Brandbeveiligingsverordening Schouwen-Duiveland 2010

Geldend van 13-07-2012 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2012

Intitulé

Brandbeveiligingsverordening Schouwen-Duiveland 2010

De raad van de gemeente Schouwen-Duiveland;

gelet op artikel 3 van de Wet veiligheidsregio’s en de aanpassing daarop (Stb 2010, 145 en 146);

overwegende dat het verplicht is een verordening vast te stellen omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;

besluit:

vast te stellen de Brandbeveiligingsverordening Schouwen-Duiveland 2010

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen en werkingssfeer

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • b.

      evenement: een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Schouwen-Duiveland 2008 (Apv);

    • c.

      gebruiksmelding: een melding als bedoeld in artikel 8, eerste lid van deze verordening;

    • d.

      gebruiksvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid van deze verordening;

    • e.

      inrichting: een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats voor zover die geen bouwwerk is;

    • f.

      kampeerterrein: een terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen en kampeerhuisjes ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

  • 2. Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de Bouwverordening Schouwen-Duiveland.

Paragraaf 2. Gebruiksvergunning

Artikel 2 Gebruiksvergunningplicht

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een door het college verleende gebruiksvergunning een inrichting in gebruik te hebben of te houden, voor zover daarin:

    • a.

      aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;

    • b.

      aan meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of aan meer dan 10 lichamelijk of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

  • 2. Het college kan aan de gebruiksvergunning voorwaarden verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt.

Artikel 3 Aanvraag gebruiksvergunning

  • 1. Een aanvraag om gebruiksvergunning wordt schriftelijk ingediend bij het college.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend op een door het college vastgesteld formulier.

  • 3. Om aannemelijk te maken dat het gebruik voldoet aan de bij of krachtens de wet geldende eisen verstrekt de aanvrager:

    a. een situatieschets met noordpijl en een schaal van 1:100 of 1:1000;

    b. een inrichtingstekening met een schaal van 1:100;

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing voor zover het een kampeerterrein betreft. Om bij kampeerterreinen aannemelijk te maken dat het gebruik voldoet aan de bij of krachtens de wet geldende eisen verstrekt de aanvrager:

    a.een inrichtingstekening die voldoet aan de eisen die gesteld worden in de brandveiligheidsvoorschriften kampeerterreinen zoals opgenomen in bijlage 1.

  • 5. Het aanvraagformulier en de daarbij te verstrekken gegevens en bescheiden dienen in tweevoud te worden ingediend.

Artikel 4 Afhandeling aanvraag gebruiksvergunning

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om gebruiksvergunning binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag en kan de beslissing voor ten hoogste 6 weken verdagen.

  • 2. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing.

Artikel 5 Weigeringsgronden gebruiksvergunning

Het college weigert een gebruiksvergunning, indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting niet brandveilig is en door het stellen van voorschriften ook niet kan worden bereikt.

Artikel 6 Wijzigen en intrekken gebruiksvergunning

  • 1. Het college kan de gebruiksvergunning wijzigen:

    • a.

      indien een verandering van inzichten of van omstandigheden gelegen buiten de inrichting die bij de verlening van de gebruiksvergunning een rol hebben gespeeld dit noodzakelijk maakt, of

    • b.

      op verzoek van de vergunninghouder.

  • 2. Het college kan de gebruiksvergunning intrekken:

    • a.

      indien blijkt dat de vergunning op grond van onjuiste of onvolledige gegevens is verleend;

    • b.

      indien blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorwaarde van de vergunning;

    • c.

      indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 30 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning;

    • d.

      indien van de vergunning gedurende een aansluitende periode van 30 weken of langer geen gebruik is gemaakt;

    • e.

      indien het belang in verband waarmee de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten of van omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door wijziging van de vergunning dat belang voldoende te beschermen of op verzoek van de vergunninghouder.

Artikel 7 Verplicht aanwezige bescheiden

  • 1. In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden, moet de vergunning ten allen tijde aanwezig zijn.

  • 2. Op verzoek van degene die is belast met de zorg voor de naleving van deze verordening dient de vergunning ter inzage gegeven worden.

Paragraaf 3. Gebruiksmelding

Artikel 8 Gebruiksmeldingplicht

  • 1.

    • In afwijking van het gestelde in artikel 2 lid 1 is geen gebruiksvergunning vereist en kan worden volstaan met een melding:

      • a.

        indien meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn, tenzij de inrichting wordt gebruikt tijdens een in de zin van de Algemeen plaatselijke verordening Schouwen-Duiveland 2008 vergunningplichtig evenement. Uit het oogpunt van brandveiligheid dienen inrichtingen op evenementen te voldoen aan de brandveiligheidsvoorschriften evenementen zoals opgenomen in bijlage 2;

      • b.

        indien het kampeerterreinen betreft. Uit het oogpunt van brandveiligheid dienen kampeerterreinen te voldoen aan de brandveiligheidsvoorschriften kampeerterreinen zoals opgenomen in bijlage 1.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het betreft het in gebruik nemen of gebruiken van een inrichting waarvoor op grond van het Besluit brandveilig gebruik Bouwwerken een gebruiksvergunning is vereist.

  • 3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij het veranderen van een inrichting, indien eerder een gebruiksmelding is gedaan en door het veranderen een afwijking ontstaat van de bij die melding verstrekte gegevens.

  • 4. Het college kan na indiening van een gebruiksmelding, besluiten nadere voorwaarden op te leggen indien deze noodzakelijk zijn voor het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, brandgevaar en ongevallen bij brand.

Artikel 9 Indiening gebruiksmelding

  • 1. Een gebruiksmelding wordt tenminste 6 weken voor aanvang van het gebruik schriftelijk ingediend bij het college op een door het college vastgesteld formulier.

  • 2. Om aannemelijk te maken dat het gebruik voldoet aan de bij of krachtens de wet geldende eisen, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag:

    • a.

      een situatieschets met noordpijl en een schaal van 1:100 of 1:1000;

    • b.

      een inrichtingstekening met een schaal van 1:100;

  • 3. Het derde lid is niet van toepassing voor zover het een kampeerterrein betreft. Om bij kampeerterreinen aannemelijk te maken dat het gebruik voldoet aan de bij of krachtens de wet geldende eisen verstrekt de aanvrager:

    a.een inrichtingstekening die voldoet aan de eisen die gesteld worden in de brandveiligheidsvoorschriften kampeerterreinen zoals opgenomen in bijlage 1.

Artikel 10 Afhandeling gebruiksmelding

De melder krijgt door of namens het college een bewijs van ontvangst toegezonden of uitgereikt, waarop de datum van ontvangst is vermeld. De melding van ontvangst houdt niet in dat er voldaan is aan de gestelde eisen met betrekking tot het brandveilig gebruik van de inrichting. Indien er een controle heeft plaats gevonden en geconstateerd is dat het gebruik en de situatie van de inrichting in overeenstemming is met de ingediende melding, zal er een brief worden verzonden dat men voldoet aan de gestelde eisen.

Artikel 11 Wijzigen nadere voorwaarden gebruiksmelding

  • 1. Het college stelt de brandveiligheidsvoorschriften voor evenementen en kampeerterreinen vast en kan deze indien nodig wijzigen.

  • 2. Het college kan de nadere voorwaarden, als bedoeld in artikel 8 lid 4 wijzigen:

  • a. indien een verandering van inzichten of van omstandigheden gelegen buiten de inrichting die bij de beoordeling van de melding een rol hebben gespeeld dit noodzakelijk maakt;

  • b. op verzoek van de melder.

