Beleidsplan Woonwagenzaken 2000

Geldend van 05-06-2000 t/m heden

Intitulé

Beleidsplan Woonwagenzaken 2000

HOOFDSTUK I

Wet en regelgeving in verband met het vervallen van de Woonwagenwet

Inleiding.

Het koninklijk besluit waarmee de wet van 1 juli 1998 (Stb. 459) tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woonwagenwet en enige andere wetten in werking trad, is op 27 november 1998 (Stb. 656) gepubliceerd. Met dit besluit is de Woonwagenwet per 1 maart 1999 ingetrokken. Hiermede zijn bijna alle bijzondere bepalingen met betrekking tot het wonen in woonwagens verdwenen. Het is juist de bedoeling dat – gelijktijdig met de intrekking van de Woonwagenwet – andere van belang zijnde rijksregels zijn aangepast. Meer in het bijzonder is hierbij te denken aan de Huisvestingswet, Woningwet, Gemeentewet en Wet op de Ruimtelijke Ordening.

De intrekking van de Woonwagenwet en de aanpassing van andere regels passen in het streven van de rijksoverheid om te komen tot normalisatie van de voor woonwagenbewoners geldende verhoudingen. Het proces is overigens al enige jaren geleden gestart. Als voorbeeld wordt genoemd dat al vanaf oktober 1992 het bouwvergunningenstelsel voor woonwagens en standplaatsen geldt.

Voorrangsregelingen.

Het afstammingsbeginsel zoals dat was opgenomen in artikel 14 en 18 van de Woonwagenwet is vervallen. Op aanvragen ingediend na 1 maart 1999 hoeft geen beslissing meer te worden genomen. De consequentie is dat ook niet-woonwagenbewoners na intrekking van de Woonwagenwet recht hebben op het wonen op een standplaats. Zoals bekend is er, ook in de gemeente Roosendaal, nog steeds een tekort aan standplaatsen.

Teneinde de woonwagenbewoners uitzicht te laten behouden op het zelfstandig wonen op een standplaats zijn in artikel 2 van de Huisvestingswet enkele voorrangsregels opgenomen. Deze voorrangsregels zijn onder te verdelen in een facultatieve voorrangsregel en een tweetal voor bepaalde gemeenten verplichte voorrangsregelingen.

Om er voor te zorgen dat de woningzoekenden die in een woonwagen wonen of hebben gewoond uitzicht behouden op het wonen op een standplaats wordt in de Huisvestingswet een nieuw algemeen "voorrangsartikel" opgenomen. De gemeente verleent in dat geval bij het in gebruik geven van een standplaats voorrang aan de doelgroep. Aan deze facultatieve voorrangsregeling is geen termijn verbonden.

Behalve deze facultatieve voorrangsregeling worden in de Huisvestingswet een tweetal specifiek verplichte voorrangsregelingen geïntroduceerd.

1.Gemeenten – zoals Roosendaal - aangewezen bij ministeriele regeling, waar zich een substantieel tekort aan standplaatsen voordoet, moeten een voorrangsregeling in de huisvestingsverordening opnemen ten behoeve van woningzoekenden die in een

woonwagen op een standplaats wonen of hebben gewoond in die gemeente.

2.Voorts moeten, in de bijlage van de wet tot intrekking van de Woonwagenwet aangewezen, gemeenten een voorrangsregeling opnemen in de huisvestingsverordening ten behoeve van woningzoekenden die direct voorafgaande aan het tijdstip van intrekking van de Woonwagenwet ten minste een jaar in een woonwagen op een standplaats hebben gewoond, die is gelegen op een in voornoemde bijlage genoemd regionaal woonwagencentrum. De twee laatstgenoemde voorrangsregelingen moeten door de betrokken gemeenten tot 1 januari 2003 in de huisvestingsverordening worden opgenomen.

De gemeente Roosendaal heeft in zijn huisvestingsverordening de eerstgenoemde voorrangsregeling inmiddels opgenomen.

Tevens wordt opgemerkt dat de aanwijzing als gemeente waar zich een substantieel tekort aan standplaatsen voordoet geen verplichting voor de gemeente Roosendaal inhoudt om standplaatsen aan te leggen.

De gemeente Roosendaal voldoet overigens wel aan de Provinciale taakstelling met betrekking tot het aantal aan te leggen standplaatsen zodat het uitgangspunt van de gemeente dan ook is dat er geen nieuwe standplaatsen meer worden aangelegd. Voor toekomstige huisvesting van deze doelgroep zal in samenwerking met de woningcorporaties gezocht worden naar alternatieve huisvestingsmogelijkheden.

Artikel 10 van de voormalige Woonwagenwet

Voor het plaatsen van een woonwagen buiten een centrum zal gebruik moeten worden gemaakt van de instrumenten die de Wet op de Ruimtelijke Ordening biedt. Dit betreft artikel 17 in verband met een tijdelijke vrijstelling en artikel 19 voor een permanente vrijstelling van het bestemmingsplan. Bij weigering van deze vrijstelling staat geen beroep open bij Gedeputeerde Staten. In de toekomst zal de "normale" bezwaar-en beroepsgang van toepassing zijn (Algemene wet bestuursrecht).

In de wet tot onder meer intrekking van de Woonwagenwet is met betrekking tot artikel 10 een aantal overgangsbepalingen opgenomen.

In de eerste plaats dienen aanvragen om een ontheffing ingediend vóór 1 maart 1999 waarop nog niet is beslist, afgehandeld te worden op basis van de voorschriften van de Woonwagenwet. Dit betreft zowel de besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders alsook de besluitvorming door Gedeputeerde Staten in het kader van administratief beroep.

Voorts krijgt de gemeenteraad 5 jaar de tijd om een standplaats, waarvoor ontheffing is verleend op basis van artikel 10 (of 10a) van de Woonwagenwet, op te nemen in het bestemmingsplan. Indien de gemeente hiermee in gebreke blijft, gaan Gedeputeerde Staten hiertoe over op kosten van de gemeente. De voorschriften van de Woonwagenwet blijven al die tijd van toepassing. Wordt in een ontheffing wel een termijn genoemd, dan blijven de desbetreffende bepalingen van de Woonwagenwet van toepassing totdat de standplaats daadwerkelijk is verlaten.

De gemeente Roosendaal kent overigens geen artikel 10 of 10a standplaatsen en als zodanig is bovenstaande regeling voor Roosendaal niet van belang.

Omzetting retributieverordening in een huurovereenkomst.

Nu de Roosendaalse retributieverordening op basis van rechtswege is komen te vervallen zijn er twee mogelijkheden om tot inning van de huur standplaatsen over te gaan.

A: Het continueren van de retributieverordening op basis van de gemeentewet.

B: Het verplicht aangaan van een huurovereenkomst tussen de woonwagenbewoner en de gemeente Roosendaal.

In Roosendaal is besloten om te streven naar een huurovereenkomst met de bewoners. De reden van dit besluit is gelegen in de normalisatie van de volkshuisvesting en de eventuele eigendomsoverdracht aan de corporaties.

Mocht de bereidheid niet aanwezig zijn tot het aangaan van een overeenkomst, dan is de mogelijkheid aanwezig om tot ontruiming van de standplaats over te gaan.

De procedure voor het aangaan van huurovereenkomsten is reeds in gang gezet.

Actiepunten voor de gemeente Roosendaal in verband met de intrekking van de Woonwagenwet

  • §

    aanpassen huisvestingsverordening in verband met voorrangsregeling;

  • §

    Effectueren van de reeds aangeboden huurovereenkomsten.

HOOFDSTUK II

Toekomstvisie in verband met het intrekken van de woonwagenwet

Met de notitie "Wetgeving wonen op een standplaats in de jaren negentig" van VROM werd al in 1991 het intrekken van de Woonwagenwet - maar wel met handhaving van het afstammingsbeginsel - aangekondigd en werd voortgebouwd op deconcentratie en decentralisatie.

Dat deze aanpak bijgesteld moest worden, bleek uit het door het ministerie van VROM eind 1994 uitgebrachte evaluatierapport "Woonwagenbeleid, 20 jaar halverwege".

Voor een betere integratie in de samenleving blijkt een vrijwel volledige afbouw van de regionale centra niet meer zo noodzakelijk. De afgelopen 20 jaar is de huisvesting zowel kwalitatief als kwantitatief aanmerkelijk vooruit gegaan, waardoor dit nog maar een ondergeschikte rol speelt in het inlopen van de maatschappelijke achterstand. Een achterstand die volgens het rapport in weerwil van het gevoerde beleid relatief verslechterd is.

Weliswaar is de maatschappelijke positie van de woonwagenbewoners als geheel verbeterd, maar blijft toch nog zichtbaar achter bij de rest van de samenleving. Vooral de situatie op het gebied van werkgelegenheid en scholing is nog steeds weinig rooskleurig en een te grote groep is nog afhankelijk van een bijstandsuitkering, zo ook in de gemeente Roosendaal

Voornoemd evaluatierapport heeft aanleiding gegeven tot aanpassing van het landelijke woonwagenbeleid.

Drie kernpunten uit het aangepaste woonwagenbeleid zijn:

  • 1.

    de afschaffing van het afstammingsbeginsel;

  • 2.

    de nuancering van het deconcentratiebeleid;

  • 3.

    de nieuwe verdeling van verantwoordelijkheden.

Aangezien de gemeente Roosendaal geen taken heeft met betrekking tot de afbouw van een regionaal woonwagencentrum blijft de “nuancering van het deconcentratiebeleid” buiten beschouwing. Met betrekking tot de overige punten wordt het volgende opgemerkt.

Ad 1: De afschaffing van het afstammingsbeginsel.

In het licht van het kleine-centrabeleid en het schrijnend tekort aan standplaatsen was het afstammingsbeginsel te rechtvaardigen. In deze tijd past zoiets niet meer.

Het hebben van gelijke rechten en plichten en daardoor gelijk in de maatschappij kunnen functioneren wordt door dit beginsel gefrustreerd.

De geschiedenis én het evaluatierapport "Woonwagenbeleid, 20 jaar halverwege" wijzen in de richting dat het afstammingsbeginsel een factor is, die de maatschappelijke achterstand van deze burgers voeding geeft.

Het afschaffen van het afstammingsbeginsel betekent dat ook niet-woonwagenbewoners recht kunnen doen gelden op een standplaats. Een woonwagen kan dus worden omgeruild voor een huis en omgekeerd.

Zoals in de voorgaande paragraaf aangegeven worden in de Huistingswet een facultatieve en een tweetal verplichte voorrangsregelingen opgenomen. Hiermee wordt voorrang verleend aan de doelgroep bij het toewijzen van standplaatsen.

Ad 3: De nieuwe verdeling van verantwoordelijkheden.

A: Verantwoordelijkheden van de Rijksoverheid.

Artikel 22, tweede lid van de Grondwet bepaalt: “ Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid”.

Bij “voldoende woongelegenheid” moet niet alleen worden gedacht aan een voldoende aantal woningen, woonwagens en standplaatsen. De zorg heeft ook betrekking op de kwaliteit, de grootte, de betaalbaarheid, de veiligheid en de gezondheid van bewoners.

Deze zorg is door de rijksoverheid uitgewerkt in een aantal wetten.

Voor woonwagenbewoners zijn relevant: de Woningwet, de voormalige Woonwagenwet, de

Huisvestingswet, de Huursubsidiewet, de Huurprijzenwet woonruimte en de

Wet voorzieningen gehandicapten. De rijksoverheid moet de randvoorwaarden scheppen

op basis waarvan de lagere overheden (provincie en gemeente) hun taken kunnen uitvoeren.

De Woonwagenwet bevatte overigens nauwelijks bijzondere taken voor de Rijksoverheid.

De meeste taken waren al opgedragen aan de gemeenten en de provincies. Voor de rijksoverheid resteerde slechts het verstrekken van subsidies, de verantwoordelijkheid voor de deconcentratie en het aanspreken van provincies, gemeenten en woningcorporaties indien zij naar het inzicht van het Rijk hun taak onvoldoende vervulden.

B: Verantwoordelijkheden van de provincies.

Met het intrekken van de Woonwagenwet verliest de provincie als toezichthouder een

specifiek reguleringsinstrument, te weten de vaststelling van een woonwagenplan en daarmee de mogelijkheid aan de gemeenten een taakstelling op te leggen. Tevens verstrekte de provincie verklaringen van recht waardoor woonwagenbewoners op basis van

het afstammingsbeginsel in een woonwagen mochten wonen. Verder gaf de provincie aan gemeenten toestemming om woonwagens naar een andere gemeente te verslepen.

Tenslotte had de provincie een coördinerende rol bij het verlenen van ontheffingen van het verbod om een standplaats in te nemen buiten een openbaar woonwagencentrum.

Met de intrekking van de Woonwagenwet behoren al deze specifieke taken van de provincie tot het verleden.

Op basis van de wet tot intrekking van de Woonwagenwet zijn ook de provinciale woonwagenplannen vervallen. De provinciale instrumenten in de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Provinciewet worden bestuurlijk voldoende geacht om eventueel in gebreke blijvende gemeenten te corrigeren.

De intrekking van de provinciale bevoegdheid tot het vaststellen van een woonwagenplan

past in de situatie waarbij de gemeente zelf primair verantwoordelijk is.

C: Verantwoordelijkheden van de gemeenten.

De gemeente is primair verantwoordelijk voor het volkshuisvestingsbeleid.

Met circulaire MG 95-13 van 26 april 1995 geeft de Staatssecretaris van VROM aan dat met het schrappen van het afstammingsbeginsel geen afbreuk wordt gedaan aan de lokale verantwoordelijkheid voor de huisvesting van woonwagenbewoners.

