het nemen van een beslissing omtrent schadevergoeding, als bedoeld in het eerste lid wordt het bepaalde in de artikelen 7 tot en met 15 in aanmerking genomen.

  • 3. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt toegekend in geld. Het algemeen bestuur kan de vergoeding ook toekennen in een andere vorm dan betaling van een geldsom.

Artikel 3 Toepasselijkheid verordening bij wettelijke en niet wettelijke nadeelcompensatie

  • 1. De verordening is van toepassing op verzoeken om vergoeding van schade als gevolg van:

    • a.

      het nemen, intrekken of wijzigen van besluiten door het hoogheemraadschap ;

    • b.

      het door of onder verantwoordelijkheid van het hoogheemraadschap aanleggen, wijzigen of onderhouden van waterstaatswerken;

    • c.

      de uitvoering van andere werken of werkzaamheden door of onder verantwoordelijkheid van het hoogheemraadschap.

  • 2. Deze verordening is tevens van toepassing bij de afhandeling van verzoeken om schadevergoeding als bedoeld in artikel 7.14 van de Waterwet.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is op verzoeken om toekenning van schadevergoeding voor het verwijderen of verleggen van kabels en leidingen van toepassing de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999 van het ministerie van Verkeer en Waterstaat.

  • 4. In afwijking van het eerste en tweede lid is deze verordening niet van toepassing op verzoeken om vergoeding van schade waarvoor door het algemeen bestuur een afzonderlijke vergoedingsregeling is vastgesteld.

Artikel 4 Delegatie

De bevoegdheden van het algemeen bestuur op grond van deze verordening komen toe aan het dagelijks bestuur voor zover het verzoeken om vergoeding van schade betreffen die een waarde van € 250.000,-- niet te boven gaan.

Artikel 5 Informatieplicht

Indien door het hoogheemraadschap kan worden voorzien dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden als gevolg van een schadeoorzaak, bedoeld in artikel 2, eerste lid, informeert het dagelijks bestuur deze belanghebbende zo veel mogelijk vooraf over deze verordening en verwijst daartoe naar de bepalingen zoals hierin opgenomen.

Artikel 6 Verzekeringsclaims

  • 1. Een verzoek om vergoeding van schade, die onder de polisdekking van de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering valt, of een zodanig verzoek waarvan het te vergoeden bedrag lager is dan of gelijk aan het eigen risico van het hoogheemraadschap, wordt, indien en voor zover de schade (mede) kan of moet worden beschouwd als het gevolg van een schadeoorzaak, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet aangemerkt als een verzoek in de zin van artikel 1, onderdeel e van deze verordening.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, kan het algemeen bestuur een verzoek om vergoeding van schade, ten aanzien waarvan blijkt dat de schade niet onder de polisdekking van de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering van het hoogheemraadschap valt, alsnog aanmerken als een verzoek in de zin van artikel 1, onderdeel e van deze verordening, doch uitsluitend indien en voor zover de schade kan of moet worden beschouwd als een gevolg van een schadeoorzaak, als bedoeld in artikel 2, eerste lid. In dat geval wordt het tijdstip, waarop door het hoogheemraadschap de schriftelijke mededeling van de verzekeraar is ontvangen, dat de betreffende schade niet onder de polisdekking valt, aangemerkt als de datum van ontvangst van het verzoek.

Hoofdstuk II Normen voor de beoordeling van een verzoek

Artikel 7 Normaal maatschappelijk risico en normaal ondernemersrisico

Schade vallende binnen het normale maatschappelijke risico of het normale ondernemersrisico komt niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 8 Speciale last

Schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, komt alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade drukt op een naar verhouding gering aantal natuurlijke of rechtspersonen die in dezelfde of een vergelijkbare positie verkeren.

Artikel 9 Actieve risicoaanvaarding

Schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die voor de belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang wordt niet vergoed.

Artikel 10 Voorwerp van voorzienbaarheid

De in artikel 9 bedoelde voorzienbaarheid kan onder meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, op het tijdstip waarop deze schadeoorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop ze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.

Artikel 11 Passieve risicoaanvaarding

Geen vergoeding wordt toegekend indien de verzoeker heeft nagelaten voor zijn belangen op te komen toen hij of zij daartoe redelijkerwijs in de gelegenheid was, terwijl hij of zij redelijkerwijs kon voorzien dat een besluit of een maatregel genomen zou worden waardoor die belangen zouden worden geschaad.

Artikel 12 Schadebeperkingsplicht

  • 1. De redelijke kosten die een verzoeker maakt voor maatregelen ter voorkoming of beperking van de schade kunnen behoren tot de te vergoeden schade.

  • 2. Indien een verzoeker heeft nagelaten redelijke maatregelen te treffen om schade te voorkomen of beperken en dit schade tot gevolg heeft, blijft die meerdere schade ten laste van de verzoeker.

Artikel 13 Verrekening van voordeel

Heeft een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor de benadeeld naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan wordt de waarde van dat voordeel in mindering gebracht op de schade die voor vergoeding in aanmerking komt.

Artikel 14 Kosten van deskundigenbijstand

Indien bij de indiening en de behandeling van het verzoek de verzoeker een beroep doet op rechts- dan wel andere deskundigenbijstand en zowel het inroepen als de kosten daarvan redelijk zijn te achten, kunnen deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 15 Vergoeding van wettelijke rente

  • 1. Een vergoeding van wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek kan deel uitmaken van de toe te kennen vergoeding.

  • 2. Het tijdstip waarop de wettelijke rente ingaat wordt gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek door het algemeen bestuur. Bestaat de schadeoorzaak, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, uit een feitelijk handelen, onderscheidenlijk het nemen van een besluit, dan wordt de wettelijke rente niet eerder vergoed dan vanaf de datum waarop dat handelen heeft plaatsgevonden, onderscheidenlijk vanaf de datum waarop dat besluit in werking treedt.

Hoofdstuk III Procedurele bepalingen

Artikel 16 termijn voor indiening verzoek

  • 1. Het verzoek wordt zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is ingediend, doch in ieder geval zo spoedig mogelijk na het moment dat:

    • 1. het besluit als bedoeld in artikel 2 onherroepelijk is geworden, of;

    • 2. de uitvoering van de taak of bevoegdheid als bedoeld in artikel 2 is uitgevoerd.

  • 2. Het verzoek wordt in ieder geval ingediend:

    • 1. binnen vijf jaren na de dag waarop de schade zich heeft geopenbaard dan wel nadat verzoeker redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de schade;

    • 2. binnen twintig jaar na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt.

Artikel 17 Het verzoek om schadevergoeding

  • 1. Een verzoek om schadevergoeding wordt gericht aan het algemeen bestuur en schriftelijk ingediend bij het dagelijks bestuur.

  • 2. Het verzoek wordt ondertekend en bevat tenminste:

    • 1. de naam en het adres van verzoeker;

    • 2. de dagtekening;

    • 3. een aanduiding van het besluit of het handelen van het hoogheemraadschap dat de gestelde schade naar het oordeel van de verzoeker heeft veroorzaakt;

    • 4. een opgave van de feiten die tot het ontstaan van de schade aanleiding hebben gegeven;

    • 5. een opgave van de aard en omvang van de schade;

    • 6. een nadere specificatie van het bedrag van de schade;

    • 7. een omschrijving van de wijze waarop de schade naar het oordeel van verzoeker dient te worden vergoed. Als een vergoeding in geld wordt gewenst, wordt de hoogte van het schadebedrag vermeld;

    • 8. het bankrekeningnummer van verzoeker.

  • 3. Het dagelijks bestuur bevestigt de ontvangst van het verzoek zo spoedig mogelijk, doch tenminste binnen twee weken na ontvangst ervan.

  • 4. Indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet of niet voldoende is voldaan aan het bepaalde in het tweede lid, of indien verzoeker overigens verzuimd heeft de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij de beschikking kan krijgen, te verschaffen, stelt het dagelijks bestuur de verzoeker in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen een te stellen termijn.

Artikel 18 Afdoening zonder nader onderzoek

  • 1. Het dagelijks bestuur neemt het verzoek niet in behandeling indien het niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 is ingediend en van de aan de verzoeker geboden gelegenheid om het verzoek aan te vullen niet tijdig of onvoldoende gebruik is gemaakt.

  • 2. Het dagelijks bestuur wijst het verzoek zonder nader onderzoek af wanneer het naar zijn oordeel niet steunt op de rechtmatige uitoefening door of namens het hoogheemraadschap van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak.

  • 3. Het dagelijks bestuur wijst een verzoek voorts zonder nader onderzoek af indien het is ingediend buiten de termijnen genoemd in artikel 16, tweede lid.

  • 4. Tevens kan het dagelijks bestuur een verzoek afdoen zonder nader onderzoek indien het verzoek naar zijn oordeel kennelijk ongegrond is.

  • 5. In de in de vorige leden bedoelde gevallen zijn de artikelen 20 tot en met 22 niet van toepassing.

Artikel 19 Adviesdrempel

Het dagelijks bestuur kan een verzoek afdoen zonder zich te laten adviseren door de adviescommissie indien de schade, waarvan blijkens het verzoek vergoeding wordt verlangd, in totaal niet meer bedraagt dan € 5.000, --.

Artikel 20 De adviescommissie

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt een adviescommissie in.

  • 2. De commissie heeft tot taak het algemeen bestuur van advies te dienen over de op het verzoek te nemen beslissing.

  • 3. De commissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen. In eenvoudige gevallen kan het dagelijks bestuur volstaan met de benoeming van één onafhankelijke deskundige.Indien de commissie uit drie leden bestaat, wijst het dagelijks bestuur de voorzitter aan.

Artikel 21 Bevoegdheden en verplichtingen

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt de commissie, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak.

  • 2. De verzoeker verschaft de commissie de gegevens en bescheiden die voor de advisering nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3. De commissie kan uit eigen beweging inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden. Indien met het verstrekken van inlichtingen, of het verlenen van adviezen door derden kosten gemoeid zijn, oefent de commissie deze bevoegdheid eerst uit na verkregen instemming van het dagelijks bestuur.

  • 4. De commissie brengt haar advies uit binnen vier weken nadat het dagelijks bestuur en verzoeker in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten mondeling uiteen te zetten in een hoorzitting. Indien nodig kan de commissie een onderzoek ter plaatse doen.

  • 5. De commissie kan een hoorzitting achterwege laten indien het verzoek volledig voor toewijzing vatbaar is, daaronder begrepen de situatie waarin op grond van de feiten en omstandigheden onmiddellijk of vrijwel onmiddellijk evident is welk deel van de schade voor vergoeding in aanmerking komt.

  • 6. Van de hoorzitting wordt een verslag opgemaakt, dat bij het ingevolge artikel 22 op te maken advies wordt gevoegd. Het verslag geeft een zakelijk weergave van hetgeen naar voren is gebracht tijdens de zitting en van belang is voor de beoordeling van het verzoek.

  • 7. De leden van de commissie zijn verplicht ten aanzien van alle informatie, waarvan zij uit hoofde van hun functie kennis dragen, geheimhouding te betrachten.

Artikel 22 Inhoud advies

  • 1. Het advies is met redenen omkleed en omvat een voorstel aan het algemeen bestuur voor de te nemen beslissing op het verzoek. Het advies bevat, indien en voor zover het verzoek daarop mede betrekking heeft, ten minste een uiteenzetting betreffende de volgende onderwerpen:

    • 1.in welke mate de door verzoeker in zijn verzoek gestelde schade een gevolg is van de in het verzoek aangeduide schadeoorzaak;

    • 2.de omvang van de schade;

    • 3. in welke mate de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven, zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 7 tot en met 15;

    • 4. de vraag of vergoeding van de schade niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid betrekt de commissie in haar advies, voor zover zij daarvoor termen aanwezig acht, mede een beschouwing omtrent de toepassing van:

    • 1. het voorschot, bedoeld in artikel 24;

    • 2. de hardheidsclausule, bedoeld in artikel 28.

