Regeling vervallen per 01-01-2021

Beleidsregels voor de toepassing van de ontheffingsbvoegdheid als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening

Geldend van 26-05-2009 t/m 31-12-2020

Intitulé

Beleidsregels voor de toepassing van de ontheffingsbvoegdheid als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening

Beleidsregels voor de toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro, kruimelgevallen).

Inleiding.

Deze nota heeft betrekking op de toepassing van ontheffingsmogelijkheden als bedoelt in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening. In deze nota zijn de ontheffingsmogelijkheden uit artikel 3.23 vertaald naar beleidsregels.

Door het vaststellen van de beleidsregels stemmen wij op voorhand toe in principe medewerking te verlenen aan een ontheffing als deze voldoet aan de opgenomen criteria. In het hoofdstuk “De beleidsregels” treft u een opsomming van de beleidsregels aan. Tevens treft u een overzicht aan van gevallen waarop de beleidsregels niet van toepassing zijn.

In bijlage 1 treft u toelichting op de van toepassing zijnde wetgeving, het waarom van de beleidsregels, de toepassing van de beleidsregel en de te volgen procedure.

In bijlage 2 wordt stilgestaan bij het rijksbeleid en de vanuit dit overheidsorgaan geformuleerde regels. Bijlage 3 biedt inzicht in de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Leerdam, het welstandsbeleid en de bestemmingsplannen. In bijlage 4 staan de uitgangspunten voor de toepassing van de ontheffingsbevoegdheid omschreven. In bijlage 5 staat de uitzonderingsclausule opgenomen en is geformuleerd in welke gevallen de aanvraag moet worden geweigerd. De bijlagen 1 tot en met 5 tezamen vormen het referentiekader op basis waarvan de beleidsregels zijn geformuleerd.

Bijlage A omvat een verklarende begrippenlijst. Bijlage B bevat de wetteksten de artikelen 3.23 tot en met 3.25 van de Wet Ruimtelijke Ordening, artikelen 4.1.1en4.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken.

Paragraaf 1 De beleidsregels.

In artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening is aangegeven in welke gevallen de gemeenten de bevoegdheid hebben om een ontheffing te verlenen om bouwen en/of gebruik dat strijdig is met het vigerende bestemmingsplan wel toe te staan. Betreffende categorieën van gevallen zijn beschreven in artikel 4.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening.

In paragraaf 1 is aangegeven voor welke plannen ontheffing wordt verleend van het geldende bestemmingsplan

In paragraaf 2 is aangegeven voor welke gevallen er geen beleidsregel zijn geformuleerd en derhalve maatwerk is vereist.

Paragraaf 1 De beleidsregels.

Beleidsregel 1 Uitbreiding van of bijgebouw bij een woning.

Deze beleidsregel is gebaseerd op lid 1 sub a van artikel 4.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening onderstaand in cursief aangegeven.

a. een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning mits:

1e. het bouwwerk niet hoger is dan 5 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein;

2e. het aantal woningen gelijk blijft;

3e. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden;

4e buiten de bebouwde kom het bouwwerk een bruto oppervlak heeft van ten hoogste 150 m2.

Voor toepassing van deze ontheffing gelden de volgende nadere eisen:

Het gezamenlijke oppervlak van de aan- uit-, bijgebouwen en overkappingen op een perceel mag ten hoogste 75 m² bedragen.

Aan-, uit- en bijgebouwen mogen een goothoogte van ten hoogste 3 meter hebben en dienen uit één bouwlaag te bestaan. Indien het bijgebouw wordt voorzien van een kap, mag de bouwhoogte (tevens nokhoogte) ten hoogste 5 meter bedragen. De dakhelling moet tussen de 45 en 55 graden liggen.

Overkappingen mogen een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter hebben.

Aan- uit- en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw/woning gesitueerd te worden.

Overkappingen (carports e.d.) dienen op een afstand van ten minste 1 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw/woning gesitueerd te worden.

In afwijking hiervan mag een overkapping ten hoogste 3 meter voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw staan, indien

- deze geen zijwanden tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn heeft

- ten hoogste 3 meter breed en 7 meter diep is

- en de afstand van de overkapping tot de voorste perceelsgrens ten minste 3 meter is.

Erkers mogen voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd. Erkers mogen een diepte van ten hoogste 1.50 meter hebben en de breedte mag ten hoogste de helft van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel bedragen. De goot- en bouwhoogte mag ten hoogste 3 meter bedragen. Een erker is alleen toegestaan indien tussen de erker en de voorste perceelsgrens een strook van 3 meter onbebouwd blijft en voor wat betreft de oppervlakte tevens aan punt 1 en 2 wordt voldaan.

Indien de aan- uit-, bijgebouw of overkapping aan een zijgevel wordt gerealiseerd die naar eenopenbare weg of openbaar groen is gekeerd (hoekperceel), geldt dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 meter dient te zijn.

In afwijking hiervan mag de genoemde afstand tot de zijdelingse perceelsgrens kleiner zijn, indien de bebouwing ‘om de hoek’ op een kleinere afstand tot de openbare weg ligt. De aan-, uit- bijgebouw of overkapping mag echter niet voor de rooilijn liggen van de bebouwing die ‘om de hoek’ ligt.

De minimale afstand van 3 meter tot de zijdelingse perceelsgrens geldt niet, indien er naast het betreffende perceel een groenstrook ligt, die breder is dan 3 meter. De groenstrook werkt als een buffer naar het openbaar gebied, waardoor minder fraaie bebouwing het straatbeeld minder aantast. Ook wanneer het perceel grenst aan openbaar gebied dat omschreven kan worden als een pad of een achterterrein, geldt dat er geen minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden aangehouden.

Onderstaande tekening verduidelijkt het bovenstaande.

Op de tekening is aangegeven dat de afstand (a) tenminste drie meter dient te zijn. Indien er bebouwing direct om de hoek ligt mag deze aftand kleiner zijn dan 3 meter.

Uitbreiding woning of bijgebouw.pdf (versie geldig sinds: 31-03-2010; PDF-bestand; grootte: 47.46 KB)

Beleidsregel 2 uitbreiding van of een bijgebouwbij een andergebouw.

Deze beleidsregel is gebaseerd op lid 1 sub b van artikel 4.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening onderstaand in cursief weergegeven.

Een uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw mits het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden.

Voor de toepassing van deze beleidsregel geldt de navolgende eis:

Een te realiseren bijgebouw mag een maximale goothoogte hebben van drie meter en indien het bijgebouw zal worden voorzien van een kap mag deze niet hoger zijn dan 5 meter.

Beleidsregel 3 Overkappingen, erfafscheidingen en reclame-uitingen.

Deze beleidsregel is gebaseerd op het lid 1 sub d van artikel 4.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening onderstaand in cursief aangegeven.

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

1e. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m2, en

2e. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 m;

Voor toepassing van deze beleidsregel gelden de navolgende nadere eisen:

Overkappingen mogen een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter hebben.

De overkapping mag niet leiden tot overschrijding van 75m2 zijnde de maximaal toelaatbaar geachte bebouwingsoppervlakte van de op het perceel aanwezige bebouwing (zie hiervoor het gestelde in beleidsregel 1)

Erfafscheidingen bij een woning mogen tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn een hoogte van ten hoogste 2 meter hebben. Dit geldt ook voor hoekpercelen, waarbij het zijerf direct aan het openbaar groen of de openbare weg grenst. Ook bij hoekpercelen heeft een woning één voorgevel.

Ten aanzien van reclame-uitingen zoals vlaggenmasten en reclameborden zijn uitgebreide beoordelingscriteria opgenomen in de welstandsnota. Het uitgangspunt is daarom dat medewerking aan vrijstelling voor een reclame-uiting verleend kan worden wanneer het bouwwerk naar het oordeel van de welstandscommissie in overeenstemming is met de redelijke eisen.

Beleidsregel 4 Dakkapellen.

Deze beleidsregel is gebaseerd op lid 1 sub e van artikel 4.1.1 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening onderstaand in cursief aangegeven.

Een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw.

Voor de toepassing van deze beleidsregel gelden de navolgende nadere eisen:

Een ontheffing kan worden verleend indien wordt voldaan aan de redelijke eisen van de welstand. Teneinde tegemoet te komen aan de privacy van omwonenden dienen de zijkanten van de dakkapellen ondoorzichtig te zijn.

Ter toelichting hierop zij vermeld dat sommige dakkapellen vergunningsvrij zijn op grond van het Besluit bouwvergunningvrije en lichtbouwvergunningsplichtige bouwwerken. Voorzover wel een bouwvergunnig is vereist, is het zo dat de bestemmingsplannen vaak geen regels bevatten voor dakkapellen. Ze zijn stedenbouwkundig doorgaans ondergeschikt. Als het bestemmingsplan ze niet toestaat, zullen ze dus alleen aan de welstandseisen moeten voldoen.

