Regeling vervallen per 18-01-2024

INSPRAAKVERORDENING MAASTRICHT

Geldend van 19-11-2004 t/m 17-01-2024

Intitulé

INSPRAAKVERORDENING MAASTRICHT

(de verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken).

DE RAAD VAN DE GEMEENTE MAASTRICHT,

gelet op artikel 150 van de Gemeentewet en gelet op de Algemene Wet Bestuursrecht;

gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 24 augustus 2004, dienst PBD, no. 2004- 23492;

gehoord de commissie Algemene Zaken;

BESLUIT:

vast te stellen de:

inspraakverordening Maastricht (de verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken).

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De verordening verstaat onder:

  • -

    inspraak: het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid;

  • -

    inspraakprocedure: de wijze waarop de inspraak gestalte wordt gegeven;

  • -

    beleidsvoornemen: het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid.

  • -

    bestuursorgaan: het bestuursorgaan van de gemeente Maastricht dat tot het nemen van de betreffende beleidsbeslissing bevoegd is;

  • -

    belanghebbende: een natuurlijk persoon of rechtspersoon wiens belang rechtstreeks bij een beleidsvoornemen of voornemen met betrekking tot uitvoering van beleid is betrokken.

Artikel 2 Onderwerp van inspraak

Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Inspraak wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht. Geen inspraak wordt verleend:

  • a.

    ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

  • b.

    indien inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;

  • c.

    indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;

  • d.

    inzake de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet;

  • e.

    indien de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht;

  • f.

    indien het belang van inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving.

Artikel 3 Inspraakgerechtigden

Inspraak wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.

Artikel 4 Inspraakprocedure

Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het bestuursorgaan kan voor een of meer beleidsvoornemens een andere inspraakprocedure vaststellen. Het college geeft uitvoering aan de inspraakprocedures en is bevoegd uitvoeringsregels vast te stellen.

Artikel 5 Eindverslag

Ter afronding van de inspraak maakt het bestuursorgaan een eindverslag op. Het eindverslag bevat in elk geval:

  • a.

    een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure;

  • b.

    een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;

  • c.

    een reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen wordt overgegaan.

Het bestuursorgaan maakt het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar. De burgemeester vermeldt het eindverslag in zijn burgerjaarverslag.

Artikel 6 Intrekking oude verordening

De Algemene Inspraakverordening Maastricht 2001, vastgesteld d.d. 8 mei 2001, wordt ingetrokken.

Op besluiten tot het houden van inspraak, genomen vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening is de "Algemene Inspraakverordening Maastricht 2001", vastgesteld d.d. 8 mei 2001, van toepassing.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt zes weken na de dag van bekendmaking in werking.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Inspraakverordening Maastricht.

Aldus besloten door de raad der gemeente Maastricht in zijn openbare vergadering van 21 september 2004.

De Griffier,

Ing. B. Kremer.

De Voorzitter,

Drs. G. Leers.

Artikelsgewijze toelichting bij de Inspraakverordening Maastricht

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Inspraak:

Bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging.

Inspraakprocedure:

De verantwoordelijkheid voor het maken van een regeling over inspraak ligt ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet bij de raad.

Beleidsvoornemen:

Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.

Belanghebbende:

Dit dient ruim te worden uitgelegd. Bij twijfel kan worden gekeken naar de jurisprudentie rond het begrip "belanghebbende”.

Artikel 2 Onderwerp van inspraak

Elk bestuursorgaan (raad, college en burgemeester) besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Elk bestuursorgaan van de gemeente kan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak onderwerpen. Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger zal kunnen zijn als inspraak geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadscommissievergaderingen, blijft de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak wordt geregeld. Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. Hiertegen kan dus bezwaar worden gemaakt.

Ook is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht.

Wettelijke verplichtingen tot het bieden van inspraak bestaan thans bij:

  • a.

    de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan dan wel bij de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (artikel 6a WRO);

  • b.

    de voorbereiding van het beleid inzake stadsvernieuwing (artikel 8 Wet op de stads- en dorpsvernieuwing);

  • c.

    de voorbereiding van een ontwikkelingsprogramma stedelijke vernieuwing (artikel 7a Wet stedelijke vernieuwing);

  • d.

    de voorbereiding van het gemeentelijk milieubeleidsplan (artikel 4.17, derde lid, Wet milieubeheer (WM));

  • e.

    de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een afvalstoffenverordening die afwijkt van artikel 10.21 WM (artikel 10.26, tweede lid, WM);

  • f.

    het integraal gemeentelijk gehandicaptenbeleid (artikel 1a Wet voorzieningen gehandicapten);

  • g.

    de plannen en beleidsverslagen gericht op de realisatie en de vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de Algemene bijstandswet (artikel 118), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (artikel 42, eerste lid, onder d) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 42, eerste lid, onder d);

  • h.

    de voorbereiding van besluiten tot uitsluiting van welstandstoetsing als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder a en b, van de Woningwet (artikel 12, vierde lid).

Ten slotte is in het artikel opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend.Kwetsbare groepen zijn groepen met een dusdanig minderheidsbelang dat ze in een inspraakprocedure te zwak staan ten opzichte van een getalsmatig oververtegenwoordigde meerderheid. Voorbeeld bij een voorstel om sluipverkeer uit een straat te weren kunnen de bewoners van die straat worden overstemd door alle andere bewoners van de wijk.

 

Artikel 3 Inspraakgerechtigden

 

De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. In de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Algemene Wet Bestuursrecht zijn de woorden 'in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen' vervangen door: belanghebbenden. Het begrip 'belanghebbende' is in artikel 1:2 Algemene Wet Bestuursrecht gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Algemene Wet Bestuursrecht.

 

Artikel 4 Inspraakprocedure

 

Ter uniformering en deregulering is Afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 Algemene Wet Bestuursrecht is de inspraakprocedure te vinden. Na ter inzage legging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan de inspraakprocedure worden aangepast. De zeswekentermijn kan bijvoorbeeld door het bestuursorgaan te lang worden bevonden. Deze termijn zou bij een besluit van het bestuursorgaan kunnen worden aangepast. Het is bijvoorbeeld mogelijk een standaardprocedure te ontwikkelen voor artikel 19 WRO-procedures met een standaardtermijn van vier in plaats van zes weken. Behalve voldoen aan de AWB voorschriften kan de gemeente de inspraak verder faciliteren. Bij grote en complexe onderwerpen bestaat de mogelijkheid om aan bepaalde doelgroepen eventueel faciliteiten toe te kennen. In hoeverre dat nog nodig is, is ook afhankelijk van het feit of aan de inspraakprocedure reeds een interactief proces met burgers en/of belanghebbenden is vooraf gegaan. Het college voert zowel door de raad vastgestelde inspraakprocedures als door het college zelf vastgestelde inspraakprocedures uit. Als gevolg van de dualisering van het gemeentebestuur zal inspraak meer dan tot nu toe het geval was een zaak van het college worden en niet meer van de raad en raadscommissies. De raad richt zich op het stellen van kaders en het controleren van het college. Het college bestuurt. Vroeger adviseerden raadscommissies aan het college en toen vormde de behandeling van de inspraakresultaten het eindpunt van de advisering aan het college. De raadscommissies bereiden nu de besluitvormende vergaderingen van de raad voor. Dus alleen bij voorstellen met inspraak waarbij de raad het bevoegde bestuursorgaan is, zal inspraak in de raadscommissie aan de orde komen. Omdat het voor de volksvertegenwoordigers echter wel belangrijk is om te weten over welke onderwerpen inspraak wordt georganiseerd kan er in de uitvoeringsregeling worden uitgewerkt op welke wijze de raad kennis kan nemen van alle inspraakinitiatieven. De huidige werkwijze, waarbij alle raadsleden schriftelijk op de hoogte worden gesteld van alle inspraakinitiatieven wordt gehandhaafd. Te voorzien is dat de uitvoeringsregels in oktober 2004 op papier staan.

 

Artikel 5 Eindverslag

 

Onder het verslag van de gevolgde inspraakprocedure (a) wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Algemene Wet Bestuursrecht onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.?

Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht.

Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.

Het bestuursorgaan maakt het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar. Degenen die hebben ingesproken wordt een exemplaar van het eindverslag toegestuurd, tenzij het aantal insprekers daarvoor te omvangrijk is. Daarnaast kan het eindverslag algemeen worden gepubliceerd op www.Maastricht.nl.

De burgemeester is verplicht om het eindverslag te vermelden in zijn burgerjaarverslag overeenkomstig artikel 170, tweede lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet.

 

Artikel 6 Intrekking oude verordening

 

Met deze bepaling wordt de bestaande inspraakverordening ingetrokken. De datum waarop de oude verordening vervalt, is de datum waarop de verordening in werking treedt (zie artikel 7). Op lopende inspraakprocedures blijft de Algemene inspraakverordening 2001 van toepassing.

 

Artikel 7 Inwerkingtreding

 

Deze verordening treedt zes weken na de dag van bekendmaking in werking. De Tijdelijke referendumwet maakt referenda mogelijk over onder andere de vaststelling, wijziging en intrekking van verordeningen. De vaststelling, wijziging of intrekking van een inspraakverordening is een van de besluiten waarover een referendum kan worden gehouden. De termijn van zes weken hangt ermee samen dat na bekendmaking van de verordening en de mededeling dat over deze verordening een referendum gehouden kan worden, een verzoek tot het houden van een referendum kan worden ingediend. Het college zal de verordening bekendmaken en de mededeling doen dat tot drie weken na bekendmaking van de verordening een verzoek tot het houden van een referendum over de inspraakverordening kan worden ingediend.

Artikel 8 Citeertitel

 

In de citeertitel wordt geen jaartal opgenomen om te voorkomen dat de schijn wordt gewekt dat de verordening slechts voor een jaar geldt.

  

Bijlage met wetteksten

 

  • A.

    De tekst van het nieuwe artikel 150 Gemeentewet luidt als volgt:

    • 1.

      De raad stelt een verordening vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken.

    • 2.

      De in het eerste lid bedoelde inspraak wordt verleend door toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover in de verordening niet anders is bepaald.

  • B.

    De tekst van de nieuwe afdeling 3.4 Algemene Wet Bestuursrecht luidt als volgt:

 

AFDELING 3.4 UNIFORME OPENBARE VOORBEREIDINGSPROCEDURE

 

Artikel 3:10

 

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.

  • 2.

    Afdeling 4.1.1 is mede van toepassing op andere besluiten dan beschikkingen, indien deze op aanvraag worden genomen en voorbereid overeenkomstig deze afdeling.

 

Artikel 3:11

 

  • 1.

    Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

  • 2.

    Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing. Indien op grond daarvan bepaalde stukken niet ter inzage worden gelegd, wordt daarvan mededeling gedaan.

  • 3.

    Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten verstrekt het bestuursorgaan afschrift van de ter inzage gelegde stukken.

  • 4.

    De stukken liggen ter inzage gedurende de in artikel 3:16, eerste lid, bedoelde termijn.

 

Artikel 3:12

 

  • 1.

    Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

  • 2.

    Indien het een besluit van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan betreft, wordt de kennisgeving in ieder geval in de Staatscourant geplaatst, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

  • 3.

    In de kennisgeving wordt vermeld:

    waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;

    wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen;

    op welke wijze dit kan geschieden;

    indien toepassing is gegeven aan artikel 3:18, tweede lid: de termijn waarbinnen het besluit zal worden genomen.

 

Artikel 3:13

 

  • 1.

    Indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, zendt het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp toe aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

  • 2.

    Artikel 3:12, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 3:14

 

  • 1.

    Het bestuursorgaan vult de ter inzage gelegde stukken aan met nieuwe relevante stukken en gegevens.

  • 2.

    Artikel 3:11, tweede tot en met vierde lid, is van toepassing.

 

Artikel 3:15

 

  • 1.

    Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.

  • 2.

    Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan kan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen.

  • 3.

    Indien het een besluit op aanvraag betreft, stelt het bestuursorgaan de aanvrager zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.

  • 4.

    Indien het een besluit tot wijziging of intrekking van een besluit betreft, stelt het bestuursorgaan degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit is gericht zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.

 

Artikel 3:16

 

  • 1.

    De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen en het uitbrengen van adviezen als bedoeld in afdeling 3.3, bedraagt zes weken, tenzij bij wettelijk voorschrift een langere termijn is bepaald.

  • 2.

    De termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.

  • 3.

    Op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen zijn de artikelen 6:9 en 6:10 van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 3:17

 

Van hetgeen overeenkomstig artikel 3:15 mondeling naar voren is gebracht, wordt een verslag gemaakt.

 

Artikel 3:18

 

  • 1.

    Indien het een besluit op aanvraag betreft, neemt het bestuursorgaan het besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Indien de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft, kan het bestuursorgaan, alvorens een ontwerp ter inzage te leggen, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag de in het eerste lid bedoelde termijn met een redelijke termijn verlengen. Voordat het bestuursorgaan een besluit tot verlenging neemt, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid neemt het bestuursorgaan het besluit uiterlijk twaalf weken na de terinzagelegging van het ontwerp, indien het een besluit betreft:

    • a.

      inzake intrekking van een besluit;

    • b.

      inzake wijziging van een besluit en de aanvraag is gedaan door een ander dan degene tot wie het te wijzigen besluit is gericht.

  • 4.

    Indien geen zienswijzen naar voren zijn gebracht doet het bestuursorgaan daarvan zo spoedig mogelijk, nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken, mededeling op de wijze, bedoeld in artikel 3:12, eerste en tweede lid. In afwijking van het eerste of derde lid neemt het bestuursorgaan het besluit in dat geval binnen vier weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken.