Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder houdende regels omtrent subsidie verlening Algemene subsidieverordening Noordoostpolder

Geldend van 01-07-2017 t/m 21-06-2023

Intitulé

Algemene subsidieverordening Noordoostpolder

De raad van de gemeente Noordoostpolder;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders 18 april 2017, nummer 476633;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de Participatieraad van 7 april 2017;

gezien het advies van de Commissie Samenlevingszaken;

besluit vast te stellen:

Algemene subsidieverordening Noordoostpolder

Artikel 1 Reikwijdte

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door burgemeester en wethouders, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).

  • 2. Ten aanzien van subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is, kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

Artikel 2 Subsidieregelingen

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij nadere regeling (hierna te noemen: subsidieregeling) bepalen welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie.

  • 2. Een subsidieregeling vermeldt in elk geval:

    • a.

      de activiteiten en, in voorkomend geval, de personen of instellingen die voor subsidie in aanmerking kunnen komen;

    • b.

      de wijze waarop de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.

    • c.

      indien van toepassing: de wijze waarop de beschikbare gelden worden verdeeld binnen het subsidieplafond.

  • 3. Burgemeester en wethouders stellen nadere regels op over:

    • a.

      het vormen reserves, een egalisatiereserve daaronder begrepen, voorzieningen of andere vormen van vermogensvormingen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen twee categorieën van aanvragers:

      • aanvragers die geen of weinig risico lopen en een stabiel takenpakket hebben met weinig bedrijfsrisico’s en die de activiteiten hebben uitgevoerd, mogen voor maximaal 10% aan vermogensvorming doen, en

      • overige aanvragers die de activiteiten hebben uitgevoerd en waarbij het percentage van de vermogensvorming in overleg wordt vastgesteld.

    • b.

      de berekeningswijze van uurtarieven en uniforme kostenbegrippen, en

    • c.

      de wijze van vaststellen van subsidiabele kosten.

Artikel 3 Europees steunkader

  • 1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kunnen burgemeester en wethouders bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende Europees steunkader.

  • 3. Bij een subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4. Bij een subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van dat Europees steunkader.

  • 5. Bij een subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komt een onderneming alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van dat Europees steunkader.

Artikel 4 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. De raad kan subsidieplafonds vaststellen. Binnen deze plafonds kunnen burgemeester en wethouders subplafonds vaststellen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie bepalen.

  • 3. De raad kan een subsidieplafond verlagen als:

    • a.

      het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; en

    • b.

      de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 4. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 5. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

Artikel 5 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij burgemeester en wethouders. Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld geschiedt dit met gebruikmaking daarvan.

  • 2. Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

    • c.

      een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.

  • 3. Een aanvrager die een vraagbrief van burgemeester en wethouders heeft ontvangen, voorziet zijn aanvraag van een uiteenzetting waarom de de aanvraag om subsidie daarop aansluit.

  • 4. Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de oprichtingsakte of de statuten toe aan de aanvraag. Indien die beschikbaar zijn, wordt tevens een exemplaar van het jaarverslag, de jaarrekening of de balans van het voorgaande jaar toegevoegd aan de aanvraag.

  • 5. Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 6 Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, wordt ingediend uiterlijk 1 oktober voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Een aanvraag om een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt wordt uiterlijk twaalf weken voorafgaand aan dat boekjaar ingediend.

  • 3. Andere aanvragen om subsidie worden ingediend uiterlijk zes weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 4. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

Artikel 7 Beslistermijn

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 6, tweede en derde lid, binnen twaalf weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 4. Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 8 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht weigeren burgemeester en wethouders de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt.

    • b.

      als het een aanvrager betreft tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

  • 2. Onverminderd het vorige lid weigeren burgemeester en wethouders de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader indien:

    • a.

      de subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in dat Europees steunkader, of,

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende Europees steunkader.

  • 3. Onverminderd de vorige leden kunnen burgemeester en wethouders de subsidie verder in ieder geval weigeren:

    • a.

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • b.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • c.

      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • d.

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • e.

      als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • f.

      als de aanvrager voor het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft met een functionaris een bezoldiging als bedoeld in artikel 1.1, onder e, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector overeenkomt of is overeengekomen die hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van die wet;

    • g.

      in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

  • 4. Burgemeester en wethouders vorderen een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

Artikel 9 Verantwoording

Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidie-ontvanger de besteding van de subsidie en de bereikte resultaten dient te verantwoorden.

Artikel 10 Algemene verplichtingen van subsidie-ontvangers

  • 1. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidie-ontvanger dat onverwijld schriftelijk aan burgemeester en wethouders.

  • 2. Een subsidie-ontvanger informeert burgemeester en wethouders onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.

Artikel 11 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

  • 1. Bij subsidies hoger dan € 100.000,- verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.

  • 2. Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidie-ontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

  • 4. Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan burgemeester en wethouders een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voordoet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

Artikel 12 Wijze van verstrekken en eindverantwoording subsidies tot en met € 10.000

  • 1. Subsidies tot en met € 10.000 worden door burgemeester en wethouders direct vastgesteld, of verleend en – tenzij toepassing wordt gegeven aan het volgende lid – binnen twaalf weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld.

  • 2. Als bij verleningsbeschikking de subsidie-ontvanger wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen vindt de vaststelling plaats binnen twaalf weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3. In geval van verlening van een subsidie van ten hoogste € 10.000 wordt een voorschot verstrekt ter hoogte van de verleende subsidie.

Artikel 13 Wijze van verstrekken van eindverantwoording subsidies tussen € 10.000 en € 50.000

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 10.000 doch ten hoogste € 50.000 dient de subsidie-ontvanger uiterlijk twaalf weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2. De aanvraag bevat een financieel verslag en een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan.

  • 3. Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat op een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan.

Artikel 14 Wijze van verstrekken van eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 50.000 dient de subsidie-ontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

    • a.

      in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 15 april van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;

    • b.

      in geval van een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt, uiterlijk twaalf weken na afloop van het betrokken boekjaar;

    • c.

      in andere gevallen uiterlijk twaalf weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2. De aanvraag bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop; en

    • d.

      een beoordelingsverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant.

  • 3. Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.

Artikel 15 Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 10.000

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen een subsidie van meer dan € 10.000 vast:

    • a.

      uiterlijk op 1 juli van het jaar waarin de aanvraag tot vaststelling is ontvangen;

    • b.

      in andere gevallen binnen twaalf weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

  • 2. Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste acht weken worden verdaagd.

  • 3. Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 13, eerste lid en 14, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, is ingediend, kunnen burgemeester en wethouders de subsidie-ontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend dan kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 16 Hardheidsclausule

  • 1. Als een bij of krachtens deze verordening gestelde termijn voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen, kunnen burgemeester en wethouders een andere termijn vaststellen.

  • 2. In een subsidieregeling kan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders van een of meer bepaalde artikelen of artikelleden van die regeling kan worden afgeweken als daaraan vasthouden voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen.

  • 3. Toepassing van de vorige leden wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 17 Intrekking oude regeling

De Algemene subsidieverordening Noordoostpolder 2011 en de Deelverordening waarderingssubsidies gemeente Noordoostpolder 2011, beide vastgesteld op 24 maart 2011 worden ingetrokken.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2017.

Artikel 19 Overgangsrecht

  • 1. Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor 1 juli 2017 zijn de bepalingen van de Algemene Subsdieverordening Noordoostpolder 2011 en de Deelverordening waarderingssubsidies gemeente Noordoostpolder 2011 van toepassing.

  • 2. De volgende besluiten berusten op artikel 2, lid 1 van de deze verordening:

    • a.

      Bijdrageregeling toepassing zonne-energie particuliere woningen gemeente Noordoostpolder;

    • b.

      NADERE REGELS bevordering particuliere woningbouwverbetering in Nagele;

    • c.

      Nadere regels bevordering naamsbekendheid en imago van Noordoostpolder door het organiseren van publieksevenementen;

    • d.

      Nadere regels verzorgen recreatief toeristische informatie en bevorderen toerisme;

    • e.

      Nadere regels voor het aanvragen van een stimuleringslening duurzame particuliere woningbouwverbetering Nagele;

    • f.

      Nadere subsidieregeling voor het herstructureren, revitaliseren en vitaliseren van werklocaties in de gemeente Noordoostpolder.

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening Noordoostpolder.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 6 juni 2017.
De griffier,
de voorzitter,

TOELICHTING Algemene subsidieverordening Noordoostpolder

Algemeen

Tegelijkertijd met deze Algemene subsidieverordening wordt ook het Subsidiebeleidsplan 2017 vastgesteld. Dit plan heeft een looptijd van vier jaar. Uitgangspunt is dat dit plan om de vier jaar herzien wordt. Herziening van het Beleidsplan 2017 en de opvolgende beleidsplannen kan leiden tot wijzigingen van deze Algemene subsidieverordening maar dat is niet persé noodzakelijk. De Algemene subsidieverordening Noordoostpolder is algemeen en vooral gericht op het proces van het verstrekken van subsidies. In de Algemene wet bestuursrecht, met name in titel 4.2 staan ook regels over het verstrekken van subsidies.

Subsidiebegrip

Wat onder subsidie wordt verstaan, staat in artikel 4:21, lid 1 Awb. Het is een materieel begrip, dat wil zeggen: als iets voldoet aan deze criteria, dan is het een subsidie, ook als het anders wordt genoemd. Omgekeerd: als iets subsidie wordt genoemd maar het voldoet niet aan een of meer van deze criteria, is het geen subsidie.

Er is sprake van een subsidie indien er aan een viertal criteria is voldaan:

  • a.

    Het gaat om een aanspraak op financiële middelen. Er is geen sprake van subsidie indien er goederen of diensten worden verstrekt (bijvoorbeeld de gemeente stelt gratis een zaal ter beschikking voor een vergadering van een vereniging; de gemeente deelt plantjes uit om de gevels te verfraaien).

  • b.

    Deze financiële middelen worden verstrekt door een bestuursorgaan (in de zin van artikel 1:1 Awb);

  • c.

    De financiële middelen worden verstrekt voor bepaalde activiteiten van de aanvrager. De bestedingsrichting moet dus van te voren duidelijk omschreven zijn.

  • d.

    Het mag niet gaan om betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten (artikel 4:21 Awb). De betaling aan de aannemer die het gemeentehuis opknapt is dus geen subsidie.

 

Europese regelgeving

Deze Algemene subsidieverordening is ook beter toegesneden op het Europese regelgeving. Het verstrekken van subsidie kan in strijd zijn met Europese regelgeving. In 2014 is het nieuwe Europees-rechterlijke staatssteunpakket in werking getreden. Dat maakt dat in de Algemene subsidieverordening in enkele bepalingen verwezen wordt naar Europees recht.

 

Voor een goed begrip van de Algemene subsidieverordening en de besluiten die op grond van de verordening worden genomen volgt hieronder waar het om gaat:

  • a.

    algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EUG) nr. 651/2014 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de gemeenschappelijke interne markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”) (PbEU L 127), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • b.

    de-minimisverordening: verordening (EUG) nr. 1407/2013 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352), verordening (EUG) nr. 1408/2013 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 18 december 2013 betreffende inzake de toepassing van de artikelen 1087 en 1088 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 352/9) en verordening (EUG) nr. 717/2014 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 2014 betreffende inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1860/2004 (PbEU L 190/45), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • c.

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;

  • d.

    onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • e.

    Verdrag: Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.

 

De Europese regels zien er op toe dat de interne markt niet wordt verstoord. De thema’s waarop de meeste subsidies verstrekt worden (welzijn, cultuur, educatie) is dat niet aan de orde.

 

ARTIKELSGEWIJS

 

Artikel 1 Reikwijdte

Eerste lid

Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is.

 

Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is, zoals benoemd in het tweede lid.

 

Denk bij subsidies die onder de ASV vallen bijvoorbeeld aan subsidies op de volgende terreinen:

  • a.

    algemeen bestuur;

  • b.

    openbare orde en veiligheid;

  • c.

    verkeer, vervoer en waterstaat;

  • d.

    economische zaken;

  • e.

    onderwijs;

  • f.

    cultuur en recreatie;

  • g.

    sociale voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening;

  • h.

    volksgezondheid;

  • i.

    milieu

  • j.

    ruimtelijke ordening en volkshuisvesting.

 

Tweede lid

Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.

 

Artikel 2 Subsidieregelingen

Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit dan eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.

 

In andere artikelen van de ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, zoals voor het aanleveren van de controleverklaring, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie zoals de wijze waarop de resultaten verantwoord moeten worden, de wijze van verdelen van het subsidieplafond.

 

Voor zover het college geen gebruik maakt van deze bevoegdheid is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld. Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb, bestaan hierop maar vier uitzonderingen:

  • a.

    de spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk, vooruitlopend op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);

  • b.

    de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidie-ontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);

  • c.

    de incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend);

  • d.

    de Europese subsidies (is voor gemeenten nauwelijks van belang).

 

Artikel 3 Europees steunkader

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

 

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

 

Onder Europees steunkader wordt verstaan een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld.

Onder onderneming wordt in dit verband verstaan: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent.

 

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (lid 5).

 

Artikel 4 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

De raad stelt de subsidieplafonds vast (lid 1). De subsidieplafonds worden vastgesteld bij de Perspectiefnota. Binnen deze plafonds is het college bevoegd sub plafonds vast te stellen. Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds wordt de wijze van verdelen (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb) vermeld. De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door verwijzing naar de – door het college vastgestelde – subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd (tweede lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb).

 

Als dat geen bestaande subsidieregeling is zal – in samenspraak tussen de raad en het college – geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag hebben ingediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds door de raad wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (derde en vierde lid, zie verder hieronder).

 

Het college, dat via artikel 1 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vijfde lid).

 

Verlaging subsidieplafond.

De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 van de Awb is voldaan:

  • 1)

    aanvragen voor de desbetreffende subsidie moeten worden ingediend voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd,

  • 2)

    de verlaging vloeit voort uit vaststelling van de begroting, en

  • 3)

    de mogelijkheid van verlaging is aangekondigd bij de vaststelling van het oorspronkelijke subsidieplafond.

Om te waarborgen dat de raad alleen overgaat tot verlaging van subsidieplafonds als die verlaging ook daadwerkelijk kan worden gebruikt zijn het derde en vierde lid opgenomen. Het komt er op neer dat een subsidieplafond alleen kan worden verlaagd als het oorspronkelijke subsidieplafond is vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld én de aanvragen voor de vaststelling van de begroting moesten zijn ingediend én er bovendien op de mogelijke verlaging wordt gewezen bij de bekendmaking van het plafond.

 

Artikel 5 Aanvraag

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan; en dat als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, de aanvraag dan met gebruikmaking van dat formulier gedaan moet worden. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits de digitale weg open is gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overgelegd dienen te worden. De formulering laat open dat ook meer en andere gegevens kunnen worden verlangd.

 

Als de aanvrager een onderneming is

Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU).

 

Bepaalde categorieën van steun zijn op grond van het VWEU met de interne markt verenigbaar verklaard. Het gaat om:

  • a.

    de algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 127), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving.

  • b.

    de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352), verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 352/9) en verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving.

 

Om dat te toetsen kan aan de onderneming aanvullende informatie gevraagd worden.

Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen kan om een overzicht gevraagd worden van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs, etc. bestaan. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen, kan de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden. Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring kan het college controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.

 

Vraagbrief

Aanvragers met een professioneel kader krijgen voorafgaand aan de formele indiening van de aanvraag de uitgangspunten waarbinnen zij hun subsidieaanvraag kunnen voorbereiden. Elk jaar, vóór 15 juli, ontvangen die aanvragers een brief die vergeleken kan worden met een uitvraag voor inkoop van diensten. In deze brief staan in ieder geval twee hoofdzaken:

  • 1.

    De resultaten van die van organisaties verwacht worden die voor dat jaar een subsidie aanvragen. De organisaties houden hiermee rekening bij het opstellen van hun jaarplan en hun subsidieaanvraag.

  • 2.

    Het subsidieplafond of de subsidieplafonds die, onder voorbehoud van de begrotingsvaststelling door de gemeenteraad, beschikbaar zijn voor het verstrekken van subsidies binnen een van de programmadoelstellingen.

 

De vraagbrief is de een werkwijze die in meer gemeenten gebruikt wordt om aan professionele organisaties met structurele subsidies aan te geven welke resultaten van hen verwacht worden.

Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken (vierde lid); bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen.

 

Artikel 6 Aanvraagtermijn

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar of per boekjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies.

De Awb bepaalt dat de ontvanger van boekjaarsubsidies het boekjaar gelijk stelt aan het kalenderjaar. Bij verleningsbeschikking of in een subsidieregeling kan dat anders geregeld worden. Het hanteren van een boekjaar kan handig zijn voor het verlenen van subsidie aan bedrijven of scholen. Een boekjaar kan bijvoorbeeld ook een schooljaar zijn.

Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met derde lid (vierde lid).

 

Artikel 7 Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar of boekjaar, en andere. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).

 

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindebeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

 

Artikel 8 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

Eerste lid

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.

 

Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).

 

Wat betreft de verplichte weigeringsgrond opgenomen onder b dient het volgende opgemerkt te worden. Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).

 

Tweede lid

In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren [van de Europese Commissie] voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.

 

Derde lid

In het derde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.

 

Onderdelen a en c spreken voor zichzelf. Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.

 

Onder e is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als burgemeester en wethouders besluiten over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

 

Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector

Om toe te kunnen zien op de doelmatige besteding van subsidiegeld regelt onderdeel f dat het college de subsidie kan weigeren in het geval de te subsidiëren instelling bezoldigingen overeenkomt of is overeengekomen die hoger zijn dan het bedrag bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (hierna: Wnt). Het algemene bezoldigingsmaximum voor de publieke en semipublieke sector is per 1 januari 2016 vastgesteld op € 179.000; het wordt jaarlijks bij ministeriële regeling geïndexeerd (zie artikel 2.3, tweede, derde en vierde lid, van de Wnt). De gedachte achter deze weigeringsgrond is dat bij subsidieaanvragers die hogere bezoldigingen dan dat bedrag overeenkomen gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een deel van de subsidie aan dergelijke bezoldigingen wordt besteed. Vanuit het oogpunt van doelmatige besteding van subsidiegeld wordt dit onwenselijk geacht.

 

Als de doelmatige besteding van subsidiegeld niet in het geding is – bijvoorbeeld omdat het een zeer geringe subsidie betreft of duidelijk is dat de gelden niet besteed zullen worden aan de salariskosten – kunnen burgemeester en wethouders afzien van weigering ondanks dat er bij de aanvrager sprake is van bezoldigingen die het maximum overtreffen. Als de subsidiegelden niet besteed zullen worden aan salariskosten, dan zal het aan de aanvrager zijn om dit (uit eigen beweging) te onderbouwen.

 

De weigeringsgrond heeft betrekking op alle subsidieaanvragers, niet alleen op instellingen die al onder de Wnt vallen. Bovendien wordt gekeken naar alle bezoldigingen die door de aanvrager met functionarissen (met of zonder dienstbetrekking) zijn overeengekomen en dus niet alleen naar die bezoldigingen die zijn overeengekomen met een topfunctionaris als bedoeld in de Wnt.

 

Onderdeel g ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.

 

Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.

 

Wet Bibob

Een subsidie kan ook (geweigerd en) ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 van die wet. In de Wet Bibob is al voorzien in de situatie dat de aanvrager van een subsidie de Bibob-toets niet kan doorstaan. Bij een weigering op deze grond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende en vastgestelde subsidies intrekken.

 

Artikel 10 Algemene verplichtingen van subsidie-ontvanger

Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidie-ontvangers geldt. Met ‘schriftelijk’ in het eerste lid is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. De melding kan ook digitaal worden gedaan als het college de digitale weg open heeft gesteld.

 

Artikel 11 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).

 

Wat betreft het tweede en derde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie). In beginsel dient de verordening hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.

 

Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.

 

Het derde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.

 

In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:

  • a.

    als de subsidie-ontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • b.

    als de subsidie-ontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • c.

    als de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • d.

    als de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

  • e.

    de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het vierde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.

 

Artikel 12 Wijze van verstrekken en eindverantwoording subsidies tot en met € 10.000

Kenmerkend voor subsidies tot en met € 10.000 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidie-ontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 11). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidie-ontvanger.

 

Als de subsidieontvanger al (positief) bekend is zal de subsidie bij een dergelijk klein bedrag meestal direct vastgesteld en uitbetaald kunnen worden (eerste lid). In andere gevallen kan er eerst verleend worden, gevolgd door een ambtshalve vaststelling (eerste lid). In zo’n geval wordt een eventueel voorschot in één termijn (lump sum) verstrekt en hoeft de subsidie-ontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard, terwijl toch het risico voor de gemeente beperkt blijft.

 

Verder wordt in het geval van verlening gevolgd door ambtshalve vaststelling, in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.

 

Artikel 13 Wijze van verstrekken en eindverantwoording subsidies tussen € 10.000 en € 50.000

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidie-ontvangers subsidie tussen € 10.000 en € 50.000 aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan (tweede lid). Ingevolge artikel 9 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidie-ontvanger bekend gemaakt.

 

Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz.. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag, waaronder een bijdrage aan een bijeenkomst waar de resultaten worden toegelicht (storytelling).

 

Artikel 14 Wijze van verstrekken en eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000

Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder meer of minder, gegevens gevraagd worden.

 

Artikel 15 Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 10.000

Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden; wel bestaat de mogelijkheid tot verdagen (tweede lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging op grond van het tweede lid is appellabel. Dit in tegenstelling tot een mededeling op grond van artikel 4:14 Awb dat de – eventueel verdaagde – termijn niet gehaald wordt.

 

Artikel 16 Hardheidsclausule

Deze hardheidsclausule is opgenomen, omdat in uitzonderlijke gevallen vasthouden aan een termijn in de ASV of de toepasselijke subsidieregeling wegens bijzondere omstandigheden onevenredig kan zijn tot de daarmee te dienen belangen. Op grond van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders dan een andere termijn vaststellen.

 

Op grond van het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders bovendien in een subsidieregeling een hardheidsclausule opnemen die ziet op nader in die subsidieregeling aangegeven bepalingen. Een te treffen voorziening, die niet in de verordening of subsidieregeling is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.

 

Artikel 17 Intrekking oude regeling

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 18 Inwerkingtreding

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 19 Overgangsrecht

In het tweede lid wordt geregeld dat zes (bestaande) subsidieregelingen die vastgesteld zijn op grond van de Algemene subsidieverordening Noordoostpolder 2011 ook in werking blijven onder (deze) de Algemene subsidieverordening Noordoostpolder.

 

Artikel 20 Citeertitel

Behoeft geen toelichting.