Beleidsregel 5 Wijziging in gebruik van opstallen.

Deze beleidsregel is gebaseerd op lid 1 sub i onderdeel van artikel 4.1.1 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening onderstaand in cursief weergegeven.

Het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits:

1e. de gebruikswijziging plaats vindt binnen de bebouwde kom;

2e. de gebruikswijziging betrekking heeft op een bruto-oppervlakte van niet meer dan 1500 m2, en

3e. het aantal woningen gelijk blijft;

Voor de toepassing van deze beleidsregel gelden de navolgende nadere eisen.

Geen ontheffing wordt verleend voor wijziging van het bestaand gebruik in gebruik als seksinrichting.

Geen ontheffing wordt verleend voor wijziging van het bestaand gebruik naar horeca en horeca-activiteiten.

Voor een beroep- of bedrijf aan huis, geldt dat

- de woonfunctie van het hoofdgebouw en de bijbehorende aan-, uit- en bijgebouwen dient in overwegende mate te worden gehandhaafd;

- de vloeroppervlakte die voor het aan een woning gebonden beroep of bedrijf wordt benut mag niet meer dan 25% van de vloeroppervlakte van alle vloeren van het hoofdgebouw en de daarbij behorende aan-, uit- en bijgebouwen bedragen, zulks tot een maximum van 50 m²;

- de activiteit in ieder geval wordt uitgeoefend door de (mede)bewoner van de betreffende woning;

- de ruimtelijke uitstraling door het beroep of bedrijf beperkt dient te blijven.

- behoudens in- en uitladen, zijn bedrijfsmatige activiteiten en buitenopslag in de (openbare) ruimte rond de woning niet toegestaan.

- door de vrijstelling mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en mag er geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu ontstaan. Dit geldt bijvoorbeeld voor lichtinval, bezonning, privacy en uitzicht van naastgelegen percelen, milieuhinder, toename van de parkeerdruk en een verhoging van de verkeersaantrekkende werking (algemene afwegingscriteria).

- geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte mag ontstaan en voldoende parkeervoorzieningen op het eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Conform het parkeerbeleid van de gemeente zal aan de hand van de “publicatie 182 parkeercijfers - basis voor parkeernormering” van de CROW (maart 2004) bepaald worden hoeveel parkeerplaatsen benodigd zijn.

- alleen detailhandel is toegestaan in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, verwerkt of bewerkt, en dit een ondergeschikt deel van de bedrijfsvoering is.

4. Voor een beroep of bedrijf in andere opstallen dan woningen, geldt dat

- de nieuwe functie dient zich te verhouden tot de aard, ligging en omvang van de in de nabijheid gelegen functies;

- Wanneer gelegen nabij woningen: uitsluitend bedrijfsmatige activiteiten die geen onevenredige hinder voor woonmilieu opleveren cq. geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Bedrijven met een categorie 3 of hoger, op grond van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’, zijn niet toegestaan nabij woningen.

- De ruimtelijke uitstraling beperkt dient te blijven. Buitenopslag in de (openbare) ruimte rond het gebouw is niet toegestaan.

- Geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte mag ontstaan en voldoende parkeervoorzieningen op het eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Conform het parkeerbeleid van de gemeente zal aan de hand van de “publicatie 182 parkeercijfers - basis voor parkeernormering” van de CROW (maart 2004) bepaald worden hoeveel parkeerplaatsen benodigd zijn.

- Door de ontheffing mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en mag er geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu ontstaan. Dit geldt bijvoorbeeld voor lichtinval, bezonning, privacy en uitzicht van naastgelegen percelen, milieuhinder, toename van de parkeerdruk en een verhoging van de verkeersaantrekkende werking (algemene afwegingscriteria).

- Detailhandel is alleen toegestaan als ondergeschikt deel van de bedrijfsvoering. Als ondergeschikt geldt een maximum van 10% van de bedrijfsvloeroppervlak.

Bij verzoeken die niet binnen de bovenstaande voorwaarden vallen, zal bij de afweging of medewerking aan ontheffing wordt, met name meespelen of het verzoek een maatschappelijke voorzieningen betreft of waarbij het maatschappelijk belang gediend wordt.

Bed & Breakfast

In uitzondering op het criteria “er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden” wordt een Bed & Breakfast (hierna te noemen: B&B) voorziening onder bepaalde voorwaarden ook gezien als een binnen de woonbestemming passende bedrijfsmatige activiteit. B&B is een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie die de laatste tijd steeds meer in opkomst is. Bij een B&B- voorziening moet worden gedacht aan het tegen betaling aanbieden van logies en ontbijt ten behoeve van toeristisch-recreatieve verblijf in een bewoond pand. De ruimtes zijn vaak eenvoudig van opzet en bestaan meestal slechts uit een slaapkamer en een (separate) badkamer. Het ontbijt wordt over het algemeen in een gezamenlijke ruimte genuttigd, een zelfstandige kookgelegenheid ontbreekt dan ook. B&B wordt gebruikt door een wisselend publiek dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft.

Gezien het kleinschalige karakter van de B&B-activiteiten is het standpunt van de gemeente dat deze activiteiten passend kunnen zijn binnen de woonbestemming en zelfs een positieve uitstraling (verlevendiging) kunnen hebben op de woonomgeving. Mede ook in het licht van het streven van de gemeente om het toeristisch-recreatieve product te versterken door meer overnachtingsmogelijkheden te creëren, wordt het realiseren van kleinschalige overnachtingsmogelijkheden als een positieve ontwikkeling ervaren. In sommige gevallen kan het realiseren van een B&B echter ook ongewenste situaties met zich mee brengen. Om deze ongewenste situaties te voorkomen onderstaand de voorwaarden.

Het realiseren van een B&B-voorziening binnen een woning is toegestaan indien naast de criteria voor een “beroep of bedrijf aan huis” (uitgezonderd het verbod op horeca-activiteiten) ook aan de volgende criteria wordt voldaan:

  • -

    de toeristisch recreatieve overnachtingsmogelijkheid mag niet als zelfstandige wooneenheid functioneren. Dit betekent dat realisatie van een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan;

  • -

    het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning dient te worden gehandhaafd;

  • -

    het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Paragraaf 2 categorieën waarvoor géén beleidsregels van toepassing is.

Voor 5 categorieën uit artikel 4.1.1 Bro worden geen beleidsregels vastgesteld. Onderstaand een opsomming.

1. Een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water- of wegverkeer (artikel 4.1.1, lid 1 onder c)

Voor deze categorie bouwwerken, voor zover in strijd met het bestemmingsplan, wordt geen beleidsregel vastgesteld. Artikel 4.1.1, lid 1 onder c, Bro geeft een ontheffingsmogelijkheid voor de hier bedoelde gebouwen met een maximum bruto-oppervlakte van 50 m² en een maximum hoogte van 5 meter. Mede vanwege deze afmetingen, maar ook vanwege het belang van het behoud van de kwaliteit van de openbare ruimte, is het ongewenst hiervoor een algemeen geldende beleidsregel te maken. Er zal per aanvraag worden beoordeeld of ontheffing mogelijk is. Hierbij geldt het behoud van de kwaliteit van de openbare ruimte als belangrijke toets.

2. Een kas of een bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van de agrarische bestemming (artikel 4.1.1 lid 1 onder f, BRO)

De plaatsing van kassen in het agrarisch gebied is gelet op de specifieke omgevingskenmerken op basis van het provinciale beleid niet toelaatbaar. Het beleid voor het oprichten van bebouwing ten dienste van de agrarische bestemming richt zich op concentratie. Het oprichten van bedrijfsgebouwen dient plaats te vinden in de bestemmingsvlakken. Er zal per aanvraag dan ook worden beoordeelt of ontheffing mogelijk is.

3. Een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken(artikel 4.1.1, lid 1 onder g, Bro)

Het gaat hier om antennes (al dan niet met antennedrager) tot 40 meter hoogte. Voor toepassing hiervan dient de noodzaak van locatie, situatie en maatvoering aangetoond te worden. Bovendien mag de stedenbouwkundige situatie ter plaatse niet onevenredig aangetast te worden. Er zal dus per aanvraag worden beoordeeld of ontheffing mogelijk is.

4. Evenementen (artikel 4.1.1, lid 1 onder h Bro)

Voor deze categorie is geen beleidsregel vastgesteld. In de nieuwe bestemmingsplannen wordt in bestemmingen (zoals Verkeer- en Verblijf en Groen) een directe mogelijkheid opgenomen voor evenementen in de doeleindenomschrijving. Voor de overige aanvragen, waarvoor nog geen mogelijkheden in het bestemmingsplan zijn opgenomen, zal per aanvraag worden beoordeeld of ontheffing mogelijk is.

