Eilandsverordening van 19 juni 1964 houdende maatregelen ten aanzien van het oprichten van inrichtingen, die hinder, schade of gevaar kunnen veroorzaken (Hinderverordening Bovenwindse Eilanden)

Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Intitulé

Eilandsverordening van 19 juni 1964 houdende maatregelen ten aanzien van het oprichten van inrichtingen, die hinder, schade of gevaar kunnen veroorzaken (Hinderverordening Bovenwindse Eilanden)

Artikel 1

  • 1. Het is verboden inrichtingen, welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken, op te richten zonder vergunning, welke, behoudens de bij of krachtens deze eilandsverordening gemaakte uitzonderingen, door het Bestuurscollege wordt gegeven.

  • 2. De in het vorige lid bedoelde inrichtingen worden bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, aangewezen.

Artikel 2

Bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen wijken, buurten of straten, dan wel gedeelten daarvan, worden aangewezen waar een of meer uitdrukkelijk genoemde inrichtingen als bedoeld in artikel 1 zonder voorafgaande vergunning kunnen worden opgericht.

Artikel 3

Bij het verzoek om een vergunning worden overgelegd:

  • a.

    naam en adres van de verzoeker, een nauwkeurige omschrijving, in duplo, van de plaats waar de inrichting zal worden gesteld, een oplage van hetgeen in die inrichting zal worden verricht, vervaardigd of verzameld, benevens van de beweegkracht die daarbij zal worden aangewend;

  • b.

    een plattegrondtekening, in duplo, op een schaal van tenminste een op twee honderd vijftig, aanduidende de uit- en inwendige samenstelling der inrichting en toebehoren;

  • c.

    een opgave van de ziekeninrichtingen, kerken en scholen binnen een kring van twee honderd meter van het gebouw of lokaal der inrichting gelegen.

Artikel 4

  • 1. Van elk verzoek om vergunning tot het oprichten van een inrichting als bedoeld in artikel 1, wordt door de Gezaghebber aankondiging gedaan op de wijze van afkondiging van de officiële publicaties.

  • 2. Het verzoek met bijlagen wordt gedurende veertien dagen na de aankondiging ter visie gelegd op het Eilandsbestuurkantoor, gedurende welke tijd een ieder het recht heeft schriftelijk zijn bezwaren tegen de oprichting kenbaar te maken.

  • 3. Ter bestrijding van de kosten van aankondiging, als bedoeld in het eerste lid, legt de verzoeker bij zijn verzoek het bewijs van storting in de eilandskas over een door het Bestuurscollege vastgesteld bedrag.

Artikel 5

  • 1. Indien ingevolge artikel 4, tweede lid, bezwaren worden ingebracht, wordt in opdracht van het Bestuurscollege een onderzoek ingesteld, waarbij de politie de naaste buren van de op te richten inrichting hoort.

  • 2. Het getal der te horen buren regelt zich naar de aard van het werk en de daaruit voortvloeiende gevolgen, maar bedraagt nooit minder dan die erven, zich uitstrekkende tot twee honderd meter naar het westen en honderd meter naar het oosten, noorden en zuiden, gerekend vanaf de plaats waar de inrichting zal zijn gelegen.

  • 3. Het proces-verbaal van onderzoek wordt uiterlijk binnen veertien dagen na het verstrijken van de in artikel 4, tweede lid, bedoelde termijn bij de Gezaghebber ingediend.

Artikel 6

Gedurende een week na het verstrijken van de in artikel 4, tweede lid, bedoelde termijn, kunnen zowel de verzoeker als zij, die bezwaren hebben ingebracht, kennis nemen van de tegen het verzoek ingebrachte bezwaren.

Artikel 7

Binnen veertien dagen na het verstrijken van de in artikel 4, tweede lid, bedoelde termijn, of, ingeval er bezwaren zijn ingebracht, binnen veertien dagen na de indiening van het proces-verbaal van onderzoek, beslist het Bestuurscollege over het verzoek en geeft daarvan terstond per aangetekende brief kennis aan de verzoeker.

Artikel 8

  • 1. Het Bestuurscollege is bevoegd, alvorens te beslissen, zich te doen voorlichten door deskundigen door het Bestuurscollege aan te wijzen en kan bepalen, dat zowel de verzoekers als zij, die bezwaren hebben ingebracht op die bezwaren worden gehoord.

  • 2. De verzoeker en zij, die bezwaren hebben ingebracht, zijn gehouden de politie en deskundigen de gevraagde inlichtingen te verstrekken en toegang te verschaffen tot de lokaliteiten gelegen binnen het in artikel 5, tweede lid, vermelde rayon. Weigering hiertoe heeft tot gevolg, dat het verzoek, respectievelijk de bezwaren, als vervallen worden beschouwd.

Artikel 9

  • 1. De vergunning wordt schriftelijk verleend en gesteld ten name van de verzoeker en zijn rechtverkrijgenden.

  • 2. Aan de vergunning wordt een exemplaar van de in artikel 3 sub a en b bedoelde stukken, door het Bestuurscollege gewaarmerkt, gehecht.

Artikel 10

Ingeval van weigering der vergunning, worden de redenen, die daartoe geleid hebben, in het besluit vermeld.

Artikel 11

  • 1. De vergunning kan worden geweigerd in geval van vrees voor:

    • a.

      gevaar;

    • b.

      schade aan eigendommen, bedrijven of de gezondheid;

    • c.

      hinder van ernstige aard, waartoe behoort het ter bewoning opgeschikt maken van woonhuizen of gedeelten daarvan, het belemmeren van het gebruik van de gebouwen en lokalen, bedoeld in artikel 3, sub c, overeenkomstig de bestemming van die gebouwen of lokalen, het verspreiden van vuil of stank en het maken van geraas of gedruis.

  • 2. Vrees voor mededinging in enig bedrijf kan geen reden tot weigering zijn.

Artikel 12

  • 1. Indien door het stellen van voorwaarden aan het bezwaar van gevaar, schade of hinder kan worden tegemoet gekomen, kan de vergunning voorwaardelijk worden verleend.

  • 2. Indien, na het verlenen ener vergunning, waaraan voorwaarden zijn verbonden, mocht blijken, dat de naleving der gestelde voorwaarden niet nodig mocht zijn, kan het Bestuurscollege de vergunninghouder geheel of gedeeltelijk daarvan ontslaan, na aan belanghebbenden, te wier behoeve de voorwaarden zijn gesteld, gelegenheid te hebben gegeven hun bezwaren in te brengen.

  • 3. Indien, over de gevolgen ener inrichting tijdens de aanvrage om vergunning, niet met voldoende zekerheid kan worden geoordeeld, kan een vergunning voor een bepaalde proeftijd worden verleend. Een aanvrage om verlening van proeftijd, of om definitieve vergunning na afloop van de proeftijd, wordt als een verzoek voor een nieuw op te richten inrichting beschouwd.

Artikel 13

  • 1. Het Bestuurscollege kan aan de vergunninghouder nieuwe voorwaarden opleggen, indien de ondervinding de noodzakelijkheid daarvan mocht aantonen.

  • 2. Iedere belanghebbende kan aan het Bestuurscollege het met redenen omkleed verzoek doen, de vergunninghouder, op grond dat de ondervinding de noodzakelijkheid daarvan aantoont, nieuwe voorwaarden op te leggen.

  • 3. Geen nieuwe voorwaarden worden opgelegd dan bij een met redenen omkleed besluit, nadat de vergunninghouder is gehoord of behoorlijk opgeroepen; in het besluit wordt een termijn gesteld, binnen welke de opgelegde voorwaarden, nadat het besluit onherroepelijk is geworden, moeten zijn opgevolgd.

  • 4. Van elke ingevolge dit artikel genomen beslissing wordt onmiddellijk per aangetekende brief aan de vergunninghouder en aan hem, die het verzoek heeft gedaan, kennis gegeven.

  • 5. Van het besluit van het Bestuurscollege kunnen de vergunninghouders en hij, die het verzoek heeft gedaan, ieder voor zover hij in het ongelijke is gesteld, binnen veertien dagen na de postdatum bij de Eilandsraad in beroep komen.

Artikel 14

  • 1. Worden de gestelde voorwaarden niet nageleefd, dan kan het Bestuurscollege de vergunning intrekken. Van het besluit van intrekking wordt de vergunninghouder per aangetekende brief kennis gegeven.

  • 2. Van het besluit van intrekking kan de vergunninghouder binnen veertien dagen na de postdatum bij de Eilandsraad in beroep komen. De Eilandsraad beslist op dit beroep binnen veertien dagen.

Artikel 15

Een vergunning is tevens nodig om:

  • a.

    de inrichting uit te breiden, of een andere wijze van bewerking, welke verandering meebrengt in de aard der inrichting, in te voeren;

  • b.

    een inrichting, welke twee jaren heeft stilgestaan; opnieuw in verwerking te brengen;

  • c.

    een inrichting, die door enig onheil, dat mede het gevolg kan zijn geweest van het verbruik of de aard van de inrichting, heeft stilgestaan, wederom in bedrijf te stellen.

Artikel 16

  • 1.

    Tegen weigering van een vergunning staat beroep open bij de Eilandsraad binnen veertien dagen na de postdatum.

  • 2.

    Bij de behandeling van dit beroep komen aan de Eilandsraad de bevoegdheden toe, als bedoeld in artikel 8 van deze eilandsverordening.

  • 3.

    De Eilandsraad beslist binnen twee maanden na de datum van instelling van het beroep.

Strafbepalingen

Artikel 17

  • 1. Het hoofd der onderneming wordt gestraft:

    • a.

      met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste drie duizend gulden, indien hij zonder de vereiste vergunning, of op een ander plaats dan in de vergunning is aangewezen, een krachtens artikel 1 omschreven inrichting in werking brengt of houdt, en in strijd handelt met het verbod bedoeld in artikel 18;

    • b.

      met een hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van ten hoogste duizend gulden, indien hij in strijd met de gestelde voorwaarden handelt.

  • 2. Bij ontdekking van een der in dit artikel genoemde strafbare feiten kunnen de aanwezige gevaarlijke of schadelijke stoffen in beslag worden genomen, en bij het veroordelende vonnis kan vernietiging of onbruikbaarmaking van die stoffen worden bevolen.

Artikel 18

Het voortzetten der werkzaamheden in een inrichting, als bedoeld in artikel 1, wordt door het Bestuurscollege verboden en zonodig wordt de inrichting gesloten of worden de daarin aanwezige werktuigen verzegeld, wanneer de inrichting zonder de vereiste vergunning in werking is.

Artikel 19

De bij deze eilandsverordening strafbaar gestelde feiten worden als overtredingen beschouwd.

Artikel 20

  • 1. Met het toezicht op de naleving der bepalingen van en het opsporen van de feiten bij deze eilandsverordening strafbaar gesteld zijn belast de ambtenaren genoemd in artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen.

  • 2. Zij hebben te allen tijde vrije toegang tot alle plaatsen waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat in strijd met deze eilandsverordening wordt gehandeld.

  • 3. Wordt hun de toegang geweigerd dan verschaffen zij zich die desnoods met inroeping van de sterke arm.

  • 4. Is de plaats tevens een woning, of alleen door een woning toegankelijk, dan treden zij deze tegen de wil van de bewoner niet binnen dan op schriftelijke last van de gezaghebber, de Officier van Justitie, dan wel in het bijzijn van een Hulpofficier van Justitie. Van dit binnentreden wordt door hem proces-verbaal opgemaakt en binnen twee maal vier en twintig uur aan degene, wiens woning is binnengetreden, in afschrift medegedeeld.

Artikel 21

  • 1. Op inrichtingen, tot welker oprichting krachtens de voor het in werking treden dezer eilandsverordening geldende bepalingen vergunning is verleend, zijn de artikelen 13, 15, 17, 18 en 20 van toepassing.

  • 2. Vergunningen, krachtens de Hinderkeur (P.B. 1809 no. 16) verleend, vervallen zo de inrichting, waarvoor de vergunning is verleend, niet binnen één jaar na de afkondiging dezer eilandsverordening is opgericht, ten ware in de vergunning een langere termijn is vastgesteld.

Artikel 22

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Hinderverordening Bovenwindse Eilanden’.

Artikel 23

  • 1. Deze eilandsverordening' treedt in werking op een nader door het Bestuurscollege vast te stellen datum.

  • 2. Met ingang van dezelfde datum vervalt de Hinderkeur (P.B. 1869 no. 16).