Regeling vervallen per 15-04-2012

Maatschappelijke ondersteuning

Geldend van 01-01-2011 t/m 14-04-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2011

Intitulé

Maatschappelijke ondersteuning

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Besluit maatschappelijke ondersteuning Oss 2011

Artikel 1

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder: Verordening: de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Oss;

  • 2. Alle begrippen die in dit Besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, Verordening en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget (PGB)

Artikel 2.

Regels rond verstrekking en verantwoording

1.Keuzevrijheid

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

2.Beperking keuzevrijheid

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

  • a.

    Het een vervoersvoorziening betreft waar een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 22 onder a. van de verordening in kan voorzien.

  • b.

    Op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget en er geen adequate budgetbegeleiding aanwezig is.

  • c.

    Op grond van de progressiviteit van het ziektebeeld de aangevraagde voorziening zo snel weer

door een aangepaste voorziening vervangen dient te worden dat deze verstrekking zich

daardoor niet leent voor een persoonsgebonden budget.

  • d.

    Het een verstrekking in de vorm van een woonvoorziening betreft die uitsluitend als verstrekking in natura kan worden verstrekt.

    • 3.

      Vaststellen van de hoogte van het budget bij voorzieningen

  • a.

    Bij een eenvoudige (standaard) voorziening met een kostprijs van minder dan € 1000,- wordt het budget bepaald aan de hand van het bruto bedrag van de betreffende voorziening zoals opgenomen in het assortiment van de gemeentelijke leverancier van hulpmiddelen. Op dit bedrag wordt een korting van 10% in mindering gebracht . Het restantbedrag wordt verhoogd met de wettelijk verschuldigde BTW en het bedrag als genoemd onder artikel 3 onder d. voor de kosten van verzekering, reparatie en onderhoud.

  • b.

    Bij een standaard voorziening boven € 1000,- wordt het budget bepaald zoals opgenomen onder artikel 3 a.. Tevens wordt een offerte aan de aanvrager van de voorziening gevraagd van de aan te schaffen voorziening. Na toetsing van de offerte wordt het bedrag van de adequaat goedkoopste voorziening toegekend; 90% van de bruto kostprijs van de voorziening uit het kernassortiment zoals genoemd onder a. dan wel de werkelijke kostprijs indien dezelager is.

  • c.

    Bij een complexe voorziening wordt het budget bepaald door het opvragen van een modelofferte bij de vaste leverancier van de gemeente waarbij wordt uitgegaan van de brutoprijs van de geselecteerde voorziening, inclusief de gespecificeerde prijs voor individuele aanpassingen. Dit bedrag wordt verminderd met 10% korting en verhoogd met BTW en een bedrag voor kosten van onderhoud, reparatie en verzekering zoals genoemd in artikel 3 onder d. Het uiteindelijke bedrag (het referentie persoonsgebonden budget) levert het maximaal te verstrekken PGB op. Het referentie PGB wordt afgezet tegen een door de aanvrager te verstrekken offerte van de gewenste voorziening waarna het bedrag van de adequaat goedkoopste voorziening als PGB wordt verstrekt.

  • d.

    Onderhoudskosten: per voorziening is een bedrag in het PGB opgenomen voor de kosten van onderhoud, verzekering en reparatie conform onderstaande tabel;

Product / Kosten

Verzekering,

onderhoud en

reparatie

BTW

Duur PGB

Rolstoel incidenteel

3 %

6 %

7 jaar

Rolstoel semi-permanent

3 %

6 %

7 jaar

Rolstoel permanent (kantelbaar)

5 %

6 %

7 jaar

Rolstoel actief

5 %

6 %

5 jaar

Rolstoel elektrisch (binnen/buiten)

7 %

6 %

5 jaar

Scootmobiel

7 %

6 %

7 jaar

Driewielfiets volwassen met trapondersteuning

6 %

6 %

7 jaar

Driewielfiets volwassen zonder trapondersteuning

3 %

6 %

7 jaar

Fiets accu trapondersteuning

3 %

19 %

5 jaar

Tillift

4 %

19 %

7 jaar

Badlift

3 %

19 %

7 jaar

Toilet/douchevoorziening

0 %

19 %

7 jaar

Kinderrolstoel handbewogen

4 %

19 %

4 jaar

Kinderrolstoel elektrisch

7 %

19 %

4 jaar

Kinderdriewielfiets

3 %

19 %

5 jaar

Kinderbuggy

0 %

19 %

5 jaar

e. De afschrijvingspercentages van de diverse voorzieningen om de restwaarde te berekenen zijn als volgt:

Afschrijvingspercentage per product

0-6 mnd

7-12 mnd

13-18 mnd

19-24 mnd

jaar 3

jaar 4

jaar 5

jaar 6

jaar 7

Rolstoel incidenteel

10%

20%

25%

35%

50%

70%

85%

90%

95%

Rolstoel semi-permanent

10%

20%

25%

35%

50%

70%

85%

90%

95%

Rolstoel permanent (kantelbaar)

10%

20%

25%

35%

50%

70%

85%

90%

95%

Rolstoel actief

20%

25%

35%

50%

70%

85%

95%

Rolstoel elektrisch (binnen/buiten)