Integendeel, het feit dat het overgrote deel van de woonwagenbewoners tot de doelgroep van het volkshuisvestingsbeleid behoort legt naar het oordeel van de Staatssecretaris een zware verantwoordelijkheid op de schouders van de gemeenten om te voldoen aan de vraag naar passende woonruimte. De ruimtelijke ordeningskaders en de regels van de Huisvestingswet zullen daarbij leidend zijn.

Het begrip passendheid wordt overigens voor een groot gedeelte door de gemeente Roosendaal zelf bepaald. In het begrip passendheid zijn voor de gemeente en de woningcorporatie navolgende aspecten van belang:

  • §

    mogelijke exploitatieverliezen;

  • §

    ervaringsgegevens hierover vanuit het verleden;

  • §

    verhouding inkomen huurder en een mogelijke huurprijs;

  • §

    (toekomstige) bestemmingsplannen;

  • §

    vastgestelde overgangsregelingen met betrekking tot de vorm van huisvesting voor de doelgroep;

  • §

    afspraken hierover in het kader van het BBSH.

De intrekking van de Woonwagenwet heeft in ieder geval geen wezenlijke verandering tot gevolg voor de formele rol van de gemeente. De gemeente was en blijft verantwoordelijk voor het plaatselijke beleid. De beleidsvoorbereiding zal uiteraard in overleg met de corporaties dienen te geschieden. De uitvoering van het beleid zou geheel bij de corporaties kunnen worden weggelegd, nadat de eigendomsoverdracht is gerealiseerd.

D: Verantwoordelijkheden van de woningcorporaties.

De woningcorporaties in Nederland staan steeds meer achter het principe dat de huisvesting van deze doelgroep van het volkshuisvestingsbeleid, ongeacht de woonvorm, tot hun primaire taken behoort. Dus ook de huurwoonwagens en de standplaatsen.

Door het vervallen van de Woonwagenwet en het overdragen van het beheer

En /of eigendom van woonwagens en woonwagenstandplaatsen aan woningcorporaties

kunnen woonwagenbewoners in alle opzichten worden beschouwd als gewone huurders.

De meeste woonwagenbewoners behoren - gezien hun lage inkomen - tot de doelgroep van

een professionele sociale verhuurder, meer in het bijzonder een woningcorporatie.

Een woningcorporatie is niet verplicht om de eigendom van standplaatsen en

huurwoonwagens over te nemen. Eigendomsoverdracht is in het BBSH niet

voorgeschreven, niet voor woningen en niet voor woonwagens of standplaatsen

De gemeenten en de corporaties zullen beide moeten zorgdragen voor het vaststellen van een volkshuisvestingsbeleid met betrekking tot standplaatsen en woonwagens. In dit kader dient de gemeente onder meer zorg te dragen voor het onderzoek naar de behoefte aan standplaatsen, de toewijzing van standplaatsen (tenzij dit gedelegeerd is aan de corporaties) en de subsidiëring. De corporatie zal, in het kader van het BBSH, haar volkshuisvestings-

beleid moeten bepalen met inachtneming van het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid.

Het feitelijk aanleggen, beheren en verhuren van woonwagenstandplaatsen en woonwagens is voorts uitdrukkelijk de taak van de corporaties.

Uiteraard zullen tussen de gemeente Roosendaal en de corporatie in het kader van het

BBSH duidelijke(prestatie) afspraken moeten worden gemaakt op welke wijze aan hetbeleid uitvoering wordt gegeven.

Juridische eigendomsoverdracht.

Het beleid van de gemeente Roosendaal is er op gericht om op (korte) termijn te komen tot de overdracht, in juridische zin, van de standplaatsen en huurwoonwagens aan de woningcorporatie(s).

Omdat de gemeente vooral een beleidstaak heeft en de corporatie, als professionele verhuurder een verhuurtaak, kan de eigendomsoverdacht van woonwagencentra naar de corporatie(s) gezien worden als onderdeel van het normalisatieproces.

Verantwoordelijkheden en taken van overheden en corporaties.

Taken van de overheid

Taken van de

Provincie

Taken van de

Gemeente

Taken van de

Corporatie

Het bevorderen van voldoende woongelegenheid

Het vaststellen van streekplannen

Het vaststellen van het lokaal volkshuis-huisvestingsbeleid, vooraf gegaan door een behoefte- onderzoek

Het uitvoeren van het gemeentelijk volkshuisvestings-

Plan en participatie in de voorbereiding daarvan.

Randvoorwaarden scheppen op basis waarvan lagere overheden hun taken kunnen uitvoeren

Behoefteramingen en adviezen geven over de verdeling van woninggebonden subsidies

Het vaststellen van bestemmingsplannen

Het aanleggen, beheren en verhuren van centra

Het verlenen van bouwvergunningen

Het vaststellen en uitvoeren van het handhavingsbeleid

Op basis van de APV het handhaven van de openbare orde

Het beheren en onderhouden van openbare ruimte en groenvoorziening

Het vaststellen van een aanschrijvings- beleid met betrekking tot publiekrechtelijke taken

Het maken van prestatieafspraken met de corporatie, in het kader van de BBSH

Het maken van prestatieafspraken met de gemeente, in het kader van de BBSH

HOOFDSTUK III

Overzicht van de feitelijke situatie in Roosendaal.

Peildatum 01 – 01 –1999

Locatie

Aantal

Standplaatsen

Huurwoon-

Wagens van de gemeente

Huurwoon-

Wagens van de

Corporatie

Woonwagens

In eigendom van bewoners

Beetslaan

8

5

0

1

Chaletberg

4

2

0

0

Van Coothlaan

6

5

0

3

Chr. Huijgenstr.

3

0

0

3

Damastberg

6

3

0

3

Iepenberg

12

2

0

9

Lariksberg

10

2

0

8

Scherpdeel

4

1

0

2

Sportstraat

14

2

0

12

Zundertseweg

9

0

0

9

Boterstraat

10

0

3

7

Groenendaal

4

0

0

4

Totalen

90

22

3

61

Op het moment van de peildatum is er geen sprake van leegstand.

Beheerder

Standplaatsen

Huurwoonwagens

Gemeente Roosendaal

76

0

Arwon

0

22

WSJ

10

3

Locatie

Bewonersaantal

Beetslaan

14

Chaletberg

10

Van Coothlaan

12

Chr. Huijgenstraat

9

Damastberg

11

Iepenberg

30

Lariksberg

27

Scherpdeel

10

Sportstraat

29

Zundertseweg

24

Boterstraat

18

Totaal 11 lokaties

194

Bedrijventerrein Ettenseweg

8

Totaal 202

HOOFDSTUK IV

Standplaatsen, openbare ruimte, hobbyterreinen.