Paragraaf 4. Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

Artikel 12 Gebruikseisen

De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de artikelen 1.16, 1.17 en 6.5 en in de afdelingen 6.5, 6.6, 7.1 en 7.2 van het Bouwbesluit 2012 (Stb 2011. 416 en 676) zijn van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen.

Paragraaf 5. Het bestrijden van brand en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand

Artikel 13 Brandveiligheidsvoorzieningen

De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de afdelingen 6.7 en 6.8 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676) zijn, met uitzondering van de artikelen 6.28, 6.29 en 6.39, van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen.

Artikel 14 Bossen, natuurterreinen

  • 1. De eigenaar van een naaldhoutbos of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht – na een van het college ontvangen aangetekende brief – de voorschriften op te volgen, die het college in die brief geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.

  • 2. Onder een naaldhoutbos wordt verstaan elke aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand, die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout.

Paragraaf 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 15 Toezicht en naleving

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door het college aangewezen ambtenaren.

Artikel 16 Intrekking oude regeling

De Brandbeveiligingsverordening Schouwen-Duiveland 2009 wordt ingetrokken.

Artikel 17 Overgangsrecht

  • 1. Vergunningen die zijn verleend onder werking van de Brandbeveiligingsverordening Schouwen-Duiveland 2005 en 2009, en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, worden aangemerkt als vergunning krachtens deze verordening.

  • 2. Vergunningen die zijn verleend onder werking van de Brandbeveiligingsverordening Schouwen-Duiveland 2005 en 2009, en die van kracht zijn op het moment van inwerktreding van deze verordening, worden voor zover deze betrekking hebben op een situatie waarop op grond van deze verordening een melding is bedoeld als in artikel 8, beschouwd als een melding.

  • 3. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de Brandbeveiligingsverordening Schouwen-Duiveland 2009 is ingediend waarop nog niet is beslist, wordt deze verordening toegepast.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 11 oktober 2010.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Brandbeveiligingsverordening Schouwen-Duiveland 2010’.

Ondertekening

Vastgesteld door de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland in zijn openbare raadsvergadering van 30 september 2010.
De voorzitter, De griffier,

Bijlage 1 Brandveiligheidsvoorschriften kampeerterreinen

Paragraaf 1. Bereikbaarheid

Artikel 1 Vrijhouden van terreingedeelten ten behoeve van hulpverlening

  • 1.

    De bij de inrichting behorende brandkranen en andere bluswaterwinplaatsen moeten worden vrijgehouden en bereikbaar zijn voor blusvoertuigen, en wel zodanig dat hiervan onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.

  • 2.

    Op het bij de inrichting behorende terrein moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en de plaatsen waar goederen en afval worden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gesitueerd, dat bij brand het oprijden en opstellen van de voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweer niet worden bemoeilijkt of belemmerd.

  • 3.

    Ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten moet een doorgaande route met een breedte van tenminste 3,5 meter en een hoogte van tenminste 4,2 meter vrijgehouden worden. De doorgaande route moet verhard zijn op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een asbelasting van 10 ton (100kN) en een totaalgewicht van 15 ton (150kN).

  • 4.

    Hekwerken en slagbomen die de route als bedoeld in artikel 1.3 blokkeren, moeten snel en gemakkelijk geopend kunnen worden. Indien deze zijn voorzien van een slot moeten in overleg met de brandweer passende voorzieningen worden aangebracht.

Paragraaf 2. Inrichting terrein

Artikel 2 Indeling en constructie terrein

  • 1.

    De afstand van enig kampeermiddel, kampeerhuisje, bijgebouw en aan- of uitbouw tot de perceelsgrens is tenminste 2,5 meter.

  • 2.

    Permanente standplaatsen dienen zodanig te zijn gesitueerd dat brand niet eenvoudig van het ene kampeermiddel, kampeerhuisje, bijgebouw of aan- of uitbouw naar een ander kampeermiddel, kampeerhuisje, bijgebouw of aan- of uitbouw kan overslaan of doorslaan. Hieraan wordt voldaan indien:

    • a.

      op bestaande terreinen tussen de kampeermiddelen, kampeerhuisjes, bijgebouwen en aan- of uitbouwen een vrije ruimte is van tenminste 3 meter;

    • b.

      op bestaande terreinen een bouwkundige voorziening wordt getroffen, waardoor een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van 20 minuten conform de NEN 6068 en de NPR 6091 wordt bereikt;

    • c.

      op nieuwe terreinen tussen de kampeermiddelen, kampeerhuisjes, bijgebouwen en aan- of uitbouwen een vrije ruimte is van tenminste 5 meter;

    • d.

      op nieuwe terreinen een bouwkundige voorziening wordt getroffen, waardoor een WBDBO van 30 minuten conform de NEN 6068 en de NPR 6091 wordt bereikt.

  • 3.

    Niet-permanente standplaatsen dienen zodanig te zijn gesitueerd dat een onbeheersbare brand wordt voorkomen. Hieraan wordt voldaan indien de standplaatsen zijn gesitueerd in een brandcompartiment van maximaal 1000 m² en:

    • a.

      op bestaande terreinen de WBDBO tussen de brandcompartimenten tenminste 20 minuten is;

    • b.

      op bestaande terreinen tussen brandcompartimenten een vrije ruimte is van tenminste 3 meter;

    • c.

      op nieuwe terreinen de WBDBO tussen de brandcompartimenten tenminste 30 minuten is;

    • d.

      op nieuwe terreinen tussen brandcompartimenten een vrije ruimte is van tenminste 5 meter;

    • e.

      een brandcompartiment zich niet meer dan over één perceel uitstrekt.

  • 4.

    Kampeermiddelen op niet-permanente standplaatsen, niet gelegen in een brandcompartiment zoals bedoeld in artikel 2.3, hebben een WBDBO tussen deze kampeermiddelen van tenminste 20 minuten. Hieraan wordt voldaan indien:

    • a.

      tussen de kampeermiddelen een vrije ruimte is van tenminste 3 meter;

    • b.

      een bouwkundige voorziening wordt getroffen conform de NEN 6068 en de NPR 6091 wordt bereikt.

  • 5.

    De opstelling van de kampeermiddelen, kampeerhuisjes, bijgebouwen en aan- of uitbouwen dient zodanig te geschieden, dat de blusvoertuigen van de brandweer en andere hulpverlenende diensten te allen tijde enig kampeermiddel, kampeerhuisje, bijgebouw en aan- of uitbouw tot 40 meter kunnen benaderen.

  • 6.

    Indien de toegang tot een kampeermiddel, kampeerhuisje, bijgebouw en aan- of uitbouw dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 40 meter is verwijderd van een doorgaande (openbare) weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang of dat vak en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor brandweervoertuigen conform de voorwaarden in artikel 1.3.

  • 7.

    Afhankelijk van de aard en omvang van het kampeerterrein moet ten behoeve van de hulpverlenende diensten, naast de reguliere toegang, één of meerdere toe- of (nood)uitgangen aanwezig zijn. Dit ter beoordeling en goedkeuring van het bevoegd gezag.

    Artikel 3 Bluswatervoorziening

  • 1.

    Afhankelijk van de omvang en ligging van het kampeerterrein moet ten behoeve van de brandweer in beginsel tenminste één primaire bluswatervoorziening aanwezig zijn. Naast een primaire bluswatervoorziening kan een secundaire bluswatervoorziening noodzakelijk zijn.

