Regeling vervallen per 01-01-2017

Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel

Geldend van 01-10-2004 t/m 06-10-2008

Algemene toelichting

§ 1. De Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet 1(hierna: de wet) geeft een geïntegreerd stelstel van regels voor de bescherming van in het wild levende planten en dieren. De wens deze flora en fauna in stand te houden, ‘stoelt op de ethische erkenning van het autonome bestaansrecht van in het wild levende planten en dieren, uit het besef dat zij een onvervangbaar onderdeel zijn van het ecosysteem, alsmede uit de wens tot het behoud van de genetische variatie en de diversiteit in de soorten. Dit brengt met zich mee dat niet slechts de dier- en plantensoorten die met uitsterven worden bedreigd dienen te worden beschermd. 2 De wettelijke bescherming van planten en dieren is één van de middelen om de mens aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot de natuur in het algemeen en de wilde flora en fauna’ in het bijzonder. Andere instrumenten in het natuurbeleid zijn o.a. de Natuurbeschermingswet en het Programma Beheer.

De beschermende functie van de wet bestaat primair uit een aantal algemene verbodsbepalingen op bepaalde handelingen jegens bij de of krachtens de wet aangewezen beschermde inheemse planten- en diersoorten. Hoofdstuk III van de wet bevat de algemene verbodsbepalingen, waarvan paragraaf 2 met de artikelen 9 tot en met 12 bepalingen geeft betreffende dieren in hun natuurlijke leefomgeving. Op grond hiervan is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen, opzettelijk te verontrusten; nesten, holen, of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van de dieren te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren en de eieren van deze dieren te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. De verbodsbepalingen van de wet gelden in beginsel voor alle diersoorten die in Nederland van nature aanwezig zijn. Voor vogels reikt de bescherming tot het gehele grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Overtreding van deze verboden levert een economisch delict op en is overeenkomstig de Wet economische delicten strafbaar gesteld.  

§ 2. Beheer en bestrijding van schade

De algemene beschermingsmaatregelen van de wet kunnen echter niet zover gaan dat ingrijpen nimmer mogelijk zou zijn. Bepaalde maatschappelijke belangen kunnen rechtvaardigen ingrepen voor een redelijk doel toe te staan. De wet kenmerkt als redelijk doel onder meer de bestrijding van planten en dieren ter bescherming van gewassen. Hiertoe is het op grond van artikel 65 van de wet mogelijk de grondgebruiker toe te staan in afwijking van de bepalingen in artikel 9 tot en met 12 van de wet, bepaalde handelingen te verrichten om schade door deze, i.c. diersoorten te (kunnen) voorkomen. Dat houdt in dat de vrijstelling van kracht is op het moment dat er belangrijke schade dreigt of optreedt. Een dergelijke vrijstelling sluit aan bij de in de praktijk bestaande behoefte diersoorten te kunnen bestrijden in verband met schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren. Daarbij onderscheidt de wet soorten die in het gehele land en soorten die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten. Deze soorten worden bij algemene maatregel van bestuur aangewezen.

Met het Besluit beheer en schadebestrijding dieren3 (hierna: Besluit) heeft de wetgever de soorten aangewezen die in het gehele land en die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten. Artikel 2 van het Besluit geeft aan welke soorten in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten (de landelijke lijst): het betreft Mol (Talpa europaea), Konijn (Oryctolagus cuniculus) en Houtduif (Columba palumbus) die veelvuldig belangrijke schade aan land- en tuinbouwgewassen veroorzaken. Bij artikel 3 van het Besluit zijn de soorten aangewezen die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten (de provinciale lijst) 4en waarvoor geen landelijke vrijstelling nodig is gevonden: het betreft 21 soorten waaronder een aantal kraaiachtigen en trekvogelsoorten. De schade die deze soorten veroorzaken, varieert naar aard zoals schade aan fruitbomen, vraat, bevuiling van grasland en (winter)graan, als naar geografie; ganzen, smienten, meerkoeten en knobbelzwanen veroorzaken veelvuldig schade in het noorden en zuidwesten van het land. Voor een overzicht van de schade van deze soorten in Overijssel wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting van deze verordening.  

§ 3. Vrijstellingen bij het beheer en bestrijding van schade

De aanwijzing van schadeveroorzakende soorten betekent niet dat hiermee alle verboden handelingen bedoeld in de artikelen 9 tot en met 12 van de wet voor deze soorten zijn toegestaan. Per aangewezen soort moet bij ministeriële regeling 5onderscheidenlijk provinciale verordening worden aangegeven welke van deze handelingen mogen worden verricht. Uitgangspunt hierbij is, overeenkomstig artikel 73 van de wet, dat beschermde, in het wild levende dieren zoveel mogelijk met rust moeten worden gelaten en onnodig lijden wordt voorkomen. Een dergelijke regime is nodig geacht nu vrijstellingen slechts mogen worden verleend voorzover er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Met de onderhavige verordening wordt invulling gegeven aan de provinciale vrijstellingsbevoegdheid zoals bedoeld in artikel 65, vierde lid van de wet. Hiertoe wordt per soort nauwkeurig aangegeven welke handelingen de grondgebruiker op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen in dit verband mag verrichten en welke middelen hiertoe mogen worden gebruikt om onnodig lijden van dieren te voorkomen. Ingevolge artikel 79 van de wet kunnen hierbij voorschriften worden gesteld en/of kan vrijstelling onder beperkingen worden verleend; het is verboden te handelen in strijd met bij een vrijstelling gestelde voorschriften en beperkingen. De soorten die in Overijssel veelvuldig belangrijke schade aanrichten en derhalve op de provinciale staan zijn vermeld in bijlage 1 van deze verordening.  

