Regeling vervallen per 20-01-2018

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Overbetuwe 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2014

Ons kenmerk: 10RB000120

Nr. 16E

De raad van de gemeente Overbetuwe;

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 12 oktober 2010;

gelezen het advies van de Commissie Burger van 25 november 2010;

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

b e s l u i t :

vast te stellen de

Verordening maatschappelijke ondersteuning

gemeente Overbetuwe 2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    aanmelding: het verzoek van een belanghebbende om het voeren van een gesprek;

  • b.

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, ook door anderen gebruikt wordt, in de winkel te koop is, niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten en past in het normale bestedingspatroon van belanghebbende;

  • c.

    algemene voorziening: een voorziening die door iedereen waarvoor de voorziening bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is;

  • d.

    belanghebbende: de inwoner van de gemeente die zich aanmeldt (of wordt aangemeld) voor een gesprek;

  • e.

    het Besluit: het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Overbetuwe 2011;

  • f.

    collectieve voorziening: een voorziening die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt;

  • g.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • h.

    compensatieplicht: de plicht van het college aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, die inwoners in staat stelt een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan;

  • i.

    gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor alle leden van een leefeenheid geldt om gezamenlijk voor het huishouden te zorgen;

  • j.

    gemeente: de gemeente Overbetuwe;

  • k.

    gesprek: het na een aanmelding te voeren gesprek, bij voorkeur bij de belanghebbende thuis om de beperkingen en belemmeringen tijdens het dagelijks functioneren te inventariseren, de gewenste resultaten te formuleren en de mogelijkheden voor oplossingen te bespreken;

  • l.

    individuele voorziening: voorziening zoals de wet die in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g., sub 6. definieert;

  • m.

    psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid wegens een gebrek aan deelname aan het maatschappelijke verkeer, veroorzaakt door problemen die iemand heeft in zijn relatie met anderen;

  • n.

    voorliggende voorziening: voorziening die gezien zijn aard en doel toereikend en passend is;

  • o.

    de wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 2 Bereik

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      de noodzaak voor het te bereiken doel langdurig noodzakelijk is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat;

    • b.

      de voorziening het gewenste resultaat helpt bereiken;

    • c.

      de voorziening het goedkoopst is.

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      als de voorziening algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      als de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente;

    • c.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende maakte voor de bekendmaking van de beschikking;

    • d.

      voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft eerder werd verstrekt en de afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die aan de aanvrager niet zijn toe te rekenen;

    • e.

      voor zover de problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • f.

      voor zover de aangevraagde voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • g.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd.

  • 3.

    Alle voorliggende, algemeen gebruikelijke, collectieve en algemene voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn, worden, voor zover die niet tot een oplossing hebben geleid in het gesprek of voor zover er geen gesprek heeft plaatsgevonden, eerst beoordeeld.

  • 4.

    Het college vraagt een door hem aangewezen instantie om advies als:

    • a.

      een medisch oordeel gewenst is bij het toekennen van een voorziening;

    • b.

      het college dat overigens gewenst vindt.

Artikel 3 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Bij het verstrekken van voorzieningen op grond van de wet kan de aanvrager een eigen

bijdrage of huur verschuldigd zijn of kan de financiële tegemoetkoming afgestemd worden op het inkomen. Het college legt de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel in het Besluit vast.

Artikel 4 Wijziging situatie

Degene aan wie een voorziening is verstrekt, is verplicht het college de feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening, mee te delen.

Artikel 5 Intrekking

  • 1.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken, als:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens een beschikking is verstrekt waarna gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen een redelijke termijn na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 6 Terugvordering

  • 1.

    Als het recht op een voorziening is ingetrokken, kan op basis daarvan een eerder uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2.

    Als het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd, als de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 2 Het gesprek

Paragraaf 1 Aanmelden en aanvragen

Artikel 7 Aanmelding en aanvraag

  • 1.

    Aan een aanvraag voor een individuele voorziening ex artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g., sub 6. van de wet gaat een aanmelding voor een gesprek vooraf, als:

    • a.

      de aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan;

    • b.

      de aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of wijziging van de gewenste resultaten;

    • c.

      belanghebbende daarom verzoekt;

  • 2.

    Als belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen of direct indient, vervalt het gestelde in het eerste lid.

Artikel 8 Aanmelding voor een gesprek

Een aanmelding voor een gesprek is vormvrij.

Paragraaf 2 Te bereiken resultaten

Artikel 9 Schoon en leefbaar huis

  • 1.

    Het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een huis dat schoon is. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten.

  • 2.

    Als het gaat om een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor licht en/of zwaar huishoudelijk werk.

  • 3.

    Als de aanvrager een of meer huisgenoten heeft, ouder dan 18 jaar, die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen, wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in artikel 2, derde lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 10 Primaire levensbehoeften

  • 1.

    Het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien zijn van de dagelijkse benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden kan hieronder vallen.

  • 2.

    Als het gaat om het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen en toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

  • 3.

    Voor zover de aanvrager gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare boodschappenservice of maaltijdvoorziening die in de individuele situatie van de aanvrager kan leiden tot het te bereiken resultaat, worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in artikel 2, derde lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 11 Schone, draagbare en doelmatige kleding

  • 1.

    Het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van gewassen, al dan niet gestreken en zo nodig opgevouwen of opgehangen kleding.

  • 2.

    Als het gaat om het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was.

  • 3.

    Voor zover de in artikel 2, derde lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden voor die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 12 Zorgen voor gezonde kinderen die tot het gezin behoren

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige gezonde kinderen.

  • 2.

    Als het gaat om het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het – zo mogelijk tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen – vervangen van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.

  • 3.

    Voor zover de aanvrager gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor–, tussen– en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat, worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in artikel 2, derde lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 13 Wonen in een geschikt huis

1.

Het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt.

2.

Als het gaat om het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

3.

