Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Koggenland

Geldend van 01-01-2013 t/m heden

Intitulé

Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Koggenland

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Koggenland

  • b.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • c.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • d.

    algemene bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 5, sub b van de wet;

  • e.

    bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 5, sub d van de wet;

  • f.

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, sub c van de wet;

  • g.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • h.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • i.

    De IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

j . Uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

  • k.

    Uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;

  • I.

    maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, lid 2 van de wet; van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

Artikel 2 Algemene bepalingen

  • 1. Het college legt een maatregel op als een belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan, dan wel de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW/IOAZ, en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen - met uitzondering van de inlichtingenplicht o.g.v. artikel 17 eerste lid van de wet, artikel 13 eerste lid IOAW/IOAZ en artikel 30c tweede en •AX KKoog genland derde lid Wet Suwi - , dan wel de verplichtingen die in de beschikking tot toekenning, wijziging of voortzetting van de bijstand zijn opgenomen niet, of onvoldoende nakomt en wanneer een belanghebbende zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 3. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm, c.q. de uitkeringsnorm.

  • 4. In het besluit tot opleggen van een maatregel wordt in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand of de uitkeringsnorm wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

  • 5. Een maatregel die voor een periode van langer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt telkens tegen het einde van een tijdvak van drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd, heroverwogen.

Artikel 3 Samenloop

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, worden de bij die gedragingen behorende percentages waarmee de bijstand of de uitkeringsnorm wordt verlaagd, bij elkaar opgeteld.

Artikel 4 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van ten uitvoerlegging van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van ten uitvoerlegging van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 5 Waarschuwing

Bij een eerste maatregelwaardige gedraging kan het college besluiten een waarschuwing te geven. Deze waarschuwing telt mee bij de vaststelling van recidive.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd per toekenningsdatum van de bijstand of uitkering of met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt.

  • 2. Indien de maatregel niet kan worden opgelegd omdat de bijstand of uitkering is beëindigd, dan wordt de maatregel alsnog gerealiseerd door middel van herziening van de eerder verstrekte bijstand.

  • 3. De herziening kan niet worden toegepast over een ander tijdvak dan waarop de verwijtbare gedraging betrekking heeft.

Artikel 7 Categorie-indeling van gedragingen

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    • b.

      het indienen van een aanvraag voor algemene bijstand gedurende de termijn, genoemd in artikel 41, vierde lid, van de wet.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • c.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • d.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • e.

      het niet of onvoldoende nakomen van de aan belanghebbende opgelegde verplichtingen zoals bedoeld in hoofdstuk 6, paragraaf 3 van de wet;

    • f.

      het langer dan de toegestane vakantieduur in het buitenland verblijven, waardoor arbeidskansen zijn gemist.

    • g.

      het in onvoldoende mate voldoen aan de verplichting om zich tijdens de zoekperiode voorafgaand aan een aanvraag om bijstand aantoonbaar in te spannen om werk te vinden of scholingsmogelijkheden te onderzoeken;

  • 3.

    Derde categorie:

    • h.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • i.

      het niet dan wel onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet;

j . het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, alsmede artikel 37 eerste lid onderdeel c van de IOAW/IOAZ, waaronder begrepen sociale activering en het tijdig verschijnen op een aangegeven plaats en tijd.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • k.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • I.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid dan wel een andere vorm van inkomen.

Artikel 8 Hoogte van de maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      vijf procent van betreffende bijstandsnorm en/of grondslag gedurende een maand bij een gedraging uit de eerste categorie;

    • b.

      tien procent van betreffende bijstandsnorm en/of grondslag gedurende een maand bij een gedraging uit de tweede categorie;

    • c.

      twintig procent van betreffende bijstandsnorm en/of grondslag gedurende een maand bij een gedraging uit de derde categorie;

    • d.

      honderd procent van betreffende bijstandsnorm en/of grondslag gedurende een maand bij een gedraging uit de vierde categorie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onder c, legt het college, indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de IOAW en de belemmerende gedragingen, bedoeld in artikel 7 vierde lid, onder k, dusdanige vormen aannemen dat gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede van het weigeren van hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, voor onbepaalde duur een maatregel op ter hoogte van het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

  • 3. Het college legt indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de IOAW/IOAZ, met inachtneming van artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ, voor onbepaalde duur een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

    • c.

      De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto inkomen.

  • 4. Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het tweede lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Artikel 9 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien naar de mening van het college sprake is van het zich zeer ernstig misdragen naar medewerkers door een belanghebbende die bijstand ontvangt of daartoe een aanvraag indient, wordt de bijstand verlaagd met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. De maatregel wordt vastgesteld op:

    • a.

      een verlaging van 10007o van de bijstand of de uitkering gedurende 1 maand bij zaakgericht of mensgericht fysiek geweld;

    • b.

      een verlaging van KW/o van de bijstand gedurende 1 maand bij een combinatie van agressievormen.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan door of namens het college aangifte worden gedaan bij de politie dan wel de toegang tot het gemeentehuis worden ontzegd op grond van het agressieprotocol Koggenland.

Artikel 10 Recidive

1.De hoogte van de maatregelen als bedoeld in artikel 8 lid 1 onder a, b en c en artikel 9 lid

2 wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na het besluit tot het opleggen van een maatregel in verband met een verwijtbare gedraging, opnieuw schuldig maakt aan een gedraging waaraan een vergelijkbare of zwaardere maatregel is verbonden.

  • 2.

    Met een besluit waarmee een maatregel wordt opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van ten uitvoerlegging op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 4 lid 2.

  • 3.

    Met het besluit waarmee een maatregel wordt opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om een waarschuwing te geven, zoals bedoeld in artikel 5.

HOOFDSTUK II A TEKORTSCHIETEND BESEF VAN VERANTWOORDELIJKHEID

Artikel 11 Onverantwoorde besteding van vermogen

Indien betrokkene bijstandsbehoeftig is geworden omdat hij op onverantwoorde wijze zijn vermogen heeft besteed wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, de maatregel vastgesteld op 2507o van de toepasselijke bijstandsnorm voor de duur dat betrokkene bij een verantwoorde besteding van het vermogen in zijn onderhoud had kunnen voorzien. Onder verantwoorde besteding van het vermogen wordt verstaan 1,5 keer de toepasselijke bijstandsnorm per maand.

Artikel 12 Bijstand niet gebruikt voor het doel waarvoor het verstrekt is

Onverminderd artikel 2, tweede lid wordt, wanneer bijzondere bijstand is verstrekt voor specifieke bijzondere noodzakelijke kosten en de verstrekte bijstand niet is gebruikt voor het doel waarvoor het is toegekend, een maatregel opgelegd ter hoogte van de aangevraagde en verstrekte bijzondere bijstand.

Artikel 13 Door eigen toedoen geen gebruik kunnen maken van een voorliggende voorziening

Als door eigen toedoen geen gebruik wordt of kan worden gemaakt van een voorliggende voorziening wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd:

  • a.

    ter hoogte van het bedrag van de voorliggende voorziening waarop belanghebbende recht zou hebben gehad indien hij daar een beroep op had gedaan en waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd en toegekend.

  • b.

    ter hoogte van de in artikel 8 lid 1 onder d genoemde maatregel, indien ten gevolge van de onderhavige gedraging algemene bijstand wordt aangevraagd en toegekend. Deze maatregel wordt ook opgelegd in het geval dat belanghebbende(n) geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht

HOOFDSTUK II SLOTBEPALINGEN

Artikel 14 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen van de bepalingen in deze verordening afwijken, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Koggenland.