§ 4. Grondgebruiker

De in het kader van het beheer en de bestrijding van schade vrijgestelde handelingen betreffen de grondgebruiker, hetzij als eigenaar, hetzij krachtens een beperkt recht, hetzij krachtens een pachtovereenkomst. Niettemin hoeft het op grond van de wet niet in alle gevallen de grondgebruiker zelf te zijn die het hem toekomende recht uitoefent. Zo kan deze, op grond van artikel 65, vijfde lid van de wet het hem toekomende recht door anderen laten uitoefenen indien hij hiertoe schriftelijke toestemming heeft gegeven. Indien deze toestemming wordt verleend aan een houder van een jacht- of valkeniersakte is deze gerechtigd, behalve de bij wet voorgeschreven middelen, tevens de middelen te gebruiken waarvan hem het gebruik is toegestaan. Op grond van artikel 66 van de wet is het ten aanzien van de grondgebruiker bepaalde van overeenkomstige toepassing voor de gebruiker van opstallen, niet zijnde grondgebruiker, voorzover het de door hem gebruikte opstallen en de daarbij behorende erven betreft. Voorzover er bij of krachtens provinciale verordening regels zijn gesteld, is op grond van artikel 65, zesde lid van de wet nietig elk beding dat de grondgebruiker de uitoefening van dit gebruik belet. 

§ 5. Doden van dieren

In de toelichting op het Besluit is aangegeven dat het in de rede ligt dat provincies ten aanzien van de op de provinciale lijst aangewezen soorten het de grondgebruiker in beginsel slechts toestaan deze soorten, in afwijking van artikel 10 van de wet, opzettelijk te verontrusten en géén toestemming verlenen voor het vangen en doden van deze dieren of voor het rapen van hun eieren. Een dergelijke terughoudendheid geldt, overeenkomstig het beleid inzake trekkende soorten, in het bijzonder voor ganzen en andere trekkende soorten. Voor verdergaande maatregelen dan opzettelijk verontrusten is primair het instrument van de ontheffing op grond van artikel 68 van de wet bedoeld, om aldus de mogelijkheid op de meest effectieve wijze van schadebestrijding (tijdig) te kunnen beoordelen. Met dit instrument kan een beoordeling op basis van een planmatige aanpak van de schadeproblematiek, en op basis van een bredere belangenafweging, w.o. de voorkoming van schade aan flora en fauna, plaatsvinden.

Niettemin heeft de praktijk uitgewezen dat voor een aantal soorten die veelvuldig belangrijke schade veroorzaken, opzettelijk verontrusten niet effectief is, d.w.z. dat hier geen schadevoorkomend of  beperkend effect van uit gaat, zodat het niet als een bevredigend oplossing kan worden aangemerkt. In dit licht verdient derhalve niet in alle gevallen de verjaging zonder afschot als vorm van schadebestrijding de voorkeur boven het afschieten van dieren. In dergelijke gevallen kan, onder gedegen onderbouwing, worden toegestaan deze soorten, in afwijking van artikel 9 van de wet, te vangen en te doden. Het Faunafonds stemt hiermee in. Voorts constateert het Faunafonds in dit verband dat voor bepaalde diersoorten op voorhand vaststaat dat verdergaande maatregelen dan opzettelijke verontrusting nodig is. In de artikelsgewijze toelichting van deze verordening wordt ingegaan op de wijze waarop met deze verordening in een dergelijke vrijstelling is voorzien.  

§ 6. Gebruikmaking van middelen

Met artikel 5 van het Besluit worden de middelen aangewezen waarmee op grond van artikel 72, eerste lid van de wet dieren mogen worden gevangen en gedood en stellen de artikelen 6, 7 en 9 van het Besluit regels aan het gebruik van de in artikel 7 van het Besluit genoemde middelen. Indien het de grondgebruiker bij provinciale verordening is toegestaan een of meerdere beschermde diersoorten te doden, kan dit slechts plaatsvinden met de in wet en Besluit aangegeven middelen en met inachtneming van de hierbij aangegeven regels die aan het gebruik van deze middelen zijn gesteld. In de artikelsgewijze toelichting wordt ingegaan op de bestrijdingsmiddelen die ter voorkoming van veelvuldig voorkomende belangrijke schade bij de specifieke handelingen door de grondgebruiker, op grond van deze verordening zijn toegelaten. 

§ 7. Relatie met provinciaal faunabeleid(splan)

Samenhangend met hun bij wet geattribueerde taken en bevoegdheden, stellen GS een faunabeleidsplan op; i.c. de Provinciale nota beleidsregels faunabeheer (de nota). Met deze verordening wordt GS (ook) een kader geboden waarmee zij de nota nader vorm en inhoud kunnen geven. Immers, handelingen ter voorkoming en bestrijding van schade die niet bij verordening zijn vrijgesteld van de verboden bij artikel 9 tot en met 12 van de wet, kunnen naar het oordeel van GS regeling krijgen. Het betreft hierbij het volgende.

Hoofdstuk IV van de wet geeft bepalingen omtrent de aanwijzing van een beschermde leefomgeving en de gevolgen van die aanwijzing. Artikel 26 van de wet regelt een aantal gevolgen van deze aanwijzing. Als één van de gevolgen geldt een verbod op het (doen) verrichten van de in het besluit tot aanwijzing van een beschermde leefomgeving genoemde handelingen. De bij provinciale verordening vrijgestelde handelingen die ook in het besluit tot aanwijzing van een beschermde leefomgeving zijn genoemd, zijn vervolgens ingevolge artikel 26, vijfde lid van de wet, tot de meldingsplicht ex artikel 26, eerste lid van de wet gehouden. Aan het (mogen) verrichten van deze handelingen kunnen GS voorschriften verbinden, welke mede tot compensatie van de schade kunnen strekken. Hiermee geeft de wet voorrang aan het meldingenstelsel ex artikel 26 van de wet boven die aan de bestrijding van schade. Vrijstellingen op grond van de provinciale verordening worden in een beschermde leefomgeving derhalve op andere wijze uitgeoefend.

