Regeling vervallen per 15-04-2022

Damoclesbeleid gemeente Landsmeer 2018

Geldend van 03-11-2018 t/m 14-04-2022

Intitulé

Damoclesbeleid gemeente Landsmeer 2018

Artikel 1. Inleiding

Evenals andere Nederlandse gemeenten ziet de gemeente Landsmeer zich geconfronteerd met drugscriminaliteit die (mede) plaatsvindt in of wordt georganiseerd vanuit woningen of (niet-) openbare gelegenheden. Nog afgezien van de strafbaarheid ervan betekent drugshandel een aantasting van het woon- en leefklimaat en de sociale en/of fysieke veiligheid van burgers, met name burgers die in de nabije omgeving van de handel wonen. Drugscriminaliteit brengt vaak overlast en gevaren voor de omgeving met zich mee. Met name als het gaat om hennepkwekerijen in woningen is al snel sprake van een aanzienlijk verhoogd brandgevaar met alle risico`s van dien voor de omgeving.

Gelet op het voorgaande wordt er vanuit de landelijke overheid op aangedrongen drugscriminaliteit in/vanuit woningen of (niet-) openbare gelegenheden, naast strafrechtelijke middelen, ook met bestuursrechtelijke middelen te bestrijden. De burgemeester heeft op basis van artikel 13B Opiumwet, ook wel “Wet Damocles” genoemd, de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang als in woningen of lokalen en daarbij behorende erven soft- en/of harddrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn.

In deze beleidsnota wordt ingegaan op de toepassing van artikel 13B Opiumwet.

Bij toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 13B Opiumwet moet vooral gedacht worden aan het sluiten van een pand wegens geconstateerde drugshandel (zie hierna in paragraaf 3.2). De toepassing van bestuursdwang kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de betrokkenen, vooral als het betreffende pand bewoond wordt. Om die reden is voor toepassing van bestuursdwang vereist dat het belang van daadwerkelijk optreden zorgvuldig wordt gemotiveerd, dat de op te leggen maatregel in redelijke verhouding staat tot de overtreding en dat een lichtere maatregel geen uitkomst biedt. Gelet hierop is het gewenst om de aanpak van illegale verkooppunten van drugs in beleid vast te leggen. Zonder vastgesteld beleid is handhaven weliswaar mogelijk, maar worden (veel) hogere eisen gesteld aan de motivering van het besluit. Daarnaast weten bewoners en ondernemers door publicatie van het beleid, welke uitgangspunten gelden voor het opleggen van bestuursrechtelijke sancties als drugshandel in of vanuit een pand wordt geconstateerd.

Met het vaststellen van het Damoclesbeleid (Opiumwet artikel 13B) worden, behoudens de hierna te noemen uitzonderingen, handhavingsstappen vastgelegd voor het sluiten van lokalen en woningen waar soft- en/of harddrugs worden/zijn verhandeld. Tevens wordt een uitgebreide motivering voor deze stappen gegeven.

1.1 Afbakening toepasselijkheid beleidsregels

Deze beleidsregels zijn van toepassing op de uitoefening, door de burgemeester, van de in artikel 13B Opiumwet neergelegde bevoegdheid ten aanzien van:

  • -

    voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven;

  • -

    niet voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven;

  • -

    woningen en bijbehorende erven.

1.2 Definities en begripsbepalingen

In deze beleidsnota wordt verstaan onder:

Harddrugs: alle middelen die vermeld worden op lijst I bij de Opiumwet;

Softdrugs: alle middelen die vermeld worden op lijst II bij de Opiumwet;

Handel in drugs: het verkopen, afleveren of verstrekken van harddrugs of softdrugs, dan wel het daartoe aanwezig zijn daarvan;

Lokaal: openbare gelegenheid of een niet-openbare gelegenheid en het bijbehorende erf;

Woning: een gebouw/deel van een gebouw dat bestemd is tot bewoning als bedoeld in artikel 13B Opiumwet;

Gebruik als woning: bewoning als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM);

Pand: een woning of een lokaal;

Kleine handelshoeveelheid: in het kader van deze beleidsregels is sprake van een handelshoeveelheid als aangetoond/aannemelijk is dat:

  • -

    meer dan 0,5 gram harddrugs in het gebouw aanwezig is (geweest) en minder dan 30 gram softdrugs en minder dan 20 planten (handelshoeveelheid) in het lokaal en bijbehorende erven, horecabedrijf, pand en/of woning aanwezig is (geweest).

