Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis 2009

Geldend van 01-01-2009 t/m heden

Intitulé

Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis 2009

Verordening Maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis 2009

Afdeling I - Algemeen

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1.1.0.1 – Begripsbepalingen

1. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis;

b. wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

c. Wvg: Wet voorzieningen gehandicapten;

d. Welzijnswet: Welzijnswet 1994;

e. Awb: Algemene wet bestuursrecht;

f. AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

g. voorziening: een voorziening bestaat uit een verstrekking in de vorm van een voorziening zoals aangeduid onder h t/m m voor zover het een aanvraag van één natuurlijke persoon betreft of een subsidie als bedoeld onder ah tot en met al.

g.1. burgerparticipatie: alle activiteiten die de gemeente onderneemt om burgers, al dan niet in georganiseerd verband, te betrekken bij haar activiteiten.

g.2. Raad voor maatschappelijke ontwikkeling Sluis: het inspraakorgaan in het kader van participatie dat op grond van deze verordening is ingesteld.

h. algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

i. individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

j. huishoudelijke voorziening: een voorziening ter ondersteuning bij of ter overname van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel de leefeenheid waartoe een persoon behoort;

k. rolstoelvoorziening: een voorziening die de aanvrager in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan het rijden de primaire functie is;

l. woonvoorziening: een voorziening, niet zijnde een huishoudelijke voorziening of een rolstoelvoorziening, die de aanvrager in staat stelt tot het normale gebruik van de woning;

m. vervoersvoorziening: een voorziening die de aanvrager in staat stelt zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

n. algemeen gebruikelijk: hetgeen naar in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen voor personen als de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger als gangbaar bezit of gangbare uitgaven wordt aangemerkt;

o. PGB: persoonsgebonden budget;

p. budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een PGB is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het PGB verschuldigd is;

q. budgetperiode: periode waarvoor een PGB wordt verleend;

r. inkomen: het inkomen zoals bedoeld in artikel 4.2 lid 1 Besluit maatschappelijke ondersteuning;

s. nettoinkomen: Inkomen conform de berekening in de artikelen 2 en 3 van het Besluit maatschappelijke gemeente Sluis 2008.

t. norminkomen: de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25, lid 2 van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23,

lid 2 van de Wet werk en bijstand;

u. eigen bijdrage: een bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een PGB voor rekening van de ondersteuningsbehoevende komende financiële bijdrage;

v. eigen aandeel: een bij de verlening van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de rechthebbende komend aandeel in de kosten;

w. meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

x. ondersteuningsbehoevende: een persoon met een verstandelijke of lichamelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem;

y. mantelzorger: een persoon die mantelzorg, als bedoeld in artikel 1 onderdeel b van de wet, pleegt;

z. woonplaats: woonplaats als bedoeld in artikel 10, lid 1 en artikel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

aa. woning: een woning, waaronder tevens wordt verstaan een woonwagen of een woonschip, voor permanente bewoning bestemd en geschikt en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld;

ab. gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de ondersteuningsbehoevende vanaf de toegang tot de woning te bereiken;

ac. woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

ad. standplaats: een kavel binnen de gemeente Sluis, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

ae. woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen;

af. ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen.

ag. collectieve voorziening: een voorziening die door derden aangeboden wordt in de vorm van concrete activiteiten met financiële ondersteuning in de vorm van subsidie op grond van deze verordening.

ah. subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan betaling voor geleverde goederen en diensten.

ai. budgetsubsidie: een subsidie om een door de gemeente goedgekeurd activiteitenpakket uit te voeren, waarbij de aanvrager verantwoording af moet leggen over de omvang en kwaliteit van het uitgevoerde activiteitenpakket.

aj. waarderingssubsidie: een subsidie voor de activiteiten van een aanvrager, waarbij in beginsel geen verband bestaat tussen de kosten die de aanvrager maakt en de subsidie die zij ontvangt.

ak. incidentele subsidie: een eenmalige subsidie, zoals start-, investerings- en experimentsubsidies.

a. subsidie op basis van kostensoorten: subsidie op basis van kostensoorten, zoals personeel, huisvesting, activiteiten en organisatie.

am. werkprogramma: een plan waarin aangegeven wordt welke voorzieningen de aanvrager voornemens is uit te voeren, voor welke doeleinden deze moeten dienen en de daaraan gerelateerde begroting van inkomsten en uitgaven.

an. subsidieplafond: de bovengrens van de hoogte van een subsidiebedrag of het totaal van de subsidiebedragen binnen één beleidssector.

2 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Awb.

Artikel 1.1.0.2 - Eigen verantwoordelijkheid

1. Een ondersteuningsbehoevende of mantelzorger wordt geacht zelf verantwoordelijkheid te nemen om zijn aanspraken op voorzieningen zoveel als mogelijk te beperken.

2. Voor groepen van burgers of rechtspersonen met een ideële doelstelling geldt dat aangetoond moet worden dat de geleverde en te leveren inspanningen in een aanvaardbare verhouding staan tot de gevraagde maatschappelijke ondersteuning.

3. De betoonde verantwoordelijkheid moet aantoonbaar het beroep op voorzieningen in de vorm van individuele of collectieve verstrekkingen of subsidie beperken.

Artikel 1.1.0.3 - Beoordeling eigen verantwoordelijkheid

1. Bij de beslissing op een aanvraag om maatschappelijke ondersteuning wordt rekening gehouden met de reeds door de aanvrager geleverde inspanningen en gerealiseerde beperking van het beroep op maatschappelijke ondersteuning.

2. De mate waarin door een ondersteuningsbehoevende respectievelijk mantelzorger of een groep van burgers of rechtspersonen met een ideële doelstelling maatregelen zijn genomen om het beroep op maatschappelijke middelen te beperken, wordt afgemeten aan de per verzoek of samenhangende verzoeken te beoordelen draagkracht die de aanvrager heeft. Hierbij zijn van belang de psychische, sociale, fysieke en financiële draagkracht van de betrokkenen en hun sociale omgeving en de maatschappelijke betekenis van de geleverde inspanning in relatie tot de verzochte maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 1.1.0.4 - Primaat algemene voorzieningen

Algemene voorzieningen in de vorm van algemene huishoudelijke voorzieningen, algemene woonvoorzieningen, algemene vervoersvoorzieningen en algemene rolstoelvoorzieningen zijn voorliggende voorzieningen op individuele voorzieningen, voor zover deze snel en adequaat beschikbaar zijn en een adequate oplossing bieden voor de ondersteuningsbehoevende.

Hoofdstuk 2 - Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 1.2.0.1 Aanvraagprocedure

  • 2.

    Een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in afdeling III dient te worden ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld formulier.

  • 2.

    Een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in afdeling II dient vóór 1 september voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, ingediend te worden.

  • 3.

    Bij de indiening van de in het tweede lid bedoelde aanvraag dienen in elk geval overgelegd te worden:

    • a.

      naam, adres, postcode en vestigingsplaats van de aanvrager;

    • b.

      de naam, adres, postcode, woonplaats en telefoonnummer van de contactpersoon van de aanvrager;

    • c.

      het werkprogramma;

    • d.

      de jaarrekening en balans van het voorafgaande jaar met toelichting.

  • 4.

    Bij een eerste aanvraag als bedoeld in het tweede lid, legt de aanvrager tevens over:

    • a.

      een kopie van de statuten van de aanvrager;

    • b.

      een opgave van de bestuurssamenstelling.

  • 5.

    Bij een aanvraag, als bedoeld in het tweede lid, tot ten hoogste € 1.500,-- hoeft niet te worden voldaan aan het bepaalde in lid 4.

  • 6.

    De aanvrager dient desgevraagd een identiteitsbewijs te overleggen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1 tot en met 3, van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 1.2.0.2 - Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van voorzieningen als bedoeld in afdeling III samenhangend af te stemmen op de situatie van de ondersteuningsbehoevende en/of mantelzorger laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de ondersteuningsbehoevende en mantelzorger.

Afdeling II – Subsidieregeling collectieve voorzieningen

Hoofdstuk 1 - Aanvullende algemene Bepalingen

Artikel 2.1.0.1 - Reikwijdte verordening

  • 1. De verordening is van toepassing op subsidiëring van alle collectieve voorzieningen in de vorm van activiteiten, die door aanvrager worden uitgevoerd. Deze collectieve voorzieningen dienen bij te dragen aan de versterking van de zelfstandigheid van de deelnemers en dienen in voldoende mate het gemeentelijke belang te betreffen.

  • 2. De raad stelt per beleidsveld middelen beschikbaar. Deze middelen worden op grond van deze verordening door het college verdeeld over de aanvragers die een verzoek hebben ingediend op grond van afdeling II van deze verordening.

  • 3. Ter uitvoering van het meerjarig beleidsplan, zoals voorgeschreven in de Wmo, en ten behoeve van de uitvoering van deze afdeling van de verordening, stelt het college algemene beleidsregels voor de toekenning van subsidies vast. Deze beleidsregels zijn gekoppeld aan het geldende beleidsplan.

  • 4. De raad kan bepalen, dat deze verordening niet of slechts ten dele van toepassing is op bepaalde subsidies c.q. soorten van subsidies, waarvoor geen algemene beleidsregels zijn vastgesteld.

Artikel 2.1.0.2. - Doelstellingen

  • 1. De aanvrager is er verantwoordelijk voor, dat de activiteiten in overeenstemming met de doelstellingen van de aanvrager worden geregeld of uitgevoerd; dat een goed beheer wordt gevoerd en dat alle verdere uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen worden nagekomen.

  • 2. Door het indienen van een aanvraag conformeert de aanvrager zich aan het in het vierjarig beleidsplan Wmo gestelde gemeentelijke doelen en draagt bij aan de realisatie daarvan.

Hoofdstuk 2 - Subsidie-aanvraag

Artikel 2.2.0.1 - De aanvrager

  • 1. In het algemeen worden slechts activiteiten gesubsidieerd, die georganiseerd worden door volledige rechtspersoonlijkheid bezittende aanvragers, zoals aangegeven in Boek II titel 1 van het Burgerlijk wetboek, die zijn gevestigd in de gemeente Sluis.

  • 2. In bijzondere gevallen kan subsidie toegekend worden voor door natuurlijke personen georganiseerde activiteiten.

  • 3. Het college kan aan de samenstelling van het bestuur van de aanvrager nadere eisen stellen.

  • 4. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan aan een aanvrager die activiteiten organiseert die betrekking hebben op meerdere gemeenten subsidie worden toegekend, ook al is de aanvrager niet gevestigd in de gemeente Sluis. Het bepaalde in artikel 2.1.0.1, eerste lid, is onverkort van toepassing.

  • 5. De aanvrager conformeert door de indiening van de aanvraag aan het bepaalde in afdeling I, hoofdstuk 1 onder artikel 1.1.0.2 t/m 1.1.0.4. van deze verordening.

Artikel 2.2.0.2. - Overleg

Het college kan in overleg treden met de aanvrager om tot overeenstemming te komen over de van de aanvrager te verlangen activiteiten, de overige subsidieverplichtingen zoals bedoeld in artikel 2.3.0.4. en de wijze van uitbetaling zoals bedoeld in artikel 2.3.0.7.

Artikel 2.2.0.3. – Weigeren toekenning van subsidie

.

  • 1.

    Een subsidie wordt niet toegekend indien de door de aanvrager ingediende aanvraag, aan de bij of krachtens deze verordening gestelde verplichtingen, niet voldoet.

  • 2.

    Een subsidie wordt niet toegekend bij een gevraagd subsidiebedrag van € 200,-- of lager.

Hoofdstuk 3 - Subsidievaststelling

Artikel 2.3.0.1. - Bevoegdheden

  • 1. De raad stelt jaarlijks bij de begrotingsbehandeling de subsidieplafonds per beleidsveld vast, die voor subsidiëring beschikbaar zijn.

  • 2. Subsidievaststelling geschiedt door het college, binnen de in de gemeentebegroting voorziene subsidieplafonds waaruit één of meerdere subsidies voldaan kunnen worden.

Artikel 2.3.0.2. - Subsidiebeschikking

  • 1. De beslissing op de subsidieaanvraag wordt zo spoedig mogelijk na vaststelling van de gemeentebegroting, maar uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar genomen.