5. Recreatiewoningen (artikel 4.1.1, lid 1 onder j Bro)

Een uitbreiding van een recreatieverblijf tast de aard, omvang en karakter van het recreatieverblijf aan en geeft het een aanzien van permanente bewoning. Recreatiewoningen liggen over het algemeen in het buitengebied, waarvoor momenteel het bestemmingsplan “Buitengebied” in de voorontwerp fase zit. Het verzoek dient in overeenstemming te zijn het eerder genoemde in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Buitengebied”. Wanneer dit bestemmingsplan in werking is getreden, zal er geen medewerking aan ontheffing worden verleend. Het planologisch beleid is dan immers recent vastgesteld en van verouderd beleid en redenen om af te wijken is geen sprake.

Bijlage 1 Toelichting, waarom, toepassing en te volgen procedure.

1.1 Inleiding.

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden. Met de invoering van deze wet komt, de tot nu toe bekende vrijstellingsmogelijkheid, artikel 19 lid 1 en 2 WRO te vervallen. Deze vrijstelling wordt opgevolgd door het projectbesluit (artikel 3.10 tot en met 3.15). De tijdelijke vrijstelling (artikel 17 WRO) wordt vervangen door een tijdelijke ontheffing (artikel 3.22 Wro).

De ‘kruimelgevallen’, zoals bedoeld in artikel 19, lid 3, van de WRO worden vervangen door ‘ontheffing bij of krachtens algemene maatregelen van bestuur (AMvB)’ (artikel 3.23 Wro). Dit laatstgenoemde wetsartikel betreft de bevoegdheid van ons om ontheffing te verlenen voor zogenoemde planologische kruimelgevallen. De gevallen waar het om gaat, worden opgesomd in artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De teksten van de artikelen 3.23 Wro en 4.1.1 Bro zijn opgenomen in de bijlagen 2 en 3. Deze nota heeft alleen betrekking op de toepassing van de ontheffingsmogelijkheden als bedoeld in artikel 3.23 van de Wro.

In deze nota zijn de ontheffingsmogelijkheden uit artikel 3.23 Wro vertaald naar beleidsregels (zie bovenstaande paragraaf 1). In de beleidsregels is aangegeven voor welke (bouw-)plannen ontheffing wordt verleend van het geldende bestemmingsplan. Zo wordt voor iedereen duidelijk gemaakt op welke manier wij gebruik maken van de wettelijke bevoegdheid om ontheffing te verlenen.

Het gaat hier dus alleen om de ontheffingsmogelijkheden die zijn opgenomen in artikel 4.1.1 Bro. De opsomming in dit artikel is weliswaar limitatief, maar de normstelling per geval is vrij ruim of soms geheel afwezig. Zo is in artikel 4.1.1 Bro bepaald dat met toepassing van deze ontheffingbevoegdheid medewerking kan worden verleend aan de uitbreiding van een woning met slechts een beperkte normstelling. Artikel 3.23 Wro lijkt in beginsel dus ruime mogelijkheden te bieden. Het is echter aan het college om te bepalen op welke wijze hieraan invulling wordt gegeven. De wijze waarop dit gebeurt, kan sterk verschillen per gemeente. Daarbij zullen de plaatselijke ruimtelijke omstandigheden sterk richtinggevend zijn Het is daarom goed te realiseren dat het verlenen van ontheffing geen verplichtingbetreft, maar een bevoegdheid is.

Diverse gemeenten hebben na de inwerkingtreding van de wijziging van artikel 19 WRO in 2000 besloten vast te leggen op welke wijze de bevoegdheid zou worden gehanteerd. Over het algemeen werden de vrijstellingsmogelijkheden genuanceerd door het stellen van nadere criteria zoals bijvoorbeeld een beperkte maatvoering. In onze gemeente is daarom in het najaar van 2000 de nota beleid voor vrijstelling ex artikel 19 lid 3 WRO vastgesteld.

Op 1 januari 2003 is een belangrijke wijziging van de Woningwet (hierna Ww) in werking getreden. Daarbij is onder meer bepaald dat geen bouwvergunning meer vereist is voor het bouwen van door de wetgever aangewezen bouwwerken van “beperkte betekenis”. Gelijktijdig met deze wijziging is in werking getreden het Besluit bouwvergunningvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken waarin dit begrip verder is uitgewerkt met de benoeming van verschillende categorieën bouwwerken.

Met de invoering van de nieuwe Wro en Bro zijn de consequenties van de ontheffingsmogelijkheden voor het bestaande beleid opnieuw bekeken.

1.2 Beleidsregels

Deze nota zal voor de toepassing van artikel 3.23 Wro voorzien in aanvullende eisen binnen de marges die de wetgever heeft bepaald in artikel 4.1.1 Bro. Het belang om dit beleid te beschrijven is in eerste instantie gelegen in het feit dat daarmee meer duidelijkheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid naar burgers wordt gecreëerd. Daarnaast zal de nota een duidelijk houvast bieden voor ons en voor medewerkers van de gemeente. Een verder bijkomend voordeel is dat in geval van rechterlijke toetsing van verleende of geweigerde ontheffingen, de nota de besluitvorming een steviger fundament zal geven. De wijze waarop wij de bevoegdheid tot ontheffing zullen hanteren, is gegoten in de vorm van beleidsregels als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht.

1.3 Toepassing beleidsregels

De beleidsregels kunnen pas worden toegepast wanneer een aanvraag om bouwvergunning wordt ingediend. Voorafgaande aan de toepassing van de beleidsregels, zal de ingekomen bouwaanvraag op de gebruikelijke wijze worden getoetst. Zo wordt er beoordeeld of er voldoende gegevens worden overgelegd, of de aanvraag voldoet aan bouwtechnische en welstandseisen. Ook wordt bekeken of er bijvoorbeeld geen milieutechnische of monumentale belemmeringen zijn. Er wordt tevens gekeken of de aanvraag in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. Wanneer dit niet het geval is, dan schrijft de Woningwet voor (in artikel 46) dat de bouwaanvraag tevens wordt aangemerkt als een verzoek om (binnenplanse / tijdelijke / buitenplanse) ontheffing, een projectbesluit of een ontheffing van de beheersverordening.

Bij de beoordeling van het verzoek om buitenplanse ontheffing conform artikel 3.23 Wro wordt eerst bekeken of de aanvraag past binnen de ontheffingsmogelijkheden uit artikel 4.1.1 Bro. Pas daarna wordt de aanvraag aan de beleidsregels uit deze nota getoetst.

1.4 Procedure art. 3.23 Wro

Nadat een aanvraag tot ontheffing is getoetst en in overeenstemming met deze nota is bevonden, kan de ontheffingsprocedure worden gestart. Deze procedure is geregeld in artikel 3.24 Wro en houdt het volgende in:

  • 1.

    bekendmaking van het ontwerp-besluit van het college tot verlening van de ontheffing;

  • 2.

    tervisielegging van de aanvraag gedurende zes weken, met de mogelijkheid voor belanghebbenden tot het indienen van zienswijzen;

  • 3.

    na afloop van de tervisielegging volgt binnen vier weken een besluit ten aanzien van het al dan niet verlenen van de ontheffing op grond van artikel 3.23 Wro (na beoordeling van eventueel ingediende zienswijzen); wanneer bouwvergunning wordt verleend, wordt de ontheffing hierin opgenomen;

  • 4.

    bekendmaking (bij verlening bouwvergunning/ontheffing);

  • 5.

    bezwaar- en beroepsprocedure op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Bijlage 2 Rijksbeleid en regelgeving van het Rijk.

2.1 Inleiding

Voor dat ingegaan wordt op het ruimtelijk beleid en de nieuwe beleidsregels, is het van belang kennis te nemen van de in dit kader relevante regelgeving van de rijksoverheid.

Daarbij gaat het met name om artikel 4.1.1 Bro en de regels voor het vergunningvrij bouwen.

In artikel 4.1.1 Bro worden de ontheffingsmogelijkheden limitatief opgesomd. De beleidsregels uit deze nota hebben betrekking op de hierin genoemde gevallen. Verder is het beleid afgestemd op de door de wetgever aangewezen vergunningvrije bouwwerken.

2.2 Artikel 4.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

In artikel 4.1.1 Bro is bepaald dat voor toepassing van artikel 3.23, eerste lid van de Wro de volgende soorten categorieën in aanmerking komen.

  • 1.

    Een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning mits:

    • a.

      het bouwwerk niet hoger is dan 5 meter, gemeten vanaf het aansluitend terrein;

    • b.

      het aantal woningen gelijk blijft;

    • c.

      het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden en, d. buiten de bebouwde kom het bouwwerk een bruto oppervlak heeft van ten hoogste 150 m2.

  • 2.

    Een uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw mits het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden.

  • 3.

    Een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water- of wegverkeer:

    • a.

      waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m2,

    • b.

      dat bestaat uit één bouwlaag, en

    • c.

      dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 meter.