20%

25%

35%

50%

70%

85%

95%

Scootmobiel

10%

20%

25%

35%

50%

70%

85%

90%

95%

Driewielfiets volwassenen met trapondersteuning

10%

20%

25%

35%

50%

70%

85%

90%

95%

Driewielfiets volwassenen zonder trapondersteuning

10%

20%

25%

35%

50%

70%

85%

90%

95%

Fiets accu trapondersteuning

10%

20%

25%

35%

50%

70%

85%

90%

95%

Tillift

10%

20%

25%

35%

50%

70%

85%

90%

95%

Badlift

10%

20%

25%

35%

50%

70%

85%

90%

95%

Toilet/douchevoorziening

10%

20%

25%

35%

50%

70%

85%

90%

95%

Kinderrolstoel handbewogen

20%

30%

40%

60%

80%

95%

Kinderrolstoel elektrisch

20%

30%

40%

60%

80%

95%

Kinderdriewielfiets

20%

25%

35%

50%

70%

85%

95%

Kinderbuggy

20%

25%

35%

50%

70%

85%

95%

  • f.

    De berekening van de restwaarde bij inname van een voorziening of bij terugvordering vindt plaats door het vaststellen van de prijs van de bruto voorziening inclusief modulaire aanpassingen maar exclusief de specifiek voor de aanvrager aangebrachte aanpassingen. Het dan gevonden bedrag wordt verminderd met 10% korting en verhoogd met de wettelijk verschuldigde BTW. Het uiteindelijke bedrag wordt vervolgens verminderd met het van toepassing zijnde afschrijvingspercentage om de restwaarde vast te stellen.

    • 4.

      Woonvoorzieningen in natura

Woonvoorzieningen als mobiele tilliften, badliften, badplanken, losse douchestoelen, douchebrancards, toiletstoelen, transferhulpmiddelen (glijzeil en draaischijf) en toiletbrilverhogers worden bij voorkeur in natura verstrekt.

5. Persoonsgebonden budget sportrolstoel en sportvoorziening

Een sportrolstoel of sportvoorziening voor gehandicapten wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget in de vorm van een forfaitair bedrag.

  • a.

    De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen persoonsgebonden budget voor de aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 27 onder c van de verordening is een forfaitaire vergoeding en bedraagt

    € 2.613,81.

  • b.

    De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen persoonsgebonden budget voor de aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening zoals bedoeld in artikel 27 onder d van de verordening is een forfaitaire vergoeding en bedraagt

    € 2.613.81.

  • c.

    Het onder a. en b. genoemde bedrag wordt niet vaker dan eens in de drie jaar verstrekt.

    • 6.

      Verantwoording persoonsgebonden budget

De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 10% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 3.

Omvang van de eigen bijdrage

  • 1.

    Het maximum van de verschuldigde eigen bijdrage en het voor eigen rekening komende eigen aandeel samen bedraagt:

    • a.

      Voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 22.636.,00 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 22.636,00.

    • b.

      Voor de ongehuwde personen van 65 jaar of ouder € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan €15.838,00 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 15.838,00.

    • c.

      Voor gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 27.902,00 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 27.902,00.

    • d.

      Voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 22.100,00 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 22.100,00.

  • 2.

    Voor een rolstoelvoorziening is geen eigen aandeel verschuldigd.

Artikel 4.

Gereserveerd

Artikel 5

Gereserveerd

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden

Artikel 6.

Vaststelling bedragen persoonsgebonden budgetten hulp bij het huishouden

De vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van hulp bij het huishouden als volgt plaats:

1.Het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt vanaf 1 april 2010 gebaseerd op het aantal werkelijke uren - afgerond op halve of hele uren - waarin huishoudelijke hulp wordt verricht conform onderstaande tabel;

Uurtarieven PGB

Toegekende uren per week

Uurtarief

Per 4 weken

Per jaar

0,5

18,31

36,61

475,98

1

18,31

73,24

952,12

1,5

18,31

109,86

1428,18

2

18,31

146,48

1904,24

2,5

18,31

183,10

2380,30

3

18,31

219,72

2856,36

3,5

18,31

256,34

3332,42

4

18,31

292,96

3808,48

4,5

18,31

329,58

4284,54

5

18,31

366,20

4760,60

5,5

18,31

402,82

5236,66

6

18,31

439,44

5712,72

6,5

18,31

476,06

6188,78

7

18,31

512,68

6664,84

7,5

18,31

549,30

7140,90

8

18,31

585,92

7616,96

8,5

18,31

622,54

8093.02

9

18,31

659,16

8569,08

9,5

18,31

695,78

9045,14

10

18,31

732,40

9521,20

10,5

18,31

769,02

9997,26

11

18,31

805,64

10473,32

11,5

18,31

842,26

10949,38

12

18,31

878,88

11425,44

12,5

18,31

915,50

11901,50

13

18,31

952,12

12377,56

13,5

18,31

988,74

12853,62

14

18,31

1025,36

13329,68

14,5

18,31

1061,98

13805,74

15

18,31

1098,60

14281,80

15,5

18,31

1135,22

14757,86

16

18,31

1171,84

15233.92

  • 2.

    Het verantwoordingsvrije bedrag van het PGB zijnde het deel van het PGB wat niet door de budgethouder behoeft te worden verantwoord is vastgesteld op € 1263,43 per jaar. Over het meerdere van het PGB moet desgevraagd verantwoording worden afgelegd aan de gemeente.

  • 3.