  • 2. Het college maakt deze beslissing zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk zes weken nadat zij is genomen, bekend aan de aanvrager.

  • 3. In de in het eerste lid bedoelde beslissing wordt aangegeven welk bedrag voor welke activiteiten ter beschikking wordt gesteld en voor welke periode.

  • 4. Het in het eerste en tweede lid genoemde geldt niet voor subsidies als bedoeld in artikel 2.5.4.1..

Artikel 2.3.0.3. - Meerjarige subsidie

  • 1. Het college kan voor een langere periode dan één jaar subsidie vaststellen.

  • 2. Indien van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, wordt in de subsidie-beschikking aangegeven op welk bedrag de aanvrager voor ieder jaar recht heeft dan wel op welke wijze het toegekende bedrag jaarlijks geïndexeerd wordt.

Artikel 2.3.0.4. - Subsidieverplichtingen

1.Aan de subsidievaststelling worden de volgende verplichtingen verbonden:

De aanvrager geeft zo concreet mogelijk aan welke activiteiten met de ter beschikking gestelde subsidie verricht worden en welke effecten daarmee beoogd worden.

2.In alle relevante correspondentie en publicaties wordt op passende wijze vermeld dat de instelling functioneert of de activiteit tot stand kwam mede dankzij bijdragen van de gemeente Sluis.

3.De subsidiebeschikking houdt tevens de verplichting in tot het op passende wijze gebruik maken van het gemeentewapen (ex artikel 5.9.1 APV).

Artikel 2.3.0.5. Weigeringsgronden

  • 1. De subsidieverlening kan worden geweigerd indien gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

    • a.

      de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

    • b.

      de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c.

      de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen over de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

    • d.

      geen subsidie wordt toegekend aan een aanvrager die handelt in strijd met de wet.

  • 2. Een subsidie kan worden geweigerd indien de aanvrager zelf in de kosten kan voorzien, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden. Hiervan is in elk geval sprake indien de door de aanvrager aan leden / deelnemers van activiteiten gevraagde eigen bijdrage zo laag is gesteld, dat door een redelijke verhoging hiervan subsidieverlening achterwege kan blijven.

  • 3. Een subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      de aanvrager bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

    • b.

      de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

    • c.

      de subsidie het voor de verstrekking beschikbare bedrag uit de gemeentebegroting overschrijdt;

    • d.

      de aanvrager of aan de aanvrager gelieerde rechtspersonen over een zodanig eigen vermogen beschikken dat subsidiëring redelijkerwijs achterwege kan blijven.

  • 4. Een subsidie wordt geweigerd indien het door het college vastgestelde subsidiebedrag € 200,-- of lager is.

  • 5. Een subsidie wordt geweigerd voor een activiteit die niet bijdraagt aan de realisering van gemeentelijke beleidsdoelstellingen zoals opgenomen in de gemeentelijke programmabegroting en specifieke beleidsnota’s.

Artikel 2.3.0.6. – Korten

  • 1. Het college kan een korting van 10% toepassen indien een subsidieverzoek wel voldoet aan alle vereisten, maar te laat is ontvangen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde is niet van toepassing op de subsidie als bedoeld in artikel 2.5.4.1.

Artikel 2.3.0.7. - Uitbetaling

  • 1. Het college geeft in de subsidiebeschikking aan op welke wijze tot uitbetaling van de subsidie zal worden overgegaan.

  • 2. Het college kan, alvorens tot uitbetaling van een vastgestelde subsidie wordt overgegaan, aan de aanvrager verzoeken schriftelijk in te stemmen met de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 3. Het college kan, op grond van indicaties dat de gesubsidieerde activiteiten niet of onvoldoende worden uitgevoerd, de bevoorschotting opschorten.

  • 4. Indien door de aanvrager bezwaar wordt gemaakt tegen de subsidievaststelling kan het college, hangende het besluit op het bezwaar, tot gehele of gedeeltelijke betaling van de subsidie overgaan.

Hoofdstuk 4 – Verplichtingen van de aanvrager

Artikel 2.4.0.1. - Activiteiten

  • 1. De aanvrager is verplicht de activiteiten uit te voeren zoals deze zijn opgenomen in de (voor akkoord verklaarde) subsidieverplichtingen en dient aan te tonen dat de activiteiten hebben plaatsgevonden in overeenstemming met de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2. Bij het tussentijds niet kunnen voldoen aan de subsidieverplichtingen is de aanvrager verplicht hierover direct contact op te nemen met het college.

Artikel 2.4.0.2. - Tussentijdse rapportage

  • 1. Indien aan een aanvrager voor een langere periode dan één jaar subsidie is verleend, dient de aanvrager binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar te rapporteren over de voortgang van haar activiteiten, en de financiële ontwikkelingen.

  • 2. In de subsidieverplichtingen geeft het college aan in welke vorm de in het eerste lid bedoelde rapportage dient plaats te vinden.

  • 3. De in lid 1 genoemde termijn van drie maanden wordt verlengd tot vier maanden voor die aanvragers waarvoor een accountantsverklaring, zoals bedoeld in artikel 2.4.0.4., is vereist.

  • 4. De tussentijdse rapportage wordt ter kennis gebracht van het college.

Artikel 2.4.0.3. - Eindrapportage / Verantwoording

  • 1. Uiterlijk negen maanden na afloop van de periode waarvoor subsidie is vastgesteld, dient de aanvrager te rapporteren in hoeverre hij de in artikel 2.4.0.1. genoemde activiteiten heeft uitgevoerd en dient hij een financiële verantwoording over te leggen.

  • 2. De eindrapportage wordt ter kennis gebracht van het college.

  • 3. Het in lid 1 en 2 gestelde geldt niet voor toegekende subsidies tot een bedrag van € 1.500,--.

  • 4. Indien de aanvrager er niet in geslaagd is de activiteiten als bedoeld in artikel 2.4.0.1 uit te voeren dient dit onmiddellijk ter kennis te worden gebracht van het college.

Artikel 2.4.0.4. - Accountantsverklaring

  • 1. Het college kan eisen dat in de artikelen 2.4.0.2. en 2.4.0.3. genoemde rapportage en verantwoording wordt voorzien van een verklaring van een daartoe bevoegde accountant.