  • 4.

    Een bouwwerk geen gebouw zijnde:

    • a.

      waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m2, en

    • b.

      dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 meter.

  • 5.

    Een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw.

  • 6.

    Een kas of een bedrijfsgebouw van lichte constructie met met een bruto vloeroppervlak van ten hoogste 100m2 ten dienste van het agrarische bedrijf.

  • 7.

    Antenne-installatie

  • Een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken, mits de hoogte van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen, gemeten vanaf de voet van de antenne, respectievelijk de antennedrager, minder is dan 40 meter.

  • 7.

    Het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.

  • 8.

    Het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits:

    • a.

      de gebruikswijziging plaats vindt binnen de bebouwde kom;

    • b.

      de gebruikswijziging betrekking heeft op een bruto-oppervlakte van niet meer dan 1500 m2;

    • c.

      het aantal woningen gelijk blijft.

  • 8.

    Het is daarmee in het nieuwe beleid mogelijk om zowel te bouwen als het gebruik te wijzigen door middel van een ontheffing. Voorheen was dit niet mogelijk met een vrijstelling volgens artikel 19 lid 3 WRO. Conform vaste jurisprudentie kwamen bouwplannen die in principe onder de kruimelgevallen vielen, maar waarbij tevens een bouwvergunning benodigd was, niet in aanmerking voor artikel 19 lid 3 WRO, maar vielen onder artikel 19 lid 2 of zelfs lid 1 WRO.

  • 9.

    Een wijziging van het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning, mits:

    • a.

      de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

    • b.

      bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden, en c. de aanvrager vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en sedertdien onafgebroken bewoont.

  • Een nieuwe bepaling in het besluit is de mogelijkheid om een ontheffing conform artikel 3.23 Wro over te dragen. Deze overdraagbaarheid wordt geregeld conform het volgende artikel:

  • Overdraagbaarheid ontheffingen (art. 4.1.2 Bro).

    • 1.Een

      ontheffing als bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, van de wet is overdraagbaar tenzij een wettelijke regeling zich daartegen verzet

    • 2.

      Door of namens het college of in voorkomend geval GS of Onze Minister wordt de overdraagbare ontheffing op aanvraag van degene op wiens naam de ontheffing is gesteld of op aanvraag van zijn rechtverkrijgende op de naam van de rechtverkrijgende overgeschreven.

2.3 Vergunningsvrije bouwwerken

Sinds 1 januari 2003 is het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) van kracht. Hierin zijn diverse categorieën vergunningsvrije bouwwerken opgenomen. Deze worden hieronder kort opgesomd. Deze bouwwerken kunnen dus zonder bouwvergunning worden gerealiseerd. Aan verschillende categorieën worden wel diverse kenmerken verbonden, waaraan allemaal moet worden voldaan om van een vergunningsvrij bouwwerk te kunnen spreken. Wanneer aan een kenmerk niet wordt voldaan, dan kan het zo zijn dat het bouwwerk niet vergunningsvrij is, maar licht-vergunningplichtig is op grond van het Bblb. Deze licht-vergunningplichtige aanvragen worden gewoon aan de geldende regelgeving getoetst en zonodig afgewezen wanneer hieraan niet wordt voldaan.

Voor alle onderstaande categorieën geldt dat in geval het bouwen plaatsvindt in, op, aan of bij monumenten (zowel gemeentelijke, provinciale als rijksmonumenten) en in beschermde stads- dorpsgezichten, deze categorieën nooit vergunningsvrij zijn, maar licht-vergunningplichtig:

  • Aan- en uitbouwen bij woningen/woongebouwen

  • Bijgebouwen of overkappingen bij woningen/woongebouwen

  • Veranderen van kozijnen, vensters, ramen deuren of gevelpanelen in woningen/woongebouwen

  • Dakkapellen op een zij- of achterdakvlak van een bestaand gebouw

  • Erf- of perceelafscheidingen

  • Dakramen

  • Op de grond staande bouwwerken van beperkte omvang bij een gebouw

  • Veranderingen van niet ingrijpende aard

  • Zonnecollectoren en zonnepanelen

  • Antennes t.b.v. mobiele telecommunicatie

  • Andere antenne-installaties

  • Afvalcontainers

  • Gebouwen t.b.v. nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer, openbaar vervoer of wegverkeer

  • Rolhekken, luiken of rolluiken bij andere gebouwen dan woningen en woongebouwen

  • Magazijnstellingen

  • Speeltoestellen

  • Tuinmeubilair

  • Bouwwerken, geen gebouw zijnde, van beperkte omvang, op of over een weg etc. t.b.v. weg,- spoorweg-, water- of luchtverkeer, waterhuishouding, energievoorziening of telecommunicatieverkeer

  • Bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor wegaanduiding, verkeersgeleiding of tolheffing ten dienste van weg-, spoorweg, water- of luchtverkeer

  • C2000-antennemast

  • Elektronische sirene

  • Straatmeubilair

  • Zonwering, rolhek, luik of rolluik bij woningen en woongebouwen

  • Afscheidingen tussen balkons of dakterrassen

Nogmaals: het is belangrijk te realiseren dat aan alle kenmerken moet worden voldaan (per

categorie) die gesteld worden in het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken. Anders is geen sprake van een vergunningvrij bouwwerk en moeten bouwwerken getoetst worden aan de gronden ex artikel 44 Woningwet, waaronder het bestemmingsplan.

De (relevante) bepalingen uit het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken, zijn opgenomen in bijlage B.

Bijlage 3 Inzicht in de ruimtelijke kwaliteit van leerdam, het welstandsbeleid en de bestemmingsplannen.

3.1 Bestaande kwaliteiten.

In het kader van deze nota is het van belang een verwijzing te maken naar de specifieke karaktereigenschappen van de gemeente en de ambities die de gemeente voorheeft op het ruimtelijk beleid.

In de vigerende structuurvisie plus wordt Leerdam gepositioneerd als een vestingstad die onderdeel uitmaakt van het Groene Hart en het rivierenland.

Daarnaast worden de blauw groene kwaliteiten van de gemeente aangegeven door aan te duiden dat de stad is gelegen aan de Linge en is gelegen op de kruising van de Hollandse Waterlinie en Linge omgeven door fraai open polderlandschap met karakteristieke dorpen en bebouwingslinten. Tenslotte wordt Leerdam benoemd als cultuurhistorische waardevolle stad met stedelijke kwaliteiten en gepositioneerd als nationale en internationale glasstad.

In de structuurvisie is aangegeven dat Leerdam samen met de provincie en andere partijen, inhoud wil geven aan een ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Dit kwaliteitsbeleid richt zich op:

  • a.

    Behoud, beheer en ontwikkeling van zowel de “groen/blauwe”kwaliteiten van natuur landschap en recreatie, als de “rode”kwaliteiten van stad en dorpen in onderlinge samenhang.

  • b.

    Behoud en waar nodig realisatie van een hoogwaardig maar gedifferentieerd woon- en leefmilieu voor alle inwoners.

  • c.

    Voorrang op inzet van ruimtelijke dynamiek en ruimtelijke ontwikkelingen voor het oplossen en voorkomen van sociaal maatschappelijk en sociaal-economisch knelpunten.

  • d.

    Zuinig en duurzaam ruimtegebruik; beslag op open ruimte door nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen wordt met prioriteit ingezet op kwaliteitsverbetering van het bestaande stedelijk areaal en het zorgvuldig benutten van ruimtelijke en functionele mogelijkheden.

De inhoud van het kwaliteitsbeleid is een belangrijk fundament onder het te voeren ruimtelijke beleid en dus ook van toepassing op het onderhavige beleid.

3.2 Welstandsbeleid.

De herziene Woningwet van januari 2003 regelt dat een gemeentelijk welstandsnota vanaf 1 juli 2004 een voorwaarde is voor het voeren van welstandstoezicht. Deze nota is door de raad op 3 juni 2004 vastgesteld.