    In afwijking van het uurtarief als genoemd onder artikel 6, 1e lid wordt het uurtarief verhoogd tot de werkelijke gemaakte kosten met een maximum van € 24,79, zijnde het tarief van de huishoudelijke hulp type 2, en € 20, 24, zijnde het tarief van de huishoudelijke hulp type 1, indien een aanvrager de hulp inkoopt bij een zorgaanbieder en het reguliere uurtarief ontoereikend is.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen

Artikel 7

1.Woonvoorziening in natura

Een woonvoorziening in natura als bedoeld in artikel 13 a. van de verordening kan zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt.

  • a.

    Een voorziening in natura als bedoeld in artikel 13 a. van de verordening met een aanschafprijs

    beneden het bedrag van € 300,- wordt in de regel in eigendom verstrekt.

  • b.

    Een voorziening in natura als bedoeld in artikel 13 a. van de verordening met een aanschafprijs

    van € 300,- of meer wordt in de regel in bruikleen verstrekt.

    • 2.

      Persoonsgebonden budget woonvoorzieningen

  • a.

    De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget (volgens artikel 13 onder b van de verordening) voor woonvoorzieningen als genoemd in artikel 15 eerste lid onder b van de verordening wordt vastgesteld op basis van de kostprijs van de adequaat goedkoopste voorziening, exclusief inkoopvoordeel, maar met aftrek van 10% standaardkorting/marge, inclusief onderhoud en reparatie. Zie ook artikel 2 lid 3.

  • b.

    De financiële tegemoetkoming (volgens artikel 13 onder c van de verordening) voor woonvoorzieningen als genoemd in artikel 15 eerste lid onder a van de verordening wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

    • 3.

      Verhuiskostenvergoeding

  • a.

    Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 15, 1e lid onder c van de verordening bedraagt € 2859,93;

  • b.

    Indien de forfaitaire vergoeding voor een verhuiskostenvergoeding als bedoeld onder a. aantoonbaar niet toereikend is kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt ter hoogte van de daadwerkelijk gemaakte kosten conform de berekening als opgenomen in de Beleidsregels Wmo Oss.

    • 4.

      Gereserveerd

    • 5.

      Tijdelijke huisvesting

Het bedrag voor de kosten van tijdelijke huisvesting als genoemd in artikel 15, 1e lid onder f. van de Verordening bedraagt:

  • a.

    De werkelijke kosten met een maximum van € 595,29 per maand als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • b.

    de werkelijke kosten met een maximum van € 297,67 per maand ter tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

    • 6.

      Huurderving

Het bedrag voor de kosten huurderving als genoemd in artikel 15, 1e lid onder g van de verordening is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 onder a. van de Wet op de Huurtoeslag.

7.Verwijderen van voorzieningen

Het bedrag voor de kosten van het verwijderen van voorzieningen als genoemd in artikel 15, 1e lid onder h. van de verordening is gelijk aan de kostprijs van het verwijderen van de betreffende voorziening, indien:

  • a.

    De woning niet binnen een redelijke termijn verhuurd kan worden aan een andere gehandicapte voor wie de aangebrachte aanpassingen adequaat zijn.

  • b.

    Het aanpassingen betreft die zo specifiek zijn dat de woning niet aan een niet-gehandicapte

    verhuurd kan worden.

    • 8.

      Vervanging stoffering in verband met astmatische klachten en huisstofmijtallergie, en aanschaf rolstoeltapijt

  • a.

    Het bedrag voor de kosten van het vervangen van stoffering in slaap en/of woonkamer in verband met ernstige, medisch objectiveerbare, astmatische klachten en huisstofmijtallergie als genoemd in artikel 15, 2e lid van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt berekend aan de hand van de Nibud Prijzengids 2010-2011.

    Het bedrag voor vloerbedekking (vinyl) is € 40,- per meter uitgaande van 4 meter breed. Het bedrag voor raambekleding (jaloezieën) is € 23,- per 1.05 meter breed en een lengte van 1.75 meter (omgerekend € 12,52 per vierkante meter).

  • b.

    Het bedrag voor de kosten van aanschaf en het leggen van rolstoeltapijt als genoemd in artikel 15, 2e lid van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 21,94 per vierkante meter.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 8.

Persoonsgebonden budgetten vervoersvoorzieningen

1.Forfaitair bedrag aanschaf (rolstoeltoegankelijke) auto of rolstoelbus

Het persoonsgebonden budget voor de aanschaf van een gesloten buitenwagen dan wel een al dan niet aangepaste (rolstoeltoegankelijke) auto of rolstoelbus wordt in de vorm van een forfaitair bedrag vastgesteld indien:

  • a.

    een gehandicapte geen gebruik kan maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer en

    er een indicatie bestaat voor een scootermobiel of gesloten buitenwagen óf

  • b.

    een gehandicapte geen gebruik kan maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer en op

    grond van volledige rolstoelgebondenheid geen indicatie bestaat voor een scootermobiel

    of gesloten buitenwagen en betrokkene zittend in de rolstoel moet worden vervoerd óf

  • c.

    een gehandicapte geen gebruik kan maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer enop

    grond van volledige rolstoelgebondenheid geen indicatie bestaat voor een

    scootermobiel of gesloten buitenwagen, maar betrokkene wel zelf transfers kan maken.

Artikel 9.