  • 2.

    Een plan voor de bluswatervoorziening moet ter beoordeling en goedkeuring overgelegd worden aan het bevoegd gezag.

Artikel 4 Inrichtingstekening

  • 1.

    De beheerder van de inrichting draagt er zorg voor dat het bevoegd gezag de beschikking heeft over een actuele inrichtingstekening.

  • 2.

    De inrichtingstekening maakt in ieder geval het volgende duidelijk:

    • a.

      Aanduiding van brandblusmiddelen en brandblusvoorzieningen;

    • b.

      Aanduiding van bluswatervoorzieningen;

    • c.

      Aanduiding van bluswaterwinplaatsen;

    • d.

      De ligging van permanente en niet-permanente standplaatsen;

    • e.

      Een exacte indeling van permanente en niet-permanente standplaatsen;

    • f.

      Een exacte aanduiding van de permanente standplaatsen waarop kampeerhuisjes staan;

    • g.

      De ligging van de centrumgebouwen;

  • 3.

    Wijzigingen betreffende de inrichtingstekening dienen onmiddellijk kenbaar gemaakt te worden aan het bevoegd gezag.

Paragraaf 3. Installaties

Artikel 5 Elektrische installatie(s)

  • 1.

    De elektrische installatie van het kampeerterrein, inclusief de bouwwerken, moet tenminste voldoen aan het gestelde in het normblad NEN 1010 en de voorschriften van het energiebedrijf waarbij het kampeerterrein is aangesloten.

  • 2.

    Alleen elektrische installaties van kampeermiddelen en kampeerhuisjes die aan het gestelde in het normblad NEN 1010, de voorschriften van het energiebedrijf en de keuringsvoorschriften K57 van de KEMA voldoen, mogen aangesloten worden op de elektrische installatie van het kampeerterrein.

Artikel 6 Gasinstallatie(s)

  • 1.

    Gasinstallaties, waaronder leidingen en toebehoren voor propaan of butaan, moeten voldoen aan het gestelde in de normbladen NEN 1078 en/of NEN 2920 en NPR 2921.

  • 2.

    Gasslangen voor butaangas en propaangas moeten voldoen aan het bepaalde in het normblad NEN-EN 1763-1.

  • 3.

    Gasflessen die zijn gevuld met autogas (LPG) mogen niet worden gebruikt en/of aanwezig zijn anders dan voor de aandrijving van hef- of transportvoertuigen.

Artikel 7 Blusmiddelen

  • 1.

    Op het kampeerterrein dienen voldoende brandblusmiddelen aanwezig te zijn. De brandblusmiddelen moeten zijn aangebracht op de plaatsen zoals aangegeven op de bij de melding behorende gewaarmerkte inrichtingstekening.

  • 2.

    Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnummer en conform de NEN 2559 worden onderhouden.

  • 3.

    Brandslanghaspels moeten voldoen aan normblad NEN-EN 671-1.

  • 4.

    Alle brandblusmiddelen, brandbestrijdings- en beveiligingssystemen moeten steeds:

    • a.

      voor onmiddellijk gebruik gereed zijn;

    • b.

      in goede staat van onderhoud verkeren;

    • c.

      goed bereikbaar zijn;

    • d.

      als zodanig herkenbaar en zichtbaar zijn.

  • 5.

    Tenminste eens per twee jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoud worden verricht en een controle worden gehouden op de reinheid en goede werking van de in de artikelen 7.2 beschreven voorzieningen. Tenminste eens per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoud worden verricht en een controle worden gehouden op de reinheid en goede werking van de in de artikelen 7.3 beschreven voorzieningen.

Paragraaf 4. Gebruiksvoorschriften

Artikel 8 Verbod voor roken/ open vuur en vuurwerk

  • 1.

    Het verbod van open vuur als bedoeld in artikel 5:34 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Schouwen-Duiveland 2008 moet, daar waar nodig, op opvallende plaatsen duidelijk staan aangegeven door middel van het opschrift “VERBODEN VOOR OPEN VUUR”; of door een gestandaardiseerd symbool overeenkomstig het gestelde in de norm NEN 3011.

  • 2.

    Indien het kampeerreglement het branden in een vuurkorf of vuurton toestaat, dient aan de volgende voorwaarden voldaan te worden:

    • a.

      er moet voortdurend toezicht zijn van een meerderjarig persoon;

    • b.

      de vuurkorf of -ton moet op een open plaats staan, zodanig dat deze geen gevaar oplevert voor de omgeving;

    • c.

      onder de vuurkorf, of -ton dient een niet brandbare onderplaat geplaatst te worden;

    • d.

      een vuurkorf of -ton moet zodanig zijn opgesteld of uitgevoerd dat deze niet eenvoudig kan omvallen of kan worden omgestoten;

    • e.

      de maximale hoeveelheid brandstof (niet anders zijnde dan schoon hout) in de vuurkorf of -ton bedraagt een ¼ m³;

    • f.

      de vuurkorf of -ton wordt niet verlaten alvorens het vuur gedoofd is;

    • g.

      in de directe nabijheid van de vuurkorf of -ton staan voldoende blusmiddelen voor onmiddellijk gebruik gereed.

  • 3.

    Indien het kampeerreglement barbecueën toestaat, dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

    • a.

      er moet voortdurend toezicht zijn van een meerderjarig persoon;

    • b.

      de barbecue moet op een open plaats staan die tenminste 2 meter rondom vrij is van opstallen, bomen en struiken;

    • c.

      een barbecue moet zodanig zijn opgesteld of uitgevoerd dat deze niet eenvoudig kan omvallen of kan worden omgestoten;

    • d.

      vaste brandstof (niet anders zijnde dan briketten of houtskool) in een barbecue mag alleen ontstoken worden met aanmaakblokjes, aanmaakvloeistof en/of aanmaakgel;

    • e.

      de barbecue mag niet worden verlaten alvorens het vuur gedoofd is;

    • f.

      in de directe nabijheid van de barbecue staan voldoende blusmiddelen voor onmiddellijk gebruik gereed.

Artikel 9 Afval

  • 1.

    Afval moet worden verzameld in veilig opgestelde containers.

  • 2.

    De afstand tussen afvalcontainers met een inhoud groter dan 5 m3 dan wel containerverzamelplaatsen en een gebouw moet tenminste 5 meter bedragen, tenzij er tussen deze opslag en het gebouw een WBDBO van tenminste 30 minuten aanwezig is.

Artikel 10 Opslag van materialen

Het is verboden om voorwerpen of stoffen in de inrichting of in de omgeving daarvan zodanig op te slaan of neer te zetten, dat daardoor het gebruik van telefoons, blusmiddelen, vluchtwegen en toegangswegen bemoeilijkt en/of geblokkeerd worden.

Artikel 11 Werkzaamheden, niet behorend tot de normale bedrijfsuitoefening

Bij het verrichten of doen verrichten van werkzaamheden, waarbij brandgevaarlijke stoffen of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 12 Doorlopend toezicht

  • 1.

    Gedurende de tijd dat personen in de inrichting aanwezig zijn, moet voor de naleving van de brandveiligheidseisen een verantwoordelijk persoon oproepbaar zijn die de aanwijzingen van de met de controle belaste ambtenaren op eerste aanzegging uitvoert of doet uitvoeren.

  • 2.

    Door of namens de vergunninghouder moet er doorlopend op worden toegezien dat voor zover van toepassing:

  • a.

    vlucht- en toegangswegen, en aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn;

  • b.

    vlucht- en toegangswegen goed bereikbaar zijn;

  • c.

    blusmiddelen, en aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn;

  • d.

    blusmiddelen goed bereikbaar en bedrijfsgereed zijn;

  • e.

    de vastgestelde gedragsregels worden nageleefd.

Artikel 13 Logboek

  • 1.

    Binnen de inrichting is een logboek aanwezig. Het logboek ligt ter inzage van de met controle belaste functionarissen van de gemeente.

  • 2.

    Het logboek bevat voor zover mogelijk een volledig en chronologisch overzicht van buitengebruikstellingen en uitgevoerde onderhouds- en controleactiviteiten en storings- en alarmmeldingen van:

  • a.

    Verlichting en elektrische installaties;

  • b.

    Installaties voor verwarming;

  • c.

    Droge blusleidingen;

  • d.

    Brandmeldinstallaties;

  • e.

    Ontruimingsinstallaties;

  • f.

    Brandblusinstallaties;

  • g.

    Brandblusmiddelen.

Artikel 14 Brandveiligheidsinstructie

  • 1.

    De eigenaar van het kampeerterrein moet in overleg met het bevoegd gezag een brandveiligheidsinstructie samenstellen ten behoeve van het personeel.

  • 2.

    De brandveiligheidsinstructie moet:

    • a.

      op de door de met controle belaste functionarissen van de gemeente aan te wijzen plaatsen worden opgehangen;

    • b.

      aan alle standplaatshouders kenbaar worden gemaakt;

    • c.

      aan nieuw personeel bij indiensttreding worden uitgereikt.

  • 3.

    Het personeel dient te worden geïnstrueerd betreffende de voor hun functie geldende brandveiligheidsinstructie.

Artikel 15 Gedragsregels

  • 1.

    In de overeenkomst voor standplaatshouders dienen gedragsregels opgenomen te worden of is een verwijzing opgenomen naar een huishoudelijk reglement waar die gedragsregels onderdeel van uitmaken.

  • 2.

    In deze gedragsregels, die vooraf ter goedkeuring moeten worden voorgelegd aan het bevoegd gezag dient in elk geval het volgende opgenomen te worden:

    • a.

      een verwijzing naar de brandveiligheidsinstructie;

    • b.

      wettelijke bepalingen betreffende elektriciteit-, gas-, en waterinstallaties

    • c.

      een verbod tot het gebruik van LPG-tanks, anders dan bestemd voor de aandrijving van motorvoertuigen en speciaal daartoe ingerichte wisseltanks voor de aandrijving van hef- en transportvoertuigen;

    • d.

      een voorschrift over het gebruik van propaan of butaan in flessen van maximaal 45 liter tot een maximum van twee flessen (leeg of vol);

    • e.

      een verbod propaan- en butaanflessen te vullen met LPG;

    • f.

      een verbod tot het maken of gebruiken van open vuur, met uitzondering van koken en braden op kooktoestellen;

    • g.

      een parkeerverbod voor wegen en doorgaande routes voor hulpverleningsdiensten, anders dan de daartoe ingerichte parkeerplaatsen;

    • h.

      een advies om in kampeermiddelen op permanente standplaatsen en in kampeerhuisjes werkende en op een adequate plaats gemonteerde rookmelders aan te brengen.

  • 3.

    De beheerder van de inrichting dient er op toe te zien dat de gedragsregels worden nageleefd.

Artikel 16 Ontruimingsplan

  • 1.

    De exploitant van een kampeerterrein zal een door het bevoegd gezag goedgekeurd ontruimingsplan moeten bezitten. Dit plan moet aanwezig zijn op een nader door het bevoegd gezag aangegeven plaats.

  • 2.

    Op onregelmatige tijden moet een oefening van het ontruimingsplan plaatsvinden. De met de controle belaste functionarissen van de brandweer kunnen tijdstippen bepalen waarop de ontruimingsoefeningen moeten plaatsvinden.

Artikel 17 Bewaking/controle

De met de controle belaste functionarissen van de gemeente moeten in acute situaties worden toegelaten. De bevelen of aanwijzingen door of namens de commandant van de brandweer, gegeven in verband met de brandveiligheid, moeten onmiddellijk worden opgevolgd.

Artikel 18 Gelijkwaardigheid

Indien niet is voldaan aan enig voorschrift als bedoeld in de artikelen 1 tot en met 17, dan moet de inrichting een mate van veiligheid bieden die tenminste gelijk is aan de mate van veiligheid die is beoogd met de desbetreffende artikelen. Het bevoegd gezag zal moeten beoordelen of een toereikende veiligheid wordt gegarandeerd.

Bijlage 2 Brandveiligheidsvoorschriften evenementen

Nota-toelichting

Algemeen

De wetgever geeft in de Wet veiligheidsregio’s de raad de opdracht bij verordening regels vast te stellen omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt. De wetgever heeft ook de titel van de verordening bepaald: Brandbeveiligingsverordening.

De Brandbeveiligingsverordening mag niet regelen voor zover daarin bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet is voorzien. Hierop moet bij het stellen van regels nauwlettend worden toegezien. Als dit het geval is gaat die wet als juridische basis voor op de Wet veiligheidsregio’s. Het kan ook zijn dat de gemeente niet bevoegd is om eisen te stellen. Een bekend voorbeeld is een bedrijfshulpverleningsorganisatie die tot doel heeft werknemers te beschermen tegen gevaren, waaronder brandgevaar. Dit is een aangelegenheid die regeling vindt in de Arbeidsomstandighedenwet. Het rijk is hier het bevoegd gezag. Met andere woorden: de Brandbeveiligingsverordening is een vangnet voor brandveiligheidvoorzieningen die noodzakelijk zijn, maar waarvoor geen wettelijke basis voorhanden is.

Bij het gebruiksvergunningensysteem van de Brandbeveiligingsverordening gaat het om 'niet-bouwwerken'. Het kan gaan om bijvoorbeeld een omheind weiland of een los met de wal verbonden drijvend hotel of discotheek.

Voor zo'n object is het vanwege het feit dat niet van tevoren duidelijk is waarom het gaat, moeilijk concrete regels te maken. Veel objecten lijken evenwel op bekende zaken. Analoog daaraan kunnen eisen worden gesteld, afhankelijk van een specifieke situatie. Als voorbeeld dient een bouwwerk dat op de grond staat. Hiervoor is in elk geval het Bouwbesluit, het Besluit brandveilig gebruik Bouwwerken en de bouwverordening ex de Woningwet van toepassing. Door de definitie van het begrip bouwwerk in de bouwverordening en de toepassing ervan in het Bouwbesluit en het Besluit brandveilig gebruik Bouwwerken, dat is gekozen naar aanleiding van de definitie van het begrip bouwen in de Woningwet, is een constructie die drijft op het water meestal geen bouwwerk in de zin van de Woningwet en afgeleide regelgeving. Voor een met de grond verbonden object is de Woningwet het juridisch kader, voor hetzelfde object dat drijft is de Brandbeveiligingsverordening het juridisch kader (voor de brandveiligheid). Een ander voorbeeld: een tent die langdurig op dezelfde plaats staat kan een bouwwerk zijn (Woningwet van toepassing), terwijl diezelfde tent tijdens een kortdurende periode een 'niet-bouwwerk' is, waarvoor op grond van de Brandbeveiligingsverordening eisen moeten worden gesteld.

Bouwwerk of geen bouwwerk

De Woningwet heeft een grote invloed op de reikwijdte van de Brandbeveiligingsverordening, deze wet bevat de wettelijke grondslag voor voorschriften betreffende het oprichten en veranderen van bouwwerken (zoals gebouwen), de technische staat van bestaande bouwwerken en standplaatsen en het gebruik van bouwwerken. De beperking als gevolg van het bepaalde in de Woningwet laat zich het best omschrijven door de definities van de begrippen.

  • 1.

    bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;

  • 2.

    gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • 3.

    standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

Bouwwerk

Een definitie van het begrip bouwwerk geeft de Woningwet niet, de VNG houdt in de model bouwverordening een in de jurisprudentie aanvaarde definitie aan:

-bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

Aan de hand van de vier elementen van de definitie van het begrip bouwwerk

1) constructie,

2) van enige omvang,

3) met de grond verbonden,

4) bedoeld om ter plaatse te functioneren

wordt bepaald op een object een bouwwerk is of niet.

Over het begrip bouwwerk bestaat een uitgebreide jurisprudentie, het is niet zonder meer duidelijk wanneer aan de vier voorwaarden wordt voldaan om tot de conclusie te komen dat een object een bouwwerk is.

Gebruiksvergunning

De Brandbeveiligingsverordening kent een gebruiksvergunningenstelsel voor die situaties die uit een oogpunt van brandveiligheid meer dan gebruikelijke aandacht behoeven. Daarnaast staan in de Brandbeveiligingsverordening gebruiksvoorwaarden waaraan altijd moet worden voldaan.

Voor het stellen van een eis via een vergunning of via de directe werking van de verordening is het nodig dat de situatie waarop de vergunning of de eis van toepassing is, wordt afgebakend: een ruimtelijk begrensde plaats, voor zover die geen bouwwerk is. Kortheidshalve is gekozen voor één woord: inrichting.

Het is duidelijk dat voor een zo grote verscheidenheid aan situaties het niet goed mogelijk is concrete eisen te stellen. Het Bouwbesluit en het Besluit brandveilig gebruik Bouwwerken geven richtlijnen voor de te stellen voorwaarden. Langs die lijnen (analoog) moet met verstand van zaken worden gehandeld.

Aan een los aangemeerde drijvende hotelboot bijvoorbeeld kunt u dezelfde brandveiligheidseisen stellen als aan een vast met de wal verbonden drijvende hotelboot (bouwwerk in de zin van de bouwverordening en de Woningwet).

Gebruiksmelding

In een beperkt aantal gevallen, waarbij er sprake is van een relatief hoge voorgenomen bezetting van een inrichting, is ervoor gekozen om het gebruik van de inrichting meldingplichtig te maken. Het gaat hierbij voornamelijk om inrichtingen met een voorgenomen bezetting van meer dan 50 personen tegelijk en kampeerterreinen. Een uitzondering hierop is een vergunningplichting evenement op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Schouwen-Duiveland 2008. Bij evenementen worden de brandveiligheidsvoorschriften opgenomen in de te verlenen evenementenvergunning. Er wordt geen aparte meldingsplicht op grond van de brandbeveiligingsverordering gevraagd. Bovengenoemde aanvragen worden integraal behandeld bij het verlenen van de evenementenvergunning.

De gebruiksmelding is zaaksgebonden. Bij een nieuwe gebruiker die de oude wijze van gebruik voortzet, hoeft de nieuwe gebruiker geen nieuwe melding te doen. Indien de inrichting of het gebruik daarvan verandert, dient er een nieuwe beoordeling plaatst te vinden.

De geldigheidsduur is in beginsel onbeperkt.

Indien een inrichting zowel onder de meldingplicht als onder de vergunningplicht valt, geldt de gebruiksvergunning.

Toezicht op de naleving

In artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden. Op grond van artikel 5:14 van de Awb kunnen deze bevoegdheden bij verordening of bij besluit van het college worden beperkt. In dit verband is tevens artikel 5:16a van de Awb van belang. Hierin staat beschreven dat een toezichthouder bevoegd is van personen inzage te vorderen van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Het college wijst in elk geval de brandweer aan als gemeentelijke dienst belast met het toezicht op de naleving van de Brandbeveiligingsverordening. Tevens kunnen ook andere personen met het toezicht op de naleving worden belast, zoals ambtenaren van het bouw- en woningtoezicht en de regionale brandweer. Aanwijzing betekent niet dat zij tevens opsporingbevoegd zijn.

Een bepaling over buitengewone opsporingsambtenaren is overbodig en in strijd met Aanwijzing 92 van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving. Immers, in artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, is onder meer bepaald dat met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen die bij verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen, is een nadere regeling niet nodig. De aanwijzing als toezichthouder is de grondslag voor de aanwijzing als buitengewoon opsporingsambtenaar. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. Zij dienen op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar aan eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid te voldoen en te zijn beëdigd door de procureur-generaal.

Artikelgewijze toelichting Brandbeveiligingsverordening

Artikel 2 Gebruiksvergunning

Het college kan aan de vergunning voorwaarden verbinden. Deze voorwaarden kunnen uitsluitend worden gesteld indien zij in het specifieke geval noodzakelijk zijn in het kader van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, brandgevaar en ongevallen bij brand. De voorwaarden kunnen ondermeer betrekking hebben op:

  • ·

    stoffering en versiering;

  • ·

    uitgangen en vluchtwegen;

  • ·

    installaties;

  • ·

    standbouw, podia, kramen en dergelijke;

  • ·

    verbrandingsmotoren;

  • ·

    verbod voor open vuur en vuurwerk;

  • ·

    bewaking en controle;

  • ·

    openingstijden;

  • ·

    terreininrichting;

  • ·

    openluchtzwembaden;

  • ·

    straatfestivals en barbecues;

  • ·

    openluchtconcerten;

  • ·

    braderieën;

  • ·

    demonstraties;

  • ·

    bluswatervoorziening;

  • ·

    aanwezigheid van brandwachten;

  • ·

    ventilatie en werkzaamheden;

  • ·

    brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;

  • ·

    verrichten van werkzaamheden die brand kunnen veroorzaken;

  • ·

    opstellingsplannen;

  • ·

    aanvalsplannen voor de brandweer;

  • ·

    afval;

  • ·

    doorlopend toezicht;

  • ·

    brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan uitgaande van de bestaande interne organisatie;

  • ·

    het maximaal toelaatbare aantal personen in een ruimte van een inrichting of in een inrichting met het oog op de brandveiligheid;

  • ·

    de maximale vuurbelasting, weergegeven in het aantal Mj/m2 gedeeld door 19 per oppervlakte van het brandcompartiment;

  • ·

    de plaats van, alsmede het aantal en het type draagbare blustoestellen en/of minihaspels;

  • ·

    aansluiting op het openbaar telefoonnet of aanwezigheid van mobiele telefoons, omroepinstallaties (t.b.v. alarmering en ontruiming);

  • ·

    vluchtwegaanduidingen.

Artikel 3 Aanvraag gebruiksvergunning

Een gebruiksvergunning voor een inrichting wordt ingediend bij het college op een door het college vastgesteld aanvraagformulier. Daarbij dient een situatieschets te worden overlegd.

Artikel 4 Afhandeling aanvraag gebruiksvergunning

In het eerste lid is bepaald dat het college binnen 12 weken na ontvangst de beslissing neemt, waarbij de beslissing eenmaal voor een periode van hoogstens 6 weken kan worden uitgesteld. Om het voorgenomen gebruik mogelijk te maken, moet de vergunning tijdig worden aangevraagd. Op de afhandeling van de aanvraag voor een gebruiksvergunning zijn de algemene uitgangspunten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 5 Weigeringsgronden gebruiksvergunning

De vergunning mag slechts en moet worden geweigerd indien de voorgenomen wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet brandveilig is en naar het oordeel van het college ook niet door het stellen van aanvullende voorwaarden brandveilig gemaakt kan worden of indien de bouwvergunning is geweigerd.

Artikel 6 Wijzigen en intrekken gebruiksvergunning

Een gebruiksvergunning heeft in principe een onbeperkte geldigheidsduur, de vergunning kan echter wel worden gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 8 Gebruiksmeldingsplicht

In een beperkt aantal gevallen, waarbij er sprake is van een relatief hoge voorgenomen bezetting van een inrichting is ervoor gekozen om het gebruik van de inrichting meldingplichtig te maken. Het gaat hierbij met name om inrichtingen met een voorgenomen bezetting van meer dan 50 personen tegelijk en kampeerterreinen.

Een uitzondering hierop is een vergunningplichting evenement op grond van de Apv. Bij evenementen worden de brandveiligheidsvoorschriften opgenomen in de te verlenen evenementenvergunning. Er wordt geen aparte meldingsplicht op grond van de brandbeveiligingsverordering gevraagd. De gebruiksmelding is zaaksgebonden. Bij een nieuwe gebruiker die de oude wijze van gebruik voortzet, hoeft de nieuwe gebruiker geen nieuwe melding in te dienen. Indien de inrichting verandert of het gebruik daarvan, dient er een nieuwe beoordeling plaatst te vinden.

De geldigheidsduur is in beginsel onbeperkt.

Wanneer een inrichting zowel onder de meldingplicht als onder de vergunningplicht valt, dan geldt de gebruiksvergunning.

Artikel 9 Indienen gebruiksmelding

Een gebruiksmelding dient tenminste 6 weken voor de aanvraag van het gebruik schriftelijk te zijn ingediend op een door het college vastgesteld formulier. Bij de gebruiksmelding dient een situatietekening van de inrichting op schaal te worden ingediend. Om voor kampeerterreinen aannemelijk te maken dat het gebruik voldoet aan de bij of krachtens de wet geldende eisen, dient de aanvragen een inrichtingstekening in te dienen die voldoet aan de gestelde eisen zoals deze opgenomen zijn in de Brandveiligheidsvoorschriften kampeerterreinen in bijlage 1.De vereisten van de tekening zijn opgenomen in het meldingsformulier. Het meldingsformulier en de daarbij te verstrekken gegevens en bescheiden worden in tweevoud ingediend.

Artikel 10 Afhandeling gebruiksmelding

Op de afhandeling van een melding is de Awb van toepassing. De melder kan indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn, binnen een redelijk door het college gestelde termijn de melding aanvullen. De melder ontvangt van het college een ontvangstbevestiging. De melding van ontvangst houdt niet in dat er voldaan is aan de gestelde eisen met betrekking tot het brandveilig gebruik van de inrichting. Indien er een controle heeft plaats gevonden en geconstateerd is dat het gebruik en de situatie van de inrichting in overeenstemming is met de ingediende melding, zal er een brief worden verzonden dat men voldoet aan de gestelde eisen.

Artikel 11 Gebruikseisen

In paragrafen 2.1 t/m 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik Bouwwerken zijn de inhoudelijke voorschriften over het brandveilig gebruik van bouwwerken opgenomen. Deze voorschriften gelden ook voor inrichtingen zoals bedoeld in deze verordening. Een uitzondering op dit artikel geldt voor zover er op basis van deze verordening andere voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 12 Brandveiligheidsvoorzieningen

In de paragrafen 2.4 t/m 2.9 van het Besluit brandveilig gebruik Bouwwerken wordt ingegaan op de inhoudelijke voorschriften voor het brandveilig gebruik van bouwwerken. Deze voorschriften gelden ook voor inrichtingen. Een uitzondering op dit artikel geldt voor zover er op basis van deze verordening andere voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 15 Toezicht en naleving

Het college wijst in verband met de bij de Verordening brandveiligheid en hulpverlening opgedragen taken in ieder geval de brandweer aan als de gemeentelijke dienst belast met het toezicht op de naleving van de Brandbeveiligingsverordening.

In de toelichting op de (model-)Bouwverordening wordt vermeld dat de brandweer

de deskundige dienst is om te adviseren over brandpreventievoorschriften. Tevens kunnen ook andere personen met de naleving ervan worden belast.

Voor de opsporing van (onder meer) de in de Brandbeveiligingsverordening aangegeven strafbare feiten zijn door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken uitsluitend aangewezen de commandanten en het personeel van gemeentelijke brandweren in de rang van adjunct- hoofdbrandmeester of hoger. Beschikkingen van de staatssecretaris van 24 maart 1986, nr. EB 85/V4828 (Stb. 1986, 84) en van 5 december 1986, nr. EB 86/V2859 (Stb.1986, 247).

Toelichting bijlage 1 Brandveiligheidsvoorschriften kampeerterreinen

In november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders de Handreiking Brandveiligheid Kampeerterreinen Zeeland 2007 vastgesteld en als bijlage bij de Nota Kamperen opgenomen. Deze handreiking hebben we op een aantal punten herschreven en in het kader van deregulering hebben we een aantal artikelen geschrapt. De brandveiligheidsvoorschriften voor kampeerterreinen vormen voortaan een onderdeel van de Brandbeveiligingsverordening, aangezien een kampeerterrein een inrichting is als bedoeld in deze verordening.

Wij zijn ons bewust van het feit dat het niet mogelijk is om op korte termijn alle kampeerterreinen aan de voorschriften te laten voldoen. Bij het aanleggen van nieuwe kampeerterreinen en het herstructureren of uitbreiden van bestaande kampeerterreinen kunnen de voorschriften direct worden toegepast. Voor bestaande kampeerterreinen treffen we een overgangsregeling met betrekking tot de artikelen 2, 3, en 5. Naleving van deze artikelen vergt investeringen en/of tijd, waardoor een redelijke overgangstermijn noodzakelijk is. De overige artikelen zijn zonder overgangstermijn van toepassing op bestaande kampeerterreinen.

De exploitant van een bestaand kampeerterrein moet op verzoek van het bevoegd gezag een plan van aanpak opstellen. In het plan van aanpak dient de exploitant aan te geven hoe en binnen welk tijdsbestek kan worden voldaan aan de brandveiligheidsvoorschriften. Per situatie wordt door het bevoegd gezag beoordeeld wat een redelijke termijn is om een gedegen plan van aanpak op te stellen.

Nadat het plan van aanpak is opgesteld en goedgekeurd, zal het kampeerterrein conform de voorschriften ingericht moeten worden. Economische haalbaarheid, de oppervlakte van het kampeerterrein, de aard van de maatregelen en het aantal te treffen voorzieningen bepalen de termijn. Wij zullen de volgende overgangstermijnen hanteren:

  • ·

    Kampeerterreinen met minder dan 100 standplaatsen moeten binnen drie jaar, nadat het plan van aanpak is goedgekeurd, aan alle voorschriften voldoen;

  • ·

    Kampeerterreinen met 100 of meer standplaatsen moeten binnen vijf jaar, nadat het plan van aanpak is goedgekeurd, aan alle voorschriften voldoen.

Artikelgewijze toelichting bijlage 1 Brandveiligheidsvoorschriften kampeerterreinen

Paragraaf 1. Begrippen bijlage kampeervoorschriften

In deze bijlage wordt verstaan onder:

Aan- of uitbouw: Een op de standplaats en met het kampeermiddel of hoofdgebouw verbonden gebouw dat ten dienste staat van het kampeermiddel of hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan dat kampeermiddel of hoofdgebouw.

Bijgebouw: Een op de standplaats en van het kampeermiddel of hoofdgebouw vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het kampeermiddel of hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan dat kampeermiddel of hoofdgebouw.

Bouwen: Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

Compartiment: Een cluster van niet-permanente standplaatsen met een maximale oppervlakte van 1000 m². Binnen een compartiment gelden geen afstandcriteria ten aanzien van de overslag van brand. Tussen brandcompartimenten geldt wel een afstandscriterium van 3 meter.

CPR: Een uitgegeven richtlijn van de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen.

Gasfles: Een voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische metalen drukhouder die voorzien is van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter.

Gebouw: Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

Inrichting: Een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats, voor zover die geen bouwwerk is.

Kampeermiddel: Niet als een bouwvergunningspichtig bouwwerk aan te merken tenten, vouwwagens, kampeerauto’s, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens die bestemd zijn voor recreatief nachtverblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

Kampeerhuisje: Een eenvoudig gebouw met een beperkte inhoud en oppervlakte bestemd voor recreatief nachtverblijf voor personen die hun hoofdverblijf elders hebben, zoals:

  • -

    trekkershut: een kampeerhuisje bestaande uit één ruimte.

  • -

    trekkershut-plus: een kampeerhuisje bestaande uit één ruimte, zonder verdieping.

  • -

    kampeerlodge: een kampeerhuisje met verdieping.

  • -

    kampeerchalet: een kampeerhuisje zonder verdieping.

  • -

    samengestelde stacaravan: twee of meerdere aan elkaar gekoppelde stacaravans die in zijn geheel niet (over de weg) kunnen worden vervoerd.

Kampeerovereenkomst: Overeenkomst tussen de houder van een kampeerterrein en degene die een kampeermiddel of kampeerhuisje plaatst of geplaatst houdt betreffende het plaatsen of geplaatst houden daarvan.

Kleinschalig kampeerterrein: Een recreatiebedrijf met over het algemeen recreatie als neventak, waarbij door aard, ligging en omvang van de voorzieningen en koppeling met overige functies, minder intensief op het terrein wordt gerecreëerd en naast verblijfsrecreatie sprake is van een subbestemming waarvoor aan specifieke voorwaarden moet worden voldaan, met veelal de nadruk op landschappelijke kwaliteiten.

NEN: Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm.

Niet-permanente standplaats: Een standplaats bestemd voor het plaatsen van één of meerdere kampeermiddelen, niet zijnde een stacaravan, gedurende een bepaalde periode. De maximale periode betreft 1 maart tot en met 15 november van elk kalenderjaar of een andere periode, indien het bestemmingsplan dit toelaat.

Permanente standplaats:Een standplaats bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel of kampeerhuisje, inclusief bij dat kampeermiddel of kampeerhuisje behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, dat gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn.

Primaire bluswatervoorziening: Mogelijkheid om middels een verbinding met de bluswatervoorziening

binnen drie minuten na aankomst, een tankautospuit direct en onafgebroken van bluswater te voorzien. Dit (is normaliter een onder druk staande voorziening, zoals een ondergrondse brandkraan en) ligt in

beginsel op maximaal 40 meter van de brandweeringang van een object.

Secundaire bluswatervoorziening: Mogelijkheid om binnen 15 minuten na aankomst met een lage druk watertransport water op de brandhaard te hebben welke ligt op maximaal 2 x 160 meter = 320 meter van het object. (Dit is vaak open water met transport via één haler en één brenger, het zogenaamd “aanjaagverband” met 2 tankautospuiten, maar kan ook een bluswaterriool zijn (< 5 meter opstelplaats 2e tankautospuit))

Recreatief nachtverblijf: Het zich bevinden in een kampeermiddel of kampeerhuisje tussen 22.00 en 06.00 uur.

Reglement: De voorwaarden met betrekking tot het gebruik van het kampeerterrein en het verblijf daarop.

Stacaravan: Een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

Standplaats: Het gedeelte van een kampeerterrein aangewezen voor recreatief nachtverblijf in één of meerdere kampeermiddelen of een kampeerhuisje

Paragraaf 2. Bereikbaarheid

Artikel 1 Vrijhouden van terreingedeelten ten behoeve van hulpverlening

  • 3.

    De afstandsmaten zijn afkomstig uit de ‘Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid’ die in 2003 door de NVBR is uitgegeven.

  • 4.

    Bij een calamiteit mag de brandweer in haar opkomst niet gehinderd worden door afgesloten hekwerken en/of slagbomen. Om dit te voorkomen zullen in overleg met de brandweer passende voorzieningen getroffen moeten worden. Een passende voorziening op een centrale plaats is bijvoorbeeld een brandweersleutelkluis of brandweersleutelbuis.

Paragraaf 3. Inrichting

Artikel 2 Indeling en constructie terrein

  • 1.

    Met perceelsgrens wordt bedoeld de (buiten)grens van het kampeerterrein.

  • 2.

    De WBDBO van ieder kampeermiddel, kampeerhuisje, bijgebouw, aan- of uitbouw of andere zaken op een permanente standplaats ten opzichte van het aangrenzende kampeermiddel, kampeerhuisje, bijgebouw, aan- of uitbouw en andere zaken op een permanente standplaats moet op bestaande terreinen minimaal 20 minuten bedragen. Dit betekent dat het kampeermiddel, kampeerhuisje, bijgebouw of aan- of uitbouw minimaal 3 meter vrij van het kampeermiddel, kampeerhuisje, bijgebouw, aan- of uitbouw of andere zaken van de buren dient te staan. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat altijd een vrije tussenruimte van 3 meter ontstaat tussen de eigendommen van personen.De WBDBO van ieder kampeermiddel, kampeerhuisje, bijgebouw, aan- of uitbouw of andere zaken op een permanente standplaats ten opzichte van het aangrenzende kampeermiddel, kampeerhuisje, bijgebouw, aan- of uitbouw en andere zaken op een permanente standplaats moet op nieuwe terreinen minimaal 30 minuten bedragen. Dit betekent dat het kampeermiddel, kampeerhuisje, bijgebouw of aan- of uitbouw minimaal 5 meter vrij van het kampeermiddel, kampeerhuisje, bijgebouw, aan- of uitbouw of andere zaken van de buren dient te staan. Onder nieuwe terreinen verstaan we terreinen die op het moment van bekendmaking van de Brandbeveiligingsverordening nog niet waren aangelegd en terreinen die geherstructureerd of uitgebreid worden.

  • 3.

    Niet permanente standplaatsen dienen zodanig te zijn gesitueerd dat overslag van brand niet onbeperkt kan plaatsvinden. Dit kan worden gerealiseerd door niet permanente standplaatsen te situeren in een brandcompartiment van maximaal 1000 m². De WBDBO tussen de brandcompartimenten is afhankelijk van het soort terrein (bestaan of nieuw) 20 of 30 minuten, te realiseren door een vrije ruimte van minimaal 3 of 5 meter tussen de brandcompartimenten.

  • 4.

    Een snelle brandoverslag bij kampeervakken voor niet-permanente standplaatsen, niet gelegen in een brandcompartiment, kan worden voorkomen door een WBDBO tussen de standplaatsen van tenminste 20 minuten. Dit betekent dat op dergelijke standplaatsen de kleine tentjes bij een hoofdtent worden geschaard en er tussen deze kampeermiddelen geen afstand in acht genomen dient te worden. Het is aan de exploitant om een keuze te maken. Op het kampeerterreinen kunnen beide varianten worden gebruikt. De motivatie voor de gelijkwaardigheid van brandcompartimenten van max. 1000 m² luidt dat met de indeling in (brand)compartimenten van maximaal 1000 m², die onderling gescheiden zijn met een WBDBO van tenminste 30 minuten, wordt beoogd de ongehinderde uitbreiding van een brand te beperken tot een gedeelte van het kampeerterrein. Daardoor hebben de campinggasten die zich niet in het gedeelte met de brand bevinden de gelegenheid veilig te ontkomen. Tegelijkertijd wordt voorkomen dat de brand in korte tijd een zodanige omvang aanneemt dat hij niet meer te beheersen is en kan maken dat er onacceptabel veel slachtoffers vallen.

Artikel 3 Bluswatervoorziening

  • 1.

    De gemeente is niet in alle situaties verplicht te voorzien in een bluswatervoorziening. Bij het niet voorhanden zijn van (een toereikende) openbare bluswatervoorziening kan de gemeente een exploitant verplichten op eigen kosten te voorzien in een alternatieve bluswatervoorziening (op eigen terrein). Voor kampeerterreinen met 25 standplaatsen of minder geldt voor deze voorziening het beginsel ‘niet verplicht, tenzij’. Voor kampeerterreinen met 26 of meer standplaatsen geldt voor deze voorziening het beginsel ‘verplicht, mits’. Het volgende geldt:

    • a.

      Op of nabij (max. 40 meter) de ingang (toegang) van het kampeerterrein dient een primaire bluswatervoorziening aanwezig te zijn in de vorm van een (ondergrondse) brandkraan aangesloten op het (openbare) drinkwaterleidingnet met een capaciteit van tenminste 60 m³/uur.

    • b.

      Tevens dient een secundaire bluswatervoorziening aanwezig te zijn tot enig kampeermiddel of gebouw op het kampeerterrein op een afstand van maximaal 225 meter hemelsbreed, of 320 meter over de weg. De capaciteit van 60 m³/uur moet gedurende 4 uur geleverd kunnen worden (middelbrand situatie).

    • c.

      Als de afstand tussen de secundaire bluswatervoorziening en het eind van het kampeerterrein meer dan 225 m hemelsbreed of 320 meter over (verharde) wegen bedraagt, kan niet worden voldaan aan de basiseis.

  • 2.

    Indien niet aan deze basiseisen kan worden voldaan, moet een plan van aanpak worden gemaakt, waarin de primaire en secundaire bluswatervoorziening worden geregeld en omschreven. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • a.

    Voor elke opstelplaats voor de brandweer, waarvan de kampeermiddelen, gebouwen en brandcompartimenten tot op 40 meter kunnen worden benaderd, moet binnen 80 meter een primaire bluswatervoorziening aanwezig zijn. De capaciteit van deze primaire bluswatervoorziening moet tenminste 30 m³/uur bedragen. Deze voorziening kan en mag worden uitgevoerd als (horizontale) droge blusleiding met afnamepunten (buisdiameter tenminste 75 millimeter en uitgevoerd conform NEN 1594).

  • b.

    Brandkranen en afnamepunten moeten tot op een afstand van maximaal 15 meter door blusvoertuigen kunnen worden benaderd via rijlopers, welke voldoen aan het gestelde in artikel 1 “Vrijhouden van terreingedeelten ten behoeve van de hulpverlening”.

  • c.

    Bluswaterwinplaatsen en afnamepunten die aan het oog onttrokken kunnen worden, moeten in de directe omgeving gemarkeerd worden met een markering (met afstandsindicatie of vermelding op bereikbaarheidskaart).

  • d.

    Voor elke opstelplaats voor de brandweer, waarvan de kampeermiddelen, gebouwen en brandcompartimenten tot op 40 meter kunnen worden benaderd, moet binnen 225 meter hemelsbreed of 320 meter over (verharde) wegen een secundaire bluswatervoorziening aanwezig zijn. De capaciteit van deze secundaire bluswatervoorziening moet tenminste 30 m³/uur zijn en gedurende tenminste 4 uur kunnen worden geleverd.

  • e.

    De horizontale afstand tussen de opstelplaats van een blusvoertuig en een (secundaire) bluswatervoorziening, mag niet meer bedragen dan 5 meter.

Artikel 4 Inrichtingstekening

  • 1.

    Een actuele inrichtingstekening biedt de met controle belaste functionarissen van de gemeente onder meer de mogelijkheid te controleren op overstand. In het geval van overstand kunnen geringe afstanden tussen kampeermiddelen de kans op overslaande brand verhogen. Plaatsing van kampeermiddelen buiten de standplaatsen kan hulpverleningsdiensten in hun werk beperken.

  • 2.

    Per standplaats moet worden aangegeven of er sprake is van een permanente of niet-permanente standplaats. Indien nodig wordt bij de inrichtingstekening een legenda gevoegd, waaruit blijkt welke standplaatsnummers een permanent karakter hebben, welke standplaatsnummers een niet-permanent karakter hebben en op welke permanente standplaatsen een kampeerhuisje staat.

  • 3.

    Bij wijzigingen dient de beheerder een geheel nieuwe inrichtingstekening in te dienen.

Paragraaf 4. Installaties

Artikel 7 Blusmiddelen

  • 1.

    Om een beginnende brand op een juiste manier te kunnen bestrijden, moeten een aantal voorzieningen aanwezig zijn. Het gaat hierbij om brandbestrijdingsmiddelen die in de vorm van draagbare brandblusmiddelen die op aanvaardbare loopafstand van de plaats van een kampeereenheid bereikbaar en beschikbaar moeten zijn. Als een aanvaardbare loopafstand wordt een afstand van maximaal 100 meter over begaanbare paden gezien. Uiteraard is een centrale plaats waar dergelijke middelen aanwezig zijn ideaal. Gedacht kan dan worden aan toilet- en sanitairgebouwen, receptie en andere gebouwen met een speciale- of centrale functie op het kampeerterrein. Op een kampeerterrein wordt bij voorkeur een poederblusser met een minimaal gewicht van 6 kg opgehangen.

  • 5.

    Op grond van artikel 7.5 moet tenminste eens per twee jaar op adequate wijze het nodige

onderhoud aan een blusmiddel worden verricht en de goede werking ervan worden gecontroleerd. Doel van dit voorschrift is dat de goede werking van het blusmiddel te allen tijde gewaarborgd is. Overigens gaat het bij die voorgeschreven inspectie- en controlefrequentie om een minimumvereiste. Het staat de exploitant van een kampeerterrein derhalve vrij de blusmiddelen vaker te laten controleren.

Paragraaf 5. Gebruiksvoorschriften

Artikel 12 Doorlopend toezicht

In dit artikel is het toezicht oproepbaar, terwijl in eerdere instanties het toezicht aanwezig moest zijn. Naar huidige maatstaven kan worden volstaan met oproepbaarheid. Het is dan wel redelijk om te eisen dat degene die oproepbaar is binnen een bepaald tijdsbestek op het kampeerterrein aanwezig zal zijn. Een opkomsttijd van 5 minuten is reëel.