Voor zover de aanvrager kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld. Deze beoordeling zal alleen plaatsvinden als de aanpassing van de woning het bedrag zoals genoemd in het Besluit te boven gaat.

4.

Voor zover de in artikel 2, derde lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt. Een verhuiskostenvergoeding kan in dat geval wel verstrekt worden.

5.

a.

Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem het normale gebruik van de woning belemmeren.

b.

Een verhuizing wordt geacht niet mogelijk te zijn, wanneer dit een woning buiten de eigen woonkern betreft.

c.

Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen, aanwezige gedragsstoornissen, chronisch psychisch of een psychosociaal probleem met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

6.

Als een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen aan personen die op basis van aantoonbare beperkingen, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem behoefte hebben aan een dergelijke woning, verstrekt het college een herplaatsbare losse woonunit als daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

7.

De eigenaar-bewoner, die op grond van deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen welke leidt tot waardestijging van de woning, moet bij verkoop van deze woning binnen een periode van vijf jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onmiddellijk aan het college melden. De meerwaarde van de woning moet volgens het in het Besluit vastgelegde afschrijvingsschema worden terugbetaald.

Artikel 14 Verplaatsen in en om de woning

  • 1.

    Het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

  • 2.

    Als het gaat om het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

  • 3.

    Voor zover de aanvrager gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare rolstoelpool die in de individuele situatie van de aanvrager kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in artikel 2, derde lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 15 Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 1.

    Het zich verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de regio.

  • 2.

    Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 3.

    Voor zover de aanvrager gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare scootmobielpool of van collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur die in de individuele situatie van de aanvrager kan leiden tot het te bereiken resultaat, worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in artikel 2, derde lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 16 Deelname aan het maatschappelijk verkeer

  • 1.

    De mogelijkheid om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en de deelname aan gewenste activiteiten.

  • 2.

    Voor zover de aanvrager gebruik kan maken van een vrijwilligersorganisatie die in de individuele situatie van de aanvrager kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

Artikel 17 Sportvoorziening

Een persoon met beperkingen kan voor een sportvoorziening in aanmerking worden gebracht als aantoonbare beperkingen, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem sportbeoefening zonder sportvoorziening onmogelijk maken.

Hoofdstuk 3 Wijze van verstrekken

Artikel 18 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming. Het college legt in het Besluit vast in welke situaties de keuze tussen deze voorzieningen niet wordt geboden.

Artikel 19 Verstrekking in natura

Wanneer een voorziening in natura in bruikleen wordt verstrekt, zijn de bepalingen van de bruikleenovereenkomst van toepassing. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage of huur wordt dit in de beschikking vermeld, zoals vastgelegd in het Besluit.

Artikel 20 Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt voor individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequaat te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor de kosten voor onderhoud, zoals vastgelegd in het Besluit;

    • c.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, wordt door het college vastgelegd in het Besluit.

  • 2.

    De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd daarvan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3.

    In geval van een woonvoorziening, een vervoervoorziening of een rolstoelvoorziening kan bij de beschikking een programma van eisen gevoegd worden. Dit programma van eisen beschrijft aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen.

  • 4.

    De beschikking vermeldt op welke wijze het persoonsgebonden budget wordt uitbetaald.

  • 5.

    Het college kan controleren of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. In voorkomende gevallen is de houder van het persoonsgebonden budget verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit, op verzoek van het college per omgaande te overleggen.

  • 6.

    Na ontvangst van de in het vijfde lid bedoelde documenten beoordeelt het college of aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

  • 7.

    Het college legt in het Besluit vast in welke situaties sprake is van overwegende bezwaren zodat er geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt.

  • 8.

    De beschikking vermeldt de eigen bijdrage die de belanghebbende is verschuldigd.

Artikel 21 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden

zoals genoemd in het Besluit in de beschikking vermeld. Als sprake is van een te betalen eigen aandeel vermeldt de beschikking dit.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 22 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen, conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau van de Statistiek.

Artikel 23 Hardheidsclausule

Het college kan één of meerdere artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voorzover toepassing, gelet op het belang van de plicht tot compenseren, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 24 Intrekking oude regeling

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Overbetuwe 2008, zoals vastgesteld bij besluit van 18 december 2007, wordt ingetrokken.

Artikel 25 Overgangsrecht

Op een aanvraag die is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, wordt beslist op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Overbetuwe 2008.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011.

Artikel 27 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Overbetuwe 2011.

Aldus besloten in zijn openbare vergadering

van 14 december 2010.

DE RAAD VOORNOEMD,

de griffier,

de voorzitter,

drs. A.J. van den Brink

E. Tuijnman.

Algemene toelichting

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is op 1 januari 2007 van kracht geworden. De uitvoering van deze nieuwe wet is aanvankelijk wat betreft de individuele voorzieningen van prestatieveld 6 “beleidsarm” ingezet. Dat wil zeggen dat de bestaande regelgeving van de aan de Wmo voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de functie Huishoudelijke Verzorging (HV) uit de AWBZ zo veel mogelijk ongewijzigd in de nieuwe verordening werden opgenomen. Het was duidelijk dat dit afbreuk deed aan de bedoeling van de wetgever om in plaats van een zorgplicht in de Wvg een compensatieplicht in de Wmo in te voeren. Bovendien hield deze beleidsarme invoering geen rekening met de voor de Wmo nieuwe doelgroep personen met een psychosociaal probleem. Deze keuze ging niet van harte, maar was ingegeven door de korte periode die beschikbaar was om de Wmo voor te bereiden. Die voorbereidingstijd was de facto anderhalve maand voor het schrijven van de modelverordening die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten aan haar leden ter beschikking stelt en voor gemeenten een half jaar, waar ook de zomervakantieperiode in viel. Uiterlijk 1 oktober 2006 moesten gemeenten hun verordening door de Raad vast laten stellen, wilde men als gemeente vanaf 1 januari 2007 direct Wmo-beleid kunnen voeren.