De inkomensgrenzen en kortingen

  • 9.1.

    Het vaststellen van de inkomensgrenzen

  • 1.

    Het netto-inkomen wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      Loontrekkenden of uitkeringsgerechtigden (inclusief ouderen met alleen een AOW-uitkering): nettoloon op loonstrookje of uitkeringsspecificatie, vermeerderd met vakantietoeslag en de fiscale heffingskortingen voor zover deze niet zijn vrijgelaten.

    • b.

      Zelfstandigen: inkomen volgens de belastingopgave van het laatst verstreken kalenderjaar minus verschuldigde inkomstenbelasting (forfaitair percentage conform artikel 6 lid 2 Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004).

    • c.

      Ouderen met een klein pensioen: netto-inkomsten, vermeerderd met vakantietoeslag en de fiscale heffingskortingen voor zover deze niet zijn vrijgelaten.

  • 2.

    Indien de ondersteuningsbehoevende deelneemt aan een spaarloonregeling of

    levensloopregeling wordt bij de vaststelling van het netto-inkomen uitgegaan van het

    nettoloon dat zou zijn ontvangen indien hij niet aan de spaarloonregeling of levensloopregeling

    had deelgenomen. Ter bepaling hiervan dient de ondersteuningsbehoevende een aparte

    loonspecificatie van zijn werkgever te overleggen indien het college daarom verzoekt.

  • 3.

    De periode waarover het netto-inkomen wordt vastgesteld in het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de Wmo-voorziening is gedaan.

    9.2.Inkomensgrens bij individuele vervoersvoorzieningen (glijdende schaal)

    Het maximumbedrag waarmee het inkomen op grond van artikel 25, 6e lid van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Oss overschreden mag worden bij de toepassing van de glijdende schaal bedraagt:

    • a.

      75 % bij overschrijding van het norminkomen tot en met ₠ 395,60 netto per jaar,

    • b.

      50% bij overschrijding van het norminkomen van ₠395,60 tot en met ₠ 791,20 netto per jaar en

    • c.

      25% bij overschrijding van het norminkomen van ₠ 791,20 tot en met ₠ 1.186,80 netto per jaar

    van de in artikel 10.1 onder a tot en met d genoemde maximale vergoedingen die voor taxi, rolstoeltaxi, eigen auto en bruikleenauto worden toegekend.

    9.3.Inkomensgrens bij collectief vervoer

    Indien het inkomen hoger is dan 1,5 x het norminkomen vermeerderd met ₠ 1.186,80 netto per jaar wordt men uitgesloten van het recht om tegen betaling van een tarief vergelijkbaar met het openbaar vervoertarief gebruik te maken van de voorziening als bedoeld in artikel 22 onder a (collectief vervoer) van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Oss.

    • 9.4.

      Inkomensgrenzen en overige kosten die voortvloeien uit de handicap

    • 1.

      Bij toepassing van artikel 25 van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Oss wordt bij het vaststellen van het inkomen rekening gehouden met overige kosten die voortvloeien uit de handicap. Het betreft kosten die:

    • a.

      niet vanuit andere regelingen geheel of gedeeltelijk worden vergoed,

    • b.

      niet algemeen gebruikelijk zijn en

    • c.

      gemaakt zijn in het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de Wmo-voorziening is gedaan.

    • 2.

      De ondersteuningsbehoevende dient de overige kosten voortvloeiend uit handicap aannemelijk

      te maken.

    • 3.

      Het bepaalde in de voorgaande leden wordt niet toegepast indien het inkomen lager is dan het

      norminkomen.

    • 9.5.

      Kortingen

    • a.

      Op de forfaitaire vergoedingen voor het gebruik van een (eigen) auto, bruikleenauto, taxi of

      rolstoeltaxi en de forfaitaire vergoeding naast het collectief vervoer wordt 20% in mindering

      gebracht indien de gehandicapte zowel een vervoersvoorziening in de vorm van een financiële

      tegemoetkoming als een vervoersvoorziening in natura ontvangt.

    • b.

      Op de forfaitaire vergoeding voor het gebruik van een (eigen) auto, bruikleenauto, taxi of

      rolstoeltaxi wordt in de regel 50% in mindering gebracht indien de gehandicapte verblijft in een inrichting op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten, tenzij uit een daartoe

      ingesteld onderzoek een afwijkende vervoersbehoefte blijkt.

Artikel 10.

Hoogte financiële tegemoetkomingen

  • 10.1.

    Forfaitaire tegemoetkomingen individuele vervoersvoorzieningen

  • a.

    Het bedrag dat verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 1.241,40 per jaar (€ 103,45 per maand).

  • b.

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt € 1.241,40 per jaar (€ 103,45 per maand).

  • c.

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een bruikleenauto bedraagt

    € 803,40 per jaar (€ 66,95 per maand).

  • d.

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt

€ 1.860,12 per jaar (€ 155,01 per maand).

10.2.Forfaitaire tegemoetkoming naast collectief vervoer

De hoogte van de forfaitaire vervoerskostenvergoeding als bedoeld in artikel 22 onder a van de

verordening bedraagt € 279,00 per jaar (€ 23,25 per maand).

10.3.Tegemoetkoming autoaanpassing

Bij de verstrekking van financiële tegemoetkomingen in de vorm van autoaanpassingen wordt de maximaal te verstrekken tegemoetkoming gesteld op de jaarlijks vast te stellen maximale bedragen bij aanpassingen van de referentieauto dan wel de referentie rolstoeltoegankelijke auto van de gemeente Oss.