  • -

    meer dan 5 gram en minder dan 30 gram softdrugs in het gebouw aanwezig is (geweest) en minder dan 20 planten (handelshoeveelheid) in het lokaal en bijbehorende erven, horecabedrijf, pand en/of woning aanwezig is (geweest).

Grote handelshoeveelheid: in het kader van deze beleidsregels is sprake van een grote handelshoeveelheid als aangetoond/aannemelijk is dat:

  • -

    5 gram of meer harddrugs in het lokaal, horecabedrijf, pand en/of woning aanwezig is (geweest).

  • -

    meer dan 30 gram softdrugs en meer dan 20 planten in het lokaal, horecabedrijf, pand en/of woning aanwezig is (geweest)

  • -

    in het gebouw sprake is (geweest) van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, als bedoeld in de meest recente Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie.

Artikel 2. Beleidsuitgangspunten

2.1 Algemeen

Uit vaste jurisprudentie blijkt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs de bevoegdheid geeft tot toepassing van artikel 13B Opiumwet. Voor toepassing van dit artikel hoeft dus geen bewijs voorhanden te zijn dat daadwerkelijk drugs zijn verkocht, afgeleverd of verstrekt in of vanuit het betreffende pand.

Toepassing van artikel 13B Opiumwet is een vorm van bestuursrechtelijk optreden. In beginsel is het voor het bestuursrechtelijk optreden niet van belang of de eigenaar, exploitant/huurder, gebruiker of een derde de overtreding heeft begaan. De feitelijke constatering van overtreding van de Opiumwet is voldoende om over te gaan tot handhavend optreden. Daarnaast speelt de persoonlijke verwijtbaarheid van de betrokken eigenaar/exploitant van het pand waarin handel wordt geconstateerd geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van het pand noopt.

Voor de toepassing van de in deze beleidsregels opgenomen handhavingsstappen (paragraaf 4) is ook niet vereist dat een overtreding volgend op een eerdere overtreding door dezelfde persoon wordt begaan. Uitgangspunt is dat het bestuursrechtelijk optreden niet persoonsgebonden, maar pandgebonden is. Een uitzondering hierop vormt de situatie dat een persoon, na een eerdere constatering van drugshandel door deze persoon in een bepaald pand, zich opnieuw schuldig maakt aan drugshandel in een ander pand. In een dergelijk geval wordt bij de op te leggen sanctie de eerste constatering van drugshandel meegewogen als een constatering van drugshandel ten aanzien van het zelfde pand.

2.2 Integrale aanpak, tweesporenbeleid

Deze aanpak is er op gericht om met zowel strafrechtelijke als bestuursrechtelijke middelen de verkoop en aflevering van drugs tegen te gaan. Strafrechtelijke sancties richten zich primair op de bij de handel betrokken personen. Het bestuursrecht, in het bijzonder artikel 13B Opiumwet, biedt mogelijkheden om beëindiging van de illegale verkooppunten te bewerkstelligen. Uitgangspunt van het beleid is om, in samenwerking met het Openbaar Ministerie (OM) en de politie, naast strafrechtelijke vervolging tevens over te gaan tot bestuursrechtelijke handhaving.

2.3 Bestuursrechtelijke handhaving

Artikel 13B Opiumwet geeft de burgemeester de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen. Een last onder bestuursdwang houdt in de last tot het herstellen in de normale toestand door het ongedaan maken, beëindigen of voorkomen van de overtreding. Bij de toepassing van artikel 13B Opiumwet houdt het opleggen van een last onder bestuursdwang in dat het pand feitelijk gesloten wordt.

In plaats van een last onder bestuursdwang kan ook een last onder dwangsom worden opgelegd aan betrokkene(n). De last onder dwangsom dient als een stok achter de deur. Bij toepassing van artikel 13B Opiumwet houdt het opleggen van een last onder dwangsom in, dat bij een volgende overtreding een dwangsom wordt verbeurd, wat feitelijk betekent dat betrokkene een boete moet betalen.

Gezien de effecten die de handel in drugs vanuit een woning of lokaal heeft op het openbare leven, geniet feitelijk handelen de voorkeur boven het opleggen van een last onder dwangsom. Het opleggen van een last onder bestuursdwang in de vorm van sluiting van een pand wordt daarom als de meest effectieve maatregel beschouwd om de met de Opiumwet strijdige situatie te doen beëindigen en herhaling ervan te voorkomen. Om die reden wordt voor de toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 13B Opiumwet in principe gekozen voor directe sluiting van het betreffende pand. Gelet op de aantasting van het woonrecht is ten aanzien van bewoonde panden de marge ingebouwd om eerst te volstaan met een waarschuwing.

2.4 Begunstigingstermijn

Bij het opleggen van een last onder bestuursdwang wordt steeds aan betrokkenen(n) een begunstigingstermijn geboden. Dit houdt in dat aan betrokkene(n) de mogelijkheid wordt geboden om binnen de bepaalde termijn vrijwillig het pand te ontruimen en af te sluiten. Doet betrokkene(n) dat niet binnen de gestelde termijn, dan gaat de burgemeester over tot ontruiming en sluiting van het pand. De sluiting is feitelijk van aard, en brengt met zich mee dat de woning of het lokaal door niemand mag worden betreden gedurende de sluitingstermijn.

Als begunstigingstermijn wordt een periode variërend van 48 uur tot 7 dagen aangehouden waarbinnen betrokkene(n) zelf in de gelegenheid is/zijn om gehoor te geven aan de opgelegde last. Van deze termijn kan worden afgeweken als er uit oogpunt van openbare orde en veiligheid sprake is van een spoedeisende situatie.

Artikel 5:31 Algemene wet bestuursrecht, vanaf nu Awb genoemd, lid 1 geeft de mogelijkheid om in een spoedeisend geval af te zien van het opleggen van een last, waardoor ook geen termijn hoeft te worden gegund. Met andere woorden: in zo’n geval wordt wel een besluit genomen, op schrift gesteld en bekend gemaakt, maar wordt het besluit onmiddellijk door het bestuursorgaan uitgevoerd, zonder begunstigingstermijn.

Artikel 5:31 lid 2 gaat nog verder: Als er uit oogpunt van openbare orde en veiligheid de tijd ontbreekt om een besluit op schrift te stellen en bekend te maken kan het besluit onmiddellijk worden uitgevoerd nog voordat deze op schrift is gesteld. Het besluit wordt dan achteraf zo spoedig mogelijk op schrift gesteld en bekend gemaakt.

2.5 Zorg & veiligheid

Wanneer een pand, vanwege de constatering van harddrugs of meer dan een handelshoeveelheid softdrugs in aanmerking komt voor sluiting wordt het Sociaal Domein direct betrokken.

In de periode tussen de aankondiging van de sluiting en de daadwerkelijke sluiting kan de medewerker van het sociaal domein (algemeen maatschappelijk werk) samen met de wijkagent op huisbezoek gaan. Tijdens dit huisbezoek wordt beoogd met de bewoners van het te sluiten pand mogelijke problematiek te bespreken. Tijdens dit gesprek kan de medewerker van het sociaal domein achterhalen welke hulp geboden kan worden ter voorkoming van herhaling van de overtreding en constateren of andere problemen ( schulden, psychische aandoeningen of vergelijkbare problematiek, opgelost kunnen worden.

Ondermijnende signalen worden door de politie en het Openbaar Ministerie strafrechtelijke afgehandeld.

2.6 Subsidiariteit en proportionaliteit

Bij toepassing van de bevoegdheid op grond van artikel 13B Opiumwet dient te worden voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. In geval van gebruik van de bevoegdheid dient hiermee rekening te worden gehouden.