Op grond van artikel 67 van de wet kunnen GS bepalen dat de stand van bij ministeriële regeling aangewezen beschermde inheemse diersoorten, andere diersoorten of verwilderde diersoorten op andermans gronden kan worden beperkt. Met voornoemde Regeling beheer en schadebestrijding dieren zijn bedoelde diersoorten aangewezen. Naast een aantal exoten en wildsoorten die ook reeds onder de Jachtwet als zodanig waren aangewezen, is ook een aantal andere diersoorten aangewezen zoals de Knobbelzwaan en de Muntjak (Muntiacus reevesi). Dieren behorende tot deze soorten richten over het algemeen grote schade aan. Van belang is dan ook dat ter voorkoming van belangrijke schade de stand van deze soorten kan worden beperkt. Een tweetal van bedoelde diersoorten komt ook voor op de provinciale lijst: Grauwe gans en Knobbelzwaan. In de artikelsgewijze toelichting van deze verordening wordt ingegaan op de wijze waarop vrijstelling voor deze soorten wordt verleend.

Voorzover geen vrijstelling is verleend, kunnen GS op grond van artikel 68 van de wet voor de in dit artikel limitatief aangegeven belangen ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten onder voorwaarden en beperkingen ontheffing verlenen aan zgn. faunabeheereenheden (fbe’s) op basis van een zgn. faunabeheerplan. In bepaalde bij wet genoemde situaties kan ook een dergelijke ontheffing worden verleend aan anderen dan een fbe. Eventuele bestrijding van schade veroorzaakt door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten die niet zijn aangewezen met voornoemd Besluit of de Regeling beheer en schadebestrijding dieren valt ook onder dit ontheffingsinstrument. 

§ 8. Relatie tot de jacht

Titel II van de wet geeft regeling aan de uitoefening van de jacht. De wet onderscheidt de uitoefening van de jacht nadrukkelijk van die van het beheer en bestrijding van schade. Desondanks ligt hier ingevolge de definitie van jagen in artikel 1 van de wet wel een relatie. Immers, jagen betreft het bemachtigen, doden, of met het oog daarop opsporen van wild, alsmede het doen van pogingen daartoe, ongeacht of dit gebeurd vanuit het oogmerk van jacht of van de bestrijding van schade.

Voorzover er aldus sprake is van jacht op deze wildsoorten, zijn de in de wet, het Jachtbesluit6 en de hierop gebaseerde Jachtregeling7 neergelegde bepalingen omtrent jagen van toepassing.

Tot wild behoren de bij artikel 32, eerste lid van de wet bedoelde diersoorten, die in de voor hun aard natuurlijke vrij-heid leven. Een tweetal van de bij artikel 32 van de wet aangewezen diersoorten komt ook voor op de provinciale lijst: Haas en Wilde eend. In de artikelsgewijze toelichting van deze verordening wordt ingegaan op de wijze waarop voor deze soorten vrijstelling wordt verleend.

De wet geeft met artikel 31 vrijstelling van enkele verbodsbepalingen in verband met de uitoefening van de jacht, voorzover dit in overeenstemming is met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 32 tot en met 59 van de wet. Eén van deze vrijstellingen betreft het in afwijking van artikel 9 en 10 van de wet mogen jagen op en het opzettelijk verontrusten van wild. Artikel 53 van de wet stelt in dit verband een aantal verboden betreffende de uitoefening van de jacht, voorzover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur niet anders is bepaald. Van deze laatstgenoemde mogelijkheid is met het Jachtbesluit gebruik gemaakt in de overweging dat een te strikte toepassing van de regels een adequaat beheer en bestrijding van schade veroorzaakt door betrokken wildsoorten in de weg zou kunnen staan. Artikel 15 van het Jachtbesluit bepaalt hiertoe dat een aantal van de in artikel 53, eerste lid van de wet genoemde jachtverboden niet geldt indien op deze wildsoorten wordt gejaagd ter bestrijding van de door deze soorten veroorzaakte schade. Behalve deze algemene vrijstellingen, kan de minister van LNV op basis van artikel 75, derde lid van de wet ook in individuele gevallen ontheffing verlenen van de jachtverboden. 

§ 9. Vrijstelling voor de vos

Inmiddels is de Vos geplaatst op de landelijke vrijstellingslijst. Dit betekent dat de Vos, voor het bestrijden van belangrijke landbouwschade of schade aan weidevogels, met wettelijke toegestane middelen mag worden gevangen en gedood. Voor het grbuk van kunstlicht kan de provincie ontheffing verlenen. 

§ 10. Uitzonderingen en overige vrijstellingen

Op de algemene beschermingsmaatregelen brengt zowel de wet zelf als het op de wet gebaseerde Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora en faunawet8 voor enkele aangegeven categorieën diersoorten uitzonderingen aan. Eén van deze uitzonderingen betreft bepaalde gedomesticeerde diersoorten: voor aangewezen en door de mens als huisdier of in verband met de productie gehouden soorten, zowel de gefokte exemplaren als de exemplaren die zich in het wild kunnen handhaven, zijn de bepalingen van de wet niet van toepassing. In relatie tot deze verordening zijn vooral de aangemerkte gedomesticeerde vogels relevant; een tweetal hiervan komt ook voor op de provinciale lijst, t.w. Grauwe gans en Wilde eend. Gedomesticeerde dieren behorende tot voornoemde soorten vallen aldus niet onder de bescherming van de wet. Ook de gedomesticeerde vorm van de Rotsduif (Columba livia), de verwilderde duif (stads- of postduif) behoort hiertoe.