Artikel 23 Termijn voor beslissing op verzoek

  • 1. Het algemeen bestuur beslist zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen acht weken nadat het advies van de commissie is uitgebracht. De beslissing wordt de verzoeker zo spoedig mogelijk toegezonden.

  • 2. Het algemeen bestuur kan de in het eerste lid genoemde termijn met zes weken verlengen.

  • 3. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 18 of artikel 19 beslist het algemeen bestuur binnen de termijnen zoals vermeld in Afdeling 4.1.3. van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing wordt de verzoeker onverwijld toegezonden.

Artikel 24 Voorschot

  • 1. Het algemeen bestuur kan aan de verzoeker op diens schriftelijk verzoek een voorschot toekennen, doch slechts indien en voor zover aannemelijk is, dat de verzoeker naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een schadevergoeding en voorts het belang van de verzoeker naar het oordeel van het algemeen bestuur vordert dat aan hem een voorschot op de gevraagd schadevergoeding wordt verstrekt.

  • 2. De hoogte van het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 75 procent van het naar het oordeel van het algemeen bestuur te compenseren nadeel, zulks onverminderd de bevoegdheid van het algemeen bestuur om het voorschot, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, vast te stellen op een lager percentage van dat bedrag.

  • 3. Het verstrekte voorschot kent een voorlopig karakter en door de toekenning van het voorschot wordt geen aanspraak, als bedoeld in artikel 2, gevestigd of erkend.

  • 4. Het voorschot kan uitsluitend worden verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over het betaalde, te rekenen vanaf de datum van betaling van het voorschot. Het algemeen bestuur kan daarvoor een zekerheidsstelling verlangen.

  • 5. Het algemeen bestuur kan aan de beschikking tot verlening van een voorschot voorschriften verbinden.

  • 6. Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen door het algemeen bestuur worden teruggevorderd.

Artikel 25 Uitbetaling toegekende schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover de beslissing op het verzoek strekt tot volledige of gedeeltelijke honorering van het verzoek, draagt het dagelijks bestuur binnen drie weken na de bekendmaking van de in artikel 23 bedoelde beslissing aan de verzoeker zorg voor betaling van de te vergoeden schade.

  • 2. Indien de betaling binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, niet mogelijk is, stelt het dagelijks bestuur de verzoeker daarvan schriftelijk en onder opgaaf van redenen in kennis en noemt het een redelijke termijn waarbinnen de betaling wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3. Indien en voor zover van toepassing, wordt op de uitbetaling van het bedrag van de toegekende schadevergoeding het bedrag van een reeds eerder verstrekt voorschot, als bedoeld in artikel 24, in mindering gebracht.

Artikel 26 Wijziging of intrekking van de beslissing

  • 1. Het algemeen bestuur is bevoegd de beslissing op het verzoek in te trekken of te wijzigen, indien en voor zover:

    • 1. er sprake is van feiten en/of omstandigheden, die van invloed zijn op het toekennen, onderscheidenlijk het vaststellen van de hoogte van de schadevergoeding, en waarvan het algemeen bestuur ten tijde van het nemen van de beslissing niet op de hoogte was en ook redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn;

    • 2. de hoogte van de op de voet van artikel 25 uitgekeerde schadevergoeding niet juist was en de verzoeker dit wist of behoorde te weten.

  • 2. Alvorens een besluit te nemen omtrent de intrekking of wijziging van de beslissing op het verzoek, hoort het algemeen bestuur de verzoeker en eventuele andere belanghebbenden.

  • 3. Indien en voor zover de wijziging of intrekking van de beslissing overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid met zich meebrengt dat de op de voet van artikel 25 uitgekeerde schadevergoeding door de verzoeker geheel of gedeeltelijk moet worden terugbetaald, is het algemeen bestuur bevoegd het betreffende bedrag wegens onverschuldigde betaling terug te vorderen.

Artikel 27 Beleid hoogheemraadschap

Bij de beoordeling van verzoeken om toekenning van schadevergoeding ingevolge deze verordening wordt rekening gehouden met het vigerend beleid van het hoogheemraadschap.

Artikel 28 Hardheidsclausule en regeling voor onvoorziene gevallen

  • 1. Indien een strikte toepassing van deze verordening naar het oordeel van het algemeen bestuur voor bepaalde gevallen dan wel groepen van gevallen zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt, is het algemeen bestuur bevoegd voor die gevallen een voorziening te treffen.

  • 2. In situaties waarin deze verordening niet voorziet, beslist het algemeen bestuur.

Hoofdstuk IV Slotbepalingen

Artikel 29 Intrekking, inwerkingtreding, citeertitel

  • 1. De Nadeelcompensatieregeling Schieland en de Krimpenerwaard, vastgesteld bij besluit van 29 juni 2005 , wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op verzoeken om nadeelcompensatie die zijn ingediend voor die datum.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag volgend op die van de bekendmaking.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als "Nadeelcompensatieverordening Schieland en de Krimpenerwaard 2011".

Algemene Toelichting op Nadeelcompensatieverordening 2011

Algemene toelichting

1. Inleiding

Het hoogheemraadschap verricht op grond van zijn wettelijke taken vele activiteiten die de samenleving als geheel tot voordeel strekken. Enerzijds kan daarbij gedacht worden aan handelingen van feitelijke aard, zoals het aanleggen of aanpassen van een waterlopenstelsel en gemalen ter verbetering van de aan- en afvoer van water in een bepaald gebied, het oprichten en in werking hebben van een rioolwaterzuiveringsinstallatie met bijbehorende technische werken om afvalwater van huishoudelijke en/of bedrijfsmatige aard te zuiveren, of het uitvoeren van herstel- en onderhoudswerkzaamheden aan dijken, kade en beschoeiingen om overstromingen te voorkomen. Anderzijds kan het ook gaan om besluiten waaraan voor zowel het hoogheemraadschap als ingelanden rechtsgevolgen zijn verbonden, zoals het vaststellen van peilbesluiten met als doel zekerheid en inzicht te verschaffen in de na te streven waterstanden voor een bepaald gebied, het verlenen, wijzigen of intrekken van bepaalde vergunningen of ontheffingen, het nemen van handhavingbeschikkingen of het gebruik maken van wettelijke noodbevoegdheden in het geval van een calamiteit of waterstaatkundige ramp.

Dergelijke taken verricht het hoogheemraadschap veelal in zijn hoedanigheid van overheidslichaam en de uitoefening daarvan is legitiem en geboden vanwege de op het hoogheemraadschap rustende taak of maatschappelijke verantwoordelijkheid, dan wel wordt gevorderd door het algemeen belang. Ondanks de rechtmatigheid van het handelen en de noodzakelijkheid van dat handelen met het oog op de behartiging van de aan het hoogheemraadschap opgedragen taken, kunnen burgers en bedrijven onevenredig nadeel (schade) lijden die redelijkerwijze niet of althans niet geheel voor hun rekening dient te blijven. Dit fenomeen staat algemeen bekend onder de benaming "nadeelcompensatie". Het principe houdt in dat een overheidslichaam de onevenredige schade moet vergoeden die het gevolg is van een rechtmatig handelen of van rechtmatige besluitvorming.

Nadeelcompensatie is in de loop der jaren ook in de bestuurspraktijk van de waterschappen een belangrijke rol gaan spelen. Voor de waterstaatkundige praktijk is dit vastgelegd in de artikelen 7.14 tot en met 7.20 van de Waterwet en wordt uitgewerkt in deze verordening.

In het navolgende zal achtereenvolgens worden uiteengezet wat de grondslag van het toekennen van nadeelcompensatie is en welke de redenen zijn dat deze Nadeelcompensatieverordening wordt vastgesteld. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de reikwijdte van deze verordening. Ten slotte wordt in grote lijnen aangegeven welke factoren van betekenis zijn voor de bepaling van de omvang van een eventueel uit te keren nadeelcompensatie.

2. Grondslag voor nadeelcompensatie

Met de term "grondslag"wordt hier bedoeld een normatieve reden voor de toekenning van nadeelcompensatie. Het begrip grondslag ziet hier dus op de vraag of de overheid gehouden is bepaalde nadelen, die het gevolg zijn van haar handelen, geheel of gedeeltelijk weg te nemen of te vergoeden. Berust de compensatie uitsluitend op het maken van beleidsmatige keuzen, dan wel bestuurlijk politieke overwegingen bij het uitoefenen van een volledig discretionaire bevoegdheid door het bestuur, of kan er een rechtsnorm worden aangewezen die tot het verlenen van compensatie verplicht?

Voorop zij gesteld dat er in het Nederlands recht geen algemene geschreven, of ongeschreven rechtsregel aangewezen kan worden op grond waarvan de overheid steeds gehouden is tot gehele of gedeeltelijk vergoeding van alle nadelen ontstaan als gevolg van rechtmatig overheidshandelen in het algemeen belang (AR 9 juli 1990, AB 1991, 229, BR 1991, p. 144; ABRS 26 oktober 1995, AB 1996, 297). Heeft overheidshandelen echter onevenredige schade tot gevolg, zo is de gedachte van de wetgever, dan brengt artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mee dat de overheid deze schade vergoedt. Meer in het bijzonder verplicht het, mede aan artikel 3:4, tweede lid Awb ten grondslag liggende, algemene rechtsbeginsel van "égalité devant les charges publiques" (gelijkheid voor openbare lasten), bestuursorganen tot compensatie van onevenredige schade als gevolg van hun op de behartiging van het openbaar belang gerichte rechtmatig bestuursoptreden.

Met onevenredige schade wordt daarbij gedoeld op buiten het maatschappelijk risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende schade ( ABRS 18 februari 1997, AB 1997, 143; ABRS 29 september 2005, AB 2005, 46 en ABRS 24 maart 2004, 165; HR 17 september 2004, AB 2006, 41). Kort gezegd dient het te gaan om een abnormale last, die speciaal op een beperkte groep burgers of instellingen drukt.

Deze onder omstandigheden bestaande plicht tot schadevergoeding bij rechtmatige overheidsdaad (de nadeelcompensatieplicht) kan in verband worden gebracht met de door het recht voorgeschreven belangenafweging die aan de schadeveroorzakende bevoegdheidsuitoefening (vaak, maar niet altijd een besluit) vooraf gaat, althans vooraf dient te gaan wanneer uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid niet anders voortvloeit. Deze plicht tot belangenafweging wordt voor het nemen van besluiten door bestuursorganen voorgeschreven door de artikelen 3:2 en 3:4 van de Awb. Via de schakelbepaling van artikel 3:1 Awb (eventueel in samenhang met artikel 3:14 BW; zie HR 27 maart 1987, NJ 1987, 727) zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op privaatrechtelijk en feitelijk handelen van de overheid. Artikel 3:2 Awb verplicht de bestuursorganen bij het voorbereiden van een besluit of een andere maatregel onderzoek te verrichten naar de relevante feiten en de af te wegen belangen. Artikel 3:4, eerste lid, Awb, geeft aan dat dit moet gebeuren met het oog op afweging van de bij het nemen van het besluit rechtstreeks bestrokken belangen. Artikel 3:4, tweede lid, Awb, ten slotte geeft aan dat het niet bij afweging alleen mag blijven; de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit of maatregel mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit (of de maatregel) te dienen doelen. Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 3:4 Awb wordt in het aldus omschreven evenredigheidsbeginsel (mede) de grondslag voor de verplichting tot nadeelcompensatie gevonden. Dit evenredigheidsbeginsel `sluit aan bij het hiervoor reeds genoemde beginsel "égalité devant les charges publiques". De schending van de "égalité", althans de onevenredigheid in gevolgen van overheidsbesluiten of handelingen, dient te worden weggenomen door af te zien van het nemen van een besluit, door wijziging van de inhoud ervan, dan wel als schade onvermijdelijk is door het vergoeden van een deel van de daardoor veroorzaakte schade.