2.7 Onderscheid bewoonde en niet-bewoonde panden

Bij het sluiten van een bewoonde woning/bewoond lokaal kunnen de grondrechten (het woonrecht en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer) in het geding komen. In deze beleidsregels is bij het bepalen van de uitgangspunten de eventuele aantasting van het woonrecht meegewogen. Er wordt, gelet op de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, in deze beleidsregels onderscheid gemaakt tussen bewoonde en niet-bewoonde woningen/lokalen.

Woningen en lokalen worden hierna tevens aangeduid als “pand”. Bepalend voor het genoemde onderscheid is of een pand al of niet wordt gebruikt als woning. De reden hiervan is dat regelmatig drugshandel in/vanuit woningen wordt geconstateerd, die niet gebruikt worden als woning. Daarnaast komt het voor dat niet voor bewoning bestemde panden worden gebruikt als woning.

2.8 Eigenaar, huurder en overtreder worden aangesproken; kostenverhaal

Uitgangspunt is dat de last wordt bekendgemaakt aan de overtreder en aan de rechthebbenden op het gebruik van het pand. Dit betekent dat de last onder bestuursdwang wordt opgelegd aan de eigenaar en de eventuele huurder(s) van het betreffende pand. Als een ander dan de eigenaar/huurder(s) als overtreder moet worden aangemerkt, wordt de last ook aan deze overtreder opgelegd. Wie als overtreder(s) dient/dienen te worden aangemerkt, dient per geval te worden beoordeeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie o.m. ABRS d.d. 30-05-2012; LJN: BW6936, kan de eigenaar van een pand als overtreder worden aangemerkt als hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat zijn pand werd gebruikt voor drugshandel.

In beginsel is het voor het bestuursrechtelijk optreden niet van belang of de eigenaar, huurder, bewoner of een derde de overtreding heeft begaan. De feitelijke constatering van overtreding van de Opiumwet is voldoende om over te gaan tot handhavend optreden.

Op grond van artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van een last onder bestuursdwang op kosten van de overtreder. In de last onder bestuursdwang wordt dit aan de overtreder meegedeeld. De kosten van voorbereiding van de last onder bestuursdwang zijn ook verschuldigd, voor zover als gevolg van het alsnog uitvoeren van de last geen bestuursdwang is toegepast. Het is mogelijk dat zaken worden meegevoerd en opgeslagen om aan de last te kunnen voldoen, als bedoeld in artikel 5:29 van de Awb. Zolang de verschuldigde kosten niet zijn voldaan, kan de teruggave van zaken worden opgeschort.

2.9 Overige bewoners

Als sprake is van een pand waarin kamerverhuur plaatsvindt en de handel in drugs in één van de verhuurde kamers is geconstateerd, kan een gedeeltelijke sluiting van het pand worden overwogen. Hetzelfde geldt voor panden die door meerdere bewoners worden bewoond en waarbij sprake is van afzonderlijk af te scheiden en afzonderlijk toegankelijke ruimtes.

2.10 Betreden gesloten verklaard pand

Het is op grond van artikel 2:30a, vijfde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Landsmeer 2017 (APV) een ieder verboden om een krachtens artikel 13B van de Opiumwet gesloten gebouw te betreden. Het gebouw mag alleen worden betreden als de burgemeester daartoe toestemming heeft gegeven aan de rechthebbende, als bedoeld in artikel 2:30a, zesde lid, van de APV. In de regel wordt slechts toestemming gegeven in geval van een dringende en/of zwaarwichtige reden. Om voor een toestemming in aanmerking te komen zal een schriftelijk en gedetailleerd verzoek om ontheffing moeten worden ingediend, waaruit in ieder geval duidelijk moet blijken voor wie de toestemming moet gelden en voor welk doel en welke periode.

Als feitelijk tot sluiting wordt overgegaan zal het pand voor een ieder ontoegankelijk worden gemaakt door het pand te verzegelen en evt. dicht te timmeren.

2.11 Wijziging huursituatie of eigendomsoverdracht

Het onderbrengen van (een) andere huurder(s) in een pand of de eigendomsoverdracht van een pand nadat bestuursdwang is toegepast betekent niet dat de last wordt verwijderd. Bij een wisseling van huurder(s)/verandering van eigenaar wordt, vanwege de bekendheid van het betreffende pand als drugspand, de last onverminderd noodzakelijk geacht, behalve als de omstandigheden van het geval tot een andere conclusie moeten leiden.

Artikel 3. Handhaving

3.1 Aanpak illegale verkoop vanuit bewoonde en niet-bewoonde panden

Woningen en lokalen komen steeds vaker in beeld als verkooplocaties van drugs. Daarnaast worden veelvuldig hennepkwekerijen in woningen en lokalen aangetroffen. Om de handel in drugs in of vanuit woningen en lokalen tegen te gaan is daarom strikte handhaving gewenst en noodzakelijk. Deze handel vormt immers een ernstige aantasting van de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid. Het woon- en leefklimaat en de sociale en/of fysieke veiligheid van burgers worden er door aangetast. De volksgezondheid is in het geding omdat sprake is van ongecontroleerde verkoop van drugs. Daarnaast kan worden gewezen op nadelige economische gevolgen, zoals het dalen van de verkoop- en verhuurwaarde van omliggende panden. In het algemeen belang wordt daarom met de uitvoering van het sluitingsbeleid beoogd om de handel in drugs in of vanuit woningen en lokalen te beëindigen en hierdoor tevens de veroorzaakte negatieve effecten terug te dringen. Erkend wordt dat het sluiten van een woning/lokaal ingrijpende (financiële) gevolgen heeft of kan hebben voor zowel de gebruikers als de eigenaren van het pand. Er is echter door de gebruikers en mogelijk tevens door de eigenaren van de panden ook financieel voordeel behaald uit de illegale verkoop van drugs. Sluiting van panden voor een bepaalde structurele periode is noodzakelijk om te bewerkstelligen dat de illegale drugshandel vanuit deze panden daadwerkelijk en structureel eindigt. De bekendheid van de locatie als verkooppunt van drugs blijft immers enige tijd bestaan. Ook strekt de sluiting ertoe anderen er van af te houden over te gaan tot vestiging van een illegaal verkooppunt in een pand.

3.2 Rechtvaardiging van de inbreuk op het woonrecht

Toepassing van artikel 13B Opiumwet tast het recht op ongestoord genot van een bewoond pand aan, zoals dat is neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, vanaf nu EVRM genoemd. Artikel 13B Opiumwet voorziet echter in een wettelijke grondslag in het nationale recht voor een beperking van de persoonlijke levenssfeer. Het doel dat wordt gediend met artikel 13B Opiumwet sluit aan bij het doelcriterium “voorkoming van strafbare feiten” zoals opgesomd in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Daarnaast worden ook rechten van anderen, in dit geval omwonenden, beschermd: overlast en/of gevaar wordt weggenomen en aan eventuele intimidatiepraktijken wordt een einde gemaakt. Artikel 13B Opiumwet dient dus de door het EVRM genoemde, gerechtvaardigde belangen.

3.3 Uitgangspunten voor sancties

  • 1.

    Aanvragen om een exploitatievergunning (art. 2.28 APV) voor een coffeeshop worden geweigerd (nulbeleid).

  • 2.

    Bij de aanwezigheid van drugs en/of handel in of vanuit (voor het publiek toegankelijke) lokalen en bijbehorende erven, zoals bijvoorbeeld horecabedrijven of winkels, worden bestuursrechtelijke maatregelen getroffen op basis van artikel 13B van de Opiumwet gericht op het sluiten van het betreffende lokaal.

  • 3.

    Bij de aanwezigheid van drugs en/of handel in of vanuit horecagelegenheden worden bestuursrechtelijke maatregelen getroffen op basis van artikel 31, eerste lid, onder c, van de Drank- en Horecawet, gericht op het intrekken van de Drank- en Horecavergunning.

  • 4.

    Bij de aanwezigheid van drugs en/of handel in of vanuit horecagelegenheden worden bestuursrechtelijke maatregelen getroffen op basis van artikel 1:6 van de APV, gericht op het intrekken van de exploitatievergunning.