Naast bijzondere vrijstellingen en ontheffingen voor o.a. het beheer en bestrijding van schade, geeft de wet met artikel 75 de mogelijkheid vrijstelling of ontheffing te verlenen indien hierin niet op basis van een ander artikel van de wet kan worden voorzien. Met het voornoemd Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten is op deze grond een aantal vrijstellingen gegeven. Relevant in dit kader is de vrijstelling voor gehouden dieren op grond van artikel 4, eerste lid van dit besluit; voor gefokte dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, genoemd in dit besluit, alsmede de producten van deze dieren, wordt vrijstelling verleend van o.a. de verboden bedoeld in artikel 9 tot en met 11 van de wet voorzover de houder kan aantonen dat de dieren zijn gefokt ofwel dat de betrokken producten van gefokte dieren afkomstig zijn.

Aangezien niet is gebleken dat het houden van deze gefokte dieren leidt tot een slechtere staat van instandhouding van de soort waartoe ze behoren, is vrijstelling getroffen om het bestaande beleid in dezen te kunnen voortzetten. Een aantal van deze dieren komt ook voor op de provinciale lijst: Bosmuis, Haas en Veldmuis. Een dergelijke vrijstelling laat onverlet dat op het houden van dieren andere regels, zoals die van bv. de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, van toepassing (kunnen) zijn.

§ 11. Overig

Overeenkomstig artikel 65, lid 10 van de wet is het Faunafonds in de gelegenheid gesteld over het ontwerp van deze verordening zijn oordeel te geven; dit oordeel is bij deze verordening gevoegd. Op grond van artikel 71 van de wet verschaffen GS de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit desgevraagd alle inlichtingen met betrekking tot het bepaalde in deze verordening.

inhoud

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

  • 9

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Flora- en faunawet;

    • b.

      beschermde inheemse diersoort: diersoort als bedoeld in artikel 4, lid 1 van de wet of aangewezen krachtens artikel 4, lid 2 of 3, van de wet;

    • c.

      grondgebruiker: degene die gerechtigd is de grond te gebruiken, hetzij als eigenaar, hetzij krachtens een beperkt recht, hetzij krachtens een pachtovereenkomst;

    • d.

      faunabeheereenheid: overeenkomstig artikel 29 van de wet erkend samenwerkingsverband van jachthouders.

    • e.

      foerageergebied: gebied dat door Gedeputeerde Staten is aangewezen als belangrijk gebied waar overwinterende kolgans, grauwe gans en smient foerageren, al dan niet gemengd met andere overwinterende soorten zoals brandgans en kleine rietgans;

    • f.

      vogelrichtlijngebied: gebied dat krachtens richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de Vogelstand (PbEG L 103) is aangewezen als speciale beschermingszone;

    • g.

      wetlandgebied: gebied dat krachtens de op 2 februari 1971 te Ramsar tot stand gekomen Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels (Trb. 1975, 84), zijn aangemeld als watergebied van internationale betekenis;

    • h.

      natuurmonument: gebied dat krachtens de Natuurbeschermingswet is aangewezen als beschermd natuurmonument of staatsnatuurmonument danwel gebieden waarvan aanwijzing als beschermd natuurmonument in overweging is genomen;

    • i.

      significante verstoring: significante gevolgen zoals bedoeld in artikel 6, derde lid van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206).

  • 2. In deze verordening wordt mede verstaan onder:

    • a.

      eieren: schalen van eieren;

    • b.

      gronden: wateren.

Artikel 2

  • Van deze verordening maken de volgende bijlagen deel uit:

  • 1. beschermde inheemse diersoorten waarvoor het in afwijking van artikel 10 van de wet is toegestaan dieren opzettelijk te verontrusten;

  • 2. beschermde inheemse diersoorten waarvoor het in afwijking van artikel 9 van de wet is toegestaan dieren te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

  • VRIJSTELLINGEN

Artikel 3.

  • 1. Het is de grondgebruiker op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen, in afwijking van artikel 10 van de wet toegestaan dieren behorende tot de in bijlage 1 genoemde beschermde inheemse diersoorten opzettelijk te verontrusten.

    10

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing van 15 september tot en met 1 april voor grauwe gans (Anser anser), kolgans (Anser albifrons) en smient (Anas penelope):

    • a.

      in foerageergebieden of in vogelrichtlijngebieden, natuurmonumenten en wetlandgebieden die vanwege of mede vanwege deze soorten zijn aangewezen;

    • b.

      in vogelrichtlijngebieden, natuurmonumenten en wetlandgebieden die niet vanwege of mede vanwege deze soorten kwalificeren voorzover het opzettelijk verontrusten een significante verstoring betekent voor de soorten waarvoor deze gebieden wel zijn aangewezen.

    • 11

Artikel 4.

  • 12

  • 1. Het is het de grondgebruiker op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen, in afwijking van artikel 9 van de wet toegestaan dieren behorende tot de in bijlage 2 genoemde beschermde inheemse diersoorten te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

  • 13

  • 2. Lid 1 is slechts van toepassing voorzover hiertoe gebruik wordt gemaakt van het geweer.14

  • 3. Voor de roek (Corvus frugilegus) is lid 2 slechts van toepassing:  

    • a.

      indien de roek zich buiten het gebied in een straal van 500 meter bevindt;

    • b.

      indien er niet meer dan maximaal 5 dieren per dag per schadeperceel worden gevangen en gedood. 15

    SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.

16

[Vervallen]

Artikel 7.

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel’.

Artikel 8.

17

Deze verordening treedt niet eerder in werking dan zes weken na bekendmaking van het besluit.

Bijlage bij de Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel

Beschermde inheemse diersoorten waarvoor het in afwijking van artikel 10 van de wet is toegestaan dieren opzettelijk te verontrusten

Overzicht van beschermde inheemse diersoorten, waarvoor bij artikel 3 van deze verordening de grondgebruiker inzake het door hem te verrichten beheer en de bestrijding van schade vrijstelling wordt verleend de bij artikel 10 van de wet verboden handelingen te verrichten

Overzicht van beschermde inheemse diersoorten

Nederlandsenaam

Wetenschappelijkenaam

Bosmuis

Apodemus sylvaticus

Brandgans

Branta leucopsis

Ekster

Pica pica

Grauwe gans

Anser anser

Haas

Lepus europaeus

Holenduif

Columba oenas

Huismus

Passer domesticus

Kleine rietgans

Anser brachyrhynchus

Knobbelzwaan

Cygnus olor

Kolgans

Anser albifrons

Meerkoet

Fulica atra

Rietgans

Anser fabalis

Ringmus

Passer montanus

Roek

Corvus frugilegus

Rotgans

Branta bernicla

Smient

Anas penelope

Spreeuw

Sturnus vulgaris

Veldmuis

Microtus arvalis

Wilde eend

Anas platyrhynchos

Bijlage 2.

Bijlage bij de Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel

Beschermde inheemse diersoorten waarvoor het in afwijking van artikel 9 van de wet is toegestaan dieren te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

Overzicht van beschermde inheemse diersoorten, waarvoor bij artikel 4 van deze verordening de grondgebruiker inzake het door hem te verrichten beheer en de bestrijding van schade vrijstelling wordt verleend de bij artikel 9 van de wet verboden handelingen te verrichten.

tabel

Nederlandse naam

Wetenschappelijke naam

Roek

Corvus frugilegus


Noot
1

[Toelichting: Wet van 25 mei 1998, houdende regels ter bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten.]

Noot
2

[Toelichting: Uit de Memorie van Toelichting Flora en faunawet.]

Noot
3

[Toelichting: Besluit van 28 november 2000, Stb. 521, houdende regels voor beheer en bestrijding van schade aangericht door dieren.]

Noot
4

[Toelichting: Van een aantal soorten zijn op dit moment onvoldoende schadereferenties of gegevens anderszins bekend en/of bestaat onduidelijkheid over de effectiviteit van een aantal preventieve maatregelen. ]

Noot
5

[Toelichting: Regeling van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij houdende bepalingen voor beheer en schadebestrijding aangericht door dieren van 11 december 2001, nr. TRCJZ/2001/15319, Stcrt. Nr. 241 van 12 december 2001 (Regeling beheer en schadebestrijding dieren).]

Noot
6

[Toelichting: Besluit van 28 november 2000, Stb. 520, houdende regels ten aanzien van de jacht.]

Noot
7

[Toelichting: Jachtregeling van 14 december 2001/TRCJZ/2001/15318, Stcrt. Nr. 244 van 17 december 2001.]

Noot
8

[Toelichting: Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora en faunawet, Stb. 523]

Noot
9

[Toelichting: Dit artikel bevat enkele begripsomschrijvingen. De omschrijvingen zijn ontleend aan de definities van de wet. ]

Noot
10

[Toelichting: Dit artikel bevat de vrijstelling voor het in afwijking van artikel 10 van de wet opzettelijk verontrusten van beschermde inheemse diersoorten die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten. In de belangenafweging tussen landbouw en het belang van de betrokken diersoorten, is met de aanwijzing van soorten op de provinciale lijst, het uitgangspunt geformaliseerd dat met een hoge mate van waarschijnlijkheid te verwachten is dat deze diersoorten meer dan normale schade zullen toebrengen aan gewassen. Hierin is de algemene erkenning vervat dat aan het voorkomen van belangrijke schade aan i.c. landbouwgewassen een belangrijk gewicht toekomt.

Niet alle van de op de provinciale lijst aanwezen soorten komen in gelijke mate voor in de provincie. Van het voorkomen van bepaalde soorten, zoals Brandgans of Rotgans, is in Overijssel vaak in het geheel geen sprake. Ook veroorzaakt de ene diersoort meer schade aan landbouwgewassen dan de ander. Dit laat onverlet dat de mogelijkheid hiertoe bestaat en dat plaatsing op de provinciale lijst voldoende aanleiding is schadebestrijding ten aanzien van deze soorten in voorkomende gevallen mogelijk te maken. In navolgend overzicht, gebaseerd op gegevens van het voormalig Jachtfonds en de voormalige Wildschadecommissie, staat aangegeven welk schade jaarlijks gemiddeld per soort in Overijssel wordt uitgekeerd. Met dit financiële overzicht wordt aldus een indicatie van de schadereferentie per aanwezen diersoort verkregen.

Overzicht schade in Overijssel per jaar 

Overzicht schade in Overijssel per jaar

Nederlandse naam; Wetenschap- pelijke naam ; Omschrijving schade (in Overijssel/jaar);

Bosmuis; Apodemus sylvaticus; Geen;

Brandgans; Branta leucopsis; Geen;

Ekster; Pica pica; Geen;

Grauwe gans; Anser anser; € 40.000,00 - € 100.000,00. Vaak in combinatie met andere soorten.;

Haas; Lepus europaeus; Geen;

Holenduif ; Columba oenas; Incidenteel, vaak in combinatie met andere soorten. Jaarlijkse schade in gehele provincie minder dan € 1.000,00.;

Huismus; Passer domesticus; Geen;

Kauw; Corvus monedula; Incidenteel, steeds in combinatie met andere soorten. Jaarlijkse schade maximaal € 7.000,00 - € 10.000,00. De laatste jaren (1999 en 2000) minder dan € 1.000,00.;

Kleine rietgans; Anser brachy-rhynchus; Geen;

Knobbel- zwaan; Cygnus olor; € 7.000,00 - € 30.000,00. De meeste schade in combinatie met andere soorten.;

Kolgans; Anser albifrons; € 50.000,00 - € 150.000,00. Vaak in combinatie met andere soorten. Schade geheel in de winterperiode.;

Meerkoet; Fulica atra; Minder dan € 1.000,00.;

Rietgans; Anser fabalis; Sterk variërend, altijd in groepen met andere soorten. Deze groepen veroorzaken een schade uiteenlopend van € 7.000,00 - € 120.000,00. Schade geheel in de winterperiode.;

Ringmus; Passer montanus; Geen;

Roek; Corvus frugilegus; € 18.000,00 - € 23.000,00. Regelmatig in combinatie met andere kraaiachtigen.;

Rotgans; Branta bernicla; Geen;

Smient; Anas penelope; Minder dan € 4.500,00. Vaak in combinatie met andere soorten.;

Spreeuw; Sturnus vulgaris; Geen;

Veldmuis; Microtus arvalis; Geen;

Wilde eend; Anas platyrhyn- chos; Minder dan € 1.000,00. In combinatie met ganzen soms een schade van ca. € 18.000,00.;

Zwarte kraai; Corvus corone corone; € 7.000,00 - € 15.000,00. Steeds in combinatie met andere soorten (veelal Roek). Omdat in dergelijke groepen het aandeel van de Roek veelal het grootst is, zal dit ook de voornaamste veroorzaker van schade door deze groepen zijn ;

Bij dreigende schade moet onmiddellijk kunnen worden ingegrepen om het ontstaan van deze schade te voorkomen. Het stelsel van ontheffingverlening is hierop niet het juridische antwoord, ook niet omdat toezicht op de naleving van een op een dergelijk stelsel gebaseerd handelen zich nauwelijks/onmogelijk laat organiseren. Gelet op het voorgaande, is het gewenst ter voorkoming van veelvuldig belangrijke schade voor alle soorten op de provinciale lijst vrijstelling te verlenen voor het opzettelijk verontrusten van dieren behorende tot deze diersoorten. De wet geeft geen eisen voor de wijze waarop dit moet geschieden, maar gesteld kan worden dat gebruik wordt gemaakt van in de landbouw gangbare, geoorloofde methoden voor verstoring die gelet op de aard van de bestrijding proportioneel zijn en/of die niet anderszins zijn verboden. Vogelverschrikkers als vlaggen en linten zijn over het algemeen bevredigende oplossingen voor schadebestrijding. Overeenkomstig artikel 73 van de wet wordt in ieder geval geen gebruik gemaakt van middelen die onnodig lijden van dieren betekent.]

Noot
11

[Toelichting: Het tweede lid van artikel 3 regelt dat de vrijstelling van het verbod grauwe gans, kolgans en smient opzettelijk te verontrusten niet van toepassing is in de periode van 15 september tot en met 1 april. Deze periode is landelijk vastgelegd in het beleidskader. Alle in deze periode voorkomende grauwe ganzen, kolganzen en smienten gelden dientengevolge als overwinteraars. Onder deel a en b gevend e gebiedscategorieën waarop lid 2 van toepassing is. Het betreft allereerst de aangewezen foerageergebieden. In hun nota hebben Gedeputeerde Staten aangegeven welke gebieden het betreft (zie ook onderdeel e uit artikel 1 van deze verordening). Niet alleen de aangewezen foerageergebieden geven bescherming aan overwinteraars. Ook op grond van de gebiedsbescherming die van toepassing is op de vogelrichtlijngebieden, wetlandgebieden en natuurmonumenten die zijn aangewezen of mede zijn aangewezen voor grauwe gans, kolgans en smient mogen deze diersoorten niet opzettelijk worden verontrust in die gebieden. In Overijssel betreft het de gebieden die bekend staan als Leeuwterveld (oostelijk deel), Barsbekerbinnenpolder, Giethoorn-Oost, Biesvelden/Zuiderzeepolder (noordelijk deel), Cellemuiden, Uiterwaarden Zwarte Water (westelijk deel), Kampereiland/Mandjeswaard (noordelijk deel) en Ketelpolder/Vossenwaard/Kardoezen/Zuidwaard.

Onderdeel b betreft de gebieden die weliswaar niet (mede) voor grauwe gans, kolgans en smient zijn aangewezen, maar waar de uitvoering van handelingen gericht op beheer en schadebestrijding de soorten waarvoor het gebied wel is aangewezen, significant verstoren. Met laatstgenoemde beoordeling wordt gerefereerd aan het beschermingsregime uit de Habitatrichtlijn en aldus tot een dergelijke beoordeling op de handelingen uit het oogpunt van beheer en schadebestrijding noodzaakt. In Overijssel is het echter zeer onwaarschijnlijk dat een dergelijke samenloop in deze gebieden zal optreden. De gebieden waarin ganzen foerageren, zoals aangegeven in onderdeel a, zijn geheel of gedeeltelijk gelegen in of in de directe nabijheid van vogelrichtlijngebieden die (mede) vanwege de grauwe gans, kolgans en smient zijn aangewezen. ]