3. Grondslag van deze verordening

Per 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Artikel 7.14 van de Waterwet vervangt enkele wettelijke schaderegelingen en geeft aan waterschappen de mogelijkheid bij verordening regels te stellen omtrent de inrichting, indiening en motivering van een verzoek om schadevergoeding. Deze verordening beoogt vorm te geven aan een dergelijke regeling.

De onderhavige verordening zou ook als beleidsregel (artikel 4:18 Awb) kunnen worden vastgesteld op grond van het aan artikel 3:4, tweede lid van de Awb ten grondslag liggende rechtsbeginsel van "égalité devant les charges publiques". Uit de uitspraken van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ( ABRS 6 november 2006, AB 2007, 252 en 6 mei 1997 (AB 1997, 229, BR 1997, p. 599) en HR 30 maart 2001, AB 2001, 412) volgt immers dat de bevoegdheid tot het nemen van een beslissing op een verzoek om schadevergoeding, voor zover het schade betreft die is ontstaan door de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid, berust op het mede aan artikel 3:4, tweede lid Awb ten grondslag liggende rechtsbeginsel "égalité devant les charges publiques".

Juridisch moet deze regeling worden gekwalificeerd als een verordening als bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet. Deze verordening vervangt de Nadeelcompensatieregeling Schieland en de Krimpenerwaard van 29 juni 2005, maar treedt niet in de plaats van andere reeds bestaande wettelijke regelingen. Ten opzichte van andere wettelijke regelingen heeft deze verordening uitsluitend een aanvullend karakter. Zij wordt alleen in het leven geroepen als "vangnet-verordening" en heeft als zodanig uitsluitend betrekking op (rest)gevallen waarvoor geldt dat op grond van de bestaande regelingen niet, of althans in onvoldoende mate, in de mogelijkheid van nadeelcompensatie is voorzien.

4. Redenen voor vaststelling van deze verordening

In de verordening worden regels gegeven omtrent de wijze waarop en naar welke normen het algemeen bestuur verzoeken om vergoeding van schade die beweerdelijk het gevolg is van de rechtmatige uitoefening door of namens het hoogheemraadschap van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak zal behandelen en beoordelen. Door het vaststellen van deze verordening wordt geenszins beoogd aansprakelijkheden in het leven te roepen die rechtens niet bestaan. Deze verordening beoogt slechts te voorzien in het toekennen van schadevergoeding in die gevallen waarin geen specifieke wettelijke schadevergoedingsregeling voorhanden is.

Door het vaststellen van deze verordening wordt beoogd een met voldoende waarborgen omklede regeling in het leven te roepen op grond waarvan benadeelden op voorhand voldoende zekerheid wordt verschaft op welke wijze en volgens welke normen nadeelcompensatie zal worden toegekend.

Wanneer betrokkene in zijn verzoek voldoende aannemelijk maakt dat zich mogelijk een situatie voordoet waarvoor deze verordening bedoeld is, zal het algemeen bestuur doorgaans omtrent de vraag of schadevergoeding dient te worden uitgekeerd, en zo ja, hoeveel, geadviseerd worden door onafhankelijke deskundigen. Dit advies zal schriftelijk worden uitgebracht. Belanghebbenden zullen als regel in de gelegenheid worden gesteld hun standpunten ten overstaan van deskundigen uiteen te zetten.

In deze verordening zijn zowel materiële normen als procedure regels neergelegd met betrekking tot vergoeding van onevenredig nadeel voortvloeiend uit rechtmatig handelen van het hoogheemraadschap. Daardoor wordt beoogd zoveel als mogelijk is de rechtszekerheid te bevorderen, terwijl ook de doelmatigheid van de afwikkeling van nadeelcompensatieverzoeken op de voet van de verordening wordt bevorderd.

Wat de materiële regels betreft zij het volgende opgemerkt. Uit de tekst van artikel 2 van deze verordening blijkt dat aan het begrip "redelijkerwijs" een belangrijke rol is toegedacht bij de vestiging van een aanspraak op schadevergoeding en bij de bepaling van de omvang en inhoud van een eventuele schadevergoedingsverplichting. Teneinde de rechtszekerheid en een doelmatige hantering van deze verordening te bevorderen is daarin, meer in het bijzonder in de artikelen 7 tot en met 15, een aantal regels neergelegd die in het nadeelcompensatierecht ter zake van de bepaling van het recht op en de inhoud en omvang van de schadevergoeding min of meer zijn uitgekristalliseerd. Deze artikelen bevatten overigens geenszins een uitputtende regeling.

Bij de beoordeling van het recht op schadevergoeding gaat het met name om de vraag aan welke voorwaarden voldaan moet zijn wil er aanleiding bestaan om af te wijken van het principe dat een ieder in beginsel de door hem zelf geleden schade draagt. In hoofdlijnen kunnen vijf voorwaarden voor een aanspraak op nadeelcompensatie worden geformuleerd.

  • a.

    Een eerste voorwaarde voor een aanspraak op nadeelcompensatie is dat de gestelde schadeoorzaak (op zichzelf) als een rechtmatig overheidshandelen gekwalificeerd kan worden en dat deze valt binnen het bereik van de in artikel 5, eerste lid, afgebakende gebeurtenissen (de rechtmatige uitoefening door of namens het bestuur van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak). Met andere woorden, het overheidshandelen moet zijn gebaseerd op een geldige titel. Zonder een publiek- of privaatrechtelijke titel is een overheidshandelen onrechtmatig.

  • b.

    Er moet voorts een oorzakelijk verband bestaan tussen het betreffende rechtmatig overheidshandelen en de gestelde schade.

  • c.

    Een derde voorwaarde is dat de schade niet binnen het normale maatschappelijk risico of binnen het normale ondernemersrisico mag vallen (zie artikel 7 en de toelichting daarbij).

  • d.

    Voorts geldt dat de schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die naar aard en omvang niet in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel op een naar verhouding omvangrijk aantal natuurlijke of rechtspersonen die in vergelijkbare positie verkeren drukt, niet voor vergoeding in aanmerking komt (zie artikel 8 en de toelichting daarbij).

  • e.

    Ten slotte dient vergoeding niet of niet voldoende anderszins verzekerd te zijn of te zijn voorzien in een andere regeling.

Als eenmaal vaststaat dat op het bestuur in beginsel een verplichting tot schadevergoeding rust, zal vervolgens moeten worden vastgesteld welk bedrag als schadevergoeding dient te worden toegekend. De vraag is daarbij aan de hand van welke normen de inhoud en omvang van de schadevergoedingsverplichting wordt vastgesteld. Aansluiting kan worden gezocht bij de maatstaven neergelegd in afdeling 6.1.10 en afdeling 6.1.11 van het Burgerlijk Wetboek. Met name in artikel 6:95 tot en met 101, 103 tot en met 106 en 119 en 120 zijn regels en inzichten neergelegd die ook blijkens externe en interne rechtsvergelijking hun waarde hebben bewezen. De in de artikelen 7 tot en met 15 neergelegde regels zijn ten dele geïnspireerd door deze bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek.

Wat de wijze van schadebegroting betreft worden in deze verordening geen regels gegeven. Dat zou, gelet op de veelheid van mogelijke schadegevolgen waarop deze verordening betrekking heeft niet mogelijk zijn. Er zijn bij toepassing van deze verordening, al naar gelang de omstandigheden van het geval, meerdere methoden denkbaar met behulp waarvan in de praktijk de schade begroot kan worden. De schade dient dus te worden begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is, terwijl zo nodig de omvang van de schade dient te worden geschat (artikel 6:97 BW).

Deze verordening beoogt bovendien besluiten van het bestuur aangaande het al dan niet toekennen van nadeelcompensatie te voorzien van een zelfstandige, specifieke besluit in de zin van artikel 1:3 tweede lid, van de Awb te kunnen aanmerken. Zodanige beslissing is een besluit te achten, omdat zij is gegeven ter uitvoering van de onderhavige algemeen verbindende verordening. Een dergelijk besluit is een appellabele beschikking. Hieraan doet niet af dat de schade veroorzaakt kan zijn door op een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak steunende handeling die niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Daar waar deze besluiten omtrent vergoeding van schade zelfstandig berusten op de onderhavige verordening staat daartegen bezwaar open bij het waterschapsbestuur, gevolgd door beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Deze verordening nadeelcompensatie beoogt er voorts toe te leiden dat het schadeaspect in een afzonderlijk besluitvormingsproces en (zo nodig) in een afzonderlijke rechtsgang aan de orde kan komen. Dit voorkomt dat beoordeling van het schadeaspect de voortgang van een doelmatige taakvervulling van het bestuur belemmert, terwijl anderzijds, zoals hiervoor reeds vermeld, schadevergoeding vooraf voldoende verzekerd is. Het zal niet in alle gevallen mogelijk zijn benadeelden, voordat een handeling door het bestuur wordt verricht, of voordat een besluit wordt genomen, zekerheid te verschaffen omtrent de vraag of en tot welk een bedrag de door hen geleden of nog te lijden schade vergoed zal worden. Deze verordening laat echter onverlet dat, waar mogelijk, aan benadeelden vooraf inzicht wordt verschaft over de opbouw en elementen waar een eventuele schadevergoeding mee wordt berekend. In de praktijk kunnen dan ook reeds tijdens het besluitvormingsproces in de gevallen die zich daartoe lenen de eventuele schadevergoedingsmogelijkheden die daarmee samenhangen aan de orde komen. Met het in beschouwing nemen van schadevergoedingsaspecten behoeft derhalve niet per se te worden gewacht tot na het afronden van de besluitvormingsprocedure of tot na het voltooien van een schadeveroorzakende gedraging. Ook in eerdere stadia van die procedure kan dat geschieden.

In dit verband zij er voorts nog op gewezen, dat deze verordening voorziet in de mogelijkheid om in de daarvoor in aanmerking komende gevallen een voorschot te verlenen op de eventueel na het doorlopen van de in deze verordening beschreven procedure toe te kennen schadevergoeding. Ook op die wijze wordt zoveel als redelijkerwijs mogelijk is aan de belangen van benadeelden tegemoet gekomen.

5. Reikwijdte van de verordening

De onderhavige verordening ziet uitsluitend op schade veroorzaakt door overheidshandelen of een besluit van het hoogheemraadschap dat als rechtmatig is aan te merken. Deze verordening beoogt dus niet de gevolgen van onrechtmatige overheidsdaden of van wanprestatie van het bestuur te regelen. Deze onderwerpen worden ten dele beheerst door het burgerlijk recht, te weten artikel 6:162 e.v. BW en artikel 6:74 e.v. BW. Het is evenwel denkbaar dat een benadeelde een claim indient op grond van de onderhavige verordening, terwijl niet duidelijk is of benadeelde zich daarbij baseert op rechtmatig dan wel onrechtmatig toegebrachte schade, of dat voor het bestuur onduidelijk is of al dan niet een rechtmatig handelen als schadeoorzaak wordt aangewezen.

Een handeling die als onrechtmatig is aan te merken, bijvoorbeeld wegens een onbevoegd handelen, een handelen in strijd met wettelijke voorschriften, een ongeoorloofde inbreuk op een subjectief recht, of een handelen in strijd met een contractuele verplichting valt buiten het bereik van deze verordening.