  • 2. Een verklaring van een daartoe bevoegde accountant is in elk geval vereist bij subsidies boven een bedrag van € 25.000,--.

  • 3. Een verklaring als omschreven in het eerste en tweede lid dient opgemaakt te worden door een Accountants-Administratie consulent en/of een registeraccountant, die in de daartoe voorgeschreven registers zijn geregistreerd.

Artikel 2.4.0.5. - Controle

  • 1. Het college is bevoegd controle uit te oefenen op de getrouwheid van de in de artikelen 2.4.0.2. en 2.4.0.3. bedoelde rapportages.

  • 2. De administratie dient zodanig ingericht te zijn, dat deze controle op eenvoudige wijze mogelijk is.

  • 3. De aanvrager is verplicht door het college aangewezen personen inzage te geven in haar boeken en andere zakelijke bescheiden en deze desgewenst te verstrekken en toegang te verlenen tot haar gebouwen voorzover de in het eerste lid genoemde controle dat vereist.

  • 4. De in lid 3 genoemde administratieve bescheiden dienen minimaal vijf jaar te worden bewaard.

Artikel 2.4.0.6. - Verzekering

De aanvrager dient, voor zover van toepassing, een verzekering te sluiten tegen wettelijke aansprakelijkheid en een verzekering van de roerende en onroerende zaken van de aanvrager tegen brandschade en / of andere risico's.

Artikel 2.4.0.7. - Tegengaan vervreemdingen

  • 1. De subsidieontvanger heeft de voorafgaande toestemming van het college nodig voor:

    • a.

      het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • b.

      de verkoop van aandelen;

    • c.

      het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

    • d.

      het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

    • e.

      het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

    • f.

      het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij zij zich als borg of als hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • g.

      het vormen van fondsen en reserveringen;

    • h.

      het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten werkzaamheden;

    • i.

      het ontbinden van de rechtspersoon;

    • j.

      het doen van aangifte tot faillissement of het aanvragen van surséance van betaling.

  • 2. Indien de aanvrager geen rechtspersoon is dan zijn de bepalingen in lid 1 sub b, e en i niet van toepassing.

  • 3. Het college beslist binnen acht weken over de toestemming.

  • 4. De beslissing, zoals bedoeld in het vorige lid, kan eenmaal voor ten hoogste acht weken worden verdaagd.

  • 5. Als over de toestemming niet tijdig is beslist, wordt de toestemming geacht te zijn verleend.

Hoofdstuk 5 - Bijzondere bepalingen voor verschillende subsidievormen

Artikel 2.5.0.1. - Subsidievormen

De te verlenen subsidie kan gegeven worden in de vorm van een budgetsubsidie, subsidie op basis van kostensoorten, waarderingssubsidie en incidentele subsidie.

Artikel 2.5.0.2. Personeel
  • 1. Indien de subsidie mede benut wordt voor het dekken van (delen van) kosten van personeel dient het college voorafgaand schriftelijk in kennis te worden gesteld van het ontstaan van vacatures.

  • 2. Een vacature kan slechts worden ingevuld na schriftelijke toestemming van het college.

  • 3. Het college kan aan de invulling van een vacature voorwaarden verbinden.

Paragraaf 1 - Budgetsubsidie

Artikel 2.5.1.1. - Budgetsubsidie
  • 1. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.2.0.1., dient de aanvrager bij de aanvraag om budgetsubsidie het beoogde resultaat van de activiteiten in relatie tot de gestelde doelen aan te geven, uitgedrukt in meetbare prestaties. De beslissing op de aanvraag bevat naast het genoemde in artikel 2.3.0.2. de volgende onderdelen:

    • a.

      de termijn waarvoor de aanvrager zich verbindt;

    • b.

      de prestatie waaraan de aanvrager zich verbindt;

  • 2. Indien de termijn, bedoeld in het eerste lid, onder a, langer dan één jaar is, worden in de beslissing tevens de verplichtingen genoemd waaraan de verantwoording en evaluatie over de gehele periode dient te voldoen.

  • 3. In aanvulling op het bepaalde in artikel 2.4.0.3. bestaat de eindrapportage van de activiteiten uit de volgende onderdelen:

    • a.

      het overzicht van de verrichte activiteiten met een beschrijving van de gevolgde werkwijze en van het verkregen resultaat; hierbij worden kwantitatieve vergelijkingen met vroegere jaren en verwachtingen over toekomstige ontwikkelingen beschreven;

    • b.

      een verantwoording en evaluatie van het feitelijke resultaat van de activiteiten in relatie tot het beoogde resultaat, zoals bedoeld in lid 1.

Artikel 2.5.1.2. - Besteding budgetbedrag
  • 1. De aanvrager is vrij het over enig jaar toegekende budgetbedrag naar eigen inzicht binnen de doelstelling te besteden, mits de overeengekomen prestatiedoelstellingen worden gerealiseerd.

  • 2. Overschotten en tekorten ten opzichte van het toegekende budgetbedrag komen ten gunste c.q. ten laste van de aanvrager. Dit geldt niet voor de overschotten die het gevolg zijn van het niet realiseren van de overeengekomen prestatiedoelstellingen.

  • 3. Het is de aanvrager toegestaan van overschotten ten opzichte van het toegekende budgetbedrag, voor zover dit niet het gevolg zijn van het niet realiseren van de overeengekomen prestatiedoelstellingen, reserves te vormen.

  • 4. De reserves, zoals bedoeld in lid 3, dienen aangewend te worden voor het doel waaraan ze oorspronkelijk toebedeeld waren.

  • 5. Het college kan voor de reserves, zoals bedoeld in lid 3, een maximum percentage en/of maximum bedrag vaststellen.

Paragraaf 2 - Subsidie op basis van kostensoorten

Artikel 2.5.2.1. - Subsidie op basis van kostensoorten
  • 1. Het college kan subsidie verstrekken op basis van kostensoorten, zoals personeel, huisvesting, activiteiten en organisatie.

  • 2. Indien er voor het begin van het betreffende begrotingsjaar geen overeenstemming wordt verkregen over de in artikel 2.5.1.1. genoemde onderdelen, wordt een subsidie op basis van de kostensoorten toegekend voor de duur van hoogstens één jaar.

Paragraaf 3 - Waarderingssubsidie

Artikel 2.5.3.1. - Waarderingssubsidie
  • 1. Het college kan een waarderingssubsidie verlenen, indien hij bepaalde activiteiten van belang acht, zonder deze naar aard en inhoud te willen beïnvloeden.

  • 2. Een aanvrager die een waarderingssubsidie ontvangt, is verplicht jaarlijks een beknopt verslag van haar activiteiten in te zenden.

  • 3. Op een dergelijke subsidie is artikel 2.4.0.3. van deze verordening niet van toepassing.

Paragraaf 4 - Incidentele subsidie

Artikel 2.5.4.1. - Incidentele subsidie
  • 1. Het college kan incidentele subsidie verstrekken voor bepaalde activiteiten.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2.0.1. dient de aanvraag uiterlijk 13 weken voordat met de uitvoering van de activiteiten een begin wordt gemaakt, te worden ingediend.

  • 3. Het college is bevoegd in individuele gevallen in te stemmen met een ander tijdstip waarop de aanvraag moet worden ingediend.

  • 4. Het college neemt de beslissing binnen 8 weken, nadat de aanvraag is ontvangen en deelt deze schriftelijk aan de aanvrager mee.

  • 5. Het college schrijft een termijn voor, na afloop van de gesubsidieerde activiteit, binnen welke de aanvrager een exploitatierekening, evenals een verslag van de activiteit indient.

Afdeling III - Individuele voorzieningen

Hoofdstuk 1 - Toekenning en weigering

Artikel 3.1.0.1 - Beperkingen en weigeringsgronden

1. Een voorziening kan slechts worden toegekend indien:

a. de aanvrager een verstandelijke of lichamelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem heeft, waardoor hij niet in aanvaardbare mate in staat is, dan wel indien de aanvrager mantelzorg pleegt waarbij hij niet in aanvaardbare mate in staat is om:

1. een huishouden te voeren;

2. zich te verplaatsen in en om de woning;

3. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

4. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan;

b. de voorziening langdurig noodzakelijk is;

c. de voorziening, objectief bezien, als de goedkoopste adequate voorziening kan worden aangemerkt;

d. de ondersteuningsbehoevende in de gemeente Sluis woonplaats heeft.

2. Het college weigert een voorziening:

a. indien niet is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de wet;

b. voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning een voorziening als bedoeld in artikel 2 van de wet of een verbintenis uit de wet bestaat dan wel waarop op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst aanspraak bestaat;

c. voor zover de voorziening of het deel ervan, voor wat betreft dat deel, algemeen gebruikelijk is voor de aanvrager;

d. indien een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens de WVG of krachtens de wet is verleend en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder verleende voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

e. indien een voorziening niet noodzakelijk is vanwege redelijkerwijs van de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger zelf of van anderen in diens omgeving, zoals familieleden of huisgenoten, te vergen medewerking aan oplossing voor het zich voordoende probleem.

f. voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

g. indien, zo het gaat om een financiële tegemoetkoming of een PGB, in de financiering van het niet door de financiële tegemoetkoming of het PGB bestreken deel van de kosten niet is voorzien;

h. indien de aanvraag een financiële tegemoetkoming in, een voorziening in natura, of een PGB voor kosten betreft die de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger voor de datum van het besluit naar aanleiding van die aanvraag heeft gemaakt, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor het maken van de kosten.

3.Als op grond van deze verordening eerder een PGB of een financiële tegemoetkoming is verleend, kan een PGB of een financiële tegemoetkoming slechts worden verleend indien de aanvrager zich gehouden heeft aan de bij de verlening van dat eerdere PGB of financiële tegemoetkoming opgelegde verplichtingen.

Hoofdstuk 2 - Vorm van de voorziening

Artikel 3.2.0.1 - Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als PGB.

Artikel 3.2.0.2 - Voorziening in natura

Bij verstrekking van een voorziening in natura is het bepaalde in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis van toepassing. Daarnaast is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier en de aanvrager van toepassing.

Artikel 3.2.0.3 - Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming zijn de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis van toepassing.

Artikel 3.2.0.4 - Persoonsgebonden budget

1. Op het PGB zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

a. een PGB wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

b. de individuele voorziening die de aanvrager inkoopt, is een adequate voorziening en kwalitatief verantwoord;

c. een PGB wordt uitsluitend gebruikt voor de betaling van de verstrekte individuele voorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

d. een PGB wordt verleend voor een budgetperiode die aanvangt op de dag waarop het recht op een PGB is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop het PGB is aangevraagd;

e. de omvang van het PGB is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten, zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis;

f. de wijze waarop het PGB wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis;

g. op het PGB is de Overeenkomst persoonsgebonden budget gemeente Sluis van toepassing.

2. De toekenning van het te verstrekken PGB, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

3. Bij de beschikking wordt na voorafgaand overleg een program van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het PGB te verwerven voorziening dient te voldoen.

4. Na verzending van de beschikking wordt het PGB ter beschikking gesteld overeenkomstig het bepaalde in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis.

5. De aanvrager deelt onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het PGB.

6. Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte PGB besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis, gedurende 5 jaar te bewaren en op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.

7. Na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het PGB geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 3.2.0.5 - Eigen bijdragen en eigen aandeel

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis 2009 de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.

Hoofdstuk 3 - Huishoudelijke voorzieningen

Artikel 3.3.0.1 - Kring rechthebbenden

Een huishoudelijke voorziening kan worden verleend aan:

a. een ondersteuningsbehoevende en

b. een mantelzorger die in de gemeente Sluis woonplaats heeft.

Artikel 3.3.0.2 - Vorm huishoudelijke voorziening

De huishoudelijke voorziening wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een PGB verleend.

Artikel 3.3.0.3 - Omvang van huishoudelijke voorzieningen

1. De omvang van huishoudelijke voorzieningen wordt uitgedrukt in klassen, waarbij de volgende klassen met de daarbij behorende uren kunnen worden toegekend:

Klasse 1: van 0 tot en met 1,9 uur per week;

Klasse 2: van 2 tot en met 3,9 uur per week;

Klasse 3: van 4 tot en met 6,9 uur per week;

Klasse 4: van 7 tot en met 9,9 uur per week;

Klasse 5: van 10 tot en met 12,9 uur per week;

Klasse 6: van 13 tot en met 15,9 uur per week.

2. De bedragen die per klasse in de vorm van een PGB worden verstrekt, worden jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis.

Artikel 3.3.0.4 - Geen langdurige noodzaak

In afwijking van artikel 3.1.0.1 lid 1, onderdeel b, kan het college een huishoudelijke voorziening verstrekken, indien er geen langdurige noodzaak is.

Artikel 3.3.0.5 - Beperkingen en weigeringgronden

Het college weigert een huishoudelijke voorziening:

a. voor zover de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw;

b. indien de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen, kloosters, kamers en tweede woningen;

c. indien de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger verblijft in een AWBZ-instelling.

Hoofdstuk 4 - Woonvoorzieningen

Paragraaf 1 - Algemeen

Artikel 3.4.1.1 - Typen woonvoorziening

De door het college te verlenen woonvoorziening kan bestaan uit:

a. een voorziening voor verhuizing en inrichting;

b. een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een woning;

c. een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard in of aan een woning;

d. een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie in een woning;

e. een voorziening voor tijdelijke huisvesting;

f. een voorziening voor huurderving;

g. verwijderen van een voorziening.

Artikel 3.4.1.2 - Kring rechthebbenden

1. Een voorziening genoemd in artikel 3.4.1.1 kan slechts worden verleend ten behoeve van een ondersteuningsbehoevende en wordt, behoudens het bepaalde in lid 2 en de artikelen 3.4.2.2, 3.4.2.5 en 3.4.2.7, verleend aan de ondersteuningsbehoevende.

2. Indien de ondersteuningsbehoevende niet de eigenaar is van de woning wordt een voorziening genoemd in artikel 3.4.1.1 onderdeel b, in afwijking van lid 1 en artikel 3.1.0.1, lid 1 onderdeel a, verleend aan de eigenaar van de woning waarin de ondersteuningsbehoevende verblijft.

Artikel 3.4.1.3 - Vorm woonvoorziening

1. De voorzieningen genoemd in artikel 3.4.1.1 onderdelen a, b,d, e, f en g worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend.

2. De voorzieningen genoemd in artikel 3.4.1.1 onderdelen c wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een PGB verleend.

Artikel 3.4.1.4 - Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling

1. Terstond na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening genoemd in artikel 3.4.1.1 onder b, maar uiterlijk binnen vijftien maanden na het verlenen van deze voorziening, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

2. De gereedmelding als bedoeld in lid 1 gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is verleend en is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening.

3. De woningeigenaar dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 3.4.1.5 - Afschrijving van een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een woning

1. De woningeigenaar die een voorziening genoemd in artikel 3.4.1.1 onderdeel b heeft ontvangen van meer dan het bedrag genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis en die binnen een periode van 10 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt dan wel komt te overlijden, is gehouden de gemeente een deel van de voorziening terug te betalen.

2. De hoogte van het terug te betalen bedrag als bedoeld in lid 1 is gelijk aan het bedrag van de voorziening na aftrek van het bedrag genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis, verminderd met 10 procent per jaar.

3. Lid 1 is niet van toepassing indien de woning wordt verkocht aan de ondersteuningsbehoevende ten behoeve van wie de voorziening is verleend of een andere ondersteuningsbehoevende aan wie op grond van deze verordening

een vergelijkbare voorziening zou zijn toegekend.

4. De woningeigenaar als bedoeld in lid 1 is verplicht om binnen een maand na het passeren van de akte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.

Artikel 3.4.1.6 - Beperkingen en weigeringsgronden

Het college weigert een voorziening genoemd in artikel 3.4.1.1:

a. indien de beperking of het probleem voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

b. voor zover de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw;

c. indien er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning;

d. indien de beperking of het probleem niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning wordt begrepen) worden ondervonden;

e. indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsbehoevende verhuist vanuit een woning waarin en waaromheen hij in staat is zich te verplaatsen, tenzij er een belangrijke reden voor de verhuizing bestaat;

f. indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en deze verhuizing, dan wel de acceptatie van de nieuwe woning, heeft plaatsgevonden voordat het college een besluit heeft genomen naar aanleiding van de aanvraag, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor die verhuizing of die acceptatie;

g. indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsbehoevende niet verhuist naar de voor hem op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing;

h. indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsbehoevende verhuist vanuit en naar een woning verhuist die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

i. indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsbehoevende verhuist naar een AWBZ-instelling;

j. indien de aanvraag betrekking heeft op een AWBZ-instelling, hotels/pensions, kloosters, kamers, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen;

k de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak.

m. indien de kosten van deze voorziening gelijk zijn aan of meer bedragen dan € 45.378,00 , tenzij weigering van deze voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard

Paragraaf 2 - Het recht op een woonvoorziening

Artikel 3.4.2.1 - Rangorde ( Primaat van de verhuizing)

De verlening van de voorziening genoemd in artikel 3.4.1.1 onderdeel a, zonodig in combinatie met andere in artikel 3.4.1.1 genoemde voorzieningen, heeft voorrang indien deze voorziening of deze combinatie de goedkoopste adequate oplossing is.

Artikel 3.4.2.2 - Bezoekbaar maken woning

1. In afwijking van artikel 3.4.1.2, lid 1, kan het college de eigenaar van een in de gemeente Sluis staande woning een voorziening genoemd in artikel 3.4.1.1 onderdeel b, verlenen indien het noodzakelijk is dat een ondersteuningsbehoevende, die verblijft in een AWBZ-instelling, de woonkamer en een toilet van die woning kan bereiken en gebruiken en indien de voorziening hiervoor noodzakelijk is.

2. De voorziening genoemd in lid 1 kan het bedrag zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis niet te boven gaan.

Artikel 3.4.2.3 - Extra voorwaarden bij bewoning woonwagen

Indien de aanvrager een woonwagen bewoont, kan het college een voorziening genoemd in artikel 3.4.1.1 slechts verlenen, indien:

a. de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

b. de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt.

Artikel 3.4.2.4 - Extra voorwaarden bij bewoning woonschip

Indien de aanvrager een woonschip bewoont, kan het college een voorziening genoemd in artikel 3.4.1.1 slechts verlenen, indien:

a. de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

b. het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 3.4.2.5 - Voorziening voor verhuizing en inrichting

1. Het college kan een voorziening genoemd in artikel 3.4.1.1 onderdeel a verlenen aan een ondersteuningsbehoevende.

2. In afwijking van artikel 3.1.0.1, lid 1 onderdeel a en artikel 3.4.2.1, kan het college een voorziening genoemd in artikel 3.4.1.1 onderdeel a verlenen aan een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een ondersteuningsbehoevende de woning ontruimt.

3. De hoogte van het bedrag van een voorziening voor verhuizing en inrichting is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis.

Artikel 3.4.2.6 - Voorziening voor tijdelijke huisvesting

1. Het college kan voor de duur van maximaal 26 werkbare weken een voorziening genoemd in artikel 3.4.1.1 onderdeel e verlenen indien:

a. een ondersteuningsbehoevende in verband met aanpassing van zijn huidige of een nog te betrekken woning heeft voorzien in noodzakelijke tijdelijke huisvesting;

b. de kosten voor deze huisvesting noodzakelijk zijn.

2. De voorziening genoemd in artikel 3.4.1.1 onderdeel e per maand kan het bedrag genoemd in artikel 13, lid 1 onderdeel a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 3.4.2.7 - Voorziening voor huurderving

1. In afwijking van artikel 3.1.0.1, lid 1 onderdeel a en artikel 3.4.1.2, lid 1, kan het college voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening genoemd in artikel 3.4.1.1, onderdeel f verlenen aan de eigenaar van een woning teneinde deze woning ter beschikking of opnieuw ter beschikking van een ondersteuningsbehoevende te laten komen.

2. Het college kan geen voorziening genoemd in artikel 3.4.1.1 onderdeel f verlenen over de eerste maand van huurderving.

3. De voorziening genoemd in artikel 3.4.1.1. onderdeel f per maand kan het bedrag genoemd in artikel 13, lid 1 onderdeel a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 3.4.2.8 - Onderhoud, keuring en reparatie

Het college verleent slechts een voorziening als genoemd in artikel 3.4.1.1 onderdeel d indien deze in het kader van de Wmo, de WVG dan wel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of de Beschikking Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend.

Artikel 3.4.2.9 - Gemeenschappelijke ruimte

In afwijking van artikel 3.4.1.1 kan het college een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een gemeenschappelijke ruimte verlenen voor zover het gaat om automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen.

Hoofdstuk 5 - Rolstoelvoorzieningen

Artikel 3.5.0.1 - Typen rolstoelvoorziening

De door het college te verlenen rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

a. een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan;

b. onderhoud en reparatie;

c. accessoires;

d. een training voor het gebruik van een elektrische rolstoel;

e. een sportrolstoel voor recreatieve sportbeoefening.

Artikel 3.5.0.2 - Kring rechthebbenden

1.De voorzieningen genoemd in artikel 3.5.0.1 onderdelen a, b en c kunnen worden verleend aan een ondersteuningsbehoevende wiens beperking of probleem dagelijks liggend of zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maakt en voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen een onvoldoende oplossing bieden.

2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 komt een ondersteuningbehoevende die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel verstrekt op grond van de AWBZ.

3. Een voorziening genoemd in artikel 3.5.0.1 onderdeel d kan worden verleend aan een persoon die onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze verordening verleende elektrische rolstoel.

4. Een voorziening genoemd in artikel 3.5.0.1 onderdeel e kan worden verleend aan een persoon die zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 3.5.0.3 - Vorm rolstoelvoorzieningen

De voorzieningen genoemd in artikel 3.5.0.1 a tot en met d worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een PGB verleend. De voorziening genoemd in artikel 3.5.0.1 e wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend.

Artikel 3.5.0.4 - Weigeringgrond

Het college weigert een voorziening indien de ondersteuningsbehoevende zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling.

Hoofdstuk 6 - Vervoersvoorzieningen

Paragraaf 1 - Algemeen

Artikel 3.6.1.1 - Typen vervoersvoorziening

De door het college te verlenen vervoersvoorziening kan bestaan uit:

a. een collectief systeem van aanvullend vervoer

b. een vergoeding van vervoer per eigen auto;

c. vervoer per taxi;

d. vervoer per rolstoeltaxi;

e. een aanpassing van een eigen auto;

f. een al dan niet aangepaste (bruikleen)auto;

g. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

h. een scootmobiel;

i. een training voor het gebruik van een scootmobiel of een gesloten buitenwagen;

j. een ander vervoermiddel dan de vervoermiddelen genoemd in de onderdelen f, g en h;

k. medische- en/of sociale begeleiding tijdens het vervoer;

l. onderhoud en reparatie van voorzieningen als genoemd onder f, g, h en j.

Artikel 3.6.1.2 - Kring rechthebbenden

1. De voorzieningen genoemd in artikel 3.6.1.1 kunnen worden verleend aan een ondersteuningsbehoevende die door zijn beperking of probleem niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken, om in zijn directe woon- en leefomgeving sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag.

2. De voorzieningen genoemd in artikel 3.6.1.1 kunnen, in afwijking van lid 1 en artikel 3.1.0.1, lid 1 onderdeel a sub 3, worden verleend aan een ondersteuningsbehoevende die bij gebreke van de mogelijkheid om bezoeken buiten de directe woon- en leefomgeving af te leggen in een staat van sociaal isolement of vervreemding geraakt.

Artikel 3.6.1.3 - Vorm vervoersvoorziening

1. De voorziening genoemd in artikel 3.6.1.1 onderdeel a en k, wordt aangemerkt als algemene voorziening, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet en artikel 1.1.0.4 van deze verordening, die derhalve in natura wordt verleend.

2. De voorzieningen genoemd in artikel 3.6.1.1 onderdelen b, e, f , g en k worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend.

3. De voorzieningen genoemd in artikel 3.6.1.1 onderdelen c, d, h, i, j en l worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een PGB verleend.