Noot
12

[Toelichting: Als bevredigende oplossing moeten worden beschouwd, handelingen die wettelijk t.a.v. een aantal soorten zijn toegestaan en die een schadebeperkend effect hebben. Als methoden niet effectief zijn, d.w.z. geen schadevoorkomend of -beperkend effect uitgaat, kan een dergelijke methode niet als bevredigend worden aangemerkt. Vaak kunnen ook niet alle middelen worden toegepast. Zo staan bepaalde Algemene Politieverordeningen (APV’s) in een aantal gevallen het gebruik van knalapparaten niet toe en is het gebruik van netten en afdekzeilen voor grote oppervlakten gewassen praktisch niet uitvoerbaar. Ook is het feitelijk niet mogelijk de effectiviteit van andere middelen in alle gevallen zodanig vast te stellen dat zij als andere bevredigende oplossing kunnen worden aangemerkt. In dit licht is het ook niet mogelijk van de grondgebruiker te verlangen dat alternatieve middelen moeten worden toegepast waarvan de werking niet of nauwelijks is bewezen. In dergelijke situaties zijn verdergaande maatregelen gevraagd.

Dit artikel voorziet in verdergaande maatregelen dan het opzettelijk verontrusten zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening. Concreet is bepaalt dat in afwijking van artikel 9 van de wet het is toegestaan een drietal diersoorten van de provinciale lijst te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen voorzover hierbij gebruik wordt gemaakt van het geweer. Niet is opgenomen de vrijstellingsbevoegdheid voor het in afwijking van artikel 11 en 12 van de wet, verstoren van nesten of het zoeken en rapen van eieren. Na het evaluatie- en monitoringsmoment zoals bedoeld in artikel 13, tweede lid van het Besluit, kan na twee jaar een dergelijke vrijstelling mogelijk wel worden getroffen; op dit moment is niet of onvoldoende te onderbouwen dat voor een dergelijke maatregel uit het oogpunt van schadebestrijding een algehele vrijstelling kan worden verleend. Mocht in voorkomende gevallen toch een dergelijke handeling gewenst zijn, geeft het ontheffinginstrument hiertoe de mogelijkheid. ]

Noot
13

[Toelichting: Zoals in de algemene toelichting is aangegeven, heeft de wetgever in het Besluit beheer en schadebestrijding de provincies opgeroepen terughoudendheid te betrachten ten aanzien van het in afwijking van artikel 9 van de wet toestemming verlenen tot het vangen en doden van beschermde inheemse dieren. Indien uit het oogpunt van schade-bestrijding een dergelijke inbreuk op de wettelijke bescherming noodzakelijk wordt geacht, is het instrument van de ontheffing de aangewezen manier deze beoordeling te maken. Niettemin kan uit het overzicht onder de toelichting op artikel 3 van deze verordening worden opgemaakt, dat enkele soorten voor aanzienlijke bedragen schade aan land-bouwgewassen (o.m. ingezaaid grasland en graangewassen) in Overijssel veroorzaken, individueel of in groepen, t.w.: Grauwe gans, Kauw, Knobbelzwaan, Kolgans, Rietgans, Roek en Zwarte kraai.

Schade veroorzaakt door de Grauwe gans, Rietgans en de Knobbelzwaan kan het gevolg zijn van zowel in de provincie broedende vogels als van overwinterende vogels. Schade veroorzaakt door de Kol- en de Rietgans is vrijwel altijd het gevolg van overwinterende vogels. De veroorzaakte schade bestaat uit vraatschade, voornamelijk aan (pas ingezaaid) grasland, vertrapping en vervuiling hiervan, met als gevolg verslemping van de bodem. De genoemde soorten laten zich over het algemeen moeilijk verjagen bij/van voor deze soorten aantrekkelijke gewassen. Het opzettelijk verstoren volstaat hierbij in veel gevallen niet. Per 11 september 1999 is besloten (Zie de brief van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 9 september 1999, kenmerk N99/4938, inzake de sluiting van jacht op ganzen, smienten en meerkoeten), vooruitlopend op inwerkingtreding van de wet en mede op grond van advies van het Faunafonds, de jacht te sluiten op ganzen; voorzover afschot van deze dieren wordt aangevraagd, wordt vergoeding van schade beschouwd als een bevredigend alternatief voor afschot en kan derhalve de vergoeding als afwijzingsgrond hiertoe gelden.

Voor overzomerende ganzen is het beleid (Zie de brief van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 18 oktober 1999, kenmerk N99-5822, inzake de vergunningverlening art. 53 Jachtwet) gericht op het zodanig beperkt houden van populaties dat belangrijke landbouwschade wordt voorkomen; doelstellingen en maatregelen hiertoe wordt in beheerplannen neergelegd. Een planmatige aanpak is tevens van toepassing op de Knobbelzwaan: op grond van de Vogelwet 1936 zijn in Overijssel tien vergunninghouders bevoegd tot afschot van schadeveroorzakende Knobbelzwanen, welk beleid goed via het faunabeheerplan kan worden gecontinueerd. Voor bestrijdingshandelingen buiten voornoemd beheerplan om wordt in beginsel geen toestemming verleend. Een provinciale vrijstelling voor deze soorten zou met zowel dit beleid als met de doelstelling van de wet(gever) in strijd zijn.

Kraaiachtigen als Kauw, Roek en Zwarte kraai veroorzaken in combinatie aanzienlijke schade. Deze schade bestaat uit veelal schade aan granen, maïs, vollegrondsgroente, aardappelen, peulvruchten, pit- en steenvruchten en boom-kwekerijen in het kader van fruitteelt. Om veelvuldige en belangrijke schade aan gewassen te voorkomen, wordt het toegestaan deze soorten te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen, mits opzettelijke verontrusting zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening niet effectief is gebleken. Tot het doden wordt dan ook niet eerder overgegaan dan nadat door of namens de grondgebruiker getroffen maatregelen gericht op de voorkoming van schade, geen effect hebben gehad. Deze maatregelen betreffen in ieder geval de plaatsing van vlaggen en linten op het perceel waar schade wordt geleden.

De wildsoorten van de provinciale lijst -Haas en Wilde eend- veroorzaken in Overijssel niet dermate veel schade dat uit het oogpunt van schadebestrijding het doden van dergelijke dieren noodzakelijk is; met de bejaging van deze soorten kan vooralsnog worden volstaan. Mocht in voorkomende gevallen schade bestreden worden, ook eventueel buiten het jachtseizoen, kan hierin met artikel 67 of 68 van de wet worden voorzien nu artikel 15 Jachtbesluit hiertoe mogelijkheid biedt.]

Noot
14

[Toelichting: Met dit artikelonderdeel is een bijzondere regeling getroffen ten aanzien val gebruik van middelen. Doden is enkel toegestaan met gebruikmaking van een geweer. De overweging hiertoe is het belang dat de toegepaste middelen ook het meest effectief zijn om de schade te bestrijden, waarbij sprake is van zo weinig mogelijk invloed hebben op de populaties van de betrokken soorten. Veelal geldt dat gebruik maken van het geweer naast het directe effect (het doden van dieren die schade veroorzaken) ook een indirect effect heeft, namelijk het verjagen van dieren. In veel gevallen is dit het meest effectief: met het doden van een (relatief) gering aantal dieren treden verjagingseffecten op, waarbij de betrokken diersoort niet meer op het betreffende perceel komt.

Daarnaast kent de wet en het Besluit diverse waarborgen die aan het gebruik van het geweer worden gesteld. Zo zijn de ingevolge artikel 72, zesde lid van de wet de waarborgen ex artikel 54 en 55 van de wet omtrent de verzekeringsplicht van toepassing. Ook zijn de verboden ex artikel 74 van de wet en de regels ex artikel 7 van het Besluit omtrent het gebruikmaking van het geweer van toepassing. Zo bepaalt artikel 7, tweede lid van het Besluit dat een geweer slechts wordt gebruikt door personen die in het bezit zijn van een geldige jachtakte.

Andere middelen dan het geweer zijn aldus niet toegestaan; de nadere regels ex artikel 9 voor het gebruik van andere middelen dan het geweer zijn hiermee niet van toepassing. Uitzondering betreft de zwarte rat, bruine rat en de huismuis: op grond van artikel 72, tweede lid van de wet, artikel 5, tweede lid van het Besluit mogen deze, naast de middelen die krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 zijn toegelaten, met kastvallen en klemmen (niet zijnde poot-klemmen) worden bestreden.]

Noot
15

[Toelichting: Met dit artikelonderdeel is een bijzondere regeling getroffen ten aanzien van de Roek. Hoewel moeilijk per onderscheiden diersoort aan te tonen, is schade veroorzaakt door de roek in het algemeen het gevolg van in de provincie broedende vogels. De Roek is daarbij kwetsbaar omdat deze soort in kolonies broedt. Het doden van dergelijke kolonie-broeders kan tot gevolg hebben dat de gunstige staat van instandhouding van de soort wordt aangetast. Om niet in strijd te komen met deze wettelijke voorwaarde, zijn door middel van voorwaarden beperkingen aan de uitoefening van deze vrijstelling gesteld. Het betreft waarborgen omtrent de in acht te nemen afstand rond roekenpopulaties en het maximaal aantal af te schieten of te vangen dieren per dag.]

Noot
16

[Toelichting: Met het vervallen van artikel 6 waarin de geldigheidsduur van de verordening was geregeld, wordt de verordening vastgesteld voor onbepaalde tijd. Hiermee wordt voorkomen dat met de voorziening die in het (gewijzigde) Besluit beheer en schadebestrijding is getroffen, over twee jaar wederom een vaststellingsprocedure moet worden gevolgd zonder dat feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.]

Noot
17

[Toelichting: Deze verordening is op basis van de Tijdelijke referendumwet referendabel. Dit houdt ondermeer in dat de verordening niet eerder dan zes weken na publicatie van kracht kan zijn, om burgers de mogelijkheid te geven een referendum aan te vragen.

Aan de verordening wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 april 2004. Reden hiervoor is de dringende noodzaak om ook vanaf 1 april 2004 tot aan het moment van het van kracht worden van deze wijziging van de verordening, de mogelijkheid te bieden grondgebruikers onomkeerbare schade aan gewassen en vee te kunnen voorkomen.

Door het verlenen van terugwerkende kracht worden de rechtsgevolgen van deze verordening gerekend te zijn ingetreden vanaf 1 april 2004 voorafgaand aan de daadwerkelijke inwerkingtreding van de verordening. Er wordt zodoende voorkomen dat vanwege een overbrugging van de periode vanaf datum van vaststelling tot inwerkingtreding er geen vrijstelling meer geldt. Schade die om een dergelijke reden zou bestaan, behoort buiten het normaal maatschappelijk risico van de betrokken grondgebruikers te blijven.

Daarenboven is rechtvaardiging voor terugwerkende kracht te meer gegeven, nu ook de wijziging van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren tot dit doel strekt; er worden terzake geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht. Van een belastende regeling is i.c. geen sprake; juist bij terugwerkende kracht wordt voorkomen dat grondgebruikers worden benadeeld doordat in de periode waarin de verordening niet werkt, schadebestrijding niet is vrijgesteld van de wettelijke verboden. Gegeven de korte periode waarover de regeling terugwerkt, kunnen de consequenties beperkt blijven. ]