3.4 Zwaarte sanctie/termijn sluiting

Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 13B Opiumwet, Kamerstukken II 1996/97, 25324 nr.3, blz.5, heeft dit artikel tot doel:

  • -

    de preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico`s voor de volksgezondheid;

  • -

    het voorkomen van nadelige effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden.

De op te leggen maatregel is bedoeld als herstelsanctie. Sluiting is gericht op het herstel van de gewenste situatie en het weren en terugdringen van drugshandel in georganiseerd verband (en de effecten daarvan) vanuit panden. Doel van de sluiting en de daaraan gekoppelde termijn zijn hiermee in overeenstemming met het hiervoor genoemde doel van artikel 13B Opiumwet. De zwaarte van de op te leggen sanctie is afhankelijk van verschillende factoren. In paragraaf 3.4 zijn indicatoren opgesomd die relevant kunnen zijn voor het bepalen van de zwaarte van de op te leggen sanctie. Deze indicatoren zijn in de beleidsafwegingen betrokken en hebben geleid tot de sancties die in deze beleidsregels als uitgangspunt zijn vastgelegd.

3.4.1 Indicatoren voor zwaardere sanctie

De navolgende (niet-limitatieve) indicatoren zijn betrokken bij het bepalen van de zwaarte voor de op te leggen sancties:

  • 1.

    de hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet (dit zal in ieder geval een als handelshoeveelheid aan te merken hoeveelheid moeten zijn);

  • 2.

    (andere) signalen die duiden op beroeps- of bedrijfsmatigheid, zoals de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal, grote som(men) (handels)geld, een weegschaal, assimilatielampen e.d.;

  • 3.

    de mate waarin het gebouw betrokken is bij de drugshandel in georganiseerd verband;

  • 4.

    de mate waarin het gebouw bekend staat als drugsadres;

  • 5.

    de vraag of sprake is van gewelds- of andere openbare orde delicten;

  • 6.

    de vraag of sprake is van één of meer (vuur)wapens/verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie;

  • 7.

    het bestaan van een vermoeden van verwijtbaarheid van de bewoner(s)/betrokkene(n);

  • 8.

    het bestaan van een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkene(n) verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten (hierbij moet met name gedacht worden aan antecedenten t.a.v. de Opiumwet of de Wet Wapens en Munitie, maar ook antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling, bedreiging, vernieling of diefstal e.d. kunnen een rol spelen);

  • 9.

    de vraag of sprake is van recidive;

  • 10.

    de vraag of sprake is van een combinatie van middelen als bedoeld in lijst I en lijst II Opiumwet;

  • 11.

    de mate van brandgevaar en/of ander gevaar voor de omgeving;

  • 12.

    de mate van overlast en de effecten op de omgeving;

  • 13.

    de aannemelijkheid dat de woning niet overeenkomstig de woonfunctie wordt gebruikt;

  • 14.

    de aannemelijkheid dat behalve het pand of het daarbij behorende erf nog één of meer locaties betrokken is/zijn bij drugshandel in georganiseerd verband.

3.5 Sancties

De burgemeester maakt gebruik van de bevoegdheid genoemd in artikel 13B, eerste lid van de Opiumwet, bij een aangetroffen hoeveelheid van:

  • meer dan 0,5 gram harddrugs en/of;

  • meer dan 5 gram softdrugs en/of;

  • meer dan 5 hennepplanten

De Awb schrijft niet voor dat er vooraf moet worden gewaarschuwd. Het is een vorm van behoorlijk bestuur om dit wel te doen, maar dit betekent niet dat het in alle gevallen zou moeten. Het hangt af van de ernst van de geconstateerde overtreding. Bij een kleine handelshoeveelheid softdrugs volgt een bestuurlijke waarschuwing.

Handel in harddrugs is een dermate ernstige verstoring van de openbare orde dat er direct, zonder voorafgaande waarschuwing, tot sluiting over kan worden gegaan. Ook het aanwezig hebben van harddrugs in een voor publiek openstaand gebouw draagt op zich zelf reeds het risico van negatieve effecten op de openbare orde in zich. Sluiting is gerechtvaardigd ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Om de naamsbekendheid teniet te doen en de aanloop eruit te krijgen is een termijn van een jaar nodig. Bij handel in softdrugs kan wel gebruik gemaakt worden van een schriftelijke waarschuwing indien het een kleine handelsvoorraad betreft.

