Voorschriften voor het verbranden van snoeihout en rooihout, verbonden aan ontheffingen op grond van artikel 10.63 Wm en artikel 5:34 Apv

Geldend van 18-01-2006 t/m heden

Intitulé

Voorschriften voor het verbranden van snoeihout en rooihout, verbonden aan ontheffingen op grond van artikel 10.63 Wm en artikel 5:34 Apv

  • 1.

    Het te verbranden afval mag uitsluitend bestaan uit schoon snoeihout en rooihout, afkomstig van het eigen perceel. Het mee verbranden van andere afvalstoffen zoals palen of snoei- en rooihout van derden (niet de aanvrager) is verboden.

  • 2.

    Het te verbranden snoeihout en rooihout moet droog zijn. Het moet ten minste twee weken te drogen hebben gelegen. Als er nog bladeren aan het te verbranden hout zitten, dan moet het hout zolang gedroogd worden totdat de bladeren dor en bruin zijn. Dit voorschrift is niet van toepassing bij besmettelijke ziektes waarbij de Plantenziektenkundige Dienst een aanzegging heeft gedaan.

  • 3.

    Het vuur mag niet worden ontstoken met (vloei)stoffen (zoals aardolieproducten) die de bodem kunnen verontreinigen. Voor het aanmaken van het vuur mag gebruik gemaakt worden van stro, papier, karton, lucifers en/of een gasbrander.

  • 4.

    De stookplaats dient zodanig te worden gekozen dat de afstand van de rand van de stookplaats tot de volgende objecten ten minste bedraagt:

    • ·

      10 meter tot oppervlaktewater;

    • ·

      15 meter van beplantingen, als (knot)bomen, bosjes en houtsingels;

    • ·

      50 meter tot bebouwing, bos of openbare (spoor)weg;

    • ·

      200 meter tot een opslag van brandbare of gevaarlijke stoffen of een gebouw met een rieten kap.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in het vorige voorschrift mag het verbranden niet plaatsvinden indien de rook door de wind richting (snel)weg, spoor of vaarweg wordt gevoerd en daardoor gevaar of hinder oplevert voor het weg-, trein of vaarverkeer.

  • 6.

    Verbranden is niet toegestaan:

    • ·

      bij extreme droogte (op last van de brandweer);

    • ·

      bij mist of regen;

    • ·

      bij een windkracht groter dan vijf Beaufort.

  • 7.

    Het verbranden mag geen bodemverontreiniging tot gevolg hebben, u bent hiervoor zelf verantwoordelijk. Geadviseerd wordt om de asresten en verbrandingsresten af te voeren als gevaarlijk afval.

  • 8.

    De plaats waar gestookt wordt, moet een onbrandbare ondergrond hebben en ontdaan zijn van brandbare begroeiing over een afstand van 3 meter rond het vuur.

  • 9.

    Het vuur moet direct uitgemaakt kunnen worden. Hiervoor moet een blusmiddel bij de stookplaats aanwezig zijn.

  • 10.

    Ten minste 24 uur vóór met het stoken wordt begonnen, dient men dit te melden bij de afdeling Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving van de gemeente Houten, telefonisch bereikbaar onder nummers: 030 - 63 92 833 en 63 92 611. Faxen mag ook: 030 – 63 92 899. De melding mag ook per e-mail worden gedaan naar: omgevingsloket@houten.nl.

  • 11.

    Het stoken mag redelijkerwijs geen overlast, gevaar of schade opleveren voor de omgeving.

  • 12.

    Verbranden is alleen toegestaan op werkdagen van maandag t/m vrijdag tussen zonsopgang en zonsondergang. ’s Nachts moet het vuur gedoofd zijn.

  • 13.

    In het weekeinde evenals op feestdagen mag niet worden verbrand, behalve bij besmettelijke ziektes waarbij de Plantenziektenkundige Dienst een aanzegging heeft gedaan.

  • 14.

    Op het verbranden dient toezicht gehouden te worden door een persoon van 18 jaar of ouder, die een afschrift van de Wm-ontheffing en de voorschriften bij zich moet hebben. Deze persoon moet tijdens het aanleggen, stoken en branden van het vuur aanwezig zijn en zorgen voor een goed brandend vuur zodat zo min mogelijk vonken opstijgen en zo min mogelijk rookontwikkeling optreedt.

  • 15.

    Na afloop van de verbranding moeten de resten zorgvuldig worden gedoofd.

  • 16.

    Aanwijzingen van de brandweer, de politie en gemeentelijke toezichthouders moeten direct worden opgevolgd.