In de welstandsnota is geformuleerd dat Leerdam onderdeel uitmaakt van het gebied Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Binnen de regio bestaat een duidelijke samenhangende karakteristiek en kwaliteit. Om die reden hebben de betrokken gemeenten een ruimtelijk welstandskader opgesteld. De gemeente kent drie niveaus van welstand. In zijn algemeenheid geldt daarbij dat naarmate de waardering voor een bepaald gebied, samengaat met een bepaalde samenhang tussen cultuurhistorie, stedenbouw en architectuur, hoger is, een hoger niveau van de welstand gehanteerd wordt. De gemeente heeft als uitgangspunt gekozen het behoud van de huidige ruimtelijke en architectonische kwaliteit en de gebiedseigen kenmerken. Het basis niveau beschermt de kwaliteit. Voor een aantal gebieden wil de gemeente een hoger niveau van welstand om een zekere beeldconservering van de gebieden te waarborgen. Dit betekent dat het beeld niet verloren mag gaan, ook niet door kleinere bouwopgaven. Om die reden hebben de stadskern van Leerdam en de dorpskernen van Schoonerwoerd, Kedichem en Oosterwijk een bijzonder niveau van welstand. Voor de dorpskern van Oosterwijk loopt een procedure tot aanwijzing van beschermd dorpsgezicht. Het bijzondere niveau is hierop aangepast. De linten in de kernen van Leerdam hebben (in mindere mate) ook nog de gaafheid wat betreft architectuur en stedenbouw in zich. De gemeenten wil in deze linten zorgdragen voor een beperkte conservatie van het ensemble binnen het lint. In de dijklinten en polderlinten geldt een plus niveau van de welstand. Uitzondering hierop vormen de Lingedijk, Noorder Lingedijk. Hier geldt een bijzonder niveau van welstand vanwege de bijzondere landschappelijke waarde van de linten.

In de woongebieden van de verschillende kernen in de gemeente zijn gebieden aan te wijzen met sterke architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten. In deze gebieden geldt in principe het Plus niveau van de welstand. In enkele gebieden heeft de bebouwing een dusdanige mate van gaafheid dat er voor een bijzonder niveau van welstand is gekozen.

Ter toelichting is in de bijlage de welstandsbeleidskaart toegevoegd waarop de bovengenoemde gebieden zijn aangegeven.

3.3 Bestemmingsplannen.

Bij de claims die de diverse gebruikers leggen op de ruimte, is het aan de gemeente een goede balans te vinden tussen het algemene en individuele belang. Het belangrijkste instrument om beleidsmatig die goede balans te vinden is het bestemmingsplan.

De gemeente kent 35 bestemmingsplannen. De meeste bestemmingsplannen dateren uit de jaren negentig. Een kleiner aantal uit de jaren 80 en zeventig en vier uit de jaren daarvoor.

De bestemmingsplannen zullen in de loop van de komende jaren geactualiseerd moeten worden. De belangrijkste redenen voor deze activiteit zijn de navolgende.

  • de wettelijke termijn van tien jaar waarbinnen bestemmingsplannen behoren te worden herzien,

  • leemten in de regelingen, waardoor het bestaande - vaak al conserverende - beleid soms in de knel komt,

  • vernieuwde bestemmingsmethodieken,

  • de in het verleden vaak doorgevoerde gedeeltelijke herzieningen van de bestemmingsplannen en afgegeven vrijstellingen van het bestemmingsplan, waardoor soms een onoverzichtelijke lappendeken aan voorschriften is gegroeid,

  • de herbeoordeling van de wijze waarop bestaande functies en hun ruimteclaims zijn verdeeld.

Nieuw ruimtelijk beleid hoort zoveel mogelijk in nieuwe bestemmingsplannen te worden opgenomen. Daarin wordt namelijk de breedst mogelijke afweging gemaakt tussen alle betrokken belangen. Bovendien krijgen daarbij alle belanghebbenden de gelegenheid op verschillende momenten hun oordeel te geven over het nieuw voorgenomen beleid. Het doet bovendien recht aan de keuze van de wetgever om de vaststelling van nieuwe

bestemmingsplannen toe te wijzen aan de raad.

Bijlage 4 uitgangspunten voor de toepassing van de ontheffingsbevoegdheid.

4.1 Uitgangspunten

Het uitgangspunt is geen te ruimhartig gebruik te maken van ontheffingsbevoegdheid op grond van artikel 3.23 Wro. Een te ruimhartig beleid staat namelijk op gespannen voet met de bevoegdheid van de raad om bestemmingsplannen vast te stellen. In bestemmingsplannen wordt de meest brede afweging gemaakt tussen alle betrokken belangen. Dit impliceert overigens niet dat er een te rigide beleid gevoerd zal worden, maar een evenwichtig beleid toegespitst op de situatie in de gemeente en pragmatisch goed beheersbaar.

De ambitie om te komen in de situatie dat bestemmingsplannen zodanig zijn geredigeerd dat een ontheffingsmogelijkheid zo weinig mogelijk behoeft te worden toegepast kan pas op wat langere termijn worden gerealiseerd. De beleidsregels zijn dan ook gebaseerd op de huidige situatie en derhalve ook van toepassing op gebieden waarvoor een bestemmingsplan in voorbereiding is waaronder het bestemmingsplan Landelijk Gebied.

Voor bepaalde categorieën van gevallen worden geen beleidsregels geformuleerd, omdat maatwerk is vereist bijvoorbeeld antenne-installaties) ,of omdat dit strijdigheid oplevert met vastgesteld beleid (bijvoorbeeld kassen in het Landelijk gebied). De gevallen waarvoor geen beleid is geformuleerd zijn opgesomd in paragraaf 4.4.

Bijlage 5 hardheidsclausule en weigeringsgronden van een aanvraag.

Het voldoen aan de beleidsregels zal in de meeste gevallen leiden tot een besluit de ontheffing te verlenen. Er zijn situaties denkbaar waarin dit niet het geval is. In deze nota zijn een aantal beleidsuitgangspunten geformuleerd die tot doel hebben om bij een concrete verzoeken om ontheffing (al dan niet in combinatie met een bouwaanvraag) een afwegingskader te bieden waarmee snel een oordeel over de wenselijkheid en aanvaardbaarheid van medewerking kan worden gegeven.

Algemene uitgangspunten betekenen altijd dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn die in een concreet geval tot en andere dat de hierboven beschreven aanpak leiden. In artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht staat het volgende. Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat oor ‘’en of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Voor het toepassen van de beleidsregels gelden de twee uitgangspunten. Deze zijn onderstaand uiteengezet.

Uitgangspunt 1: Het bestuur handelt overeenkomstig de beleidsregel. Het vastleggen van beleidsregels betreffende in deze nota heeft tot gevolg dat het college handelt overeenkomstig de uitgangspunten die in het dit ontheffingenbeleid zijn geformuleerd en dat ook derden daarop kunnen vertrouwen.

Uitgangspunt 2: Behoudens bijzondere omstandigheid. Er kunnen altijd bijzondere omstandigheden zijn die bij toepassing van het vastgestelde beleid in een concreet geval tot onevenredige hardheid kunne leiden. In het algemeen zal er een beroep op de hardheidsclausule kunnen worden gedaan indien er sprake is van één van de onderstaande punten.

  • 1.

    Er bijzondere omstandigheden kunne worden aangevoerd die tot medewerking in afwijking van het beleid noodzaken en er geen redelijke alternatieven bestaan om hierin te voorzien, mits de ruimtelijke consequenties beperkt blijven en geen (ongewenste) precedentwerking hoeft te worden gevreesd.

  • 2.

    Als het verzoek weliswaar niet binnen het geldende beleid past, maar een beleidswijziging als gevolg van het verzoek in de rede ligt. Een verzoek weliswaar past binnen de in dit beleid neergelegde uitgangspunten maar dat, gelet op de bijzondere omstandigheden van geval tot geval , er geen medewerking dient te worden verleend. Voorkomen dient te worden dat de in het beleid neergelegde uitgangspunten als een recht worden toegepast. Aan ieder ontheffingsbesluit gaat een belangenafweging vooraf die in een concreet geval, zelfs als het verzoek past binnen de in dit beleid opgenomen randvoorwaarden, tot weigering van het ontheffingsverzoek kan leiden.

Elk beleid kan onvoorziene neveneffecten hebben. Met een beroep op de hardheidsclausule kunnen onvoorziene onaanvaardbare gevolgen van beleidsregels worden voorkomen.

Indien de hardheidsclausule wordt toegepast of in afwijking van de in het ontheffingenbeleid opgenomen criteria geen medewerking aan een verzoek wordt verleend, wordt zowel het verzoek als de voorgenomen beleidswijziging aan het college voorgelegd. In het ontheffingsbesluit wordt gemotiveerd aangegeven waarom in een specifiek geval wordt afgeweken van het ontheffingenbeleid. Met een verwijzing naar de motivering in het ontheffingenbeleid. Kan eventuele (ongewenste) precedentwerking worden voorkomen.

Verder is het zo dat bouwaanvragen waarbij ontheffing op grond van artikel 3.23 Wro nodig is, ook moeten voldoen aan bouwtechnische eisenen aan eventueel relevante regelgeving ten aanzien van milieuen verkeer enparkeren. Het kan zo zijn dat een bouwaanvraag niet aan deze regelgeving voldoet en ook niet kán voldoen. In die gevallen zal de bouwvergunning/ontheffing ook niet kunnen worden verleend.

Een ander belangrijk toetsingskader voor de bouwaanvragen betreffen de welstandseisen.

