Verordening Wet inburgering gemeente Kaag en Braassem 2012

Geldend van 01-04-2012 t/m heden

Intitulé

Verordening Wet inburgering gemeente Kaag en Braassem 2012

De raad van de gemeente Kaag en Braassem;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 24 januari 2012;

overwegende dat de raad bij verordening regels dient te stellen over:- de informatieverstrekking aan inburgeringplichtigen; - het vaststellen van een inburgeringvoorziening; - taalkennisvoorziening ten behoeve van inburgeringplichtigen; - de rechten en plichten van de inburgeringplichtige;- voor wie een inburgeringvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld, dan wel het aanbod dat kan worden gedaan aan de vrijwillige inburgeraars, alsmede dat de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.

b e s l u i t:

 

vast te stellen de “Verordening Wet Inburgering gemeente Kaag en Braassem 2012”.

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder:a. Raad: de gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem;b. College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kaag en Braassem; c. Wet: de Wet inburgering (WI);d. Inburgeringplichtige: de rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling conform artikel 3 t/m 5 van de Wet Inburgering;e. Vrijwillige inburgeraar: de inburgeraar zoals vastgelegd in artikel 1 van de Regeling Vrijwillige Inburgering niet-G31 gemeenten;f. Taalkennisvoorziening: voorziening die is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;g. Persoonlijk inburgeringbudget: een budget dat door het college, in het kader van een te sluiten overeenkomst met een inburgeringbedrijf, ten behoeve van een inburgeraar ter beschikking wordt gesteld en met behulp waarvan de inburgeraar zijn inburgering op een individuele wijze vorm geeft.

  • 2 De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 Nadere regels

Het college kan ter uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen.

Artikel 3 Financieel kader

De wet wordt uitgevoerd binnen de financiële mogelijkheden die het Rijk voor uitvoering van de wet biedt. Dat betekent dat door de gemeente niet meer inburgeringtrajecten worden aangeboden dan de Rijksfinanciering toelaat.

Artikel 4 De informatieverstrekking aan inburgeringplichtigen

  • 1 Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringplichtigen en vrijwillige inburgeraars op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet of regeling en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringvoorzieningen.

  • 2 Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringplichtigen en vrijwillige inburgeraars in ieder geval gebruik van de volgende middelen: a. het vreemdelingenloket;b. de website van de gemeente Kaag en Braassem;c. gemeentelijke pagina in huis-aan-huisbladen;d. folders;e. voorlichtingsbijeenkomsten;f. de klantmanager.

Hoofdstuk 2 Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 5 Aanwijzen van de doelgroepen

Naast de verplichte doelgroepen (te weten: asielgerechtigden en geestelijk bedienaren, zoals bepaald in de wet, wijst het college in volgorde de volgende groepen inburgeringplichtigen en vrijwillige inburgeraars aan waarvoor hij bij voorrang een inburgeringvoorziening kan vaststellen op basis van de volgende criteria: a. uitkeringsgerechtigde inburgeringplichtigen;b. niet-uitkeringsgerechtigde inburgeringplichtigen;c. vrijwillige Inburgeraars.

Artikel 6 De samenstelling van de inburgeringvoorziening of taalkennisvoorziening

  • 1 Het college stemt, met uitzondering van de inburgeringvoorziening aan geestelijke bedienaren, de inburgeringvoorziening of de taalkennisvoorziening af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringplichtige of vrijwillige inburgeraar.

  • 2 Indien de inburgeringplichtige of de vrijwillige inburgeraar een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3 Een inburgeringvoorziening of een taalkennisvoorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:a. Inschakeling deelname maatschappelijke participatie;b. Inschakeling budgetondersteuning of schuldsanering;c. Inschakeling gezinsondersteuning;d. Inschakeling van overige flankerende hulpverlening.

  • 4 Een inburgeringvoorziening of taalkennisvoorziening kan in de vorm van een persoonlijk inburgeringbudget worden vastgesteld voor de inburgeringplichtigen, dan wel worden aangeboden aan de vrijwillige inburgeraar.

  • 5 Het college legt de voorwaarden voor een persoonlijk Inburgeringbudget vast in nadere regels.

  • 6 Indien de inburgeringplichtige of vrijwillige inburgeraar volgens het college een te grote afstand heeft tot de Nederlandse samenleving en/of arbeidsmarkt kan het college vooruitlopend op de inburgeringvoorziening of taalkennisvoorziening een instapvoorziening aanbieden.

Artikel 7 De eigen bijdrage en de inning van de eigen bijdrage

  • 1 De inburgeringplichtige en vrijwillige inburgeraar is in beginsel een eigen bijdrage verschuldigd, zoals bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet.

  • 2 Inburgeraars die slagen voor het centraal examen of door niet aan hen toe te rekenen omstandigheden niet deelnemen aan of niet slagen voor hun examen, maar zich wel aantoonbaar hebben ingezet, ontvangen van het college een bonus ter hoogte van de eigen bijdrage. Het college verrekent de bonus met de eigen bijdrage. De toewijzing van een beloning geschiedt door het college mede op basis van een schriftelijke beoordeling en advies van de onderwijsinstelling.

  • 3 Indien geen bonus zoals bedoeld in het vorige lid wordt toegekend, dan wordt de eigen bijdrage geïnd in ten hoogste 12 maandelijkse termijnen.

  • 4 Het college legt in voorkomend geval in de beschikking of overeenkomst tot vaststelling van de inburgeringvoorziening de wijze van betaling vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de uitkering in het kader van de Wet werk en bijstand, wordt dat in de beschikking of overeenkomst vastgelegd.

Artikel 8 Opleggen van verplichtingen aan inburgeringplichtigen

Het college kan een inburgeringplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen: a. het deelnemen aan een toets om te kunnen bepalen wat de inhoud van de voorziening moet zijn;b. het deelnemen aan de aangeboden inburgeringcursus;c. het deelnemen aan een medisch onderzoek;d. het deelnemen aan de aangeboden inburgeringvoorziening of taalkennisvoorziening;e. het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;f. het deelnemen aan voortgangsgesprekken;g. voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II binnen een termijn die door het college wordt bepaald;h. het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;i. het deelnemen aan andere activiteiten die noodzakelijk worden geacht om de (gecombineerde) inburgeringvoorziening succesvol te laten verlopen.

Artikel 9 Opleggen van verplichtingen aan vrijwillige inburgeraars

Het college kan enkele voorwaarden, in aanvulling op de in artikel 8 genoemde verplichtingen onder lid a, d, e, f, g, h, en i, stellen bij het aanbieden van een voorziening. a. De vrijwillige inburgeraar moet zich voor langere tijd in Nederland willen vestigen;b. De vrijwillige inburgeraar ondergaat bij twijfel over de noodzaak van een inburgeringvoorziening een onderwijskundig onderzoek. Als uit het onderwijskundig onderzoek blijkt dat taalbeheersing en kennis van de Nederlandse samenleving voldoende zijn, kan worden afgezien van een aanbod. De kosten voor het onderwijskundig onderzoek zijn voor rekening van de gemeente Kaag en Braassem;c. Vrijwillige inburgeraars die analfabeet zijn, kunnen geen aanspraak maken op een inburgeringvoorziening. Zij dienen eerst gealfabetiseerd te worden. Hiervoor dient een passende voorziening te worden geboden. Of de vrijwillige inburgeraar analfabeet is wordt eveneens gemeten in een onderwijskundig onderzoek;d. Vrijwillige inburgeraars die bezig zijn met een opleiding of diploma’s hebben, die binnen de wet tot vrijstelling van de inburgeringplicht leidt, kunnen geen aanspraak maken op een inburgeringvoorziening.

Artikel 10 Herexamen

Het college heeft de mogelijkheid om aan inburgeringplichtigen kosteloos een herexamen aan te bieden als zij na het volgen van een inburgeringprogramma niet zijn geslaagd voor (één of meer onderdelen van) het inburgeringexamen. Hiervoor gelden de volgende criteria:a. Er moet sprake zijn van een vastgesteld aanbod door de gemeente Kaag en Braassem;b. Er moet sprake zijn van aantoonbaar gemotiveerde deelname;c. Motivatie wordt beoordeeld door het college, mede op advies van de onderwijsinstelling; d. Herexamen wordt eenmaal per examenonderdeel aangeboden.

Hoofdstuk 3 Het vaststellen van een inburgeringvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 11 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van de inburgeringvoorziening of taalkennisvoorziening bevat in ieder geval: a. een beschrijving van de inburgeringvoorziening of taalkennisvoorziening;b. een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeraar;c. de datum waarop het inburgeringexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;d. regeling over de eigen bijdrage, zoals bedoeld in artikel 7 ene. ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt;f. het tijdstip waarop voor de eerste maal overeenkomstig de wet aan het inburgeringexamen moet zijn deelgenomen.

Hoofdstuk 4 Ontheffing en verlenging

Artikel 12 Ontheffing van de inburgeringplicht en verlenging van de inburgeringtermijn

  • 1 Het college kan aan een inburgeringplichtige ontheffing van de inburgeringplicht verlenen op basis van:a. een belemmering of verstandelijke handicap;b. onvoldoende leervermogen;c. evidente inburgering.

  • 2 Het college kan in bijzondere gevallen, in afwijking van de redenen genoemd in lid 1 van dit artikel, ambtshalve verlenging van de inburgeringtermijn verlenen.

  • 3 De voorwaarden om voor ontheffing van de inburgeringplicht of verlenging van de inburgeringtermijn in aanmerking te komen worden nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit Wet inburgering gemeente Kaag en Braassem.

Hoofdstuk 5 De bestuurlijke boete

Artikel 13 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1 De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,- indien de inburgeringplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringplichtig is, geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2 De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,- indien de inburgeringplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

  • 3 De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,- indien de inburgeringplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringexamen heeft behaald.

Artikel 14 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1 De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, bedraagt ten hoogste € 250,- indien de inburgeringplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2 De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 9, tweede lid, bedraagt ten hoogste € 500,- indien de inburgeringplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3 De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1000,- indien de inburgeringplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringexamen heeft behaald.

  • 4 De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1000,- indien de inburgeringplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringexamen heeft behaald.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op dezelfde datum als de datum van opheffing van de gemeenschappelijke regeling ISD de Rijnstreek.

Artikel 16 Het vaststellen van de identiteit van de verplichte en vrijwillige inburgeraar

Het college stelt de identiteit van de verplichte en vrijwillige inburgeraar vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 17 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, die de uitvoering van deze verordening betreffen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 18 Evaluatie en rapportage

Het college beoordeelt eens per jaar de uitvoering van de wet en rapporteert daarover aan de raad. De rapportage vindt jaarlijks plaats.

Artikel 19 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet inburgering gemeente Kaag en Braassem 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Kaag en Braassem gehouden op 12 maart 2012.de griffier,                                      de voorzitter,drs. B.S.M. Sepers                      mr. K.M. van der Velde-Menting

Toelichting 1 Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 BegripsomschrijvingenGebruikte begrippen waarvan de betekenis niet zondermeer duidelijk is, worden hier omschreven.

Onder b - maatschappelijke participatieHet begrip ‘maatschappelijke participatie’ is hier omschreven, ter uitvoering van de opdracht van de wetgever, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB. Er is gekozen voor een ruime betekenis. Maatschappelijke participatie kan op vele wijzen plaatsvinden en niet ieder kind is hetzelfde. Om die reden wordt het begrip op deze plaats in zo algemeen mogelijke bewoordingen gedefinieerd en wordt het toegespitst op ouders van schoolgaande kinderen met een laag inkomen. Een dergelijke begripsomschrijving heeft als voordeel dat op andere plaatsen in de verordening volstaan kan worden met het begrip ‘maatschappelijke participatie’, waarmee dan gedoeld wordt op de participatie van de hier beschreven doelgroep. In artikel 4 wordt verduidelijkt op welke wijze de raad en het college invulling geven aan de ondersteuning van maatschappelijke participatie.

onder c - voorziening Het begrip ‘voorziening’ is in de verordening gebruikt en heeft een ruime betekenis gekregen. In wezen wordt met iedere vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning in natura door het college die specifiek is bestemd voor de maatschappelijke participatie van kinderen, uitvoering gegeven aan de wens van de wetgever als verwoord in de Memorie van Toelichting op artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB.

Onder d – schoolgaand kind‘Schoolgaand kind’ is gedefinieerd. Schoolgaande kinderen staan centraal in het beleid m.b.t. maatschappelijke participatie. Dit begrip wordt ook genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, WWB, maar niet nader omschreven. Onder schoolgaande kinderen wordt in dit verband verstaan, niet alleen kinderen die feitelijk schoolgaand zijn, maar ook zij die de verplichting hebben omdat ze onder de leerplicht of kwalificatieplicht vallen.

Onder e – laag inkomenHet begrip ‘laag inkomen’ is omschreven, omdat daarmee in deze verordening de doelgroep van het gemeentelijk armoedebeleid wordt aangeduid.

Artikel 2 Toepassingsbereik In artikel 2 is verduidelijkt wat de raad, gegeven bovengenoemde motie ‘Blanksma-Spekman’ als zijn taak aanmerkt. Die taak is enerzijds gelegen in het in algemene zin vergroten van de maatschappelijke participatie van de doelgroep (kwalitatief) en anderzijds het terugdringen van het aantal kinderen dat onvoldoende participeert (kwantitatief). In het tweede lid is aangegeven wat gegeven die taken, het doel is van deze verordening. Dat is het stellen van regels voor het bestuursorgaan dat belast is met uitvoering van deze verordening, het college. Die regels zijn in het vervolg van de verordening te vinden en betreffen bijv. de opdracht aan het college om samenwerking met andere instellingen te zoeken en te bevorderen dat die instellingen diensten aanbieden die de participatie bevorderen (zie artikel 3). Het is vervolgens aan het college om die regels tot uitvoering te brengen. Dat kan middels beleidsplannen, -regels of andere instrumenten, zoals samenwerkingsovereenkomsten. Voor een zuivere plaatsbepaling is tevens de wettelijke opdracht herhaald om invulling te geven aan het begrip ‘maatschappelijke participatie’. Daaraan is uitvoering gegeven in het eerste lid, onderdeel b van deze verordening.

Artikel 3 Verantwoordelijkheid college Met betrekking tot het beleid, gericht op maatschappelijke kinderparticipatie, krijgt het college in dit artikel nog enkele opdrachten. Allereerst is in lid 1 bepaald dat het college zich inzet voor dienstverlening door derden aan kinderen die bijdraagt aan maatschappelijke participatie. Maatschappelijke participatie is niet een exclusieve taak van de overheid. Ook allerlei maatschappelijke instellingen dragen daaraan bij. Het college krijgt de opdracht om te zoeken naar wegen om de dienstverlening van dergelijke instellingen te ondersteunen zodat de participatie wordt bevorderd. In het tweede lid is vastgelegd dat het college de opdracht krijgt om zelfstandig vormen van ondersteuning te creëren die de participatie ondersteunen. Zoals ook uit artikel 5 volgt, bepaalt het college de vorm, tenzij de vorm in deze verordening is bepaald. Het derde lid bepaalt dat voorzieningen met het karakter van categoriale bijstand, onder de beperking van de inkomensgrens van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm vallen. Het vierde lid geeft uitdrukking aan de idee dat samenwerking gewenst c.q. noodzakelijk is in het bevorderen van maatschappelijke participatie. Armoedebestrijding is niet alleen iets van gemeenten, maatschappelijke instellingen spelen hier ook een belangrijke rol bij.

Artikel 4 Beleid en voorzieningen Bij de keuze voor een materiële invulling van de verordeningplicht past een bepaling waarin aangegeven wordt welk beleid er wordt gevoerd door de raad c.q. aan welk beleid het college uitvoering moet geven. Dit beleid wordt hier in hoofdlijnen aangeduid. Daarbij wordt aangegeven waarop het beleid is gericht, voor wie het is bestemd, welke voorzieningen er worden verstrekt, in welke vorm en ter hoogte van welk bedrag.

Artikel 5 Vorm van een voorziening Het college kiest de vorm van een voorziening, tenzij daarover reeds iets is bepaald in deze verordening of de raad langs andere wegen daarover een ander standpunt inneemt. Uitgangspunt is de meest doeltreffende vorm, uiteraard voor zover dat financieel- en uitvoeringstechnisch realiseerbaar is.

Artikel 6 InwerkingtredingDe datum van inwerkingtreding is 1 april 2012 of op een latere datum wanneer de opheffing van de gemeenschappelijke regeling ISD de Rijnstreek plaats heeft. Hoewel in artikel 78v WWB is opgenomen dat de verordeningplicht geen structureel karakter heeft, is geen concrete datum genoemd waarop die plicht komt te vervallen. Om die reden is er geen horizonbepaling opgenomen in de verordening.