In het kader van planmatig onderhoud is het in principe noodzakelijk te beschikken over een meerjarenonderhoudsplanning voor de woonwagenstandplaatsen inclusief de sanitaire units. Hierdoor ontstaat een duidelijk beeld van de huidige onderhoudstoestand welke kan dienen als basis voor financiële reserveringen op langere termijn.

Mutatieonderhoud en klachtenonderhoud.

Het mutatie-en/of het klachtenonderhoud moet worden uitgevoerd overeenkomstig een uitvoeringsplan. Belangrijk in deze is dat er op dit punt voor alle deelnemende partijen

-gemeente cq woningcorporaties en bewoners - een uniform en helder beleid is ontwikkeld.

De gemeente Roosendaal heeft per 1 okt 1999 de werkzaamheden met betrekking tot het beheer en onderhoud van de standplaatsen ondergebracht bij een daarvoor gespecialiseerde firma welke op basis van bovenstaande criteria –een uniform en helder beleid - de werkzaamheden uitvoert. Hiervoor is door het extern bureau ondermeer een uitvoeringsplan opgesteld.

Het huurbeleid.

De huurprijsvaststelling.

De gemeente Roosendaal en de woningcorporatie(s) streven in principe naar een kostendekkende exploitatie van standplaatsen en huurwoonwagens. Het te hanteren huur- en huisvestingsbeleid zal in samenwerking met de woningcorporatie(s) hierop worden afgestemd.

Huurachterstanden.

De gemeente Roosendaal heeft een grote verantwoordelijkheid ten aanzien van bestaande huurachterstanden. Incasso van (bestaande) huurachterstanden heeft, ook in verband met de juridische overdracht aan de woningcorporatie(s) daarom voor de gemeente Roosendaal de hoogste prioriteit (voor de procedure zie hoofdstuk 7). Voor overname door de woningcorporatie(s) zal met betrekking tot huurachterstanden door de gemeente een zogenaamde “0-situatie” moeten zijn bereikt.

De verkoop van huurwoonwagens.

De gemeente Roosendaal voert een actief beleid ten aanzien van het verkopen van huurwoonwagens aan de bewoners. Met de verkoop wordt beoogd:

A: Vermindering van de financiële risico ‘s ;

B: Grotere betrokkenheid van de doelgroep bij hun woon- en leefomgeving;

C: Het stimuleren van eigen woningbezit.

Toch zullen niet alle 22 huurwoonwagens verkocht worden , omdat , net als bij de huurwoningen , ook hier sprake is van een zekere kernvoorraad. Niet iedereen is immers in staat een (huur) woonwagen te kopen.

Vanaf 1994 zijn reeds 9 woonwagens aan bewoners verkocht. Daar waar dit het beleid van de corporatie(s) raakt, zal dit uiteraard in afstemming met de desbetreffende corporatie plaatsvinden.

Met betrekking tot de verkoop van standplaatsen aan de bewoners zal de gemeente Roosendaal, in overleg met de woningcorporatie(s), de verkoop van standplaatsen niet eerder starten nadat duidelijkheid is verkregen over de beheers cq eigendomsoverdracht aan de corporaties.

Het beheer en onderhoud van de groenvoorziening en/of de openbare weg op of rondom de centra.

De beheers- en onderhoudswerkzaamheden van de centra beperken zich in principe tot de standplaatsen en huurwoonwagens waarop uitsluitend een woonbestemming is gevestigd. In het kader van de nog vast te stellen raamovereenkomst, tussen de gemeente en corporatie(s), zal de exacte begrenzing van de woonwagenstandplaatsen dienen te worden bepaald. De gemeente Roosendaal is verantwoordelijk voor de taken met betrekking tot onderhoud voor de openbare ruimte.

Sloopterreinen cq hobbyterreinen.

Met betrekking tot sloopterreinen zal de gemeente Roosendaal een beleid hanteren wat gelijk staat aan het beleid welke ook voor (officiële) bedrijven van toepassing is. Beleidsuitgangspunten hierin zijn o.a.; het toepassen van rechtsgelijkheid, het voorkomen van oneerlijke concurrentie en de mate van beheersbaarheid.

Binnen dit kader wordt opgemerkt dat het realiseren van hobbyterreinen op het voormalige woonwagencentrum Groenendaal niet aansluit bij de vastgestelde beleidsuitgangspunten.

Vandaar dat de gemeente Roosendaal heeft besloten geen hobbyterreinen op het voormalige woonwagencentrum Groenendaal te realiseren.

HOOFDSTUK V

Het woonwagenbeleid in de praktijk.

Beheer en onderhoud standplaatsen en woonwagens.

In het verleden had de gemeente Roosendaal het beheer van de woonwagens ondergebracht bij de ARWON, en t.a.v. de locatie’s bij de gemeente zelf. De reden dat het beheer van de wagens bij de ARWON was , kwam voort uit de afsplitsing van het Gemeentelijk woningbedrijf . De werkzaamheden met betrekking tot het beheer en onderhoud zijn in Oktober 1999. door de gemeente overgedragen aan een extern bureau, waardoor de beheers taak bij de ARWON is beëindigd.

De beheer- en onderhoudswerkzaamheden zijn te verdelen in de volgende categorieën:

A: beleidsmatige taken;

B: plaatsgebonden- en wagengebonden taken.

A: Beleidsmatige taken.

De gemeente Roosendaal gaat er van uit dat het externe bureau haar taken effectief en efficiënt moet uitvoeren. Hiervoor is het nodig dat zij beschikken over:

  • §

    juridische ondersteuning;

  • §

    administratieve ondersteuning;

  • §

    financieel-technische ondersteuning;

  • §

    bouwtechnische ondersteuning.

Het extern bureau moet zich onder andere bezig houden met:

  • §

    de redactie van een “Uitvoeringsplan beheer en onderhoud standplaatsen”;

  • §

    beleidsadvisering met betrekking tot het opstellen van een meerjaren- onderhoudsplanning;

  • §

    advisering met betrekking tot:

  • §

    bewonersparticipatie;

  • §

    het huurbeleid;

  • §

    subsidiemogelijkheden;

  • §

    het toewijzingsbeleid

  • §

    de (mogelijke) verkoop van standplaatsen;

  • §

    de ontwikkeling van nieuwe woonvormen;

  • §

    de scheiding van woon-/werklocaties;

  • §

    de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke verdeling van verantwoordelijkheden;

  • §

    het bijhouden van een bewonersregister en het opstellen en bijhouden van een wachtlijst;

  • §

    de huuradministratie, waaronder is begrepen:

  • §

    het opstellen van huurovereenkomsten en/of het bemiddelen bij de ondertekening daarvan;

  • §

    het voeren van financiële administratie met betrekking tot het onderhoud van standplaatsen;

  • §

    de advisering en/of ondersteuning bij het opstellen van draaiboeken en procedures in geval van opschoningacties op het woonwagencentrum.