  • a.

    Het maximale bedrag voor de aanpassing van een rolstoeltoegankelijke auto of rolstoelbus bedraagt € 9.716,69.

  • b.

    Het maximale bedrag voor de aanpassing van een personenauto bedraagt € 9.716,69.

  • c.

    Standaardaanpassingen bij auto’s:

De genoemde kosten in de lijst Bedragen voor standaardaanpassingen bij referentieauto’s (2011) zijn de maximale vergoedingen die in het kader van de Wmo verstrekt kunnen worden. Een eventuele meerprijs dient door de belanghebbende voor eigen rekening genomen te worden. Speciale aanpassingen (op maat, individueel) worden naar kostprijs vergoed.

Bedragen voor standaardaanpassingen bij referentieauto’s (2011)

Hyundai Accent

Renault Twingo

Renault Kangoo

Bediening gas en rem

Gaspedaal links/rechts opklapbaar

€ 347,-

€ 346,-

€ 416,-

Gaspedaal rechts opklapbaar

€ 151,-

€ 134,-

€ 102,-

Rempedaal opklapbaar

€ 160,-

€ 155,-

€ 145,-

Handbedrijfsrem (exclusief opklapbaar rempedaal)

€ 493,-

€ 467,-

€ 638,-

Handbedrijfsrem met segmentgas (exclusief opklapbare pedalen)

€ 594,-

€ 618,-

€ 1.125,-

Stoelaanpassingen

Verlengde stoelslede links onder originele autostoel

€ 701,-

€ 671,-

€ 858,-

Verlengde stoelslede links onder originele autostoel met hoogteverstelling

€ 862,-

Verlengde stoelslede rechts onder originele autostoel

€ 706,-

€ 671,-

€ 858,-

Bediening overig

op aanvraag

op aanvraag

op aanvraag

Liften

op aanvraag

op aanvraag

op aanvraag

  • 10.

    4 Forfaitair bedrag voor aanschaf auto/gesloten buitenwagen

  • a.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1. onder a. van dit besluit bedraagt € 5.854,22 indien er een indicatie bestaat voor een open elektrische buitenwagen (scootermobiel) en € 11.708,42 indien er een indicatie bestaat voor een gesloten buitenwagen.

  • b.

    Indien er sprake is van twee gehuwde gehandicapten die beide recht hebben op het persoonsgebonden budget voor een scootermobiel dan bedraagt het totaal van de forfaitaire bedragen voor hen samen maximaal € 8.781,32.

  • c.

    Indien er sprake is van twee gehuwde gehandicapten die beide recht hebben op het persoonsgebonden budget voor een gesloten buitenwagen dan bedraagt het totaal van de forfaitaire bedragen voor hen samen maximaal € 17.572,88.

  • d.

    Indien er sprake is van twee gehuwde gehandicapten waarvan de een recht heeft op het persoonsgebonden budget voor een scootermobiel en de ander op het persoonsgebonden budget voor een gesloten buitenwagen dan bedraagt het totaal van de forfaitaire bedragen voor hen samen maximaal € 13.171,98.

  • 10.

    5 Forfaitair bedrag aanschaf rolstoelbus/rolstoeltoegankelijke auto en kosten autoaanpassing

  • a.

    De hoogte van de forfaitaire vergoeding als bedoeld in artikel 8.1. onder b. van dit besluit

    bedraagt € 8.592,29 voor de aanschaf van een rolstoelbus of rolstoeltoegankelijke auto.

  • b.

    De hoogte van de forfaitaire vergoeding als bedoeld in artikel 8.1. onder b. van dit besluit ten

    behoeve van de kosten van aanpassing van het vervoermiddel wordt vastgesteld aan de hand

    van de gemaximeerde bedragen als genoemd in de lijst van autoaanpassingen bij de

    referentieauto’s (artikel 10.3. van dit besluit).

  • c.

    Indien er sprake is van twee gehuwde gehandicapten die beide recht hebben op het forfaitaire

    bedrag als genoemd onder a dan bedraagt het totaal van de forfaitaire bedragen voor

    hen samen € 12.888,44.

  • d.

    Indien er sprake is van twee gehuwde gehandicapten waarvan de een recht heeft op het forfaitaire bedrag als genoemd onder a. en de ander op de forfaitaire vergoeding voor een scootermobiel als bedoeld in artikel 10.4 onder a dan bedraagt het totaal van de forfaitaire bedragen voor hen samen maximaal € 10.834,88.

  • e.

    Indien er sprake is van twee gehuwde gehandicapten waarvan de een recht heeft op het

    forfaitaire bedrag als genoemd onder a en de ander op de forfaitaire vergoeding voor een

    gesloten buitenwagen als bedoeld in artikel 10.4 onder a dan bedraagt het totaal van de

    forfaitaire bedragen voor hen samen maximaal € 15226,19.

  • 10.6.

    Forfaitair bedrag aanschaf personenauto en kosten autoaanpassing

  • a.

    De hoogte van de forfaitaire vergoeding als bedoeld in artikel 8.1. onder c van dit besluit

    bedraagt € 5.854,22 voor de aanschaf van een auto.

  • b.

    De hoogte van de forfaitaire vergoeding als bedoeld in artikel 8.1, onder c voor de kosten van

    aanpassing van het vervoermiddel wordt vastgesteld aan de hand van de gemaximeerde

    bedragen als genoemd in de lijst van autoaanpassingen bij de referentieauto’s (artikel 10.3. van

    dit besluit).

  • c.

    Indien er sprake is van twee gehuwde gehandicapten die beide recht hebben op het forfaitaire

    bedrag als genoemd onder a dan bedraagt het totaal van de forfaitaire bedragen voor hen

    samen maximaal € 8.781,32.

  • d.

    Indien er sprake is van twee gehuwde gehandicapten waarvan de een recht heeft op het

    forfaitaire bedrag als genoemd onder a en de ander op de forfaitaire

    vergoeding voor een scootermobiel als bedoeld in artikel 10.4. onder a dan bedraagt het totaal

    van de forfaitaire bedragen voor hen samen maximaal € 8.781,32.

  • e.

    Indien er sprake is van twee gehuwde gehandicapten waarvan de een recht heeft op het

    forfaitaire bedrag als genoemd onder a en de ander op de forfaitaire vergoeding voor

    een gesloten buitenwagen als bedoeld in artikel 10.4. onder a dan bedraagt het totaal van de

    forfaitaire bedragen voor hen samen maximaal € 13.171,98.

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 11.

Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld zoals vermeld onder artikel 2 lid 3 van dit besluit.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 12

Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oss 2011.

Toelichting op het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oss

Inleiding

Naast een verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is er ook een besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit zijn alle bedragen, die op basis van de modelverordening moeten worden vastgesteld, bij elkaar gebracht. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit ingevuld.

Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd moet worden en dus in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

In hoofdstuk 1 zijn de voor het besluit relevante begripsbepalingen opgenomen. De overige begripsbepalingen worden opgesomd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Oss.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Voor alle voorzieningen (m.u.v. de algemene vervoersvoorziening) geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende bijzondere regels gelden.

Artikel 2.

Regels rond verstrekking

  • 1.

    Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

  • 2.

    Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Een persoonsgebonden budget is niet aan de orde bij algemene vervoersvoorzieningen. In een Algemeen Overleg over een aan de Wmo verwante zaak, het bovenregionale vervoer Valys, heeft de Tweede Kamer op 29 maart 2006 uitgesproken dat de mogelijkheid om een cliënt te laten kiezen voor een persoonsgebonden budget niet bedoeld is om goed draaiende systemen, zoals bijvoorbeeld collectief vervoerssystemen, in gevaar te brengen. Als bijvoorbeeld in plaats van collectief vervoer (een voorziening in natura) een persoonsgebonden budget zou moeten worden verstrekt, zou de mogelijkheid bestaan dat door een leegloop van het collectief vervoer de basis onder dit vervoer uit zou vallen. Voor diegenen die afhankelijk zijn van collectief vervoer zou zo een naturavoorziening wegvallen.

Daarnaast zal ook in situaties waarbij tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, dit als contra-indicatie worden opgevat.

In situaties waarbij het ziektebeeld dat de aanvrager heeft zo progressief is dat bij verstrekking van de voorziening al duidelijk is dat binnen korte tijd deze voorziening weer vervangen zal moeten worden door een (meer) aangepaste voorziening kan ook besloten worden geen persoonsgebonden budget toe te passen, omdat snelle opvolging van voorzieningen een persoonsgebonden budget onwerkbaar maakt.

3.De standaardvergoeding voor voorzieningen die in het Osse kernassortiment zitten is op grond van een onderzoek op 90% gesteld, omdat uit onderzoek blijkt dat het voor iedereen mogelijk is om minimaal deze korting te krijgen bij leveranciers. De gemeente Oss krijgt bijvoorbeeld een korting van 30% van leverancier Doove. Een persoonsgebonden budget van 90% van de bruto kostprijs van een voorziening in Osse verstrekkingenpakket is dus altijd toereikend om zelf de betreffende voorziening bij een leverancier naar keuze aan te schaffen.

3. Restwaarde

Indien een belanghebbende gaat verhuizen naar een andere gemeente of de medische situatie verandert (wat leidt tot een aanvraag voor een andere voorziening) wordt de restwaarde van de voorziening bepaald en in de regel teruggevorderd. Het bepalen van de restwaarde wordt gedaan aan de hand van afschrijvingspercentages die zijn afgeleid van de afschrijvingspercentages die de gecontracteerde leverancier hanteert voor haar voorzieningen.

  • 4.

    Een woonvoorziening kan verstrekt worden als voorziening in natura. Dit zal vooral gelden voor kleinere, losse en daarom vaak herbruikbare voorzieningen, zoals tilliften, douchestoelen en dergelijke voorzieningen. Dit artikellid bepaalt dat bepaalde roerende woonvoorzieningen bij voorkeur in natura worden aangeboden, om te voorkomen dat er sprake zal zijn van kapitaalvernietiging. Deze voorkeur hangt samen met het vormen van een depot en de daarmee samenhangende herverstrekking.

  • 5.

    De sportrolstoel is een voorziening die is meegenomen vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening. De sportrolstoel werd destijds in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de bestaande verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg, voortgezet wat betekent dat de sportrolstoel wordt verstrekt als een persoonsgebonden budget in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar.

De gemeente Oss kende in de Wvg ook een vergoeding voor andere sportvoorzieningen voor gehandicapten. Ook deze vergoeding wordt onder de Wmo voortgezet.

Na drie jaar kan opnieuw een forfaitaire financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel of andere sportvoorziening worden toegekend.

6.De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget is hier vastgelegd. Deze keuze wordt verder aangevuld in de Beleidsregels Wmo Oss.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage

Artikel 3.

Omvang van de eigen bijdrage

Hoofdstuk 3 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oss (Stb 2006/450) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 3.1 van dit besluit wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. De gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate ten gunste van de aanvrager gewijzigd worden. Ook het percentage van 15% (artikel 3.1 onder d) kan door de gemeenteraad naar beneden gewijzigd worden.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden

Artikel 6.

Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt vastgesteld. Het bedrag van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt berekend op basis van uren en halve uren.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen

Artikel 7

  • 1.

    In artikel 7 lid 1 wordt vastgesteld wanneer een voorziening in natura in eigendom dan wel in bruikleen wordt verstrekt.

  • 2.

    In artikel 7 lid 2 onder b is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een bouwkundige woonvoorziening (een woningaanpassing) wordt vastgesteld. Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte met hierin genoemd de kosten voor de bouw, maar ook aan eventuele kosten voor de architect, vergunningen en voor toezicht. Door uit te gaan van de kosten in de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. In de Beleidsregels Wmo Oss is verder uitgewerkt om welke kosten het kan gaan.

In artikel 7 lid 2 onder a wordt de vaststelling van het persoonsgebonden budget voor niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorzieningen behandeld.

  • 3.

    In artikel 7 lid 3 is de hoogte van de verhuiskostenvergoeding vastgelegd. De financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting kan in de vorm van een vast of een variabel bedrag verstrekt worden. In de meeste gevallen zal het forfaitaire bedrag als genoemd onder a toereikend zijn. Indien het forfaitaire bedrag aantoonbaar niet toereikend is kan een hoger bedrag worden verstrekt met een maximum van de daadwerkelijk gemaakte kosten. De kosten worden vastgesteld aan de hand van de richtprijzen van de Prijzengids van het Nibud.

  • 4.

    Gereserveerd voor onderhoud en keuring woonvoorzieningen.

  • 5.

    In artikel 7 lid 5 is de hoogte van de vergoeding voor de kosten van tijdelijke huisvesting vastgelegd.

  • 6.

    In artikel 7 lid 6 is de hoogte van de tegemoetkoming bij huurderving vastgelegd. Het betreft hier een vergoeding aan eigenaren van woningen indien men besluit een reeds aangepaste woning langer leeg te laten staan totdat een geschikte huurder is gevonden voor wie de aanpassingen adequaat zijn. De duur van de tegemoetkoming is maximaal 6 maanden. Bij de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leegstaat mag dit als normaal beschouwd worden.

  • 7.

    In artikel 7 lid 7 is de hoogte van de vergoeding voor de kosten van het verwijderen van voorzieningen vastgelegd.

  • 8.

    In artikel 7 lid 8 is de hoogte van de vergoeding van vervanging van stoffering in verband met astmatische klachten en huisstofmijtallergie (woningsanering) en de aanschaf van rolstoeltapijt vastgelegd. Bij een woningsanering in verband met astmatische klachten en huisstofmijtallergie wordt het “slijtagecriterium” (waarbij de vergoeding afhankelijk is van de afschrijving van het te vervangen tapijt) door de gemeente Oss niet toegepast.

Er geldt geen leeftijdscriterium voor het in aanmerking kunnen komen voor een woningsanering in verband met astmatische klachten en huisstofmijtallergie. Ook de negatieve effecten van het rookgedrag van de aanvrager en/of eventuele huisgenoten wordt niet als uitsluitingscriterium in de beoordeling meegenomen.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 8

Onder lid 1 van artikel 8 zijn de “persoonsgebonden budgetten” die de gemeente Oss in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten hanteerde opgenomen. Het betreft in feite forfaitaire financiële tegemoetkomingen omdat deze vergoedingen niet de tegenwaarde van de kostprijs van de voorziening vormen. In artikel 8 lid 1 van dit besluit worden de situaties beschreven waarin een dergelijke vergoeding kan worden toegekend.

Het verschil met het regulierepersoonsgebonden budget in de Wmois dat er onder de situatie zoals genoemd in artikel 8.1 onder a een indicatie bestaat voor bijvoorbeeld een scootermobiel maar betrokkene ook een financiële tegemoetkoming kan kiezen waarvoor een auto kan worden aangeschaft. Bij een zuiver (regulier) persoonsgebonden budget op grond van de Wmo zou voor de tegemoetkoming in de vorm van een persoonsgebonden budget voor een scootermobiel ook daadwerkelijk een scootermobiel moeten worden aangeschaft.

Bij de situaties onder b en c bestaat in beide gevallen geen indicatie voor een scootermobiel of gesloten buitenwagen en zou in feite een financiële tegemoetkoming voor bijvoorbeeld een rolstoeltaxi adequaat zijn. In deze gevallen kan betrokkene echter ook een tegemoetkoming krijgen waarmee een (tweedehands) auto, rolstoeltoegankelijk auto of rolstoelbus worden aangeschaft. In alle gevallen betreft het dus geen zuiver regulier persoonsgebonden budget. Omdat het verschil tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming marginaal is, is er in het besluit voor gekozen ook deze – uit de Wvg overgenomen – tegemoetkomingen onder het criterium persoonsgebonden budget te rangschikken – zij het dat in deze gevallen geen sprake is van de tegenwaarde van de voorziening maar van een tegemoetkoming in de kosten in de vorm van een forfaitair bedrag. In de verordening Wmo is met het oog hierop in de uitleg van het begrip persoonsgebonden budget gesteld dat het persoonsgebonden budget in de regel de tegenwaarde van de voorziening vertegenwoordigd.

Artikel 9.1

Artikel 9 regelt het vaststellen van het netto-inkomen van een aanvrager om te bepalen of de inkomensgrenzen worden overschreden welke bij de vervoersvoorzieningen worden gehanteerd.

Artikel 9.2

Lid 2 van artikel 9 regelt de zogenaamde “glijdende schaal” waardoor gehandicapten met een inkomen net boven 1,5 x het norminkomen, die een vervoerskostenvergoeding ontvangen ofwel voor de eerste keer aanvragen, niet meteen hun vervoerskostenvergoeding geheel verliezen ofwel nog voor een gedeeltelijke vergoeding in aanmerking kunnen komen.

Artikel 9.3

In lid 3 wordt de grens vastgesteld waarboven men geen recht heeft op om tegen betaling van het tarief dat vergelijkbaar is met het openbaar vervoer gebruik te maken van collectief vraagafhankelijk vervoer.

Artikel 9.4

In lid 4 is aangegeven dat de gemeente bij de vaststelling van het inkomen rekening houdt met overige kosten die voortvloeien uit de handicap. Het betreft noodzakelijke kosten die de gehandicapte ten behoeve van zichzelf heeft gemaakt en die niet op grond van een voorliggende voorziening (geheel of gedeeltelijk) voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 9.5

In lid 5 onder a is de vermindering bepaald wanneer de gehandicapte zowel een vervoerskostenvergoeding als een vervoersvoorziening in natura ontvangt. Onder b is de vermindering bepaald wanneer de gehandicapte verblijft in een inrichting op grond van de Awbz (verpleeg- dan wel verzorgingshuis). De reden voor deze korting is gelegen in het feit dat een vervoerskostenvergoeding feitelijk uit twee componenten is opgebouwd, te weten uit de "noodzakelijke" component (het vervoer voor noodzakelijke levensbehoeften zoals het doen van boodschappen i.v.m. maaltijden en verzorging en de "overige" component (het vervoer voor overige levensbehoeften zoals bezoek aan familie, vrienden, kennissen, verenigingen). Bij de bewoners van een verpleeg- dan wel verzorgingshuis bestaat aanzienlijk minder noodzaak voor vervoer ten behoeve van de "noodzakelijke component". Vandaar dat bij het bepalen van de hoogte van de aan deze categorie gehandicapten toe te kennen forfaitaire vergoeding, deze component eruit is gehaald. De mogelijkheid tot verlaging naar 50% bij bovengenoemde doelgroep is niet van toepassing indien sprake is van een voorziening in de vorm van deelname aan het collectief vraagafhankelijk vervoer.

Artikel 10

Artikel 10 stelt de hoogte van financiële tegemoetkomingen en persoonsgebonden budgetten vast.

Artikel 10. 1

Lid 1 legt een aantal normbedragen vast in de vorm van forfaitaire vergoedingen voor autokosten, taxikosten en rolstoeltaxikosten. Deze bedragen worden verstrekt indien men op grond van medische of sociale factoren geen gebruik kan maken van het collectieve vervoerssysteem.

Artikel 10.2

In lid 2 is de forfaitaire vergoeding vastgelegd welke naast collectief vervoer kan worden toegekend.

Artikel 10.3

In lid 3 is het maximum van de financiële tegemoetkoming voor autoaanpassingen vastgesteld.

Artikel 10.4 t/m 10.6

In lid 4, 5 en 6 zijn de forfaitaire bedragen vastgesteld bij de drie vormen van persoonsgebonden budgetten die de gemeente Oss kent voor de aanschaf van een auto, rolstoeltoegankelijke auto en rolstoelbus. Met betrekking tot autoaanpassingen welke naast het forfaitaire bedrag voor de aanschaf van een auto of rolstoelbus kunnen worden toegekend wordt gesteld dat de te vergoeden kosten worden vastgesteld aan de hand van het bepaalde in artikel 10 lid 3 onder van onderhavig besluit.

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 11

Bij het vaststellen van het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt uitgegaan van de adequaat-goedkoopste voorziening (zoals in de verordening bepaald) welk bedrag verhoogd wordt met de gemiddelde kosten van onderhoud en reparatie aan vergelijkbare rolstoelen. Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

In artikel 12 is de citeerbepaling van het besluit opgenomen.

Artikel 13.

Dit Besluit zal worden bekendgemaakt op 1 april 2011 en werkt terug tot 1 januari 2011.

Aldus vastgesteld in de B&W vergadering van 9 maart 2011.

De gemeentesecretaris, De Burgemeester,

Drs. M.J.H. van Schaijk H.W.M. Klitsie

Bekendgemaakt in Oss Actueel 01-04-2011.

In werking getreden 01-01-2011.