Regeling vervallen per 14-06-2013

Afstemmingsverordening Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen 2010

Geldend van 06-06-2011 t/m 13-06-2013

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen 2010

De raad van de gemeente Purmerend,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders nr. 615607 van 19 april 2011,

gelet op de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)en de Algemene wet bestuursrecht (Awb),

 

overwegende dat op grond van artikel 35, lid 1, sub b van de IOAW en artikel 35, lid 1, sub b van de IOAZ de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen of weigeren van de inkomensvoorziening, bedoeld in artikel 20 IOAW en artikel 20 IOAZ,

 

B E S L U I T

vast te stellen de hierna volgende 'Afstemmingsverordening Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen 2010'

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      de wet: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en/of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    • b.

      uitkering: de uitkering als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de IOAW/IOAZ;

    • c.

      uitkeringsnorm: de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde tot en met zesde lid, van de IOAW/IOAZ;

    • d.

      maatregel: het verlagen of weigeren van de uitkering op grond van artikel 20 van de IOAW/IOAZ;

    • e.

      inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 van de IOAW/IOAZ;

    • f.

      benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;

Hoofdstuk 2 Bepalingen aangaande de afstemming van de uitkering

Artikel 2 Gedragingen

De gedragingen bedoeld in artikel 20 van de wet worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • A.

    Categorie 1

  • 1.

    het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van inlichtingen- en medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 13 van de wet, voor zover dit niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag;

  • 2.

    het later terugkeren van verblijf in het buitenland of het langer verblijven in het buitenland dan is toegestaan.

  • B.

    Categorie 2

  • 1.

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • 2.

    het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van inlichtingen- en medewerkingsplicht bedoeld in artikel 13 van de wet, voor zover dit heeft geleid tot een bruto benadelingsbedrag lager dan € 3.000,-.

  • C.

    Categorie 3

  • 1.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

  • 2.

    het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden re-integratie-instrumenten, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het re-integratietraject;

  • 3.

    het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van inlichtingen- en medewerkingsplicht bedoeld in artikel 13 van de wet, voor zover dit voor heeft geleid tot een bruto benadelingsbedrag dat hoger is dan € 3.000,-, doch lager dan € 6.000,-;

  • D.

    Categorie 4

  • 1.

    het niet aanvaarden of door eigen toedien niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • 2.

    het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden re-integratievoorzieningen, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het re-integratietraject;

  • 3.

    het zich zeer ernstig misdragen jegens het college en de in zijn opdracht werkende ambtenaren en medewerkers als bedoeld in artikel 20, tweede lid van de IOAW of artikel 20, eerste lid van de IOAZ;

  • 4.

    het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van inlichtingen- en medewerkingsplicht bedoeld in artikel 13 van de wet, voor zover dit heeft geleid tot een bruto benadelingsbedrag hoger dan € 6.000,- en er door de bevoegde autoriteiten geen strafvervolging wordt ingesteld.

  • E.

    Categorie 5

  • 1.

    het door eigen toedoen niet (volledig) behouden van een voorliggende voorziening waaronder begrepen het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid zoals bedoeld in artikel 20, eerste lid onderdeel a en b van de IOAW of artikel 20 tweede lid onderdeel a en b van de IOAZ;

Artikel 3 Percentage van de verlaging, weigering, waarschuwing en individualisering

  • 1. Het college stelt de verlaging van de uitkering vast op:

    • a.

      5% van de uitkeringsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      10% van de uitkeringsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      20% van de uitkeringsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      100% van de uitkeringsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de vierde categorie;

    • e.

      blijvende weigering van uitkering bij gedragingen van de vijfde categorie zover het verloren of niet behouden inkomen meer bedraagt dan de uitkeringsnorm per maand;

    • f.

      blijvende verlaging van het deel van de uitkering bij gedragingen van de vijfde categorie wat gelijk is aan het verloren of niet behouden inkomen zover dit minder bedraagt dan de uitkeringsnorm per maand.

  • 2. Het college kan afzien van het verlagen van de uitkering en volstaan met een schriftelijke waarschuwing bij een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 2 categorie 1 tot en met 3 indien in de voorafgaande twee jaar geen sprake is geweest van een andere verwijtbare gedraging en de verwijtbare gedraging niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag.

  • 3. Het college kan, in afwijking van het eerste lid, het percentage of de duur van de verlaging hoger of lager vaststellen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

Artikel 4 Toepassing verlaging of weigering

  • 1. De verlaging wordt direct en volledig toegepast op de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde uitkering, met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de uitkeringsgerechtigde is bekendgemaakt.

  • 2. Indien de verlaging op deze wijze niet of niet volledig geëffectueerd kan worden, wordt de verlaging toegepast met ingang van de eerste dag van de gedraging of van de periode waarop de gedraging betrekking heeft.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt de verlaging of weigering toegepast vanaf de ingangsdatum van de uitkering indien de gedraging wordt geconstateerd bij de beoordeling van een aanvraag.

  • 4. Het college ziet af van een verlaging of weigering indien de gedraging meer dan één jaar voor de constatering van die gedraging door het college plaatsgevonden heeft, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging sprake is van een benadelingsbedrag. Een afstemming wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 5 Periode van de verlaging, recidive en cumulatie

  • 1. Indien de uitkeringsgerechtigde zich binnen 12 maanden na een eerste verwijtbare gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie, wordt de periode van afstemming verdubbeld.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college in bijzondere gevallen, waaronder begrepen een derde of volgende verwijtbare gedraging, de uitkering verlagen voor een langere duur, als de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde daartoe aanleiding geven.

  • 3. Indien er sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen, zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening, die zich tegelijk voordoen, wordt in beginsel alleen de verlaging uit de hoogste categorie toegepast.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 6 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot het bepaalde in deze verordening.

Artikel 7 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de uitkeringsgerechtigde afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: "Afstemmingsverordening IOAW / IOAZ 2010".

Artikel 10 Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking op de dag na die van publicatie.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van DATUM,

De griffier, De voorzitter,

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 mei 2011,
 
De griffier,                                                                  
J.F. Kamminga 
De voorzitter,
mr. D. Bijl