Paragraaf 2 - Het recht op een vervoersvoorziening

Artikel 3.6.2.1 - Het recht op een vervoersvoorziening

1. De verlening van de voorziening genoemd in artikel 3.6.1.1 onderdeel a, zonodig in combinatie met andere in artikel 3.6.1.1 genoemde voorzieningen, heeft voorrang indien deze voorziening of deze combinatie de goedkoopste adequate oplossing is.

2. Een ondersteuningsbehoevende kan eerst dan voor een voorziening genoemd in artikel 3.6.1.1 onderdeel h, in aanmerking worden gebracht indien hij slechts honderd meter kan lopen en hij niet in staat is gebruik te maken van een al dan niet speciaal uitgevoerde fiets.

3. Bij de verlening van de voorzieningen genoemd in artikel 3.6.1.1 onderdelen b tot en met j wordt rekening worden gehouden met:

a. de individuele vervoersbehoefte van de ondersteuningsbehoevende;

b. de mate waarin de voorziening genoemd in artikel 3.6.1.1 onderdeel a in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien.

4. Een ondersteuningsbehoevende wordt voor een voorziening genoemd in artikel 3.6.1.1 onderdeel i in aanmerking gebracht tenzij hij voldoende in staat is met deze voorziening op verantwoorde manier aan het verkeer deel te nemen.

Artikel 3.6.2.2 - Weigeringgrond

Bij een netto inkomen boven 1,5 maal het norminkomen worden de voorzieningen genoemd in artikel 3.6.1.1 onderdelen a, b, c, d, f en k niet verleend.

Afdeling IV - Participatie

(gereserveerd)

Afdeling V - Procedure-, overgangs- en slotbepalingen

Hoofdstuk 1 - Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het college

Artikel 5.1.0.1 - Inlichtingen, onderzoek, advies

1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de ondersteuningsbehoevende, een groep van burgers of rechtspersonen met een ideële doelstelling:

a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

b. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

2. Het college vraagt een daartoe door hem aangewezen adviesinstantie in voorkomende gevallen om advies.

3. De onder lid 2 bedoelde adviesaanvragen kunnen achterwege blijven als door toepassing van hoogwaardige intake de kwaliteit van de aanvraag en het onderzoek gewaarborgd is.

4. De adviseur of ambtenaar beschikt over de voor de beoordeling noodzakelijke kennis en sociale vaardigheden.

5. Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening.

6. Bij de advisering, zoals genoemd in de leden 2 en 3, voor wat betreft voorzieningen als bedoeld in Afdeling III wordt gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

Artikel 5.1.0.2 - Bemiddeling en second opinion

Indien de aanvrager van een voorziening als bedoeld in Afdeling III niet kan instemmen met het uitgebrachte (medische) externe advies bestaat de mogelijkheid om eenmalig een second opinion op kosten van de gemeente te laten uitvoeren.

Artikel 5.1.0.3 - Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verleend, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 5.1.0.4 - Heronderzoek

Het college is bevoegd heronderzoek te verrichten naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens.

Artikel 5.1.0.5 – Wijziging, intrekking en beëindiging

1. Het college trekt een besluit genomen op grond van de wet en deze verordening geheel of gedeeltelijk in, indien:

a. niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld op grond van de wet, deze verordening dan wel de beschikking;

b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen, terwijl de belanghebbende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat bedoelde gegevens onjuist waren.

2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een PGB kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

3. Onverminderd de gronden voor intrekking genoemd in het eerste lid, wordt het besluit tot verlening van een PGB ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag vanaf welke de budgethouder schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het budget.

4. Bij overlijden van de rechthebbende eindigt het recht op de voorziening zoals bedoeld in Afdeling III, op de dag gelegen na de dag waarop de rechthebbende overlijdt.

5. Een besluit tot verlening van een PGB kan worden ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag waarop de aanvrager de in artikel 3.2.0.4 genoemde verplichtingen niet nakomt.

6. Een besluit tot verlening van een voorziening als bedoeld in afdeling II kan worden ingetrokken of gewijzigd indien er sprake is van opheffing, faillissement of surseance van betaling van de aanvrager.

7. Een voorziening kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de begunstigde worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag dat niet is voldaan aan het gestelde in lid 1 tot en met 6.

Artikel 5.1.0.6 - Terugvordering

1. Het college vordert de op grond van deze verordening verleende voorziening in ieder geval terug indien hij het besluit, waarbij deze voorziening is toegekend, met toepassing van artikel 5.1.0.5, heeft ingetrokken en voorzover na de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening nog geen vijf jaren zijn verstreken.

2. Alle ingevolge deze verordening terug te vorderen bedragen kunnen worden verhoogd met de wettelijke rente.

Artikel 5.1.0.7 - Bezwaar en beroep

De bepalingen ten aanzien van bezwaar en beroep uit de Awb zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten die op grond van deze verordening zijn genomen.

Hoofdstuk 2 - Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.2.0.1. - Overgangsbepalingen

Voorzieningen als bedoeld in Afdeling II die zijn toegekend op grond van een voorgaande verordening worden bij de verantwoording afgewikkeld op grond van het bepaalde in die verordening.

Artikel 5.2.0.2 - Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 5.2.0.3 - Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van de Wmo betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 5.2.0.4 - Beleidsregels

Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van deze verordening.

Artikel 5.2.0.5 - Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van Afdeling III van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex voor alle huishoudens van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 5.2.0.6 - Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

1. Het gevoerde beleid wordt ten minste eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft, wordt de verordening aangepast.

2. Het college zendt na afloop van iedere evaluatie een verslag aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 5.2.0.7- Overgangsrecht

De ondersteuningsbehoevende die uiterlijk op 31 december 2007 op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis 2007 een vervoersvoorziening in de vorm van een collectief systeem van aanvullend vervoer, inclusief een financiële tegemoetkoming toegekend heeft gekregen behoudt de financiële tegemoetkoming tot uiterlijk 1 juli 2008.

Artikel 5.2.0.8 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Artikel 5.2.0.9 - Intrekking

De volgende verordeningen worden ingetrokken per de datum waarop deze verordening in werking treedt:

  • a.

    de Algemene Subsidieverordening gemeente Oostburg zoals vastgesteld op 16 december 1999;

  • b.

    De Verordening Maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis 2008 zoals vastgesteld op 20 december 2007

Artikel 5.2.0.10 - Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis 2009.