B: Plaatsgebonden taken en wagengebonden taken.

De gemeente Roosendaal kiest nadrukkelijk voor een persoonlijke benadering van de bewoners. Hiervoor zijn – door het extern bureau - beheerders aangesteld die de centra periodiek bezoeken. De faciliteiten van het extern bureau zijn verder zodanig ingericht dat het bureau 24 uur per dag telefonisch bereikbaar is. Van deze faciliteit kan tevens in het weekend gebruik worden gemaakt.

Onder deze taken vallen in ieder geval:

  • §

    het planmatig onderhoud: het uitvoeren van preventief technisch onderhoud op basis van een meerjarige onderhoudsplanning;

  • §

    het klachtonderhoud: het herstellen/verhelpen van mankementen aan standplaatsen en opstallen, na ontvangen klachten;

  • §

    mutatieonderhoud: het herstellen van mankementen aan de standplaatsen en opstallen bij vertrek en wederverhuur;

  • §

    het toezicht op het gebruik van de standplaatsen met opstallen aan de hand van de vigerende regelgeving;

  • §

    het toezicht op het gebruik van de openbare weg op het centrum en de tot het woonwagencentrum behorende groenvoorzieningen;

  • §

    het regelmatig aan opdrachtgever rapporteren van de stand van zaken op de woonwagencentra;

  • §

    het signaleren van ontoelaatbare of ongewenste ontwikkelingen op de woonwagencentra.

Huisvestingsbeleid.

In het kader van het huisvestingsbeleid zijn o.a. twee elementen van belang:

1: het verstrekken van standplaatsen;

2: het toewijzen van standplaatsen.

Ad 1.

Huisvesting van woonwagenbewoners is primair de verantwoordelijkheid van de woningcorporatie. Gevolg is dat er in het kader van de jaarlijks te maken prestatieafspraken tussen de gemeente Roosendaal en de corporaties, huisvesting van de doelgroep besproken moet worden. Deze verplichting ligt vast in het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH).

Ad 2.

Een uniform toewijzingsbeleid voor alle woonwagenstandplaatsen en/of huurwoonwagens wordt voorgestaan. Dit beleid zal nader dienen te worden uitgewerkt. Mogelijke varianten zijn:

  • §

    het aanbodmodel;

  • §

    het model op basis van wachtlijst en puntenwaardering.

In beide modellen moet rekening worden gehouden met:

·het afstammingsbeginsel c.q. de doelgroepafbakening:

De doelgroep woonwagenbewoners was, tot de afschaffing van de Woonwagenwet, de enige rechthebbende op toewijzing van een standplaats en/of een huurwoonwagen op een woonwagencentrum. Dat men rechthebbende was, kon worden aangetoond middels een verklaring van recht, af gegeven door Gedeputeerde Staten van de provincie.

Aangezien de gemeente Roosendaal als beleidsuitgangspunt heeft aangenomen geen nieuwe standplaatsen meer aan te leggen is het bovenstaande toewijzingsbeleid alleen van toepassing op de reeds bestaande standplaatsen.

HOOFDSTUK VI

De één-loket functie.

Inleiding.

Het uitgangspunt hierbij is dat er slechts één aanspreekpunt voor alle woonwagenbewoners van de gemeente Roosendaal is. Hoe dit er fysiek uit ziet, wordt hieronder beschreven.

Het in te schakelen externe bureau heeft deze taak op zich genomen. Dit houdt in dat alle vragen, klachten en problemen met betrekking tot woonwagenstandplaatsen en woonwagens doorgesluisd worden naar dit bureau. De gemeente hanteert dit principe strikt.

Front-office.

Het externe bureau fungeert als het ware als front-office (eerste aanspreekpunt). Het bureau wordt geacht in eerste instantie alle vragen, problemen en klachten met betrekking tot woonwagens en standplaatsen, van de bewoners in behandeling te nemen.

Om deze werkwijze bij de bewoners bekend te maken zijn alle betrokken bewoners aangeschreven. In de betreffende brief is medegedeeld, dat zij met alle vragen en klachten bij het betreffende bureau terecht kunnen. De front-office draagt er zorg voor dat de aangegeven vragen, problemen en klachten worden doorgesluisd naar de verantwoordelijke instantie. Dit kan zijn de beheerder van het externe bureau of de gemeente Roosendaal.

Met bovenstaande aanpak is gekozen voor één gezamenlijke aanpak van de problematiek van de woonwagenstandplaatsen en woonwagens op basis van:

  • §

    één eenduidig en helder beleid;

  • §

    één benaderbare organisatie;

  • §

    één onderhoud- en beheerpraktijk.

Het extern bureau dient ervoor zorg tedragen, dat de haar opgedragen werkzaamheden worden uitgevoerd in overeenstemming met de visie en het daaruit voortvloeiende beleid van de gemeente Roosendaal en de woningcorporaties.

HOOFDSTUK VII

Handhavingsbeleid

Het lijkt er op alsof de dwang- en sanctiemiddelen (in casu dus het “handhavingsbeleid”) met de intrekking van de Woonwagenwet méér aandacht moeten krijgen dan voorheen.

Niets is minder waar, voor woonwagenbewoners gaat in de toekomst hetzelfde “handhavinginstrumentarium” gelden als nu al het geval is voor de sedentair gehuisveste inwoners.

Het specifieke instrumentarium op basis van de Woonwagenwet is dus vervallen. Hiervoor in de plaats is het voor iedereen geldende handhavingsysteem gekomen.

De belangrijkste factor is dat de spelregels tussen de overheid en de woonwagenbewoners (en dadelijk ook tussen de woningcorporaties en de woonwagenbewoners) volstrekt helder zijn. Verder is het belangrijk deze regels consequent toe te passen en - daar waar dat nodig is - consequent te handhaven.

De spelregels kunnen zowel een privaatrechtelijk, als een publiekrechtelijk karakter hebben.

Privaatrechtelijk:

De achterliggende filosofie van de intrekking van de Woonwagenwet is dat voor de woonwagenbewoners zoveel als mogelijk een privaatrechtelijke relatie ontstaat tussen de verhuurder en de huurder. Momenteel is de verhuurder in veel gevallen nog het gemeentebestuur; in de toekomst zal dat de woningcorporatie (moeten) worden. Woningcorporaties hebben geen publiekrechtelijke bevoegdheden en zullen de onderlinge relatie in privaatrechtelijke zin moeten regelen. De huurrelatie komt dan tot uitdrukking in een privaatrechtelijke (huur-)overeenkomst voor de woonwagenstandplaats mét of zonder woonwagen. Dit is overigens nu ook al zo, want in de meeste Nederlandse gemeenten worden de standplaatsen en/of de woonwagens verhuurd. Dit houdt automatisch in dat zowel voor de verhuurder als voor de huurder (in dit geval de woonwagenbewoner) de huurbepalingen volgens de overeenkomst en het Burgerlijk Wetboek gelden.

Bij niet of onvoldoende nakoming van de huurverplichtingen zijn derhalve de dwang- en sanctiemaatregelen naar burgerlijk recht van toepassing. Meer in het bijzonder zijn van toepassing de artikelen 1584 tot en met 1623o van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Naar privaatrecht (Kantonrechter) kan betaling van de huurachterstanden, ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en betaling van alle gemaakte kosten worden gevorderd.

Overigens blijkt uit de jurisprudentie dat dit een lange en met veel waarborgen omklede rechtsgang is. In het kader van de vordering door de verhuurder is de bewijslast vaak een “struikelblok”. In het algemeen is hiermede zeer veel tijd gemoeid. Overigens vaak terecht, want het kan niet zo zijn dat bij iedere overtreding van het contract zomaar ontbinding kan worden gevraagd en/of verleend.

Ondanks het feit dat dit onderdeel eigenlijk thuis hoort onder het volgende kopje (publiekrechtelijk) is het toch zeer belangrijk nu al te wijzen op de mogelijkheden met betrekking tot de invordering van huurpenningen. In “normale” situaties, waarbij tussen verhuurder en huurder een overeenkomst is gesloten zal de invordering van de huurpenningen ten principale op privaatrechtelijke basis moeten plaatsvinden. Dit betekent dat de verhuurder - indien een bewoner de verschuldigde huur voor de standplaats en/of de woonwagen niet of niet tijdig betaalt - nakoming kan, ja zelfs moet, vorderen via de Kantonrechter.

Er zijn echter ook nog altijd situaties uit het verleden waarbij géén huurovereenkomst is of kon worden gesloten. Hierbij is bijvoorbeeld te denken aan onwil bij de woonwagenbewoner tot het tekenen van een huurovereenkomst. Er is dan geen sprake van een privaatrechtelijke huurrelatie en dat houdt in dat in die situaties toch het publiekrecht van toepassing is.

In die situaties voorzag artikel 9 van de Woonwagenwet. Volgens dit artikel diende de gemeenteraad een belasting- of retributieverordening vast te stellen. De gebruiker van de standplaats wordt dan belastingplichtige en is in die hoedanigheid belasting verschuldigd. Betaalt hij/zij de belasting niet, dan zijn de publiekrechtelijke invorderingsfaciliteiten van toepassing (Invorderingswet c.a.).Na intrekking van de Woonwagenwet heeft de gemeente de bevoegdheid een belasting- of retributieverordening vast te stellen op basis van artikel 229 van de Gemeentewet.

Let wel: Deze faciliteiten gelden alléén voor de gemeente en alleen voor de gevallen dat er géén huurovereenkomst is. Voor de woningcorporatie als verhuurder van de standplaatsen zijn deze faciliteiten niet beschikbaar; de corporatie zal de huurpenningen steeds op privaatrechtelijke basis moeten invorderen.

Publiekrechtelijk:

Geluidsoverlast, andere milieuovertredingen, bouwen zonder bouwvergunning: het zijn zaken die ook privaatrechtelijk kunnen worden afgehandeld. Zo is in de huurovereenkomst meestal bepaald dat de huurder geen geluidsoverlast mag veroorzaken. Verder heeft hij toestemming nodig voor het oprichten van gebouwen op het gehuurde terrein en mag hij op dat terrein geen materialen opslaan. In het algemeen moet de huurder zich als een goed huisvader gedragen.

Gebeuren de hiervoor vermelde zaken wel dan heeft de verhuurder de mogelijkheid nakoming van de huurovereenkomst te vorderen.

In de meeste gevallen handelt de huurder echter ook in strijd met publiekrechtelijke regelingen van de (gemeentelijke) overheid en is het meestal efficiënter deze middelen toe te passen.

De overheid staan in dat geval andere (in dit geval publiekrechtelijke) mogelijkheden ten dienste.

Het duidelijkste voorbeeld heeft betrekking op de situatie dat iemand op zijn gehuurde standplaats gaat bouwen en wel zonder dat hij in het bezit is van een bouwvergunning . Sinds 1 oktober 1992 hebben óók woonwagenbewoners voor hun bouwactiviteiten een bouwvergunning of melding nodig. Dit tenzij het bouwplan aangemerkt moet/kan worden als een vergunningvrij bouwwerk als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet.

Voor het bouwen van een woonwagen is te allen tijde bouwvergunning nodig. Onder het bouwen wordt óók verstaan het plaatsen op de standplaats van een elders gebouwde woonwagen. Heeft de woonwagenbewoner geen bouwvergunning in zijn bezit, dan handelt hij in strijd met artikel 40 Woningwet. Hierin is bepaald dat het is verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders en in principe is dan “handhaving” mogelijk (stillegging bouwactiviteiten / waarschuwing / aanschrijving). Een en ander te baseren op artikel 100 jo. 125 van de Gemeentewet juncto artikel 5:21 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht.

Voorzichtigheid is overigens geboden. Bouwactiviteiten kunnen namelijk ook achteraf worden gelegaliseerd. Als namelijk ter plaatse van de woonwagenstandplaats een bestemmingsplan geldt en het bouwplan is hiermede niet in strijd, dan kan achteraf alsnog bouwvergunning worden verleend of kan - indien dit van toepassing is - de melding alsnog achteraf worden geaccepteerd. Hier is overigens niet nader aangegeven wanneer een bouwvergunning nodig is of wanneer volstaan kan worden met een melding. Dit wordt voldoende bekend geacht. De Woningwet c.q. het op die wet gebaseerde Besluit meldingsplichtige bouwwerken biedt hiervoor in ieder geval voldoende aanknopingspunten.

De publiekrechtelijke handhavingmogelijkheden kunnen ook van toepassing zijn in geval van het veroorzaken van geluidsoverlast of het opslaan van (sloop-)materialen.

Inzake de geluidsoverlast is in de Algemene Plaatselijke Verordening een bepaling opgenomen. “Probleem” is echter dat er - net zoals dat geldt bij de privaatrechtelijke huurrelatie - sprake moet zijn van excessieve geluidsoverlast. Veroorzaakt iemand als gevolg van het in bezit hebben van bijvoorbeeld  geluidapparatuur  bovenmatig geluidsoverlast, dan zijn er inderdaad handhavingmogelijkheden. Dit kan zelfs leiden tot het volgen van de bestuursdwangprocedure  ingevolge de Gemeentewet en Algemene wet bestuursrecht met de uiteindelijke verbeurdverklaring van de apparatuur. Het betreffende artikel in de  Algemene Plaatselijke Verordening moet echter worden gezien als een exces-artikel. Dit houdt in dat de bewoner het wel erg bont moet maken, wil de bestuursdwangprocedure  kans van slagen hebben.

Opslag van materialen is nagenoeg altijd in strijd met het geldende bestemmingsplan en dit houdt in dat optreden hiertegen in principe altijd mogelijk is (bestuursdwangprocedure ingevolge de Gemeentewet en Algemene wet bestuursrecht).