De volgende bestuursrechtelijke maatregelen worden genomen:

Harddrugs

Indien in een woning en al dan niet (voor het publiek toegankelijke) lokalen en de daarbij behorende erven een middel als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet (harddrugs) wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is:

Frequentie overtreding

Toelichting

Eerste overtreding

Na de vooraankondiging tot sluiting volgt sluiting voor drie maanden op grond van artikel 13B Opiumwet en (indien aanwezig) intrekking exploitatievergunning/Drank- en Horecavergunning;

Tweede overtreding

Bij een tweede overtreding binnen vijf jaar na het besluit tot sluiting voor drie maanden volgt sluiting voor zes maanden op grond van 13B Opiumwet en (indien aanwezig) intrekking exploitatievergunning/Drank- en Horecavergunning;

Derde overtreding

Bij een derde overtreding binnen vijf jaar na het besluit tot sluiting voor zes maanden volgt sluiting voor twaalf maanden op grond van 13B Opiumwet en (indien aanwezig) intrekking exploitatievergunning/ Drank- en Horecavergunning;

Vierde overtreding

Bij een vierde overtreding binnen vijf jaar na het besluit tot sluiting voor twaalf maanden volgt sluiting voor onbepaalde tijd op grond van 13B Opiumwet en (indien aanwezig) intrekking exploitatievergunning/ Drank- en Horecavergunning.

Softdrugs

Indien in een woning en al dan niet (voor het publiek toegankelijke) lokalen en de daarbij behorende erven een middel als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet (softdrugs) wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is:

Frequentie overtreding

Toelichting

Eerste overtreding bij een kleine handelshoeveelheid

Bestuurlijke waarschuwing

Eerste overtreding bij een grote handelshoeveelheid

Na de vooraankondiging tot sluiting volgt sluiting voor drie maanden op grond van artikel 13B Opiumwet en (indien aanwezig) intrekking exploitatievergunning/Drank- en Horecavergunning;

Tweede overtreding

Bij een tweede overtreding binnen vijf jaar na het geven een bestuurlijke waarschuwing of na de datum van het besluit voor sluiting van drie maanden volgt sluiting voor zes maanden op grond van 13B Opiumwet en (indien aanwezig) intrekking exploitatievergunning/Drank- en Horecavergunning;

Derde overtreding

Bij een derde overtreding binnen vijf jaar na de datum van het besluit voor sluiting voor zes maanden volgt sluiting voor twaalf maanden op grond van 13B Opiumwet en (indien aanwezig) intrekking exploitatievergunning/Drank- en Horecavergunning;

Vierde overtreding

Bij een vierde overtreding binnen vijf jaar na de datum van het besluit voor sluiting voor twaalf maanden volgt sluiting voor onbepaalde tijd op grond van 13B Opiumwet en (indien aanwezig) intrekking exploitatievergunning/Drank- en Horecavergunning.

3.6 Ondersteuning door politie en Openbaar Ministerie (OM)

Indien er sprake is van een overtreding als genoemd in artikel 13B Opiumwet rapporteert de politie schriftelijk aan de burgemeester ten behoeve van de bestuurlijke handhaving. Op grond van de Wet Politiegegevens worden politiegegevens aan de burgemeester verstrekt voor zover deze gegevens nodig zijn in het kader van de handhaving van de openbare orde. Op basis van deze informatie worden de betrokken belangen tegen elkaar afgewogen en een besluit tot toepassing van bestuursdwang of last onder dwangsom onderbouwd. Bij acute noodzaak is directe sluiting op grond van artikel 2 Politiewet mogelijk.

Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Damoclesbeleid gemeente Landsmeer 2018’

Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de eerste dag na datum van bekendmaking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de burgemeester van Landsmeer op 24 oktober 2018.

Anne Lize E.C. van der Stoel

Burgemeester Landsmeer