De beleidsregels geven een algemeen kader waaraan moet worden voldaan om te kunnen worden toegepast. Bouwaanvragen moeten echter ook voldoen aan de meer specifieke welstandseisen, waarbij (op grond van artikel 12 van de Woningwet) wordt beoordeeld of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk zowel op zichzelf als in verband met zijn omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Wanneer bouwaanvragen niet voldoen aan de redelijke eisen van de welstand ontstaat een weigeringsgrond. Artikel 44 van de Woningwet schrijft voor dat de gevraagde vergunning (en daarmee ook de ontheffing) dan moetworden geweigerd.

De beleidsregels zijn ook van toepassing op gemeentelijke, provinciale of rijksmonumenten. Een belangrijke kanttekening hierbij is dat in dergelijke gevallen naast de bouwvergunning en de ontheffing ook een monumentenvergunning moet worden aangevraagd en verleend, waaruit nadere voorwaarden of beperkingen kunnen voortvloeien.

Bijlage A Begripsbepalingen

Aan- en uitbouw

Een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw ten dienste van de functie van het hoofdgebouw en dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

Aan huis gebonden bedrijf

Een bedrijf, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt.

Aan-huis-gebonden beroep

Een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

Aansluitend terrein

In artikel 20 lid 1 sub a Bro wordt de term ‘aansluitend terrein’ gebruikt. De Nota van toelichting van de wijziging van artikel 20 Bro geeft aan dat met het begrip aansluitend terrein bedoeld wordt het terrein dat op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt. Dat kan bijvoorbeeld een op de kaart van het bestemmingsplan aangegeven begrensd bouwvlak, bouwperceel of erf zijn.

Achtererf

De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw of achter de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan.

Bron: www.VROM.nl

Antennedrager

Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

Antenne-installatie:

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

Bebouwde kom

De gemeente Leerdam gaat bij het begrip “bebouwde kom” uit van het onderscheid tussen “buitengebied” en “stedelijk gebied” zoals de provincie dat in het provinciale Streekplan heeft vastgelegd door middel van rode contouren. Een kaart met de grenzen van de bebouwde kom van de gemeente Leerdam is opgenomen in de bijlage 1.

Er zijn verschillende definities van het begrip bebouwde kom in omloop. In de Bouwverordening, de Wegenverkeerswet, de APV en in de Financiële Verhoudingswet zijn verschillende definities opgenomen. Daarnaast heeft de provincie door het stellen van ‘rode contouren’ een onderscheid aangebracht tussen bebouwde en onbebouwde kom. De definitie van de Wegenverkeerswet en de Financiële Verhoudingswet hebben een invalshoek die geen relatie heeft met de ruimtelijke ordening. Bij het toepassen van artikel 19 lid 3 WRO sluit de gemeente Leerdam grotendeels aan bij de contouren die door de provincie zijn opgesteld. Op deze manier wordt beleid van een hogere overheid gerespecteerd en kan verwarring bij burgers worden voorkomen. De provincie Zuid-Holland geeft in haar brief van 4 april 2000 aan dat zij er vanuit gaat dat de gemeente bij het begrip “bebouwde kom” uitgaat van het onderscheid “buitengebied” en “stads- en dorpsgebied”. Het gebied dat in het stads- en dorpsgebied ligt, ligt binnen de bebouwde kom, en het gebied dat in het buitengebied ligt, ligt buiten de bebouwde kom. Voor de invulling verwijst de provincie naar het gestelde op pagina 23 van de Nota Planbeoordeling 1998. In deze nota staat dat tot het begrip “stads- en dorpsgebied” naast de bestaande bebouwde kernen ook de voor toekomstige uitbreiding aangewezen gronden, alsmede de bij de kernen aansluitende bedrijventerreinen, veilingcomplexen en dergelijke kunnen worden gerekend. Solitair gelegen bedrijventerreinen, veilingcomplexen en dergelijke - mits van enige omvang - worden evenmin als buitengebied aangemerkt. Voor die gemeenten waar in het kader van het restrictief beleid in het streekplan maximale bebouwingscontouren zijn aangegeven, dient de contour te worden beschouwd als de grens tussen stads- en dorpsgebied. Voor de stad Leerdam en de kernen Schoonrewoerd en Kedichem zijn bebouwingscontouren aangegeven. Het gebied dat binnen de bebouwingscontouren ligt, ligt binnen de bebouwde kom, het gebied dat buiten de bebouwingscontouren ligt, ligt buiten de bebouwde kom.

Bedrijfsvloeroppervlak (bvo)

De totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

Bed & Breakfast.

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een Bed & Breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

Bijgebouw

Een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

Bebouwing gelegen binnen een beschermd stads- op dorpsgezicht, waarop de Monumentenwet 1988 van toepassing is, die voorkomt op de MIP-lijst of een aanduiding als ‘cultuurhistorische waardevol’ heeft in het bestemmingplan.

Dienstverlening

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.

Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Erf

al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

Erf - erfgrens - perceelgrens.pdf (versie geldig sinds: 31-03-2010; PDF-bestand; grootte: 59.58 KB)

Bron: www.VROM.nl

Gemeente Leerdam

In dit document wordt met de gemeente Leerdam het bevoegde bestuursorgaan bedoeld. Voor besluiten omtrent de toepassing van artikel 19 lid 3 WRO is dat het college van burgemeester en wethouders.

Hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken (H).

Huishouden

Elke samenwoning van personen die een economische entiteit vormen gewoon door het feit dat deze personen de dagelijkse kosten voor hun levensonderhoud hoofdzakelijk gemeenschappelijk dragen.

Nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

Overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

Seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, erotische horeca of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

Voorerf

Gedeelte van het erf dat voor de voorgevel van het gebouw is gelegen.

Voorgevel

De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

Woongebouw

Het Bro geeft aan dat onder een woongebouw mede wordt verstaan een woonwagen (als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Huisvestingswet).

Zijerf

De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen van het verlengde van de voor- en achtergevel.

Bijlage B Wettekst artikel 3.23 tot en met 3.25 van de Wet Ruimtelijke Ordening, Artikelen 4.1.1en 4.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken

Artikel 3.23

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan

  • 2.

    Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3.

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld die in acht genomen moeten worden alvorens ontheffing mag worden verleend, alsmede regels omtrent de overdraagbaarheid van de ontheffing.

Artikel 3.24

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag voor een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 of toepassing zal worden gegeven aan het derde lid.

  • 2.

    Als besloten wordt geen toepassing te geven aan het derde lid, wordt de ontheffing geweigerd.

  • 3.

    Op de voorbereiding van een besluit omtrent een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen vier weken na afloop van de termijn van terinzagelegging beslissen.

  • 4.

    De ontheffing treedt, onverminderd het bepaalde in artikel 8.4, tweede lid, in werking met ingang van de zevende week na de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 3.25

De regels van een bestemmingsplan blijven van toepassing voor zover deze betrekking hebben op:

  • a.

    het bouwen waarvoor krachtens artikel 43, eerste lid Woningwet geen bouwvergunning vereist is, of

  • b.

    het gebruik van bouwwerken en standplaatsen dat voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet.

Artikel 4.1.1 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening

§ 4.1 Ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de wet

Artikel 4.1.1

  • 1.

    Voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de wet komen in aanmerking:

    • a.

      een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning mits:

      • 1e.

        het bouwwerk niet hoger is dan 5 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein;

      • 2e.

        het aantal woningen gelijk blijft;

      • 3e.

        het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden, en

      • 4e.

        buiten de bebouwde kom het bouwwerk een bruto oppervlak heeft van ten hoogste 150 m2;

    • b.

      een uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw mits het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden;

    • c.

      een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water-, of wegverkeer:

      • 1e.

        waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m2,

      • 2e.

        dat bestaat uit één bouwlaag, en

      • 3e.

        dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 m;

    • d.

      een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

      • 1e.

        waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m2, en

      • 2e.

        dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 m;

    • e.

      een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;

    • f.

      een kas of een bedrijfsgebouw van lichte constructie met een bruto-vloeroppervlak van ten hoogste 100 m2 ten dienste van een agrarisch bedrijf;

    • g.

      een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken, mits de hoogte van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen, gemeten vanaf de voet van de antenne, respectievelijk de antennedrager, minder is dan 40 m;

    • h.

      het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;

    • i.

      het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits:

      • 1e.

        de gebruikswijziging plaats vindt binnen de bebouwde kom;

      • 2e.

        de gebruikswijziging betrekking heeft op een bruto-oppervlakte van niet meer dan 1500 m2, en

      • 3e.

        het aantal woningen gelijk blijft;

    • j.

      een wijziging van het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning, mits:

      • 1e.

        de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

      • 2e.

        bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden, en

      • 3e.

        de aanvrager vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont.

  • 2.

    De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, wordt uitsluitend verleend aan de aanvrager en diens met name genoemde meerderjarige huisgenoten die voldoen aan het eerste lid, aanhef en onderdeel j, onder 3e. Zij is niet overdraagbaar en vervalt in elk geval zodra genoemde personen de bewoning hebben beëindigd.

§ 4.2 Overdraagbaarheid buitenplanse ontheffingen

Artikel 4.2.1

  • 1.

    Een ontheffing als bedoeld in artikel 3.22 of 3.23, eerste lid, van de wet is overdraagbaar tenzij een wettelijke regeling zich daartegen verzet.

  • 2.

    Door of namens burgemeester en wethouders, of in voorkomend geval gedeputeerde staten of Onze Minister, wordt de overdraagbare ontheffing op aanvraag van degene op wiens naam de ontheffing is gesteld of op aanvraag van zijn rechtverkrijgende op de naam van de rechtverkrijgende overgeschreven.

Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken

Besluit van 13 juli 2002, houdende voorschriften omtrent het bouwen waarvoor het vereiste van een bouwvergunning niet geldt, en omtrent het bouwen waarvoor een lichte bouwvergunning vereist is, versie per 1 mei 2008

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1.

    In dit besluit wordt verstaan onder:

    • achtererf: gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;

    • antennedrager: antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

    • antenne-installatie: installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

    • daknok: hoogste punt van een schuin dak;

    • dakvoet: laagste punt van een schuin dak;

    • eerste verdieping: tweede bouwlaag van de woning of het woongebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;

    • erf: al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voorzover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

    • voorerf: gedeelte van het erf dat aan voorkant van het gebouw is gelegen;

    • voorgevelrooilijn: voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan dan wel de gemeentelijke bouwverordening;

    • weg: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • wet: Woningwet;

    • zijerf: gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.

  • 2.

    Tenzij anders bepaald, worden de in dit besluit genoemde:

    • a.

      afstanden loodrecht gemeten, en

    • b.

      maten buitenwerks gemeten.

Hoofdstuk II. Bouwvergunningsvrij bouwen

Artikel 2

Behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 4, wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet aangemerkt:

  • a.

    het bouwen van een op de grond staande aan- of uitbouw van één bouwlaag aan een bestaande woning of een bestaand woongebouw, die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

    • 1°.

      gebouwd aan:

      • a)

        de oorspronkelijke achtergevel op meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen, of

      • b)

        een niet naar de weg of het openbaar groen gekeerde oorspronkelijke zijgevel op meer dan 1 m van het voorerf en meer dan 1 m van het naburige erf,

    • 2°.

      niet hoger dan:

      • a)

        4 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein,

      • b)

        0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van die woning of dat woongebouw, en

      • c)

        de woning of het woongebouw,

    • 3°.

      gebouwd binnen de breedte van de gevel waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd,

    • 4°.

      minder dan 2,5 m diep,

    • 5°.

      zij- of achtererf door dat bouwen voor niet meer dan 50% bebouwd, en

    • 6°.

      niet gebouwd aan een woning of woongebouw als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet, aan een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de wet of aan een woning of woongebouw die of dat niet voor permanente bewoning is bestemd;

  • b.

    het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag of een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, dat of die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

    • 1°.

      gebouwd op:

      • a)

        het achtererf op meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen, of

      • b)

        een niet naar de weg of het openbaar groen gekeerd zijerf op meer dan 1 m van het voorerf, en

      • c)

        indien de bruto-oppervlakte van het bijgebouw of de overkapping meer is dan 10 m2: meer dan 1 m van het naburige erf,

    • 2°.

      niet hoger dan 3 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein,

    • 3°.

      zij- of achtererf door dat bouwen voor niet meer dan 50% bebouwd,

    • 4°.

      de totale bruto-oppervlakte van de op het erf aanwezige bouwvergunningsvrij gebouwde bijgebouwen en overkappingen minder dan 30 m2, en

    • 5°.

      niet gebouwd bij een woning of woongebouw als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet, bij een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de wet of bij een woning of woongebouw die of dat niet voor permanente bewoning is bestemd;

  • c.

    het veranderen van een kozijn, kozijninvulling, luik of gevelpaneel van een bestaande woning, bestaand woongebouw of een bij een bestaande woning of een bestaand woongebouw behorend bijgebouw, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

    • 1°.

      niet aangebracht in de voorgevel van een woning of woongebouw of een naar de weg of het openbaar groen gekeerde zijgevel van een woning of woongebouw, en

    • 2°.

      de bestaande gevelopening wijzigt niet;

  • d.

    het bouwen van een dakkapel op een bestaand gebouw, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

    • 1°.

      gebouwd op het achterdakvlak of een niet naar de weg of het openbaar groen gekeerd zijdakvlak,

    • 2°.

      afstand tot de voorgevel meer dan 1 m,

    • 3°.

      voorzien van een plat dak,

    • 4°.

      zijwanden ondoorzichtig,

    • 5°.

      hoogte, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, minder dan 1,5 m,

    • 6°.

      onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet,

    • 7°.

      bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok,

    • 8°.

      zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak, en

    • 9°.

      niet gebouwd op een woning of woongebouw als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet, op een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de wet of op een woning of woongebouw die of dat niet voor permanente bewoning is bestemd;

  • e.

    het bouwen van een erf- of perceelafscheiding, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

    • 1°.

      niet hoger dan 1 m, of

    • 2°.

      niet hoger dan 2 m en gebouwd:

      • a)

        op een erf of perceel waarop reeds een gebouw staat,

      • b)

        meer dan 1 m achter de voorgevelrooilijn, en

      • c)

        meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen.

Artikel 3

  • 1.

    behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 5 wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet voorts aangemerkt:

    • a.

      het bouwen van een dakraam in een bestaand gebouw, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

      • 1°.

        onderzijde meer dan 0,5 m boven de dakvoet,

      • 2°.

        bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok, en

      • 3°.

        zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak;

    • b.

      het bouwen van een bouwwerk van beperkte omvang op een erf, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

      • 1°.

        hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, minder dan 1 m,

      • 2°.

        bruto-oppervlakte minder dan 2 m2, en

      • 3°.

        voor-, zij- of achtererf voor niet meer dan 50% bebouwd;

    • c.

      het bouwen van een collector voor warmteopwekking op of aan een bouwwerk ten behoeve van de warmtevoorziening van het gebruik van dat bouwwerk of van op hetzelfde perceel gelegen andere bouwwerken, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

      • 1°.

        bij plaatsing:

        • a)

          op een schuin dakvlak:

          • 1)

            binnen het vlak van het dak,

          • 2)

            in of direct op het dakvlak, en

          • 3)

            hellingshoek gelijk aan hellingshoek dakvlak,

        • b)

          op een plat dakvlak:

          • 1)

            afstand tot dakranden ten minste gelijk aan hoogte

          • ,

            en

          • 2)

            hellingshoek ten hoogste 35°, en

      • 2°.

        indien de collector niet een geheel vormt met de installatie voor het opslaan van het water: die installatie in dat bouwwerk is geplaatst;

    • d.

      het bouwen van een paneel voor de opwekking van elektriciteit uit daglicht op of aan een bouwwerk ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening van het gebruik van dat bouwwerk of van op hetzelfde perceel gelegen andere bouwwerken, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

      • 1°.

        bij plaatsing:

      • a)

        op een schuin dakvlak:

        • 1)

          binnen het vlak van het dak,

        • 2)

          in of direct op het dakvlak, en

        • 3)

          hellingshoek gelijk aan hellingshoek dakvlak,

      • b)

        op een plat dakvlak:

        • 1)

          afstand tot dakranden ten minste gelijk aan hoogte paneel, en

        • 2)

          hellingshoek ten hoogste 35°, en

      • 2°.

        indien het paneel niet een geheel vormt met de installatie voor het opslaan van het water: die installatie in dat bouwwerk is geplaatst

    • e.

      het bouwen van een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telecommunicatie, met inbegrip van een hekwerk ter beveiliging van een zodanige antenne-installatie op of aan een bouwwerk als bedoeld onder 2°, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

      • 1°.

        bij bouwen op of aan een bouwwerk:

        • a)

          de hoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, minder is dan 0,5 m,

        • b)

          de hoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, of indien bevestigd aan een gevel van een gebouw, gemeten vanaf het punt waarop de antenne, met antennedrager, het dakvlak kruist, minder is dan 5 m, en:

          • 1)

            de antenne, met antennedrager, geplaatst is op een hoogte van meer dan 9 m, gemeten vanaf het bij het bouwwerk aansluitende terrein,

          • 2)

            de bedrading in of direct langs de antennedrager of inpandig is aangebracht, dan wel in een kabelgoot, mits deze kabelgoot meer dan 1 m achter de voorgevel is geplaatst, en

          • 3)

            de antennedrager bij plaatsing op het dak van een gebouw:

            • aan of bij een op het dak aanwezig object is geplaatst,

            • in het midden van het dak is geplaatst, of

            • elders op het dak is geplaatst, mits de afstand in m tot de voorgevel van het bouwwerk ten minste gelijk is aan: 18 gedeeld door de hoogte waarop de antenne, met antennedrager, is geplaatst, gemeten vanaf het bij het

            • aansluitende terrein tot aan de voet van de antenne, met antennedrager, of

      • 2°.

        bij bouwen op of aan een hoogspanningsmast, wegportaal, reclamezuil, lichtmast, windmolen, sirenemast, een niet van een bouwwerk deel uitmakende schoorsteen, of op een bouwvergunningplichtige antenne-installatie:

        • a)

          de hoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet minder is dan 5 m,

        • b)

          de antenne is geplaatst op een hoogte van meer dan 3 m, gemeten vanaf het bij het bouwwerk aansluitende terrein, en

        • c)

          de techniekkast:

          • 1)

            inpandig of ondergronds is geplaatst, of

          • 2)

            op de grond is geplaatst en kleiner is dan 2 m3;

    • f.

      het bouwen van een andere antenne-installatie dan bedoeld in onderdeel e van dit lid en in onderdeel c van het derde lid van dit artikel, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

      • 1°.

        de antenne-installatie achter het voorerf is geplaatst,

      • 2°.

        indien het een schotelantenne betreft:

        • a)

          de doorsnede van de antenne minder is dan 2 m, en

        • b)

          de hoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, minder is dan 3 m, of

      • 3°.

        indien het een andere antenne betreft dan bedoeld onder 2°: de hoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, of indien deze is bevestigd aan de gevel, gemeten vanaf het punt waarop de antenne, met antennedrager, het dakvlak kruist, minder is dan 5 m;

    • g.

      het bouwen van een container voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de wet milieubeheer, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

      • 1°.

        de hoogte van de container, gemeten vanaf het aansluitend terrein, minder is dan 2 m, en

      • 2°.

        indien de container bovengronds wordt geplaatst: de bruto-oppervlakte minder is dan 4 m2;

    • h.

      het bouwen van een gebouw ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

      • 1°.

        de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, minder is dan 3 m, en

      • 2°.

        de bruto-oppervlakte minder is dan 15 m2;

    • i.

      het bouwen van een rolhek, luik of rolluik bij andere gebouwen dan woningen en woongebouwen, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

      • 1°.

        het rolhek, luik of rolluik aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie is geplaatst,en

      • 2°.

        voor ten minste 90% uit glasheldere doorkijkopeningen bestaat;

    • j.

      het bouwen van een magazijnstelling die uitsluitend steunt op een vloer van het gebouw waarin zij wordt geplaatst, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

      • 1°.

        de hoogte, gemeten vanaf de voet, meer is dan 3 m maar minder dan 8,5 m, en

      • 2°.

        de magazijnstelling niet is voorzien van een verdiepingsvloer of loopbrug;

    • k.

      het aanbrengen van een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

      • 1°.

        de verandering geen betrekking heeft op de draagconstructie van dat bouwwerk,

      • 2°.

        de bebouwde oppervlakte niet wordt uitgebreid, en

      • 3°.

        het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.

  • 2.

    Behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 5 wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet voorts aangemerkt het bouwen van:

    • a.

      een speeltoestel, als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Warenwetbesluit arttractie en speeltoestellen, mits de hoogte, gemeten vanaf de voet, minder is dan 3 m;

    • b.

      tuinmeubilair, mits de hoogte, gemeten vanaf de voet, minder is dan 2 m.

  • 3.

    Behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet voorts aangemerkt het bouwen van:

    • a.

      bouwwerken, geen gebouw zijnde, op, over, onder of bij een weg of railweg, dan wel in, onder of bij een water, voor zover het betreft:

      • 1º.

        bouwwerken ten behoeve van het weren van voorwerpen die de verkeersveiligheid in gevaar kunnen brengen, verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding, verlichting of tolheffing,

      • 2º.

        bovenleidingen met de bijbehorende draagconstructies of seinpalen,

      • 3º.

        elektriciteitskastjes of centrale-antenne-inrichtingskastjes,

      • 4º.

        ondergrondse buis- en leidingstelsels ten behoeve van perceelsaansluitingen,

      • 5º.

        andere naar aard en omvang met de onder 1°, 2°, 3° of 4° genoemde bouwwerken vergelijkbare bouwwerken ten behoeve van het openbaar vervoer, het verkeer, de waterhuishouding, de drinkwatervoorziening, de riolering, de energievoorziening of de telecommunicatie;

    • b.

      een antenne-installatie met bijbehorend opstelpunt ten behoeve van de C2000-infrastructuur voor de mobiele communicatie door hulpverleningsdiensten;

    • c.

      een elektronische sirene ten behoeve van het waarschuwen van de bevolking bij calamiteiten of de dreiging daarvan, alsmede de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

    • d.

      straatmeubilair;

    • e.

      een zonwering, rolhek of rolluik bij woningen en woongebouwen;

    • f.

      een afscheiding tussen balkons of dakterrassen.

Hoofdstuk III. Licht-bouwvergunningplichtig bouwen

Artikel 4

  • 1.

    Een lichte bouwvergunning is vereist voor het bouwen, bedoeld in artikel 2, indien dat plaatsvindt:

    • a.

      in, op, aan of bij een monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of een monument als bedoeld in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening, of

    • b.

      in een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988.

  • 2.

    Een lichte bouwvergunning is voorts vereist voor het bouwen van een in de aanhef van een geletterd onderdeel van artikel 2 bedoeld bouwwerk dat niet voldoet aan de in dat onderdeel gegeven kenmerken, met dien verstande dat:

    • a.

      van het bouwwerk, bedoeld in de aanhef van onderdeel a, de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, minder is dan 5 m;

    • b.

      van het bouwwerk, bedoeld in de aanhef van onderdeel b:

      • 1°.

        de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, minder is dan 5 m, en 2°. de bruto-oppervlakte minder is dan 50 m2.

Artikel 5

  • 1.

    Een lichte bouwvergunning is voorts vereist voor het bouwen, bedoeld in artikel 3, indien dat plaatsvindt:

    • a.

      in, op, aan of bij een monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of een monument als bedoeld in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening, of b. in een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988.

  • 2.

    Een lichte bouwvergunning is voorts vereist voor het bouwen van een in de aanhef van een geletterd onderdeel van artikel 3, eerste lid, bedoeld bouwwerk dat niet voldoet aan de in dat onderdeel gegeven kenmerken, met dien verstande dat:

    • a.

      van het bouwwerk, bedoeld in de aanhef van onderdeel b:

      • 1°.

        de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, minder is dan 3 m, en

      • 2°.

        de bruto-oppervlakte minder is dan 5 m2;

    • b.

      van de bouwwerken, bedoeld in de aanhef van de onderdelen e en f, de hoogte, gemeten vanaf de voet van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager, gemeten vanaf de voet van de antennedrager, minder is dan 40 m;

    • c.

      van het bouwwerk, bedoeld in de aanhef van onderdeel h:

      • 1°.

        de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, minder is dan 5 m, en

      • 2°.

        de bruto-oppervlakte minder is dan 50 m2.

  • 3.

    Een lichte bouwvergunning is voorts vereist voor het bouwen van een in artikel 3, tweede lid, bedoeld bouwwerk dat hoger is dan in dat lid is aangegeven, met dien verstande dat de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, minder is dan 5 m.

Artikel 6

Een lichte bouwvergunning is voorts vereist voor het bouwen:

  • a.

    van een balkon, mits de bruto-oppervlakte minder is dan 2 m2;

  • b.

    van een vloerafscheiding op een balkon of dakterras;

  • c.

    van een zonwering bij andere gebouwen dan woningen en woongebouwen;

  • d.

    van een op de grond staande reclamezuil.

Hoofdstuk IV. Welstandscriteria

Artikel 7

Criteria als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de wet ten aanzien van het bouwen, bedoeld in artikel 4, beschrijven de welstand uitputtend en hebben uitsluitend betrekking op de plaatsing, de vorm, de maatvoering, het materiaalgebruik en de kleur.

Hoofdstuk V. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8 [Vervallen per 01-01-2003]

Artikel 9

Artikel 40, eerste lid, van de wet blijft buiten toepassing ten aanzien van het bouwen waarmee reeds was aangevangen voor de inwerkingtreding van de artikelen 2, 3, 4, 5 en 6 van dit besluit, indien op het tijdstip waarmee met dat bouwen is begonnen, geen bouwvergunning was vereist.

Artikel 10 [Vervallen per 01-052008]

Artikel 11 [Wijzigt dit besluit.]

Artikel 12 [Wijzigt het Besluit meldingplichtige bouwwerken.]

Artikel 13

  • 1.

    De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2.

    Artikel 8 vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 14

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken.