Verordening Wet kinderopvang gemeente Rijssen-Holten

Geldend van 02-11-2011 t/m heden

Intitulé

Verordening Wet kinderopvang gemeente Rijssen-Holten 2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten;

  • b.

    de wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

  • c.

    sociaal-medisch geïndiceerde: de ouder die:

    - een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking heeft en waarvan één of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken; of

    - een kind heeft dat op grond van sociaal medische problematiek kinderopvang nodig heeft om zich goed en gezond te kunnen ontwikkelen.

Artikel 2 Recht op tegemoetkoming

Recht op een tegemoetkoming heeft de ouder die:

  • a.

    valt onder de wettelijke doelgroep; of

  • b.

    een sociaal-medische indicatie heeft.

Hoofdstuk 2 Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij aanvraag of wijziging voor wettelijke doelgroepen

  • 1.

    Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      Naam, adres en BSN van de ouder;

    • b.

      Indien van toepassing: naam en BSN van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      Naam, geboortedatum en BSN van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      Een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      Gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 1.22 van de wet;

    • f.

      Overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2.

    Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie als bedoeld in artikel 1.23 van de wet bevat gegevens zoals beschreven in lid 1 van dit artikel en alle overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluit over de noodzaak van een sociaal medische indicatie.

  • 3.

    De aanvraag geschiedt met een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 4.

    Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Hoofdstuk 3 Verlening van de tegemoetkoming

Artikel 4 Beslistermijn

  • 1.

    Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2.

    Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 5 Inhoud van de beschikking

  • 1.

    Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

    a. de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;

    b. de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

    c. de naam van het kindercentrum of gastouderbureau en plaatsnaam waar de kinderopvang plaatsvindt;

    d. de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

    e. de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

    f. de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

    g. de verplichtingen van de ouder.

  • 2.

    Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat naast het genoemde in lid 1 van dit artikel ook:

    a. de geldigheidsduur van de indicatie;

    b. de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 6 Weigeringsgronden

  • 1.

    Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 1.22 van de wet.

  • 2.

    Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vast te stellen indien:

    a. de ouder en/of de partner reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt of kan ontvangen; of

    b. de ouder en/of de partner niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdeel k of l van de wet.

Artikel 7 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2.

    Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van de regel zoals deze in lid 1 en 2 van dit artikel wordt genoemd.

Artikel 8 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1.

    Indien de kinderopvang wordt verleend in het kadervan re-integratie of inburgering, wordt de kinderopvang toegekend voor de periode van het traject.

  • 2.

    Indien er sprake is van een sociaal-medische indicatie wordt de tegemoetkoming toegekend voor de geldigheidsduur van de indicatie.

  • 3.

    Indien vooraf niet duidelijk is voor welke periode kinderopvang noodzakelijk is, dan wordt de tegemoetkoming verleend voor de periode van maximaal een kalenderjaar.

Artikel 9 Omvang van de tegemoetkoming

  • 1.

    Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 1.24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

  • 3.

    De hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bedraagt maximaal de vastgestelde kostprijs per uur overeenkomstig het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang.

Artikel 10 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2.

    Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

Hoofdstuk 4 Vaststelling van de tegemoetkoming

Artikel 11 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1.

    De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van het kalenderjaar, waarin een tegemoetkoming aan de ouder is verleend, aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2.

    Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

  • 3.

    Het uitgangspunt bij de vaststelling is de daadwerkelijke kosten die aan de klant zijn voldaan.

Artikel 12 Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Hoofdstuk 5 Verplichtingen van de ouder

Artikel 13 Inlichtingenplicht

  • 1.

    De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een hogere of lagere tegemoetkoming.

  • 2.

    De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang kan zijn.

Artikel 14 Opzegtermijn

  • 1.

    Indien de ouder geen gebruik meer wenst te maken van kinderopvang en dit vooraf bekend is, dient de ouder uiterlijk 2 maanden voorafgaand aan de laatste dag van de kinderopvang aan zowel de kinderopvanginstelling als aan de gemeente door te geven dat de opvang beëindigd wordt.

  • 2.

    Indien de kinderopvang per direct beëindigd wordt en de ouder hiervan niet op de hoogte was, wordt de kinderopvang doorbetaald gedurende de opzegtermijn, tot een maximaal bedrag van de laatst gefactureerde nota.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 15 Hardheidsclausule

Aan een persoon die geen recht heeft op de bijdrage van de gemeente op grond van deze verordening kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van het vorenstaande een bijdrage verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt inwerking op de dag, volgend op die van haar bekendmaking van dit besluit. De Verordening Wet kinderopvang gemeente Rijssen-Holten wordt dan ingetrokken.

Artikel 17 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet kinderopvang gemeente Rijssen-Holten 2011.

Ondertekening

besluit genomen in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Rijssen-Holten op:  29 september 2011
mr. H. Leijendekker, A.C. Hofland,
griffier, voorzitter

Nota-toelichting Toelichting behorende bij de Verordening Wet kinderopvang gemeente Rijssen-Holten 2011

Algemene toelichting

Inleiding

Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. De Wet kinderopvang beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente Rijssen-Holten’. Met ingang van 1 januari 2010 is de Wet kinderopvang aangepast en gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 1.25 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht.

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door de gemeente drie regelingen van toepassing zijn:

  • 1.

    de gemeentelijke verordening Wet kinderopvang gemeente Rijssen-Holten 2011;

  • 2.

    de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

  • 3.

    de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb.

 

De vraag is aan de orde wat de verhouding is tussen de verordening kinderopvang en de algemene subsidieverordening, en meer in het bijzonder of de algemene subsidieverordening ook van toepassing is op tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang. Deze verordening is zo opgezet dat deze geheel los staat van de algemene subsidieverordening. In dat geval is de algemene subsidieverordening niet van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen. Het

principe geldt dan dat de meest specifieke regeling voorrang krijgt boven de algemene regeling.

 

Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen

In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente. Om de gemeente in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen:

  • -

    De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van ouders die geen eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang hoeven te betalen, wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat bij deze groep ouders de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.

  • -

    Er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangt is genomen.

  • -

    De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.

  • -

    De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

 

Termijn van de tegemoetkoming

Indien reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een re-integratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat), dan wordt de tegemoetkoming voor die betreffende periode toegekend. Jaarlijks wordt de verstrekte tegemoetkoming definitief vastgesteld. Bij deze vaststelling wordt tevens gekeken of er nog aan de voorwaarden wordt voldaan. Bestaat er vooraf geen duidelijkheid over de duur van de tegemoetkoming, dan zal de tegemoetkoming verstrekt worden voor de duur van één kalenderjaar.

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

Aanwijzen van eigen doelgroepen

De verordening bevat geen inhoudelijke criteria over de definities van gemeentelijke doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkomingen. Deze criteria zijn allemaal rechtstreeks in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen opgenomen. Gemeenten hebben bij de bepaling van deze doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkoming dus geen beleidsvrijheid.

De gemeente heeft ervoor gekozen om naast de doelgroepen die in de wet zijn benoemd ook de doelgroep die in artikel 1.23 (dit artikel is nog niet in werking getreden), de groep sociaal-medisch geïndiceerden, als doelgroep aan te merken. Deze groep kan niet als de wettelijke doelgroep aanspraak maken op een vergoeding voor de kosten van kinderopvang.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

De begripsbepalingen in artikel 1.1 en 1.2 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zijn ook van toepassing op deze verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.

Artikel 2. Recht op tegemoetkoming

Ter verduidelijking op wie aanspraak heeft op een vergoeding ingevolge de Verordening kinderopvang is in artikel 2 onder a expliciet verwezen naar de wettelijke doelgroep in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. De groep ouders met een sociaal-medische indicatie behoren nog niet tot de wettelijke doelgroep (artikel 1.23 is nog niet in werking getreden). Om deze lacune in de wet op te vullen, wordt de doelgroep in artikel 2 onder b als een eigen gemeentelijke doelgroep van de gemeente Rijssen-Holten genoemd. Deze doelgroep heeft op recht op een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang.

Hoofdstuk 2. Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 3. Te verstrekken gegevens bij aanvraag voor wettelijke doelgroepen

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 1.26 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 1.22 derde lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden toegevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen.

Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in het landelijk register kinderopvang (artikel 1.5 eerst lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).

Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of verwijzingen naar gegevens moeten worden toegevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt. Dit is het geval indien:

- de ouder of partner een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ of Anw ontvangt én gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

- de ouder een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er) is en als werkzoekende geregistreerd is bij het UWV WERKbedrijf én gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

- de ouder een inburgering plichtige is op grond van artikel 19 Wet inburgering en een inburgeringsprogramma volgt;

- de inburgeringsbehoeftige die een inburgeringsprogramma volgt.

- het college een sociaal-medische indicatie heeft vastgesteld.

In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:

De ouder of partner ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars.

 

Indien de uitkering wordt verkregen in een andere gemeente: naam van deze gemeente

De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo’n uitkering ontvangen.

 

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut.

De ouder of diens partner zijn ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000.

 

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut.

De ouder of diens partner ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

 

Trajectplan van het UWV.

De ouder of diens partner is arbeidsgehandicapte en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

 

Trajectplan van het UWV.

 

Ook een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediend bij het college. Hierbij moet wel apart worden vastgesteld of er sprake is van een sociaal-medische indicatie. Dit wordt met één aanvraagformulier aangevraagd. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk wordt met behulp van één aanvraagformulier de aanvragen gelijktijdig ingediend. Ook de besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen in één beschikking worden opgenomen. Wel moet de juiste volgorde in acht worden genomen: eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming.

 

In het vierde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is overeenkomstig artikel 1.26 derde lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Aangezien de wet niet van toepassing is op de doelgroep ‘sociaal-medisch geïndiceerden’, wordt dit specifiek in deze verordening geregeld.

Hoofdstuk 3. Verlening van de tegemoetkoming

 

Artikel 4. Beslistermijn

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Indien er sprake is van een aanvraag voor tegemoetkoming op basis van een sociaal-medische indicatie geldt dat rekening gehouden moet worden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door een ‘onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid’ (artikel 1.23 derde lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen – is nog niet in werking getreden).

Artikel 5. Inhoud van de beschikking

Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.

Lid 1 geeft aan welke zaken in ieder geval in de beschikking vermeld moeten worden.

Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk wordt geacht (lid 2). Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Deze verplichting staat in het vierde lid van artikel 1.23 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel is nog niet in werking getreden). Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn, maar ook om een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan.

Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken.  

Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.

Artikel 6. Weigeringsgronden

Wanneer de aanvrager niet behoort tot de doelgroep zoals geformuleerd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en in de verordening, kan er geen tegemoetkoming worden verstrekt.

Indien er in het geval van een sociaal-medische indicatie sprake is van een voorliggende voorziening waar een beroep op kan worden gedaan wordt er geen tegemoetkoming verstrekt. Onder een voorliggende voorziening kan worden verstaan:

  • -

    de Algemene wet bijzondere ziektekosten

  • -

    Jeugdzorg

  • -

    Persoongebonden budget

  • -

    Medisch kinderdagverblijf

  • -

    Peuterspeelzaalwerk.

 

Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

  • b.

    failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 7. Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:

  • 1.

    De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.

  • 2.

    De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.

 

Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:

  • -

    schriftelijk moet worden ingediend;

  • -

    moet zijn ondertekend;

  • -

    de naam en het adres van aanvragen dient te bevatten;

  • -

    een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

 

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen. 

 

Met betrekking tot uitbreiding of vermindering van het aantal uren kinderopvang, wordt de tegemoetkoming aangepast per datum wijziging die genoemd wordt in het contract wat de klant volgens artikel 3 van deze verordening heeft ingeleverd.

 

Artikel 8. De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe verleend voor de duur van het contract wat geldt voor de re-integratie of inburgering of, indien er sprake is van een sociaal medische indicatie, voor de duur van de indicatie. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen. Tevens hoeft de ouder niet jaarlijks een verzoek tot verlenging of een nieuwe aanvraag in te dienen.

Lid 3 geeft aan dat indien er geen duidelijkheid bestaat over de termijn waarvoor kinderopvang noodzakelijk is, wordt de tegemoetkoming verstrekt voor de periode van maximaal één kalenderjaar. 

Artikel 9. Omvang van de tegemoetkoming

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen regelt de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming.

In de uitvoeringspraktijk kwam het vaak voor dat ouders meer uren opgaven dan er daadwerkelijk aan opvang plaatsvond. Om dit tegen te gaan is ervoor gekozen om een maximaal aantal uren in te stellen waarvoor kinderopvangtoeslag verkregen kan worden. Hoeveel dit daadwerkelijk is, wordt bij algemene maatregel van bestuur (Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang) vastgesteld. In artikel 8a van deze AMvB wordt het maximaal aantal uren vastgesteld op 230 uur per kalendermaand (aantal uren geldend in 2011).

Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (zie artikel 1.24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang. Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.

Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te

combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind.

In tegenstelling tot kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie op grond van artikel 1.23 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd. Het is aan te bevelen dat het college in beleidsregels neerlegt hoe het wil omgaan met zijn bevoegdheid. Op deze wijze wordt deze beoordeling zoveel mogelijk geobjectiveerd.

Lid 3 bepaalt dat de tegemoetkoming van de gemeente niet meer mag bedragen dan de maximale uurprijs die genoemd wordt in artikel 4 van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang. Indien de kinderopvanginstelling een hoger tarief dan het tarief wat in artikel 4 van het Besluit wordt genoemd, worden de meerkosten door de gemeente vergoed, indien de ouder een re-integratietraject of inburgeringstraject volgt waardoor kinderopvang noodzakelijk is. Deze kosten worden vanuit het P-budget (re-integratie) of vanuit het inburgeringsbudget betaald. 

Artikel 10. De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag een geheel kalenderjaar betreft).

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.

Hoofdstuk 4. Vaststelling van de tegemoetkoming

Artikel 11. Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.

De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is wat de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd heeft ontvangen. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal. Aangezien in de praktijk het uitgangspunt is dat er per maandelijkse betaling nooit meer wordt uitbetaald dan dat wat in de beschikking is opgenomen, zou uitbetaling van een hoger aantal uren ook niet mogelijk moeten zijn. Vooraf dient er dan altijd sprake te zijn van een genomen wijzigingsbesluit.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

Artikel 12. Verrekening met de voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 1.38 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (zie ook de toelichting bij artikel 14).

Hoofdstuk 6. Verplichting van de ouder

 

Artikel 13. Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 1.28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. De reden dat zij in deze verordening nogmaals worden opgenomen, is dat de wet niet geldt voor een tegemoetkoming verstrekt aan een sociaal-medisch geïndiceerde.

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik gemaakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij behoort niet tot de gemeentelijke doelgroep).

 

Indien er sprake is van een wijziging van het aantal uren (verhoging of verlaging) dient de klant dit door middel van een schriftelijke melding door te geven aan het college (artikel 1.28 derde lid en artikel 1.16 eerste lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). Voldoende is dat de klant een gewijzigd contract van de kinderopvanginstelling overhandigt, waaruit blijkt welke wijziging in uren er heeft plaatsgevonden. Uitbreiding van het aantal uren is niet mogelijk zonder een nieuw contract in te leveren. Na de wijziging te hebben doorgevoerd, stelt de consulent een wijzigingsbeschikking op, waarin het besluit omtrent de gewijzigde uren wordt medegedeeld.

 

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen.

 

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:

  • a.

    de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en

  • b.

    de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de

tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

  • d.

    de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

 

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de

tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. 

 

Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop vanaf de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

 

Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

  • a.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld.

  • b.

    de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Terugvordering (artikel 1.38 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen)

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. In artikel 1.38 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).

Artikel 14. Opzegtermijn

De kinderopvanginstellingen hanteren in de meeste gevallen een opzegtermijn van 2 maanden. Indien vooraf bekend is wanneer de kinderopvang wordt beëindigd zal dit tijdig gecommuniceerd moeten worden aan de kinderopvanginstelling en de gemeente. Indien er sprake is van een traject is in de meeste gevallen vooraf duidelijk wanneer de kinderopvang beëindigd wordt. Het is de verantwoordelijkheid van de ouder om dit vroegtijdig door te geven.

Mocht er wegens omstandigheden binnen 2 maanden een einde worden gemaakt aan de kinderopvang en de ouder kon hiervan niet op de hoogte zijn, dan zal de gemeente de kosten van de kinderopvang voor de duur van maximaal 2 maanden door betalen. Let op: het gaat hier alleen om de kosten die de gemeente anders ook gemaakt zou hebben en dus niet de kosten die normaal gesproken als kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst wordt ontvangen. Lid 2 zal echter slechts in uitzonderingen voorkomen. Het is aan de consulent om te beoordelen of er inderdaad sprake is van een situatie zoals benoemd in lid 2 van dit artikel. Motivering hiervoor dient duidelijk in de rapportage naar voren te komen.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

 

Artikel 15. Hardheidsclausule

De verordening kent een hardheidsclausule. Dat betekent dat in gevallen die niet in de verordening geregeld zijn en waarin dit tot een kennelijk onbillijke situatie zou leiden er met een beroep op deze bepaling alsnog een tegemoetkoming voor kinderopvang kan worden verleend. Toepassing van de hardheidsclausule is bedoeld voor echt uitzonderlijke situaties, omdat het overgrote deel van de voorkomende situaties in de verordening is geregeld.

 

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 17. Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.