Publiekrechtelijk zijn er dus nogal wat mogelijkheden, maar elke actie die het gemeentebestuur wil starten is voor de bewoner/overtreder met waarborgen omkleed.

Dit houdt in dat hij volgens de Algemene wet bestuursrecht bezwaar en beroep kan instellen en hierbij moet altijd rekening gehouden worden met behandeltijd en andere mogelijkheden die hij/zij heeft om de feitelijke uitvoering van de actie tegen te houden (voorlopige voorziening bij de President van de Arrondissementsrechtbank etc.).

Woonwagenbewoners zullen ook in de toekomst blijven vragen om een standplaats; ook tijdelijke standplaatsen zullen blijven voorkomen.

Na de intrekking van de Woonwagenwet is het puur een gemeentelijke aangelegenheid/bevoegdheid om te bepalen of een woonwagenbewoner buiten een officiële locatie mag staan. Soms kunnen daarvoor redenen aanwezig zijn en in dat geval is het mogelijk dit tijdelijk op te lossen door een vrijstelling ex artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te verlenen. Tijdelijk, voor maximaal 5 jaren, mag iemand dan buiten een centrum staan.

Wordt het verzoek om vrijstelling niet ingewilligd c.q. afgewezen, dan heeft de verzoeker overigens de normale bezwaar- en beroepsmogelijkheden.

Eén zaak is nog niet behandeld, namelijk het illegaal innemen van een standplaats óp of buiten een openbaar woonwagencentrum.

Neemt een woonwagenbewoner zonder vrijstelling (dus illegaal) een standplaats in, dan is handhaving volgens publiekrecht (bestuursdwangprocedure) mogelijk. Enerzijds wegens gebruik in strijd met het geldende bestemmingsplan. Anderzijds wegens het niet hebben van een bouwvergunning.

Strafrechtelijk optreden:

Overtreedt iemand de wet of de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) dan is strafrechtelijk optreden mogelijk. Alsdan zal aangifte moeten worden gedaan en aan de hand daarvan bepaalt de Officier van Justitie of strafrechtelijke vervolging zal plaatsvinden.

Veroorzaakt iemand dus (geluid-)overlast óf bouwt hij zonder vergunning óf slaat hij materialen op, dan kan proces-verbaal worden gemaakt en is verder strafrechtelijke vervolging mogelijk.

Let wel: Bij strafrechtelijk optreden wordt de illegale situatie (meestal) niet beëindigd. Aldus is veelal publiekrechtelijk handhaven eveneens noodzakelijk.

Met betrekking tot de legale en illegale bebouwing geldt voor de

gemeente Roosendaal de “0-situatie” zoals deze op 17 februari 1997 met luchtfoto’s is

vastgelegd. (m.u.v. locatie Boterstraat)

HOOFDSTUK VIII

De noodzaak om te komen tot een integrale aanpak.

Inleiding.

Normalisatie is, naast deconcentratie, de tweede pijler van het regeringsbeleid gericht op maatschappelijke integratie van woonwagenbewoners. Het begrip normalisatie werd in 1989 geïntroduceerd door de regering. Het staat voor een beleid dat als doel heeft gelijke rechten en plichten van alle burgers inclusief woonwagenbewoners.

Specifieke wetgeving wordt geïntegreerd in de algemene wetgeving en woonwagenbewoners kunnen gebruik maken van de algemene voorzieningen in plaats van speciaal voor hen gecreëerde categorale voorzieningen.

Huisvesting.

De doelstelling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is dat de gemeente primair verantwoordelijk is voor het volkshuisvestingsbeleid en dat de uitvoerende taak wordt behartigd door de woningcorporaties.

Daarmede zullen voor de doelgroep dezelfde regels gelden als voor de sedentaire bevolking. Er zal dan ook geen categorale benadering van deze groep meer zijn. Het, in 2000 te actualiseren Volkshuisvestingsplan van de gemeente Roosendaal is de belangrijkste basis voor het voeren van het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid. De bedoeling is dat hierin - in samenspraak met de uitvoerende partijen (in casu dus de woningcorporaties) - de behoefte aan huisvesting wordt vastgelegd.

Als algemene conclusie geldt dat met het nieuwe beleidsuitgangspunt van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de gedeelde verantwoordelijkheid voor de huisvesting van de doelgroep tot uitdrukking komt.

Woon-/werklocaties.

Als algemeen uitgangspunt voor het wonen in een woonwagen geldt dat de standplaats(en) onderdeel moeten uitmaken van een woonwijk. De woonfunctie staat daarin centraal.

Het is mogelijk dat bepaalde vormen van ondernemerschap woonmogelijkheden bij het bedrijf zinvol maken. Op Groenendaal wordt hier sporadisch gebruik van gemaakt De mogelijkheid tot het bouwen van een woning of het plaatsen van een woonwagen kan in zulke gevallen overwogen worden met dien verstande dat in beginsel per bedrijf slechts één woning of woonwagen kan worden toegelaten. Op bedrijventerreinen groter dan 10.000 m² kunnen twee woonwagens of twee woningen worden toegelaten

Bedrijven dienen te worden gesitueerd op bedrijventerreinen en dienen te voldoen aan daaraan gestelde wet- en regelgeving. De gemeente Roosendaal zal daarom met betrekking tot woon/werklocaties een zeer terughoudend beleid voeren.

Welzijn.

De gemeente Roosendaal heeft er, mede gezien de landelijke ontwikkelingen, voor gekozen om geen specifiek welzijnsbeleid meer te ontwikkelen voor woonwagenbewoners. Het voorgaande neemt echter niet weg dat er binnen de verschillende beleidsterreinen voldoende mogelijkheden zijn om het welzijn c.q. de integratie en participatie van de doelgroep te bevorderen. Met name de beleidsterreinen onderwijsachterstandenbeleid en sociale zaken en arbeidstoeleiding dragen in belangrijke mate bij aan participatie en integratie. Immers alle burgers dienen gedurende de periode dat zij leerplichtig zijn naar school te gaan alwaar zij omgang hebben met leeftijdsgenoten uit alle geledingen van de bevolking en waar middels het lesprogramma de zelfredzaamheid in de maatschappij wordt vergroot.

Hoewel werkende burgers zich in een andere omgeving bewegen dan de schoolgaande jeugd, biedt werken op het gebied van integratie en participatie dezelfde mogelijkheden als scholing zodat ook het beleidsterrein sociale zaken en arbeidstoeleiding van essentieel belang is.

In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op het onderwijsachterstandenbeleid en het beleid op het gebied van sociale zaken en werkgelegenheid.

Onderwijsachterstandenbeleid 1998-2002.

De algemene doelstelling van het achterstandenonderwijsbeleid is tweeledig:

  • §

    Het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden bij kinderen/jongeren die op grond van sociale, economische of culturele factoren een verhoogd risico oplopen.