Het bestuur zal zich daarover dienen te beraden, zo nodig nadat daaromtrent verzoeker gehoord is. Indien het bestuur tot het oordeel komt dat het schadevergoedingsverzoek buiten het bereik van deze verordening valt, dan zal het betreffende verzoek zonder nader onderzoek worden afgewezen. Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat het bestuur dienaangaande niet het laatste woord heeft. Niet geheel ondenkbaar is dat een benadeelde, na een afwijzing als vorenbedoeld, de rechter benadert terzake van een beweerdelijk door het bestuur jegens hem gepleegde onrechtmatige daad, terwijl de rechter tot het oordeel komt dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen. In een dergelijk geval zal het bestuur zijn eerder ingenomen standpunt desgevraagd kunnen heroverwegen en bezien of alsnog het eerder ingediende schadevergoedingsverzoek op basis van de onderhavige verordening afgewikkeld kan worden.

Ingeval het bestuur de verordening op het ingediende schadevergoedingsverzoek van toepassing acht, wordt er vervolgens wat betreft toepassing van deze verordening vanuit gegaan dat het schadeveroorzakende besluit of de schadeveroorzakende handeling, zowel wat betreft de inhoud daarvan als de wijze van totstandkoming, rechtmatig is.

Deze verordening heeft zowel betrekking op schade als gevolg van feitelijke handelingen als op schade ten gevolge van besluiten van het bestuur. Schade die is veroorzaakt door of namens andere bestuursorganen valt niet onder het bereik van deze verordening.

Op de onderhavige verordening kan ook geen beroep worden gedaan indien en voor zover schadevergoeding anderszins kan worden verkregen. Men spreekt in dit verband wel van het subsidiariteitsvereiste.

Ook indien er een specifieke wettelijke schadevergoedingsregeling voorhanden is, die in de betreffende schade voorziet, treedt deze verordening terug. Wat de wettelijke schadevergoedingsregelingen betreft die samenhangen met de taakuitoefening van het bestuur zij onder meer gewezen op de Onteigeningswet en artikel 83, eerste lid, onderdeel b van de Flora- en faunawet.

Artikelsgewijze toelichting op Nadeelcompensatieverordening 2011

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

Onder d wordt een definitie van het begrip schade gegeven. Van belang is daarbij dat het gaat om een rechtmatige doch scha­deveroorzakende gebeurte­nis. Een aanvraag tot schadevergoeding kan pas ingediend worden op basis van deze verordening als het besluit of de handeling van het hoogheemraadschap onaantastbaar is geworden.

Onder h wordt een definitie gegeven van het begrip waterstaatswerken. Bij de begripsomschrijving is zoveel mogelijk aangesloten bij de omschrijving zoals vermeld in artikel 1.1. van de Waterwet. Aangezien het hoogheemraadschap ook wegen in beheer heeft vallen deze ook onder het begrip waterstaatswerken. Waterbergingen die door of namens het hoogheemraadschap worden aangelegd, vallen ook onder het begrip waterstaatswerken in de zin van deze verordening, ongeacht of deze voldoen aan het begrip bergingsgebied zoals bedoeld in de Waterwet. Bij de kunstwerken gaat het uiteraard alleen om de kunstwerken die het hoogheemraadschap in beheer heeft.

Artikel 2 - Schadevergoeding

Eerste lid - Dit artikel verwoordt de materiële maatstaf aan de hand waarvan het bestuur verzoeken om schadevergoeding beoordeelt. Bij de formulering is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij artikel 7:14 van de Waterwet, artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening en bij andere op gelijke leest geschoeide bepalingen. Daarbij wordt er van uitgegaan dat deze bepalingen uitdrukking beogen te geven aan het mede aan artikel 3:4, tweede lid, van de Awb ten grondslag liggende rechtsbeginsel van 'égalité devant les charges publiques' (gelijkheid voor openbare lasten). Ook deze Nadeelcompensatieverordening beoogt een regeling te bieden voor de behandeling en beoordeling van op dit beginsel gebaseerde verzoeken om schadevergoeding.

Voorwaarde is dat de gestelde schadeoorzaak (op zichzelf) als een rechtmatig overheidshandelen gekwalificeerd kan worden. Dat brengt met zich mee dat het bestuur in beginsel pas een beslissing omtrent schadevergoeding wegens rechtmatige overheidsdaad kan nemen indien de gestelde schadeoorzaak rechtens onaantastbaar is geworden (het besluit staat onherroepelijk vast). Dan pas staat immers vast dat de schadeoorzaak inderdaad als een rechtmatig handelen gekwalificeerd kan worden.

In het eerste lid is ook het zogenoemde subsidiariteitvereiste verwoord. Dit houdt in dat de benadeelde slechts aanspraak kan maken op een vergoeding voor zover op andere wijze in een redelijke vergoeding niet is of kan worden voorzien. Dit criterium beoogt uiteraard te voorkomen dat betrokkene ongegrond verrijkt wordt, doordat dezelfde schade tweemaal wordt vergoed. Bij de beoordeling van een verzoek om nadeelcompensatie dient derhalve te worden nagegaan of de schade waarvan vergoeding wordt verzocht reeds geacht kan worden anderszins voldoende te zijn gecompenseerd. Bijvoorbeeld doordat de schade wordt vergoed door een afgesloten verzekering. Ook kan het effect van de schade worden weggenomen voor een aanbod in natura. Als voorbeeld kan worden gegeven het treffen van feitelijke maatregelen ter plaatse.

Ook tussen wettelijke regelingen en nadeelcompensatieregelingen onderling kunnen subsidiariteitverhoudingen bestaan. Aangezien de beslissing over de juiste onderlinge verhouding verschil kan uitmaken voor de vragen wie moet betalen, en hoeveel, doen zich hier wel (negatieve) competentieconflicten voor.

Tweede lid - Het tweede lid verwijst naar bepalingen die bij de beslissing omtrent toekenning van nadeelcompensatie in aanmerking dienen te worden genomen. De artikelen 7 tot en met 15 beogen de zinsnede 'voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven' nader te concretiseren. Het gaat daarbij overigens niet om een limitatieve opsomming van in aanmerking te nemen factoren.

Derde lid - Het derde lid stelt voorop dat de vergoeding wordt bepaald in geld. Het bestuur kan echter ook de vergoeding toekennen in een andere vorm dan betaling van een geldsom. Het derde lid zoekt aansluiting bij de kern van het in het BW neergelegde wettelijk stelsel, namelijk dat schade primair wordt vergoed in geld (artikel 6:103 BW). Bij nadeelcompensatie kan het zonder redelijke grond afwijzen van compensatie in natura er toe leiden dat aan de benadeelde schadevergoeding wordt ontzegd, althans voor zover hij de schade had kunnen beperken door het aanbod te aanvaarden.

Artikel 3 - Toepasselijkheid verordening bij wettelijke en niet-wettelijke nadeelcompensatie

Eerste lid - In deze bepaling wordt aangegeven in welke gevallen een verzoek om vergoeding van schade op grond van deze verordening kan worden ingediend. Indiening van een aanvraag tot schadevergoeding is moge­lijk in geval van het nemen, in­trek­ken of wijzigen van een besluit. Onder een besluit wordt inge­volge artikel 1:3, eerste lid, Awb verstaan: "een schriftelijke be­slissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiek­rechtelijke rechtshandeling". Hierbij dient te worden vermeld dat eerst een verzoek om vergoeding van schade kan worden ingediend als het schadeveroorzakende besluit onherroepelijk vaststaat.

Een aanvraag tot schadever­goe­ding is evenzeer mogelijk indien een belang­heb­bende meent schade te lijden als gevolg van het door of namens het hoogheemraadschap aanleggen, wijzigen of onderhouden van waterstaatswerken of het uitvoeren van andere werken of werkzaamheden. Hierbij wordt benadrukt dat ook wegen in beheer bij het hoogheemraadschap als waterstaatswerk worden beschouwd.

Tweede lid - Deze verordening wordt tevens van toepassing verklaard bij de afhandeling van een verzoek om toekenning van wettelijke schadevergoeding. In dit artikel staat de wettelijke nadeelcompensatie vermeld waarmee het hoogheemraadschap bij zijn taakuitoefening te maken heeft. Het gaat om de behandeling van verzoeken om toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 7.14 van de Waterwet.

Derde lid - De Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999 van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat wordt door het hoogheemraadschap toegepast in situaties waarbij bepaalde soorten kabels en leidingen moeten worden verlegd als gevolg van werkzaamheden van het hoogheemraadschap. Deze regeling kent specifieke regels voor vergoeding van schade van nutsbedrijven, waarbij een relatie gelegd wordt tussen de aard van een waterstaatswerk, de liggingsduur van de kabels en leidingen en de hoogte van het toe te kennen bedrag aan nadeelcompensatie. De nadeelcompensatieregeling van het ministerie gaat in dergelijke gevallen boven de verordening nadeelcompensatie van het hoogheemraadschap.

Vierde lid - Deze bepaling brengt tot uitdrukking dat deze verordening niet van toepassing is wanneer één van de genoemde bijzondere nadeelcompensatieregelingen van toepassing is op de afhandeling van een verzoek om schadevergoeding. Daarmee wordt het vangnetkarakter van deze verordening onderstreept; zij treedt terug op het moment dat een andere nadeelcompensatieregeling specifiek in vergoeding van de schade voorziet.

Artikel 4 - Delegatie

Het algemeen bestuur delegeert in dit artikel zijn bevoegdheden op grond van deze verordening bij het afhandelen van verzoeken om vergoeding voor schade van € 250.000,-- en lager. Verzoeken om vergoeding van schade boven dit bedrag worden door het algemeen bestuur zelf afgehandeld.

Artikel 5 - Informatieplicht

Deze bepaling geeft invulling aan in de jurisprudentie ge­stelde ­eisen aan over­heidsop­treden. Voorafgaand aan het schade­veroorzaken­de optreden infor­meert het hoogheemraadschap be­lang­hebben­den over het bepaalde in deze verordening. Dit hangt samen met de naleving van de zorgvuldigheidseisen die voortvloeien uit de artikelen 3:2 en 3:4 Awb.

Artikel 6 - Verzekeringsclaims

Het hoogheemraadschap heeft een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering. Daarom worden in de huidige praktijk schadeclaims ofwel ter beoordeling en verdere afhandeling voorgelegd aan de verzekeraar van het hoogheemraadschap, ofwel in eigen beheer afgedaan (bijvoorbeeld wanneer het geclaimde bedrag valt binnen het eigen risico van het hoogheemraadschap). Niet ondenkbaar is dat sommige van deze schadeclaims in de toekomst mogelijk onder het bereik van deze verordening vallen. Daarom is in artikel 6 een voorziening getroffen, die de bestaande praktijk en werkwijze tot uitgangspunt neemt. Daarmee wordt beoogd te bewerkstelligen dat schadeclaims die via de aansprakelijkheidsverzekering kunnen worden afgewikkeld ook uitsluitend via die weg tot een oplossing worden gebracht. In die zin wordt de afwikkeling langs de weg van de aansprakelijkheidsverzekering als ‘voorportaal' van de algemene verordening inzake nadeelcompensatie beschouwd. Bovendien sluiten verzekering en nadeelcompensatie elkaar wederzijds uit. Het ligt in de bedoeling, dat ten aanzien van één en hetzelfde verzoek steeds slechts één behandeltraject loopt, hetzij verzekering, hetzij nadeelcompensatie.

Omdat met het vaststellen van deze verordening geen wijziging in de bestaande praktijk en werkwijze ten aanzien van verzekeringsclaims wordt beoogd, kan de afwikkeling van schadeclaims via de verzekering na het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening onverkort worden voortgezet.