Deze beleidsarme invoering heeft veel reacties opgeroepen. Allereerst van de gebruikers. Hun koepels, de CG-Raad en de gezamenlijke Ouderenbonden, hebben direct gereageerd, maar hadden ook begrip voor de onmogelijkheid om in zeer korte tijd een geheel nieuw beleid te ontwikkelen. Ook Kamerleden reageerden teleurgesteld, maar toonden ook weer begrip. Toen de Wmo eenmaal ingevoerd was reageerden ook de rechters. Zij reageerden zonder terughoudendheid, omdat zij de regelgeving als uitgangspunt namen. Daardoor ontstond een steeds grotere afstand tussen de tekst van de modelverordening van de VNG en de daarop gebaseerde verordeningen van gemeenten en het door gemeenten te hanteren beleid.

Vrij vlot na de invoering van de Wmo heeft de VNG het initiatief genomen om de modelverordening door te ontwikkelen. Op 8 april 2008 werd een expert-meeting gehouden en als gevolg daarvan is een “Proeve voor een nieuwe modelverordening” ontwikkeld. De reactie daarop was niet direct positief. Los van het gegeven dat het slechts een proeve was werd geoordeeld dat aan het schrijven van een nieuwe verordening een tweetal processen vooraf zouden moeten gaan: een proces onder (potentiële) gebruikers van de Wmo en een proces onder de uitvoerders van de Wmo, de gemeenten. In samenwerking tussen VNG enerzijds en CG-Raad en gezamenlijke Ouderenbonden anderzijds is daarop “De Kanteling” ontstaan: een proces om de Wmo te doen kantelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de wetgever, met name over het nieuwe begrip “compensatieplicht”.

De modelverordening van de VNG is de weerslag van twee zaken. Allereerst is in de modelverordening de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en op onderdelen van rechtbanken verwerkt. Vervolgens hebben de resultaten van het project “De Kanteling” aan de basis gelegen van de in de modelverordening opgenomen tekst. Waar dit mogelijk en/of noodzakelijk is zullen verwijzingen plaatsvinden.

De opbouw van de modelverordening is anders dan die van de voorafgaande modelverordening en die van de Wvg was. In de modelverordening van de VNG ligt het zwaartepunt op het zogenaamde “gesprek”, een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn. Pas hierna kan sprake zijn van een aanvraag voor individuele voorzieningen.

Door deze wijze van werken wordt het proces om te komen tot oplossingen in twee delen gesplitst: een inventarisatiefase, gekarakteriseerd door het “gesprek” en een fase van aanvraag, beoordeling en toekenning van individuele voorzieningen. Het is zelfs mogelijk een keuze te maken die leidt tot invulling van beide fasen door verschillende personen: het gesprek zou gevoerd kunnen worden door een dicht bij de compensatiebehoevende professional (zoals een ouderenadviseur of een medewerker van MEE) terwijl de fase van de concrete aanvraag een taak is van de gemeente.

Nadat de modelverordening een aantal begripsomschrijvingen heeft gegeven zal eerst het focus liggen op “het gesprek” en de procedure na dat gesprek van een individuele aanvraag. Pas daarna zullen per onderdeel van de Wmo, zoals geschetst in artikel 4, eerste lid van de wet (een huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan) uitgaande van de te bereiken doelstellingen de regelgeving rond toekenning worden vastgelegd.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de in deze verordening gebruikte begrippen omschreven. Waar nodig wordt daar hieronder nog een toelichting bij gegeven.

a.

aanmelding

In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding. Dit geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van betrokkene, zijn wensen en behoeften en de te bereiken resultaten. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten te realiseren zijn met algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Dit traject kan uiteindelijk ook nog leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprek is daarom geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de aanvraag van een individuele voorziening. Het verslag van het gesprek maakt onderdeel uit (is onderlegger) van de aanvraag.

b.

algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang niet) afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

c.

algemene voorziening

Dit zijn voorzieningen die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle Nederlanders; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden zijn:

Dagrecreatie voor ouderen;

Sociale alarmering;

Boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp;

Maaltijdservice en het eetcafé;

Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren, zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice;

De (ramen)wasservice;

De rolstoel-pools en scootmobiel-pools voor incidentele situaties;

De kort durende huishoudelijk hulp;

Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen.

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdrage/eigen aandeel gelden niet.

f.

collectieve voorziening

Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld. Cvv is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is. Er zijn gemeenten die met het cvv al richting algemene voorziening gaan, bijvoorbeeld voor 75-plussers die via een verkorte aanvraag en zonder nader onderzoek op grond van hun leeftijd van het cvv gebruik mogen maken. Op termijn zou het gehele cvv een algemene voorziening kunnen worden op de wijze als de belbus.

h.

compensatieplicht

De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. Het letterlijke citaat luidt:

‘4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het college aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het college gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het college om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het college daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het college om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het college, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het college bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p. 6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30131, C, p. 7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-1645).’

Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving:

‘Compensatieplicht: De plicht van het college van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen. Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is.’

De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt bij de doelgroep: personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem. In artikel 1 van de Wmo wordt bij prestatieveld 6 ook de doelgroepen mantelzorgers en vrijwilligers genoemd. De Centrale Raad heeft dat in de beschrijving niet meegenomen. In deze begripsomschrijving is dat ook niet gebeurd. Wellicht moet die taak niet direct gezien worden maar indirect: via de persoon met een beperking, een chronisch psychisch of psychosociaal probleem worden de mantelzorgers en vrijwilligers onder de compensatieplicht gebracht.

Daarna gaat het om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: ‘Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het college bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.’

i.

gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerdere meerderjarige personen wonen, hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.

k.

gesprek

Onder het gesprek wordt de situatie verstaan waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht voor geldt, zich aanmeldt en in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het college. Samen met betrokkene en eventueel aanwezige mantelzorger(s) vindt de inventarisatie waar betrokkene problemen ondervindt, wat betrokkene nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van betrokkene, wat de wensen en behoeften daarbij zijn, welke mogelijkheden bestaan beschikbaar staan via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen. Hiermee ontstaat er een uitgangspunt voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Met die oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Voor zover die resultaten niet in die gesprekken al zijn te behalen, zal een vervolg noodzakelijk zijn. Dat vervolg is een aanvraag die leidt tot een beschikking. Het gesprek is daarmee de basis voor de aanvraag. Het verslag van het gesprek zal dan ook bij de aanvraag worden gevoegd.

Wie direct een aanvraag wil doen zonder gesprek verplaatst in feite daarmee het gesprek naar het moment van ná de aanvraag. Zonder gesprek is het lastig om een aanvraag te beoordelen.

l.

Individuele voorziening;

het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer;

m.

psychosociaal probleem

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling – dit begrip een heel specifieke betekenis.

n.

voorliggende voorziening

Dit kunnen algemeen gebruikelijke voorzieningen maar ook andere voorzieningen zijn.

Artikel 2 Bereik

Er geldt een aantal beperkingen bij het verstrekken van voorzieningen.

Het eerste lid, onder a. bepaalt dat het noodzakelijk is dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering: hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname. Als deze kortdurende hulp bij het huishouden niet geleverd kan worden als algemene voorziening, waardoor geen individuele voorziening meer nodig zal zijn, zal deze hulp als individuele voorziening verstrekt moeten worden. Deze uitzondering moet in de verordening worden opgenomen.

Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is, moet gerekend worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemands gehele verdere leven noodzakelijk zijn.

Het eerste lid, onder b. bepaalt dat de voorziening het gewenste resultaat helpt bereiken.

In hoofdstuk 2, paragraaf 2 worden de te bereiken resultaten omschreven. In het gesprek worden, samen met de belanghebbende, de gewenste resultaten besproken en een passende oplossing voor ondervonden problemen gezocht.

In het eerste lid, onder c. wordt bepaald dat de voorziening als de goedkoopst (compenserende) voorziening aangemerkt moet kunnen worden. Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken resultaat daadwerkelijk bereikt kan worden. Wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn, mag volstaan worden met de goedkoopste voorziening.

Het tweede lid, onder a. bepaalt dat geen voorziening wordt toegekend als de voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd moet worden voor een persoon als de aanvrager.

Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de – financiële – situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Vooral die financiële situatie vande aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeengebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager –mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking – onder het in zijn situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het tengevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven. Dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

Het tweede lid, onder b.: in de wet is geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij de gemeente en de aanvrager niet in de gemeente woonachtig is.

In het tweede lid, onder c. wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze al door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt

met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over

de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen

uiteindelijk niet overeenstemt met wat het college als goedkoopst adequate voorziening

beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de

woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop

aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing

wellicht niet noodzakelijk is.

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft

gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de

gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de

aanvrager tot verhuizen overgaan.

Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvrager al is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen moet de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

In het tweede lid, onder d. wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die al eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager te verwijten is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid; dus niet als de aanvrager geen schuld treft. Als een

ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, moet bekeken worden of het mogelijk is

deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de

kosten te kunnen verhalen. Als in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht, heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal.

Dit risico moet in de opstalverzekering gedekt worden. Als bijvoorbeeld bij brand blijkt

dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze

verordening worden gedaan.

In het tweede lid, onder e. is deze afwijzingsgrond overgenomen uit de voormalige Verordening Wet voorzieningen gehandicapten opgenomen. Deze is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.

Het tweede lid, onder f.: het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Als bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Dat zal in ieder geval van belang zijn als het gaat om een aanvraag van een persoon die nog niet bij de gemeente bekend is. In die situatie is het van groot belang te weten wat de aard van de problemen is en welke prognose er bestaat. Dit kan van belang zijn bij de bepaling van de voorzieningen om de gewenste resultaten te bereiken.

Is de aanvrager bekend, maar is er sprake van gewijzigde omstandigheden, dan kan er ook aanleiding zijn een advies op te vragen. Dat zal zeker het geval zijn als die gewijzigde omstandigheden een andere kijk op de te bereiken resultaten rechtvaardigen.

Uiteraard zal er een medisch advies moeten zijn bij een afwijzing op medische gronden. En er kunnen zich situaties voordoen dat er anderszins behoefte bestaat aan een medisch advies. Dan biedt het laatste lid van dit artikel daartoe de mogelijkheid.

Het tweede lid, onder g.: in sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Voor die gevallen is deze bepaling bedoeld.

In het derde lid wordt bepaald dat alle voorliggende, algemeen gebruikelijke, collectieve en algemene voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar zijn en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar, eerst beoordeeld moeten worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.

Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden zal dit na de aanvraag gebeuren. Dus met of zonder gesprek: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat daadwerkelijk te bereiken.

Het vierde lid geeft de situaties weer waarin een instantie (over het algemeen een medisch adviseur) om advies gevraagd zal worden. Dat zal voorkomen als het gaat om een aanvraag van iemand die nog niet bij de gemeente bekend is en waarbij een meervoudig medisch probleem zich aandient. In die situatie is het van belang te weten wat de aard van de problemen is en welke prognose er bestaat. Dit helpt te beoordelen welke voorzieningen tot de gewenste resultaten leiden. De functionaris zal voor de goede orde niet in alle gevallen een medisch advies verlangen. Eenvoudige medische situaties, veelvoorkomend en niet meervoudig problematisch, zullen geen medisch advies vereisen om tot een beoordeling te leiden.

Is de aanvrager bekend, maar is er sprake van gewijzigde omstandigheden, dan kan er ook aanleiding zijn een advies op te vragen. Dat zal zeker het geval zijn als die gewijzigde omstandigheden een andere kijk op de te bereiken resultaten rechtvaardigen.

Uiteraard zal er een medisch advies moeten zijn bij een afwijzing op medische gronden. En er kunnen zich situaties voordoen dat er anderszins behoefte bestaat aan een medisch advies.

Artikel 3 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 15 van de Wet maatschappelijke ondersteuning biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage te vragen. Artikel 19 van de wet biedt verder de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15, eerste lid van de wet. De wijze waarop dit wordt uitgevoerd wordt door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning vastgelegd. De raad heeft hierbij ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur de mogelijkheid binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt de verschillende bedragen vast te stellen. Deze gewijzigde bedragen kunnen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Overbetuwe worden opgenomen.

Artikel 4 Wijziging situatie

Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet kunnen worden; men moet dit zo snel mogelijk melden. Uiteraard kan de gemeente in deze situatie ook via het GBA kennis hebben van deze gewijzigde omstandigheid.

Maar andere omstandigheden zijn minder gemakkelijk kenbaar voor de gemeente. In die situatie kan men op basis van dit artikel verwachten dat wijzigingen worden doorgegeven. Het kan overigens geen kwaad deze bepaling in de beschikking te herhalen, omdat dit de kans dat er kennis van genomen wordt aanzienlijk vergroot.

Artikel 5 Intrekking

Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.

Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet aan is voldaan. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering, als de voorziening zich daartoe leent. Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn.

Een beslissing wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen een redelijke termijn (als vuistregel kan hierbij een termijn van zes maanden worden aangehouden) na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de mogelijkheid een beslissing geheel of ten dele in te trekken.

Artikel 6 Terugvordering

Als een besluit is ingetrokken (en ook alleen maar in die situatie) kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dus dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden teruggevorderd. Hierbij geldt een privaatrechtelijke procedure.

Terugvordering van een voorziening die bestaat uit een natura-verstrekking kan ook als later blijkt dat de verstrekking onterecht is geweest doordat er onjuiste gegevens zijn verstrekt.

Hoofdstuk 2 Het gesprek

Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden.

Tijdens het gesprek wordt – geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd – een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

  • -

    De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie;

  • -

    De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft;

  • -

    De onmogelijkheden waar belanghebbende op basis van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen ondervindt;

  • -

    De resultaten die belanghebbende op de verschillende terreinen weergegeven in de diverse hoofdstukken van deze verordening wil bereiken;

  • -

    De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken;

  • -

    De hierna overblijvende problemen en daarvan af te leiden te bereiken resultaten doelen die vragen om een individuele voorziening op één van de in artikel 4, eerste lid omschreven gebieden.

    Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, eerste lid, onder g., sub 6 Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo (1). Dat heeft consequenties. Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren.

    Doordat het gesprek geheel vanuit de belanghebbende gevoerd moet worden kan een gemeente ervoor kiezen het gesprek niet zelf te voeren, maar uit te besteden aan een professional, of professionele vrijwilliger, die na het gesprek niet ook de eventuele besluitvorming rond een individuele voorziening moet behandelen. Als beide onderdelen door één persoon worden ingevuld zou het idee kunnen ontstaan dat bij het gesprek de te verlenen individuele voorziening al een rol speelt, terwijl dat absoluut niet de bedoeling is.

    Als het gesprek door een ander gevoerd wordt dan de persoon die uiteindelijk de eventuele beslissing over een individuele voorziening moet nemen is de overdracht van alle informatie vanuit het gesprek naar de aanvraagprocedure van groot belang. Bij het gesprek zal het begrippenkader van de ICF, de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, uitgangspunt zijn. Ook bij de formulering van de te bereiken resultaten is het ICF basis geweest. Het is de wens van de wetgever geweest dat dit plaats zou vinden (2).

    Het gesprek zal alleen gevoerd kunnen worden door een persoon die ter plekke goed bekend is: kennis van alle in de regio aanwezige mogelijkheden aan algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve en ook individuele voorzieningen is onmisbaar voor het goed voeren van een gesprek. Na het gesprek moet een gemeente er immers vanuit kunnen gaan dat alle voorliggende, door belanghebbende zelfstandig aan te spreken mogelijkheden, bekeken zijn.

    Mocht de gemeente behoefte hebben aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het gesprek plaats.

    Paragraaf 1 Aanmelden en aanvragen

    Artikel 7 Aanmelding en aanvraag

    Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. In een drietal situaties, namelijk wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening, wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt, maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen, of als ofwel belanghebbende ofwel het college dat gewenst vindt, moet een aanvraag voorafgegaan worden door het gesprek. Dit uitgangspunt wordt terzijde gezet als betrokkene aangeeft direct een aanvraag te willen doen. Dan zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden in de vorm van het noodzakelijke gemeentelijke onderzoek.

    Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden vastgelegd zijn en beoordeeld als vallend onder de Wmo.

    Artikel 8 Aanmelding voor een gesprek

    Dit artikel bepaalt dat aanmelding voor een gesprek vormvrij is. Het gesprek leidt immers niet tot een beschikking, dus er is geen sprake van een aanvraag die de regels van de Algemene wet bestuursrecht moet volgen. Een aanmelding kan dus ook mondeling (aan de balie of telefonisch) worden gedaan. Dat geldt niet voor een formele aanvraag; die moet altijd schriftelijk worden gedaan.

    In het Besluit is vastgelegd dat als er een aanvraag is ingediend, er binnen een bepaald aantal werkdagen een afspraak voor het gesprek gemaakt moet worden. Dit is van belang, omdat de belanghebbende direct het gevoel moet krijgen serieus genomen te worden. Een vlotte afspraak duidt daar (onder andere) op. Een aanmelding die gedurende enkele weken zonder enige activiteit rond het maken van een afspraak blijft, wekt niet het vertrouwen dat men serieus wordt genomen. Bovendien geeft een aanmelding aan dat betrokkene een probleem ervaart. Het is van belang te laten blijken dat er vaart gezet wordt achter het oplossen van een probleem. De extra stap van het gesprek mag overigens niet leiden tot tijdverlies; het gesprek zou daarentegen moeten leiden tot tijdwinst.

    Paragraaf 2 Te bereiken resultaten

    Deze paragraaf is het hart van de verordening. Het betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 genoemde doelstellingen van de compensatieplicht. Er zijn hieruit 8 te bereiken resultaten afgeleid:

  • -

    een schoon en leefbaar huis;

  • -

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • -

    beschikken over schone draagbare en doelmatige kleding;

  • -

    het thuis kunnen zorgen voor gezonde kinderen die tot het gezin behoren;

  • -

    wonen in een geschikt huis;

  • -

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • -

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, en

  • -

    medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan.

    Op deze 8 terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden.

    In deze paragraaf worden de algemene regels die voor alle 8 te bereiken resultaten gelden, opgesomd. Het betreft dan met name het maken van een afweging: waarom deze maatregel, deze voorziening wel en die niet. Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat betrokkene wenst is dit van groot belang: het gaat immers om het te bereiken resultaat en het college zal dan aan moeten kunnen geven waarom dit toch als maatwerk kan gelden.

    Verder wordt dan per te bereiken resultaat besproken wat de globale kaders zijn.

    Er is bewust gekozen voor het niet noemen van de voorzieningen die mogelijk zijn. Allereerst laat de wet deze mogelijkheid toe. Vervolgens is het principe van het gesprek en de daaropvolgende aanvraag zodanig dat niet van meet af aan een bepaalde voorziening centraal in de procedure moet staan maar het te bereiken resultaat en hoe dat mogelijk is. Focussen op een bepaalde voorziening kan de aandacht daarvan zodanig afleiden dat de verkeerde voorziening wordt toegekend.

    Artikel 9 Schoon en leefbaar huis

    In dit artikel wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is voor een schoon en leefbaar huis.

    Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden zijn normen geformuleerd in de beleidsregels. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Er zijn ook beperkingen ten aanzien van de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Maar een aanvrager kan met een (sterk) afwijkende vraag ten aanzien van het onderdeel omvang sociale woningbouw geen compensatie afdwingen voor het meerdere boven het niveau sociale woningbouw.

    Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging die in gebruik is zal meegenomen worden. Niveau sociale woningbouw betekent dat garages in principe niet aangepast zullen worden. In principe. Omdat soms de garage bruikbaar is als ruimte waarin een slaapkamer en/of een natte cel gerealiseerd kan worden. Dan zal de garage overigens zijn oorspronkelijke bestemming verliezen. Ook het toegankelijk maken van zolderverdiepingen valt in principe niet onder de compensatieplicht. In principe omdat maatwerk kan betekenen dat in omstandigheden van dit principe zal moeten worden afgeweken.

    Met een geschikte woning wordt bedoeld dat de woning zodanig functioneel is ingericht dat de bewoner gebruik kan maken van de genoemde ruimten. Bijvoorbeeld drempelvrij als een rollator nodig is bij het lopen. Brede deuren, een elektrische deuropener en vrij van drempels, ook bij de voordeur, als verplaatsen gebeurt met een rolstoel. Redelijkerwijs kan niet van een gemeente verlangd worden dat een lange oprit van een vrijstaande woning aangepast wordt voor rolstoelgebruik, omdat ook dit het niveau sociale woningbouw te boven gaat.

    In het tweede lid van artikel 9 wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om het schone en leefbare huis te bereiken. Een schoon huis zal bereikt worden via licht en zwaar huishoudelijk werk. Het gaat hierbij om het droog en nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Daarbij horen aspecten die via algemeen gebruikelijke voorzieningen te realiseren zijn niet onder de compensatieplicht, zoals het reinigen van de ramen. Het aantal benodigde uren voor deze activiteit zal bepaald worden via een normenschema dat is opgesteld in samenwerking met de aanbieders van HH en in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is geaccepteerd als een redelijk uitgangspunt voor de bepaling van de omvang van de hulp. Overigens kunnen ook andere normenschema’s ontwikkeld worden, bijvoorbeeld door schoonmaakbedrijven. Hierbij zal het te bereiken resultaat altijd centraal (moeten) staan.

    Het derde lid van artikel 9 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg. Er wordt hierbij rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid die ouder zijn dan 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten boven 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan.

    Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiertoe zal onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen.

    Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten kan compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden.

    Het vierde lid 4 bepaalt ten slotte dat als er sprake is van gebruikelijke zorg en er is geen reden om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, er in principe geen individuele voorziening toegekend zal kunnen worden. Omdat het om maatwerk gaat zal ook hier nauwkeurig onderzoek naar gedaan moeten worden. Hetzelfde geldt de in artikel 2, derde lid gestelde uitzondering voor voorliggende en andere voorzieningen die gewoon in de maatschappij beschikbaar zijn.

    Artikel 10 Primaire levensbehoeften

    Het eerste lid van artikel 10 beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua kostprijs artikelen past bij het bestedingspatroon van de aanvrager.

    Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aanvrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij moet rekening worden gehouden met medisch geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de aanvrager. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

    Het tweede lid stelt welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of als de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal goedkoopst-compenserend leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet persé door de aanvrager zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

    Het derde lid bepaalt dat een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leiden tot het te bereiken resultaat voorliggend zijn op eventueel individuele voorzieningen. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is zal gekeken moeten worden naar gezinssamenstelling, kosten en concrete beschikbaarheid. Als een voorliggende voorziening niet beschikbaar is, kan daar uiteraard geen gebruik van worden gemaakt.

    Het vierde lid bepaalt ten slotte dat als een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, er geen ruimte bestaat voor een individuele voorziening.

    Artikel 11 Schone, draagbare en doelmatige kleding

    Een aanvrager moet in staat worden gestelldte beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie, maar als daar behoefte aan bestaat kan het college wel bemiddelen bij het regelen dat er geschikte en passende kleding wordt gekocht. De wijze waarop deze ondersteuning wordt geboden is afhankelijk van de gezamenlijk door aanvrager en college te kiezen oplossing.

    Als mobiliteit het probleem is kan gedacht worden aan een vervoersvoorziening om dat probleem op te lossen. Als er hulp bij het huishouden aanwezig is zou dit de oplossing kunnen bieden. Dat hoeft niet via het persé samen kopen van kleding: het is ook mogelijk met behulp van anderen kleding aan te schaffen.

    Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen, gedroogd en gestreken (eventueel hersteld) moet kunnen worden, alles voor zover de aanvrager daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt, indien mogelijk, plaats op moderne wijzen van drogen: de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is.

    Als er voorliggende, algemene, collectieve of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn die tot het te bereiken resultaat kunnen leiden zal er geen ruimte bestaan voor individuele voorzieningen. Hierbij wordt uiteraard gekeken of er wel sprake is van maatwerk.

    Artikel 12 Zorgen voor gezonde kinderen die tot het gezin behoren

    Het eerste lid spreekt over de dagelijkse zorg van gezonde kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang.

    Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

    In het tweede lid worden de mogelijke oplossingen geboden. Het thuis verzorgen van gezonde kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders, enz.

    Voor- tussen- en naschoolse opvang kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

    Artikel 13 Wonen in een geschikt huis

    Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig (eerste lid). Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat het college voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. Het college kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.

    Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen.

    Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

    Als het gaat om een geschikte woning is er en reeks aan mogelijke wijzen van compensatie (tweede lid). Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de wensen en behoeften van de aanvrager. Maar aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk aanvragers gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen. Door hier gericht beleid op te maken kan het college sturen in de mogelijkheden. De verschillende regels die gelden bij het maken van afwegingen zijn in de beleidsregels opgenomen.

    Ten aanzien van de vraag of er aangepast moet worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening over meerdere gehandicapten een belangrijke rol. Gestreefd wordt aanpassingen die bestaan uit een aanbouw alleen dan te realiseren als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd beschikbaar kan blijven voor een gehandicapte. Dit zal over het algemeen uitsluitend te realiseren zijn bij huurwoningen van sociaal verhuurders. In andere situaties zal, indien mogelijk, gekozen worden voor het plaatsen van een losse woonunit.

    Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning (derde lid). Bovendien kan een woning zich niet lenen voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de wensen van de aanvrager. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die wensen zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente.

    Als er voorliggende voorzieningen zijn of alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn zal eerst beoordeeld worden of het hanteren hiervan nog leidt tot maatwerk, zodat via deze voorzieningen het resultaat bereikt zou kunnen worden (vierde lid).

    Het vijfde lid van artikel 13 regelt dat eerst moet worden bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kan bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst compenserende voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de wet gesteld kan worden. In de tweede plaats moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn.

    Dat houdt dus in dat het college zicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning. Ook diverse andere relevante aspecten, nader uit te werken in de gemeentelijke beleidsregels, kunnen, afhankelijk van de situatie een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval.

    Dit artikel geeft ook aan dat verhuizing niet kan wanneer dit een woning buiten de eigen

    woonkern betreft. De betekenis hiervan is dat het primaat van verhuizen nog steeds geldt,

    echter dit wordt alleen opgelegd wanneer in de eigen woonkern een geschikte woning

    voorhanden is. In dit kader zijn de elf woonkernen: Andelst, Driel, Elst, Hemmen, Herveld,

    Heteren, Oosterhout, Randwijk, Slijk-Ewijk, Valburg en Zetten.

    Het zesde lid: onder de Wet voorzieningen gehandicapten konden gemeenten woningaanpassingen duurder dan € 20.420,- onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning vervalt deze mogelijkheid en komen de kosten voor rekening van de gemeente. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt aan gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling.

    Het zevende lid: de vroegere Verordening Wet voorzieningen gehandicapten bevatte een zogenaamde antispeculatie-bepaling. Deze bepaling komt in deze verordening terug en heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum al vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging plaats moet vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten.

    Artikel 14 Verplaatsen in en om de woning

    Het te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen (eerste lid). Daarbij moet gedacht worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

    In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is moet ook de berging bereikt kunnen worden.

    In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen.

    Het doel hierbij is men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

    De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken.

    Het kunnen verplaatsen in de woning zou kunnen betekenen dat er twee voorzieningen verstrekt worden. Wanneer iemand een transfer kan maken, maar overigens aangewezen is op een rolstoel, zou gekozen kunnen worden voor een stoeltjeslift in combinatie met een rolstoel beneden en een rolstoel boven, waardoor iemand in staat zal zijn om zich in de gehele woning te verplaatsen. In deze situatie kunnen naast een traplift ook andere voorzieningen nodig zijn om de woning rolstoeldoorgankelijk te maken.

    In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft (tweede lid). Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ. Te denken valt hierbij aan het gebruik van een rollator, het gebruik van krukken, het gebruik van een loopwagen, serveerwagen of stoel voorzien van een trippelfunctie. Deze hulpmiddelen vallen voor het grootste deel onder de Regeling zorgverzekering (Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 1 september 2005, nr. Z/VV-2611957), artikel 2.6, onderdeel j., verder uitgewerkt in artikel 2.17.

    De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men elders gedurende langere tijd zich moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

    De rolstoel voor incidenteel gebruik wordt alleen dan verstrekt, als de gemeente geen regeling heeft voor het lenen van dit soort rolstoelen. Ook is het wellicht in incidentele situaties noodzakelijk om om andere redenen een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het zal hierbij gaan om uitzonderingen: uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt als die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.

    Derde en vierde lid: een rolstoelpool zou kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom zal een rolstoelpool een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt.

    Als daar sprake van kan zijn, zal geen individuele voorziening worden verstrekt.

    Artikel 15 Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

    Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de aanvrager zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen (eerste lid).

    Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed moeten worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de WIA.

    Maar in situaties dat je met de voorziening die je nodig hebt in het kader van het leven van alledag ook naar je werk kunt, blijft er compensatieplicht. Ook niet gehandicapten die een auto hebben gebruiken die auto vaak voor het reguliere woon-werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever). In de Wmo is dat niet anders.

    Tweede lid: de individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden om als resultaat te bereiken dat je je met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten. Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders.

    Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen, nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht.

    De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1.500 en 2.000 kilometer. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een handicap gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort.

    Ook bij de vervoersvoorzieningen kan een scootermobielpool een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de aanvrager uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen individuele voorzieningen voorkomen (derde en vierde lid).

    Artikel 16 Deelname aan het maatschappelijk verkeer

    Het te bereiken resultaat bij de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten (eerste lid). Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 14 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

    Als vervoer voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via artikel 14 het vervoersprobleem opgelost worden (tweede lid).

    Artikel 17 Sportvoorziening

    Een sportvoorziening, in principe altijd te verstrekken als een persoonsgebonden budget, zal verstrekt worden als zonder de sportvoorziening sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn.

    Hoofdstuk 3 Wijze van verstrekken

    Artikel 18 Keuzevrijheid

    In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo. De financiële tegemoetkoming kan niet ontbreken (hoewel er in feite geen verschil bestaat tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming) omdat artikel 7, tweede lid Wmo spreekt over een ‘financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte’.

    Ten tweede wordt vastgelegd dat het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning vast legt in welke situaties de keuze tussen deze drie individuele voorzieningen niet geboden wordt.

    Artikel 19 Verstrekking in natura

    Dit artikel bepaalt in het eerste lid welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden.

    Het gaat daarbij uiteraard allereerst om de vraag uit welke voorziening of welke voorzieningen de te treffen voorziening bestaat. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld.

    Ook andere aspecten, speciaal aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, moeten in de beschikking worden opgenomen zoals het heffen van een eigen bijdrage/huur. Dit betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage/huur gevraagd wordt. Hoe hoog de eigen bijdrage is, zal door het CAK bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd.

    Artikel 20 Persoonsgebonden budget

    Dit artikel bepaalt dat het college die situaties waarin geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt, ook al is dat aangevraagd, omdat zij vallen onder de formulering van artikel 6 Wmo: ‘overwegende bezwaren’, moet opnemen in het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning. Dit omdat het aantal situaties nog zeer beperkt is, maar er in de loop der jaren meer situaties zullen ontstaan waarin tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget overwegende bezwaren bestaan.

    In het Besluit maatschappelijke ondersteuning moet vastgelegd worden in welke situaties geen keuzevrijheid bestaat voor het persoonsgebonden budget. Dit kan zijn als vast staat dat belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren. Ook kan dit een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet praktisch uitvoerbaar is.

    Ook is hier bepaald wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is voor welk doel het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan een beperkt doel zijn, zoals bijvoorbeeld het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootermobiel, maar ook een meer algemeen doel, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving.

    Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het programma van eisen.

    Vervolgens moet in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot moet ook in de beschikking worden vastgelegd wat van de belanghebbende wordt verwacht.

    Artikel 21 Financiële tegemoetkoming

    Dit artikel bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld moet worden. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het doel waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt moet worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en tenslotte moet vermeld worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking.

    Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid een eigen aandeel te vragen. Als dit van toepassing is, moet dit in de beschikking vermeld worden. Het college kan het eigen aandeel, in tegenstelling tot de eigen bijdrage, berekenen. In de wet is alleen voor de eigen bijdrage geregeld dat dit verplicht door het CAK moet gebeuren. Als een college zelf het eigen aandeel berekent moet er voor worden gezorgd dat de regels rond de cumulatie van eigen bijdragen in acht worden genomen. Met name als al een eigen bijdrage AWBZ wordt betaald zal herberekening (en wel wat de eigen bijdrage AWBZ betreft door het CAK) plaats moeten vinden aangezien een eigen aandeel op basis van de Wmo vóór gaat op een eigen bijdrage in het kader van de AWBZ.

    Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

    Artikel 22 Indexering

    Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het college hier iets voor hoeft te doen. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen. Het college is op basis van dit artikel ook bevoegd bedragen aan te passen.

    Om deze reden is het voor de hand liggend alle bedragen in het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning op te nemen, zodat de bedragen snel en gemakkelijk aan te passen zijn.

    Artikel 23 Hardheidsclausule

    Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

    Een dergelijke afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een beoordeling. Als ondanks die benadering toch nog sprake is van een onbillijke situatie is de hardheidsclausule een mogelijk vangnet.

    Artikel 24 Intrekking oude regeling

    Hiermee wordt de Verordening maatschappelijke voorzieningen gemeente Overbetuwe 2008 ingetrokken.

    Artikel 25 Overgangsrecht

    In dit artikel is het overgangsrecht neergelegd, waarbij is bepaald dat aanvragen die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld op grond van de Verordening maatschappelijke voorzieningen gemeente Overbetuwe 2008.

    Artikel 26 Inwerkingtreding

    Dit artikel regelt het moment van inwerkingtreding van deze verordening, 1 januari 2011.

    Artikel 27 Citeertitel

    Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

    Eindnoot

  • 1.

    Zie Rb. Roermond, 05-01-2010, reg. nr. 09/824 WMO, LJN BK8747: “De rechtbank is verder van oordeel dat het onderzoek van verweerder er ten onrechte niet op gericht is geweest vast te stellen welke voorziening in het individuele geval van eiser is aan te merken als een compenserende voorziening als bedoeld in artikel 4 van de Wmo, maar dat verweerder ermee heeft volstaan te beoordelen of eiser aanspraak kan maken op de gevraagde voorziening en derhalve slechts de claim heeft beoordeeld.”

  • 2.

    Toelichting amendement van het lid van Miltenburg c.s. TK 2005-2006, 30131 nr. 65: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF vlassificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

verordening maatschappelijke ondersteuning 2011 10 12 14.pdf [Klik hier om het document te downloaden]