  • §

    Het vergroten van de kwaliteit en effectiviteit van de onderwijsinspanningen op het gebied van achterstandbestrijding.

De gemeente Roosendaal hanteert de volgende definitie van het begrip onderwijsachterstand:

§De negatieve effecten op de leer- en ontwikkelingsmogelijkheden van leerlingen, die worden bepaald door sociaal-economische en/of sociaal/culturele factoren, waardoor een situatie is of dreigt te ontstaan waarbinnen leerlingen onvoldoende in staat zijn om duurzaam een zelfstandige plaats op de arbeidsmarkt en daarmee een zefstandige positie in de samenleving te verwerven. De doelgroep voor het lokale onderwijsachterstandenbeleid beperkt zich niet tot leerplichtige kinderen maar omvat alle kinderen en jongeren in de leeftijd van 0 tot 23 jaar.

In 1998 heeft de gemeenteraad de “Hoofdlijnennotitie onderwijsachterstandenbeleid

1998-2000 vastgesteld. In deze notitie zijn de hoofdlijnen, oftewel richtinggevende beleidskeuzes, van het Onderwijsachterstandenbeleid geformuleerd. Vervolgens zijn deze beleidskeuzes omgezet in een aantal concrete activiteiten die zijn vastgelegd in de notitie ‘Met kwaliteit naar (start) kwalificatie, onderwijs achterstandenplan 1998-2002’.

Voor de hierboven genoemde planperiode zijn vier doelstellingen vastgesteld:

  • 1.

    Taalbeleid, doel is om in de planperiode te komen tot een totale, op elkaar afgestemde taalaanpak die de hele doelgroep bestrijkt in de voorschoolse fase, basisonderwijs, voortgezet onderwijs en volwasseneneducatie/beroepsonderwijs;

  • 2.

    Voorschoolse fase, doel is om in de planperiode te komen tot een kwalitatief goed totaal aanbod binnen de voorschoolse fase gericht op de verbetering van de startsituatie van kinderen (potentiële achterstandsituaties) bij aanvang van het onderwijs;

  • 3.

    Voortijdige schoolverlaters, doel is om in de planperiode te komen tot een sluitend systeem waarbij voortijdig schoolverlaten zoveel mogelijk voorkomen en aangepakt wordt;

  • 4.

    Kwaliteitsverbetering/leerlingvolgsysteem, doel is om aan het einde van de periode 1998/2000 een leerlingvolgsysteem te hebben opgezet, waarbij aan het einde van het schooljaar 1999/2000 op tenminste de helft van alle scholen in Roosendaal dit systeem daadwerkelijk in werking is.

Instellingen hebben de mogelijkheid om concrete voorstellen c.q. subsidieverzoeken op basis van geformuleerde doelstellingen bij de gemeente in te dienen. Ook projecten in het kader van onderwijs aan woonwagenkinderen zullen worden beoordeeld met behulp van deze criteria.

Er zijn geen concrete, feitelijke gegevens beschikbaar waaruit blijkt dat het noodzakelijk is om specifiek onderwijsachterstandenbeleid te ontwikkelen voor kinderen van woonwagenbewoners. Indien zich in de toekomst signalen voordoen dat bijstelling van het beleid noodzakelijk is, kan hieraan aandacht worden besteed in de eerstvolgende hoofdlijnennotitie aangaande het onderwijsachterstandenbeleid.

Sociale zaken en arbeidstoeleiding.

Werken maakt mensen financieel onafhankelijk en bevordert de integratie en participatie. Gemeenten beschikken over verschillende (wettelijke) instrumenten waarmee werklozen, waaronder woonwagenbewoners naar arbeid kunnen worden geleid. De meest belangrijke wetten en regelingen zijn in de Algemene bijstandswet (ABW), de Wet inschakeling werkzoekenden, de Wet reïntegratie arbeidsgehandicapten, de Wet sociale werkvoorziening en de Instroom/Doorstroombanen. Daarnaast is de samenwerking met de diverse scholings-en arbeidstoeleidende organisaties van belang, waarbij de relatie met Arbeidsvoorziening (mede gebaseerd op wet- en regelgeving) het meest intensief is.

De gemeenteraad heeft begin 1999 de nota ‘Beleidsplan ABW 1999, met het oog op de toekomst!’ vastgesteld. In deze nota worden een aantal voornemens geformuleerd die betrekking hebben op het uitstroombeleid. Deze voornemens hebben met name consequenties voor alle inwoners met een uitkering krachtens de Abw, waaronder ook woonwagenbewoners.

Een belangrijke doelstelling voor 1999 wordt gevormd door de zogenaamde sluitende aanpak voor jongeren. Dit betekent dat er naar wordt gestreeft om per 31 december 1999 alle jongere jonger dan 23 jaar (dus ook woonwagenbewoners) een dienstbetrekking te hebben aangeboden, tenzij omstandigheden gelegen in de aard en/of omstandigheden van de betrokken jongere zich daartegen verzetten.

Er zijn gegevens beschikbaar over het aantal woonwagenbewoners dat een Abw-uitkering onvangt, er zijn of worden geen specifieke maatregelen voor deze doelgroep getroffen.

Het voorgaande betekent dat woonwagenbewoners op dezelfde manier worden begeleid als andere uitkeringsgerechtigden: voor personen met een middelgrote tot grote afstand tot de arbeidsmarkt (fase 2 en 3) wordt een individueel trajectplan samengesteld. Dit plan kan ondermeer bestaan uit beroepenoriëntatie, scholing, sollicitatietraining en sollicitatiebegeleiding. Ook een traject dat gericht is op het starten van een eigen bedrijf behoort tot de mogelijkheden. Indien uitkeringgerechtigden zich verwijtbaar niet houden aan de gemaakte afspraken kan een korting op de uitkering worden toegepast.

Bij ernstig verwijtbaar gedrag of recidive kan deze korting oplopen tot 100% van de uitkering waardoor men geen inkomsten meer heeft.

Uitkeringsgerechtigden met een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt kunnen op vrijwillige basis deelnemen aan Ander Plan, een lokaal project voor sociale activering.

Gemeenten hebben de verplichting om het beleidsplan Abw jaarlijks te evalueren en een nieuw beleidsplan vast te stellen. Dit betekent dat, indien hiertoe aanleiding wordt gegeven, in de toekomstige Abw-beleidsplannen de mogelijkheid bestaat specifiek beleid te ontwikkelen voor woonwagenbewoners.

SLOT

Met het opstellen van het “Beleidsplan Woonwagenzaken 2000” is

door de gemeente Roosendaal nadrukkelijk gekozen voor de voortzetting van het voeren van een effectief, efficiënt en consistent beleid.

Tevens wordt hiermede een verdergaande aanzet gegeven voor een gezamenlijke benadering van de problematiek van de doelgroep woonwagenbewoners.