Hoofdstuk II Normen voor de beoordeling van een verzoek

Artikel 7 - Normaal maatschappelijk risico en normaal ondernemersrisico

Wil er gesproken kunnen worden van onevenredige schade, dan moet deze schade bovennormaal zijn, dat wil zeggen (ten minste) buiten het (normale) maatschappelijke risico vallen. Het rechtmatig toebrengen van nadelen die daarbinnen vallen levert in beginsel geen schending van het egalitébeginsel op, zodat deze nadelen ten laste van de benadeelde dienen te blijven. Bij het normaal maatschappelijk risico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening kan houden, ook al bestaat geen uitzicht op de vorm en omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zal concretiseren en de aard en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien.

Bij risicoaanvaarding gaat het veeleer om de mogelijkheid om op het investeringsmoment rekening te houden met bepaalde schadeveroorzakende overheidsmaatregelen en de daaruit voortvloeiende nadelen, ook al kunnen deze niet zonder meer als een uitvloeisel van een autonome maatschappelijke ontwikkeling worden beschouwd. Wil er sprake zijn van risicoaanvaarding dan is vereist dat deze maatregel, althans de mogelijkheid dat deze maatregel genomen zou worden, voor de benadeelde in voldoende mate kenbaar was om hiermee bij de beslissing tot het investeren rekening te (kunnen) houden.

Het begrip normaal maatschappelijk risico wordt in de praktijk zowel gekoppeld aan de aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis als aan de ernst en de omvang van het nadeel, en soms ook aan het getroffen belang.

Aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis

Uitgangspunt bij het normaal maatschappelijk risico is dat het leven in een samenleving als de onze meebrengt dat men er rekening mee moet houden dat de overheid ter uitvoering van de op haar rustende taak welhaast bij voortduring een groot aantal verschillende maatregelen neemt die zij in het algemeen belang acht, maar die een krenking kunnen inhouden van het eigen, persoonlijke belang van een of meer bepaalde individuele rechtssubjecten, zonder dat daar compensatie in geld of anderszins tegenover staat. Een ieder die 'een belang heeft', meer in het bijzonder een ieder die investeringen doet in zaken die tengevolge van overheidsmaatregelen benadeeld, minder bruikbaar of zelfs onbruikbaar kunnen worden, loopt in de regel een voor zijn rekening komend risico op het intreden van schadelijke gevolgen. Realiseert zich het risico, in die zin dat normale maatschappelijke ontwikkelingen zich voordoen, dan dient deze schade redelijkerwijs ten laste van de benadeelde te blijven, tenzij er bijzondere redenen zijn om haar voor rekening van de overheid te brengen. Er kunnen zich echter feiten en/of omstandigheden voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat het uit die maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkenen dient te blijven.

Veel van de nadeelcompensatierechtspraak heeft betrekking op ingrepen van overheidswege in de infrastructuur (feitelijke maatregelen als aanleg, onderhouds- of verbeteringswerkzaamheden of juridische maatregelen met betrekking tot landwegen, waterwegen, dijken etc.). De daardoor veroorzaakte nadelen worden in beginsel 'als een normale maatschappelijke ontwikkeling' beschouwd, waarmee een ieder geconfronteerd kan worden.

Doorkruising van gewekte verwachtingen

Individuele rechtssubjecten kunnen en mogen dus niet de gerechtvaardigde verwachting koesteren dat de eigen belangen nimmer zullen worden geschaad ten faveure van het algemeen belang. Dat is slechts in uitzonderingsgevallen anders. Een uitzondering kan zich voordoen wanneer de daartoe bevoegde (overheids-)instantie onvoorwaardelijk en op rechtens bindende wijze heeft verklaard dat een bepaalde situatie ongewijzigd zal blijven, althans bij betrokkene het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat zij niet op een bepaalde wijze zou ingrijpen. In dat geval behoeft men uiteraard geen rekening te houden met mogelijke nadelige veranderingen in die situatie. Indien het bestuur om zwaarwegende redenen besluit andere belangen te laten prevaleren, kunnen de rechtszekerheid en de daarmee corresponderende individuele belangen onder omstandigheden worden opgeofferd aan dit zwaarwegende belang, mits het veroorzaakte onaanvaardbare, buiten het maatschappelijk risico vallende nadeel wordt vergoed. Onder omstandigheden kan ook het verzaken van een informatieverplichting door de overheid tot een nadeelcompensatieverplichting leiden.

Ernst en omvang van de schade

De nadelige gevolgen van maatregelen die als een normale maatschappelijke ontwikkeling moeten worden beschouwd behoren in beginsel voor rekening van betrokkenen te blijven. Soms komt echter betekenis toe aan de ernst van het nadeel. De schade moet vanuit deze optiek bezien voldoende ernstig zijn wil deze buiten het normaal maatschappelijk risico vallen. Wanneer de betreffende overheidsmaatregel ertoe leidt dat een bedrijf ter plaatse niet langer levensvatbaar zal zijn, tenzij maatregelen worden getroffen waarmee aanzienlijke bedragen zijn gemoeid, kan dat bijdragen aan het oordeel dat de door de maatregel veroorzaakte schade niet kan worden geacht te behoren tot het voor het betrokken bedrijf als normaal te beschouwen bedrijfsrisico. Schade voor een individueel bedrijf die slechts over een korte periode wordt geleden en voor het getroffen bedrijf geen duurzame gevolgen van betekenis heeft, moet als een normaal bedrijfsrisico worden beschouwd.

Mogelijkheid om nadeel door te berekenen

Onder omstandigheden komt voorts betekenis toe aan het feit dat gedupeerde de schade die hij vergoed wenst te zien heeft verdisconteerd of heeft kunnen verdisconteren in de prijzen die hij aan zijn afnemers in rekening brengt. Indien dat zonder noemenswaardig nadeel kan geschieden, kan geconcludeerd worden dat de gestelde schade zich niet heeft voorgedaan, of althans dat deze niet zodanig ernstig is dat deze het normale risico overschrijdt.

In absolute zin geringe schade

In andere rechtspraak wordt rekening gehouden met aard en omvang van het nadeel. In absolute zin geringe schades komen naar veelal wordt aangenomen niet voor vergoeding in aanmerking.

In relatieve zin geringe schade

Ook in relatieve zin geringe schades kunnen tot het normale maatschappelijk risico gerekend worden. Wanneer de schade relatief gering is in verhouding tot de schade waarmee benadeelde redelijkerwijs rekening kon houden toen hij besloot om in het geschade belang te investeren, valt deze schade binnen het normaal maatschappelijk risico. Hetzelfde geldt indien de schade wordt bezien in verhouding tot de normale economische bedrijfsrisico's waarmee een ondernemer rekening heeft te houden, of in verhouding tot normaliter als gevolg van een bepaald soort maatregelen te lijden schade (KB 11 mei 1989, AB 1990, 20). Onder omstandigheden kan ook betekenis worden toegekend aan de omvang van de omzetderving in verhouding tot de totale omzet (KB 28 juni 1985, BR 1986, p. 49; AR 9 juli 1990, BR 1991, p. 144; AR 10 januari 1985, AB 1985, 256).

Aard van het getroffen belang

Bij de beoordeling van de vraag of een nadeel al dan niet gerekend moet worden tot het 'normale', voor rekening van de benadeelde komende risico wordt rekening gehouden met de aard van het belang waarin de benadeelde getroffen wordt. Daarbij wordt met name een onderscheid gemaakt tussen ondernemersbelangen en particuliere belangen. In dat verband wordt doorgaans aangenomen dat een ondernemer ook normale bedrijfs- of ondernemersrisico's heeft te dragen. Dit kan meebrengen dat slechts een beperkt deel van de totale omzetschade voor een beperkt tijdvak redelijkerwijs niet ten laste van de ondernemer behoort te blijven. Slechts indien geoordeeld zou moeten worden dat de geleden schade de normale bedrijfsrisico's overstijgt kan er aanleiding bestaan om schade te vergoeden. Daarnaast kan ook de abnormale gevoeligheid van het geschade belang, de gevaarzettende functie van dit belang of de beperkte maatschappelijke waardering van het geschade belang bijdragen aan het oordeel dat de belanghebbende een groter risico heeft te dragen.

Voordelige positie waarin betrokkene als gevolg van overheidshandelen verkeerde

Indien een belanghebbende als gevolg van de opstelling van de overheid in een voordelige positie verkeerde, bijvoorbeeld omdat hij geen vergoeding behoefde te betalen voor het gebruik van overheidsgronden, of omdat hij minder behoefde te betalen dan anderen, kan dat een factor zijn die mede bepalend is voor het aan de belanghebbende toerekenbare risico, in dier voege dat meer risico aan hem toerekenbaar is.

Artikel 8 - Speciale last

Met onevenredige schade doelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op schade die niet alleen buiten het maatschappelijke risico valt, maar tevens op een beperkte groep burgers of instellingen drukt. De kring van getroffenen moet beperkt en duidelijk bepaalbaar zijn. Het moet gaan om schade die een gelijke behandeling van de rechtsgenoten verstoort doordat de schade bij een of enkele personen of een kleine groep van personen terecht komt, terwijl anderen in een min of meer gelijke positie niet getroffen worden. Indien het nadeel een grotere groep van personen treft is er in beginsel geen sprake van onevenredig nadeel, en bestaat er dus geen aanleiding voor het toekennen van nadeelcompensatie.

Artikel 9 - Actieve risicoaanvaarding

Bij de beantwoording van de vraag, of een nadeel redelijkerwijs ten laste van benadeelde behoort te blijven komt grote betekenis toe aan een (hypothetische) reconstructie van hetgeen waarmee belanghebbende voorafgaande aan de gebeurtenis waarop de (eventuele) aansprakelijkheid berust redelijkerwijs rekening kon en behoorde te houden. Met name is het van belang te reconstrueren met welke risico's belanghebbende op het moment dat hij besliste omtrent het al dan niet investeren in kort gezegd het (nadien) geschade belang, en vervolgens tot het moment waarop de schadeoorzaak zich voordeed, onder de toenmalige omstandigheden redelijkerwijs rekening kon houden. De risico's waarmee hij redelijkerwijs, bij het doen van deze investeringsbeslissing en daarna, rekening kon houden wordt hij in beginsel geacht te hebben aanvaard. Deze risico's blijven dan ook voor zijn rekening.

Of in een concreet geval risicoaanvaarding wordt aangenomen hangt in sterke mate af van het handelen of nalaten van de belanghebbende zelf. De belanghebbende zal zelf moeten nagaan of het verantwoord is om op een bepaald moment bepaalde kosten te maken of investeringen te doen. Eveneens zal hij of zij zelf moeten nagaan of het verantwoord is om op een bepaald moment af te zien van het doen van investeringen of het maken van kosten. Hij zal bij het nemen van een beslissing daaromtrent rekening hebben te houden met hetgeen op dat moment in de concrete omstandigheden van het geval, naar objectieve maatstaven en met inachtneming van de op het concrete geval toepasselijke ervaringsregels voorzienbaar is. Indien belanghebbende daarnaast nog beschikt over extra informatie, dan moet hij daarmee uiteraard ook rekening houden bij het nemen van zijn beslissingen. Doet hij dat niet of in onvoldoende mate, dan komen de gevolgen daarvan voor zijn rekening.

Daar staat tegenover dat indien belanghebbende voorafgaande aan het investeringsmoment op adequate wijze informatie heeft ingewonnen bij de betrokken overheid omtrent de te verwachten maatregelen of ontwikkelingen en hij op grond van de verstrekte inlichtingen geen rekening behoefde te houden met de later genomen maatregelen, hij niet geacht kan worden deze maatregelen en de daaruit voortvloeiende schade te hebben aanvaard.

Bij dit alles wordt uitgegaan van hetgeen van een (geobjectiveerde) belanghebbende, die zich van de mogelijkheden en zijn belangen bewust is, had mogen worden verwacht onder de destijds geldende omstandigheden. Wie bijvoorbeeld vergunning heeft gekregen voor een bepaalde activiteit, moet begrijpen dat een dergelijke vergunning geen eeuwigheidswaarde heeft en dat er altijd de mogelijkheid is dat zij wordt beëindigd. Wie reeds vele jaren een werk op grond van een opzegbare of intrekbare vergunning heeft, dient te beseffen dat er een tijd zal komen waarop de situatie beëindigd of gewijzigd moet worden en dat het risico van intrekking groeit naarmate de tijd verstrijkt. Veelal komt beslissende betekenis toe aan hetgeen waarmee de vergunningverlenende overheid ten tijde van de vergunningverlening redelijkerwijs rekening behoorde te houden, meer in het bijzonder aan de periode die het bestuursorgaan op dat moment kon overzien.

Van risicoaanvaarding is sprake wanneer op het moment van de investeringsbeslissing de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel in voldoende mate kenbaar was om hiermee bij de beslissing tot het investeren rekening te (kunnen) houden.

Wanneer het gaat om schade aan investeringen die zijn gedaan ten behoeve van een reeds bestaand belang, bijvoorbeeld aanpassing of uitbreiding van een bestaand bedrijf, of in gevallen van bedrijfsopvolging, gaat deze regel niet zonder meer op. In gevallen waarin de betrokkene redelijkerwijs rekening kon houden met toekomstige aantastingen van zijn belang door overheidsingrepen, is bepalend of hij door desalniettemin kosten te maken of investeringen te doen, al dan niet redelijk handelde. Hierbij moet bijvoorbeeld in aanmerking worden genomen dat men van iemand die al jaren in een bepaalde woning woont niet kan verwachten dat hij aanpassingen aan zijn pand achterwege laat en zich elders vestigt, omdat hij kon weten dat de planologische situatie ter plaatse van zijn woning zou verslechteren. Ook kan men van een bedrijfsopvolger niet zonder meer verwachten dat hij reeds om die reden van bedrijfsopvolging afziet. Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat sommige bedrijven bijvoorbeeld in verband met hun concurrentiepositie regelmatig zullen moeten investeren om de accommodatie aan de eisen van de tijd aan te passen.

Artikel 10 - Voorwerp van voorzienbaarheid

De voorzienbaarheid kan betrekking hebben op verschillende aspecten:

- de aard van de concrete maatregel die uiteindelijk genomen werd;

- het tijdstip waarop die maatregel genomen wordt;

- de concrete plaats waar de maatregel genomen wordt;

- de wijze van uitvoering daarvan;

- de duur van de maatregel;

- de aard en omvang van de daaruit voor hem voortvloeiende schade.

De opsomming is niet limitatief bedoeld.

Schade voortvloeiende uit zodanig optreden komt in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.

Of een bepaald optreden in de lijn der verwachtingen ligt kan afhankelijk zijn van bijvoorbeeld de planologische ontwikkelingen in een bepaald gebied, maatschappelijke ontwikkelingen, het (waterhuishoudkundig) beleid van de overheid. Zo liggen reconstructiewerkzaamheden, het afsluiten of het verleggen van wegen, het uitbaggeren van wateren, de bouw van vaste oeververbindingen, het versterken van dijken en dergelijke in beginsel in de lijn der verwachtingen. Zij zijn immers niet meer dan een logisch gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen en derhalve voor een ieder kenbaar.

Er zijn echter situaties denkbaar waarin weliswaar het schadeveroorzakend optreden in de lijn der verwachtingen ligt, doch belanghebbende desondanks geacht moet worden er geen rekening mee te hebben kunnen houden. Deze situatie zal zich voordoen indien het optreden van een bovennormale omvang is, een sterk afwijkende reikwijdte heeft of qua gevolgen bijzonder ingrijpend is.

Voorts kan het schadetoebrengende optreden niet of slechts ten dele niet in de lijn der verwachtingen liggen, maar had de benadeelde er in het concrete geval toch rekening mee kunnen en behoren te houden. Eigen schuld, risicoaanvaarding en dergelijke bepalen in hoeverre benadeelde nog rekening kon en behoorde te houden met het schadeveroorzakende optreden.

Artikel 11 - Passieve risicoaanvaarding

Van passieve risicoaanvaarding is sprake wanneer de benadeelde ervan heeft afgezien passende (aanpassings)maatregelen te nemen vanaf het moment dat hij redelijkerwijs rekening moest, of althans in voldoende mate rekening kon houden met de mogelijkheid dat zaken waarbij hij een belang heeft in de toekomst door bepaalde overheidsmaatregelen zouden kunnen worden aangetast. Hij wordt alsdan geacht de schade die hij vervolgens lijdt en die hij had kunnen voorkomen door tijdig te handelen (passief) te hebben aanvaard. Hem wordt dan toegerekend dat hij geen pogingen heeft gedaan de schade te beperken of te voorkomen door alsnog gebruik te maken van mogelijkheden die door een voorzienbare overheidsmaatregel verloren dreigen te gaan.

Artikel 12 - Schadebeperkingsplicht

Een (potentieel) benadeelde moet alle maatregelen nemen ter beperking of voorkoming van de schade voortvloeiende uit rechtmatig overheidsoptreden, voor zover dat voor hem mogelijk is en redelijkerwijze van hem kan worden gevergd. De redelijke kosten van de maatregelen kunnen voor rekening van de veroorzaker van de schade komen. Slechts die maatregelen kunnen voor vergoeding in aanmerking komen die nodig en passend zijn om de schade te voorkomen of te beperken. De maatregelen die niet nodig zijn of niet geschikt zijn om het nadeel te beperken vallen buiten de vergoedingssfeer. Uiteraard mogen de kosten van de beperkende maatregelen de omvang van de te beperken schade niet te boven gaan. De omvang van de schadebeperkingsplicht wordt beperkt door de redelijkheid.

Indien een (potentieel) benadeelde het nalaat om maatregelen te treffen om schade te beperken of voorkomen, wordt die meerdere schade niet vergoed.

Artikel 13 - Verrekening van voordeel

Gedacht kan worden aan de economische waarde van vrijgevallen arbeid, of - bij winkels die deel uitmaken van een keten van winkels van dezelfde ondernemer - van de opbrengst van overloop van klanten naar die andere winkels. Ook de omstandigheid dat de benadeelde anderszins gebaat is bij het schadeveroorzakende besluit kan tot mindering van de schadevergoeding leiden.

Veelvoorkomende posten die voor verrekening in aanmerking komen zijn "rente vrijkomend kapitaal", voordelen wegens ‘vrijkomende arbeid' en aftrek ‘nieuw voor oud '.

Artikel 14 - Kosten van deskundigenbijstand

De kosten van deskundigenbijstand, waaronder mede kunnen zijn begrepen de kosten van rechtsbijstand, kunnen onder omstandigheden voor vergoeding in aanmerking komen. Indien om vergoeding van deze kosten verzocht wordt ligt de vraag voor of het in het concrete geval redelijk was dat verzoeker deskundigenbijstand van de desbetreffende deskundige inriep en of de omvang van de daarmee gepaard gaande kosten redelijk is te achten. Bij deze beoordeling zal onder meer een rol kunnen spelen of en in hoeverre het onderzoek door het waterschapsbestuur, met behulp van een onafhankelijke deskundigencommissie, in het concrete geval al dan niet een actieve inbreng van degene die om vergoeding vraagt vergt, en of en zo ja in hoeverre de ingeroepen deskundigen-bijstand heeft bijgedragen aan de vaststelling van een geobjectiveerde schadevergoeding. Voor toekenning van zodanige bijdrage kan ingevolge de planschade-jurisprudentie aanleiding bestaan indien het inschakelen van deskundigen redelijkerwijs noodzakelijk was teneinde tot een geobjectiveerde waardebepaling te komen. Wanneer a) een procedureregeling, zoals de onderhavige, voorschrijft dat, indien om schadevergoeding is verzocht, als regel advies moet worden gevraagd aan een onafhankelijke deskundige en b) betrokkene zonder dit advies af te wachten een eigen adviseur inschakelt én c) het advies van de onafhankelijke deskundige objectief is en op zorgvuldige wijze is tot stand gekomen, dienen de kosten van de eigen adviseur voor rekening van verzoeker te blijven.

[1] Zie voor de definiëring van het begrip schade A.R. Bloem­bergen, Schade­ver­goeding bij onrechtma­tige over­heids­daad, diss. Utrecht 1965, p. 13.

(2) ABRS 25 juli 1994, BR 1995, p.509.

(3) Vergelijk voor planschade en nadeelcompensatie ABRS 30 juni 1995, BR 1996, p. 236.

[4] ARRS 30 mei 1978, tB/S, III, nr. 81; ARRS 24 okto­ber 1983, BR 1984, 424, tB/S III, p. 2672; ARRS 22 november 1983, AB 1984, 154, BR 1984, 228, Tb/S, III, p. 2736 (Paul Kruger­brug II); Wnd.Vz. ARRS 20 december 1984, BR 1985, 475 (Heesc­h); Kb 1 augustus 1986, nr. 146, BR 1987, 240 (Henge­lo). Wnd.Vz. ARRS 20 maart 1986, BR 1987, 239, AB 189 (Brug Pur­mer­ring­vaart); ARRS 21 augustus 1984, tB/S III, nr. 555 (Loswal Weesp).

(5) Bijvoorbeeld KB 20 november 1992, AB 1993, 202.

(6) KB 16 april 1991, AB 1992, 250; KB 23 januari 1995, AB 1995, 267; KB 19 mei 1995, AB 1995,444; ABRS 15 oktober 1998, JB 1998, 278; ABRS 23 september 1996, BR 1998, p.303-308; AG 28 november 1991, BR 1992, p. 773; ABRS 26 oktober 1995,AB 1996, 297; ABRS 23 september 1996, BR 1998, p.308-313.

(7) VAR 22 januari 1985, AB 1986, 278; RvSt 19 juni 1989, AB 1989, 550 ; CBB 14 juli 1993, AB 1994, 245.

(8) AR 8 juni 1984, AB 1985,188; AR 17 april 1989, AB 1990,35.

(9) AR 22 november 1983, AB 1984,154; BR 1983,p.230, HR 18 januari 1991, AB 1991, 241.

(10)Vergelijk HR 11 november 1994, NJ 1995, 152.

(11) ABRS 26 oktober 1995, JB 1996, 13 en ABRS 23 september 1996 ; KB 10 januari 1986, AB 1986,449;BR 1986,435; KB 2 april 1985,AB 1985, 415.

(12) AR 24 oktober 1983, BR 1984, p. 424.

(13) ABRS van 22 december 1995, AB 1996, 250; AR 29 juni 1987, AB 1988, 262; AG 27 augustus 1990, BR 1991, p. 283.

(14) AG 30 januari 1991, BR 1991, p. 920.

(15) ABRS 30 maart 1995, AB 1995, 375.

(16) AR 21 februari 1991, AB 1992, 263; ABRS 26 oktober 1995, JB 1996, 13; ABRS 23 september 1996, AB 1996, 459.

(17) HR 18 januari 1991, AB 1991, 241.

(18) HR 24 november 1995, RvdW 1995, 251 C.

(19) VAR 16 februari 1984, AB 1984, 422.

(20) AG 10 oktober 1988, AB 1988, 233; BR 1989, 125.

(21) AG 5 februari 1993, AB 1993, 523.

(22) AG 4 oktober 1990, BR 1991, p. 49 en AG 3 februari 1993, BR 1993, p. 728.

(23)KB 29 december 1988, AB 1989, 90; AG 7 december 1993, BR 1994, p. 680; ABRS 25 juli 1994, BR 1995, p. 596; ABRS 22 augustus 1994, BR 1995, p. 515.

(24) AR 5 april 1983,AB 1983, 534; AR 1 juni 1987,AB 1988, 115.

(25) KB 27 februari 1984, AB 1985,443; CBB 14 juli 1993, AB 1994, 245.

(26) ABRS 23 september 1996, BR 1998, p. 303 en ABRS 1 augustus 1997, AB 1998, 37.

(27) ABRS 27 september 1999, Gst. 7117.6; ABRvS 4 februari 2000, Gst. 7117.8.

Artikel 15 - Vergoeding van wettelijke rente

Een vergoeding in de vorm van wettelijke rente voor schade veroorzaakt door te late uitbetaling van de schadevergoeding kan deel uitmaken van de toe te kennen schadevergoeding. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij het burgerlijk recht. Het bepaalde in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek wordt van overeenkomstige toepassing geacht wat de wijze van berekening van wettelijke rente betreft. Het tijdstip waarop de rente ingaat wordt gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek door het bestuursorgaan dat over de schadevergoeding dient te beslissen.

Hoofdstuk III Procedurele bepalingen

Artikel 16 - Termijn voor indiening van een verzoek

De benadeelde dient een verzoek om schadevergoeding zo spoedig mogelijk in te dienen. Het moet uit bestuurlijk oogpunt ongewenst worden geacht dat nog verzoeken om schadevergoeding worden ingediend jaren nadat het nadeel gebleken is. Het is niet mogelijk voor alle gevallen een vaste termijn te bepalen waarbinnen de aanvraag tot nadeelcompensatie moet zijn ingediend. Soms zal schade zich pas na langere tijd voordoen, bijvoorbeeld in geval van zettingschade. Indien een vaste termijn voor indiening van de aanvraag zou worden bepaald zou dat als onredelijk gevolg hebben dat velen niet op basis van deze verordening een aanvraag zouden kunnen indienen. Ingeval dat al direct bij het betreffende optreden blijkt dat nadeel wordt toegebracht, is het niet redelijk dat langer dan nodig met het indienen van de aanvraag wordt gewacht. Dit is met name van belang in verband met het rechtszekerheidsbeginsel. In dit stelsel worden gevolgen verbonden aan het achterwege laten van enig handelen vanaf het moment dat de belanghebbende in actie kon komen teneinde de verlangde schadevergoeding te verkrijgen.

De termijn voor indiening van een verzoek begint in het algemeen te lopen wanneer redelijkerwijze kan worden gezegd dat op de geldende voorschriften tezamen met het vervuld zijn van de daarin gestelde feitelijke voorwaarden in beginsel een financiële aanspraak kan worden gebaseerd. Er zijn wel grenzen aan wat redelijke termijn is voor het indienen van een verzoek om nadeelcompensatie.

In het tweede lid is neergelegd dat een verzoek in ieder geval te laat is ingediend indien en voor zover het na het verstrijken van de van toepassing zijnde verjaringstermijn (vijf c.q. twintig jaar) is ingediend. Deze bepaling strookt met hetgeen in het Burgerlijk Wetboek is geregeld op het punt van verjaring (artikel 3:310 BW) en stuiting van de verjaring (art. 3:316 ev. BW). Ook de Waterwet hanteert deze verjaringstermijnen (art. 7.14, derde lid, Waterwet). Een benadeelde dient in ieder geval met die termijnen rekening te houden bij het indienen van een verzoek om nadeelcompensatie.

Artikel 17 - Het verzoek om schadevergoeding

In dit artikel worden nadere regels gegeven voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding. Op het indienen van zodanig verzoek is uiteraard hoofdstuk 4 van de Awb van toepassing. Daarnaast zijn op het schadevergoedingsverzoek toegesneden bepalingen opgenomen.

Tweede lid - Met het tweede lid wordt beoogd het bepaalde in artikel 4:2 Awb nader betekenis te geven voor verzoeken om schadevergoeding. Van een verzoeker wordt verlangd dat hij alle gegevens, van welke aard dan ook, verschaft die het bestuur nodig heeft voor het beoordelen van de gegrondheid van de schadeclaim. Onder andere hierin komt de wederkerigheid van de rechtsverhouding tussen het bestuur en de benadeelde tot uitdrukking.

Tweede lid onder 3 - Het voorschrift sub 3 moet het onder meer mogelijk maken te beoordelen of verzoeker zich baseert op een rechtmatig handelen als bedoeld in artikel 2, of op een onrechtmatig handelen. Dient het bestuur naar het oordeel van verzoeker de schade te vergoeden omdat het achterwege laten van de vergoeding hem in strijd zou brengen met het mede aan artikel 3:4, tweede lid, Awb ten grondslag liggende beginsel van gelijkheid voor openbare lasten, of steunt het verzoek in wezen op de gedachte dat het bestuur door te handelen zoals hij gedaan heeft anderszins in strijd met regels van geschreven of ongeschreven recht gehandeld heeft? Het antwoord op deze vraag bepaalt of de aanvraag door middel van een vereenvoudigde afdoening (kennelijke ongegrondheid) kan worden afgewezen of niet.

Daarenboven is deze bepaling van belang omdat het op de weg ligt van degene die schadevergoeding verzoekt om aannemelijk te maken dat het uit een overheidsmaatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven. Wanneer verzoeker er, nadat hem eventueel de mogelijkheid is geboden een verzuim op dit punt te herstellen, naar het oordeel van het bestuur niet in is geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de als schadeoorzaak aangeduide maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkene dient te blijven, kan de aanvraag eveneens door middel van een vereenvoudigde afdoening (kennelijke ongegrondheid) worden afgewezen. Als verzoeker onvoldoende bewijs aandraagt om de gevolgtrekking te rechtvaardigen dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de als schadeoorzaak aangeduide maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkene dient te blijven, bestaat er geen aanleiding om een nader onderzoek door een onafhankelijke commissie van deskundigen te doen verrichten.

Tweede lid, onder 6 - Het bepaalde onder 6 ziet op de situatie dat verzoeker schadevergoeding in geld wenst. In dat geval wordt verlangd dat in het verzoekschrift de hoogte van het naar het oordeel van verzoeker te vergoeden schadebedrag wordt aangegeven. Dat bedrag behoeft niet hetzelfde te zijn als de totale geleden schade, alleen al omdat in de vergoeding daarvan deels voorzien kan zijn door een andere compensatieregeling. Als het verzoek gaat over inkomensschade, kunnen boekhoudkundige, fiscale of andere financiële bescheiden worden verlangd, voorzien van een accountantsverklaring. De gegevens betreffen dan het jaar waarin de schade zich heeft voorgedaan alsmede van enkele referentiejaren.

Tweede lid, onder 7 - Met het eerste lid, onder 7 wordt bedoeld de benadeelde in de gelegenheid te stellen suggesties te doen omtrent de wijze van schadevergoeding. Denkbaar is immers dat het nemen van een feitelijke maatregelen adequater is dan het verlenen van een schadevergoeding in geld.

Derdelid - Het dagelijks bestuurbevestigt de ontvangst van het verzoek binnen uiterlijk twee weken.

Vierdelid - Indien de verzoeker onvoldoende gegevens heeft verstrekt om de gegrondheid van het verzoek te kunnen beoordelen, kan het dagelijks bestuur besluiten het niet in behandeling te nemen. Dit stemt overeen met het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, Awb. Wel dient verzoeker in de gelegenheid te worden gesteld om de ontbrekende gegevens alsnog te verschaffen.

Artikel 18 - Afdoening zonder nader onderzoek

Deze bepaling gaat ervan uit dat het niet steeds nodig is om voor alle gevallen uitgebreid onderzoek te doen naar de feiten of de toedracht achter het ontstaan van de geclaimde schade.

Eerste lid - Indien niet voldaan is aan de eisen voor het in behandeling nemen van het verzoek, of indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van het verzoek, terwijl verzoeker in de gelegenheid is gesteld het verzoek aan te vullen, wordt het verzoek niet in behandeling genomen. Dit komt overeen met het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, Awb.

Tweede lid - Dit lid legt vast dat indien en voor zover de schade naar het oordeel van het dagelijks bestuur zijn oorzaak niet vindt in een rechtmatige overheidsdaad, het verzoek zonder nader onderzoek wordt afgewezen, omdat het in dat geval kennelijk niet voor (verdere) afwikkeling op basis van deze verordening in aanmerking komt. De bepaling strekt er toe duidelijk te maken dat een verzoek om schadevergoeding dat niet steunt op een rechtmatige overheidsdaad als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen. De onderhavige verordening heeft immers uitsluitend betrekking op schade die het gevolg is van een rechtmatige schadeoorzaak. Deze verordening voorziet niet in vergoeding van schade waaraan bijvoorbeeld een onrechtmatige daad of wanprestatie ten grondslag is gelegd. Wel dient de verzoeker bij toepassing van het tweede lid zo mogelijk te worden gewezen op de eventuele andere wegen die open staan om zijn schade vergoed te krijgen.

Bijzondere aandacht verdient het geval waarin nog niet vaststaat dat de schadeoorzaak voor rechtmatig moet worden gehouden, omdat nog niet onherroepelijk is beslist op een aanhangig gemaakt beroep. Ook dan wordt het verzoek om schadevergoeding wegens kennelijke ongegrondheid afgewezen. Er is immers niet voldaan aan het vereiste van de rechtmatigheid van de schadeoorzaak. Overigens laat dit onverlet dat de verzoeker een herhaald verzoek kan indienen wanneer wel aan dit vereiste is voldaan. Hetzelfde geldt overigens zolang nog een bestuursrechtelijk rechtsmiddel kan worden aangewend tegen de schadeoorzaak.

Derde lid - In het derde lid is neergelegd dat een verzoek zonder nader onderzoek kan worden afgewezen, indien en voor zover het na het verstrijken van de van toepassing zijnde verjaringstermijn (vijf c.q. twintig jaar) is ingediend.

Vierde lid - Indien een verzoek naar het oordeel van het bestuur kennelijk ongegrond is, wordt het zonder nader onderzoek afgewezen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer direct, dat wil zeggen bij een summier onderzoek, duidelijk is dat het geleden nadeel niet door het hoogheemraadschap veroorzaakt is.

Ook in gevallen waarin verzoeker onvoldoende aannemelijk weet te maken dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de door hem als schadeoorzaak aangeduide overheidsmaatregel voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven, kan er aanleiding bestaan het verzoek als kennelijk ongegrond af te wijzen.

Kennelijk ongegrond is voorts het verzoek betreffende een schade waarvan de vergoeding anderszins is verzekerd of geregeld.

Indien reeds na summier onderzoek blijkt dat de aanvraag niet kan worden gehonoreerd, is sprake van kennelijke ongegrondheid van de aanvraag. De kennelijke ongegrondheid van de aanvraag moet duidelijk zijn zonder dat nader op de inhoudelijke merites van de zaak wordt ingegaan.

Als het bestuur van mening is dat het verzoek buiten het bereik van deze verordening valt, dan kan het verzoek zonder nader onderzoek worden afgewezen. Indien niet duidelijk is of een verzoek betrekking heeft op schade uit een rechtmatig of een onrechtmatig overheidshandelen, heeft de burgerlijke rechter daarover het laatste woord.

Vijfde lid - Omdat artikel 18 uitsluitend het oog heeft op eenvoudige gevallen, waarin (vrijwel) onmiddellijk duidelijk is welke beslissing moet worden genomen, zijn in het vijfde lid enkele bepalingen van de verordening niet van toepassing verklaard. Het betreft de bepalingen die betrekking hebben op de advisering door de commissie. De naleving hiervan heeft in de situatie waarop artikel 18 ziet, geen toegevoegde waarde.

Artikel 19 - Adviesdrempel

Op grond van deze bepaling is het dagelijks bestuur bevoegd om een verzoek af te doen zonder voorafgaand advies in te winnen van de adviescommissie indien de totale schade, waarvan vergoeding wordt gevraagd, niet meer dan € 5.000 bedraagt.

Het wordt derhalve nodig noch wenselijk geacht om ieder verzoek, ongeacht de hoogte van de geclaimde schade, in alle gevallen steeds ter nadere advisering aan de adviescommissie voor te leggen. Het artikel beoogt de slagvaardigheid en de vlotte voortgang van de afhandeling van verzoeken te waarborgen in situaties waarin sprake is van schade van een relatief geringe omvang. Het gekozen drempelbedrag is landelijk vrij gebruikelijk.

Artikel 20 - De adviescommissie

Eerste en tweede lid - Het bestuur stelt een deskundige adviescommissie in. Deze commissie heeft tot taak te adviseren inzake de op het verzoek te nemen beslissing. Het advies is niet bindend voor het bestuur. Als het bestuur in zijn beslissing op het verzoek om nadeelcompensatie afwijkt van het advies dient in die beslissing gemotiveerd te worden aangegeven waarom van het advies wordt afgeweken.

Derde lid - Gelet op de aard van de te nemen beslissingen en de gevolgde bestuurspraktijk dient de commissie uit onafhankelijke deskundigen te bestaan. Meer in algemene zin valt op te merken dat het inschakelen van een adviescommissie bij de behandeling van zaken als de onderhavige bijdraagt aan een zorgvuldige voorbereiding van de te nemen beslissingen en daarmee aan de legitimiteit daarvan voor de betrokken burgers.

Ofschoon dat niet uitdrukkelijk bepaald is, zal het voorzitterschap van de commissie in verband met de aard van de materie, in de regel worden opgedragen aan een jurist. De overige leden zullen doorgaans een andere deskundigheid inbrengen, bijvoorbeeld die van accountant, boekhoudkundige of makelaar. Soms ook zal het wenselijk zijn een lid te benoemen op grond van een specifiek technische deskundigheid. De verordening gaat ervan uit dat de adviescommissie uit drie leden bestaat. Daarnaast is echter voorzien in de mogelijkheid in eenvoudige, niet op het eerste gezicht ongegronde gevallen een commissie in te stellen die uit één onafhankelijke deskundige bestaat.

Artikel 21 - Bevoegdheden en verplichtingen

Eerste en tweede lid - Het bepaalde in het eerste en tweede lid stemt overeen met hetgeen in de Algemene wet bestuursrecht wordt geregeld voor gevallen waarin een persoon of college bij of krachtens wettelijk voorschrift is belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten (Afdeling 3.3. Awb). In het eerste lid wordt geregeld dat het bestuur aan de commissie de gegevens verschaft die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak. Tot die gegevens behoren niet alleen het verzoek met de daarbij behorende, eventueel later toegevoegde, bescheiden, maar ook de zich onder het bestuur bevindende gegevens over de schadeoorzaak. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.

Het tweede lid legt een soortgelijke verplichting op aan de verzoeker. Ook hij dient de gegevens te verschaffen die de commissie nodig heeft voor een goede vervulling van haar taak. De verzoeker zal waarschijnlijk al gegevens hebben overgelegd bij het indienen van zijn verzoek, maar het is niet onmogelijk te achten dat de commissie het overleggen van nadere gegevens nodig vindt.

Derde en vierde lid - Het derde lid stelt de commissie in de gelegenheid inlichtingen in te winnen bij derden. Indien daarmee kosten zijn gemoeid, bijvoorbeeld omdat een deskundigenadvies wordt gevraagd, is met het oog op die kosten voorafgaande instemming van het bestuur nodig.

Het vierde lid maakt het de commissie mogelijk de situatie ter plekke in ogenschouw te nemen. Aan de commissie komt niet de bevoegdheid toe plaatsen te betreden tegen de wil van de rechthebbende.

De regeling van het derde en vierde lid komt overeen met hetgeen in de bestuurspraktijk gebruikelijk is.

Vijfde lid - Indien reeds na summier onderzoek blijkt dat de aanvraag zonder nader onderzoek kan worden toegewezen, is sprake van kennelijke gegrondheid van de aanvraag. In die situatie kan de commissie ervoor kiezen om geen hoorzitting te houden. De kennelijke gegrondheid van de aanvraag moet duidelijk zijn zonder dat nader op de inhoudelijke merites van de zaak wordt ingegaan.

Zesde lid - De Algemene wet bestuursrecht schrijft niet voor dat een hoorverslag een volledige weergave dient te zijn van hetgeen er is gezegd tijdens de hoorzitting. Het verslag is vormvrij. In de praktijk komt het erop neer dat het verslag minimaal in zakelijke vorm weergeeft hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gekomen en voor de beoordeling van het verzoek van belang is.

Achtste lid - Bij een hoorzitting is het uitgangspunt dat de voorzitter en twee leden aanwezig zijn. Het kan echter voorkomen dat door omstandigheden niet iedereen aanwezig kan zijn. Dit artikellid geeft aan dat in dergelijke gevallen de hoorzitting doorgang kan vinden als in ieder geval twee commissieleden aanwezig zijn. Eén van de twee kan zo nodig als plaatsvervangend voorzitter optreden.

Artikel 22 - Inhoud advies

De commissie heeft tot taak het bestuur te adviseren over de op het verzoek te nemen beslissing en stelt daartoe een onderzoek in naar de schadeoorzaak, de schadeomvang, de aansprakelijkheid en de vraag of de vergoeding van de schade niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd of geregeld. Wanneer blijkt dat de schade niet het gevolg is van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 2, eerste lid, behoeven uiteraard niet de andere vragen beantwoord te worden. Het zal voorts niet altijd nodig zijn de omvang van de schade nauwkeurig vast te stellen, bijvoorbeeld wanneer duidelijk is dat de schade vanwege voorzienbaarheid of maatschappelijk risico redelijkerwijs ten laste van de verzoeker behoort te blijven.

Het tweede lid brengt tot uitdrukking dat het advies van de commissie, zo aansprakelijkheid moet worden aangenomen, mede de hoogte van de schadevergoeding betreft. De commissie kan desgevraagd ook maatregelen (in natura) voorstellen die geschikt zijn om de schade te beperken of ongedaan te maken.

Artikel 23 - Termijn voor de beslissing op het verzoek

Eerste lid - Het waterschapsbestuur beslist binnen acht weken na ontvangst van het advies van de commissie op het verzoek. Deze termijn is in overeenstemming met wat gebruikelijk is in vergelijkbare procedures.

Tweede lid - Als het in voorkomende gevallen niet mogelijk is voor het bestuur om binnen acht weken te beslissen, kan het bestuur besluiten de beslistermijn met acht weken te verlengen. Verzoeker wordt van deze verlenging zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld.

Derde lid- Wanneer toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 18 of 19 van deze verordening dient het bestuur te beslissen binnen de termijnen zoals vermeld in Afdeling 4.1.3 van de Awb. Deze bepaling geldt uitsluitend voor gevallen waarin het mogelijk is om een standpunt ten aanzien van het verzoek in te nemen zonder daarbij nader onderzoek te verrichten of de adviescommissie te raadplegen.

In artikel 4:15 Awb wordt de beslistermijn opgeschort gedurende de periode die een verzoeker wordt gelaten voor het alsnog verschaffen van de benodigde gegevens.

Artikel 4:14 Awb maakt het mogelijk de termijn met een redelijke termijn te verlengen indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven.

Artikel 24 - Voorschot

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid een voorschot te verstrekken. Een voorschotregeling is essentieel voor een adequate verordening nadeelcompensatie. Een voorschot kan onder meer strekken ter beperking van de schade.

Het uitgangspunt is dat schade pas wordt vergoed nadat de schade zich heeft voorgedaan. Er kunnen echter redenen zijn hierop een uitzondering te maken. De verzoeker, die naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding in geld als bedoeld in artikel 2 en wiens belang vordert dat aan hem een voorschot op deze vergoeding wordt toegekend, kan het algemeen bestuur verzoeken hem een voorschot te verlenen. Indien het verzoek wordt behandeld met voorafgaande advisering door de adviescommissie, maakt de mogelijkheid tot het verlenen van een voorschot onderdeel uit van het door de commissie uit te brengen advies.

Indien het algemeen bestuur beslist tot toekenning van een voorschot wordt daarmee geen aansprakelijkheid erkend. Het voorschot kan volgens deze verordening uitsluitend worden verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald. Het algemeen bestuur kan daarvoor zekerheidsstelling, bij voorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen. Daarbij moet betrokken worden de vraag naar het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling van het voorschot.

Het beoordelen of een bedrijf daadwerkelijk schade zal lijden en hoe hoog die schade zal zijn, kan voorafgaande aan het nemen van een besluit of de aanvang van de werkzaamheden lastig zijn. De duur van de werkzaamheden en financiële gevolgen daarvan voor het bedrijf kunnen worden betrokken in de vraag of een voorschot wordt verstrekt en hoe hoog dit moet zijn. Dijkversterkingswerkzaamheden duren bijvoorbeeld vaak meerdere jaren. Deze werkzaamheden kunnen voor een bedrijf zulke ingrijpende gevolgen hebben dat het bedrijf in de financiële problemen kan komen als de schade pas achteraf wordt vergoed. Het bedrijf dient dit wel aannemelijk te maken. De hoogte van een eventueel voorschot kan in dergelijke gevallen worden bepaald door de omzetdaling van het bedrijf na één jaar of één seizoen waarin de werkzaamheden een aanvang hebben genomen, te vergelijken met de omzetcijfers in de voorgaande jaren. Een deel van de op die manier bepaalde schade zou dan jaarlijks als voorschot kunnen worden verstrekt. Na afloop van de werkzaamheden wordt vervolgens de balans opgemaakt en beoordeeld of te veel of te weinig schadevergoeding is uitgekeerd.

Het algemeen bestuur kan een ten onrechte verleend voorschot wegens onverschuldigde betaling terugvorderen.

Artikel 25 - Uitbetaling toegekende schadevergoeding

Uit een oogpunt van rechtszekerheid is in deze bepaling vastgelegd binnen welke termijn na het nemen van de beslissing op het verzoek het waterschapsbestuur als regel zal overgaan tot uitbetaling van de toegekende schadevergoeding. Uiteraard dient op het uit te keren bedrag een eventueel in een eerder stadium verstrekt voorschot in mindering te worden gebracht.

Artikel 26 - Wijziging of intrekking van de beslissing

Op grond van deze bepaling heeft het waterschapsbestuur de mogelijkheid een reeds genomen beslissing, waarbij een zeker bedrag aan schadevergoeding aan de verzoeker is toegekend, naderhand in te trekken of te wijzigen, zulks op basis van de in het eerste lid aangeduide feiten en omstandigheden. Aangezien de beslissing tot intrekking of wijziging van een eerdere beslissing tot (volledige of gedeeltelijke) toekenning van schadevergoeding vanuit het gezichtspunt van de verzoeker kan worden opgevat als een voor hem nadelige, belastende beschikking, is in het tweede lid een voorafgaande hoorverplichting opgenomen. Krachtens het derde lid kan het algemeen bestuur de eventueel in eerste instantie teveel betaalde schadevergoeding wegens onverschuldigde betaling terugvorderen.

Artikel 27 - Beleid hoogheemraadschap

Vanzelfsprekend vormt het vigerend beleid van het hoogheemraadschap het uitgangspunt bij de beoordeling van verzoeken om toekenning van schadevergoeding ingevolge deze verordening.

De artikelen 28 en 29 spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.

(28) ABRS 29 september 1994 BR 1995, p. 517; ABRS 6 februari 1995, BR 1995, p. 864.

(29) ABRS 15 oktober 1998, JB 1998, 278.

(30) Bijvoorbeeld artikel 25 van de Monumentenwet 1988.

(31) Vz. ABRS 18 november 1997, AB 1998, 60.