Regeling vervallen per 09-04-2021

beleidsregel Bibob Stichtse Vecht 2012

Geldend van 16-11-2012 t/m 08-04-2021

Intitulé

Beleidsregel Bibob Stichtse Vecht 2012

Het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Stichtse Vecht ;

gelet op het bepaalde in de Gemeentewet en het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat het wenselijk is beleid te formuleren voor de wijze waarop de gemeente het Bibob instrument toepast;

b e s l u i t

vast te stellen de Beleidsregel Bibob Stichtse Vecht 2012.

1.Inleiding

Op 1 juni 2003 is de Wet Bevordering Integriteit Beoordelingen door het Openbaar Bestuur (hierna: ‘Wet Bibob’) in werking getreden. De Wet Bibob is voortgekomen uit de wens van de overheid om meer mogelijkheden te krijgen om de vervlechting tussen boven- en onderwereld tegen te gaan. De parlementaire onderzoekscommissie Van Traa (onderzoeksgroep Fijnaut) concludeerde in 1995 een verwevenheid tussen onder- en bovenwereld. Criminelen maakten gebruik van legale ondernemingen om misdrijven te plegen. Er werd daarbij gebruik gemaakt van beschikkingen en opdrachten van de overheid. Met de Wet Bibob wordt het mogelijk de criminele infrastructuur aan te pakken en criminelen niet langer onbedoeld te faciliteren.

De Wet Bibob is ingevoerd om als overheidsorgaan aan malafide ondernemers geen beschikkingen af te geven zodra aannemelijk is gemaakt dat het dreigt te worden, of is misbruikt voor, strafbare feiten. In sommige gevallen vragen criminele organisaties aan de overheid beschikkingen waarmee ze vervolgens criminele activiteiten continueren of

afschermen. Dit leidt tot oneerlijke concurrentie en het ontstaan van machtsposities. Ook komt het voor dat legale personen of bedrijven overtredingen begaan of misdrijven plegen met gebruikmaking van of verkrijging van bepaalde vergunningen of subsidies. Met de Wet

Bibob is de preventie en bestrijding van criminaliteit niet langer alleen een taak van politie en justitie, maar ook van het bestuur.

De colleges van de voormalige gemeenten Loenen en Maarssen hadden Bibob- beleid vastgesteld. In Breukelen hanteerde men geen Bibob beleid.

Het Bibob beleid van Loenen had betrekking op vergunningen voor horeca- en seksinrichtingen en bouwvergunningen. Het beleid in Maarssen gold voor horeca, speelautomatenhallen en prostitutie.

Het beleid uit de voormalige gemeenten dient te worden geharmoniseerd. Bij de harmonisatie is vooral het beleid van de voormalige gemeente Maarssen uitgangspunt geweest.

In de kadernota integrale veiligheid Stichtse Vecht 2012-2015 wordt geharmoniseerd Bibob beleid genoemd als middel voor de aanpak van de georganiseerde criminaliteit.

In deze beleidslijn wordt beschreven hoe en wanneer de gemeente het Bibob instrument toepast.

2.De Wet Bibob

De Memorie van Toelichting bij de Wet Bibob vermeldt:

“Het openbaar bestuur moet in staat worden gesteld zich te beschermen tegen het risico dat criminele activiteiten worden gefaciliteerd, zowel wat betreft zijn bestuurlijke rol bij het verlenen van subsidies en vergunningen, als in zijn civielrechtelijke rol als contractpartij bij aanbestedingen en andere verbintenissen”.

De Wet Bibob regelt in hoofdlijnen twee zaken. Ten eerste wordt het mogelijk om bepaalde vergunningen, subsidies en aanbestedingen te weigeren (of in te trekken c.q. op te zeggen) wegens - globaal gezegd - het hebben van criminele banden.

Op grond van artikel 3 van de Wet Bibob kan een beschikking (vergunning of subsidie) geweigerd of ingetrokken worden wanneer:

  • ·

    a) sprake is van een ernstig gevaar dat de beschikking mede gebruikt zal worden voor het benutten van voordelen uit gepleegde strafbare feiten (bijvoorbeeld het witwassen van zwart geld);

  • ·

    b) sprake is van een ernstig gevaar dat de beschikking mede gebruikt zal worden voor het plegen van strafbare feiten (bijvoorbeeld als dekmantel);

  • ·

    c) feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd (bijvoorbeeld valsheid in geschrifte of omkoping).

Ten tweede voorziet de wet in een landelijk Bureau Bibob dat gemeenten desgevraagd kan adviseren of en zo ja in welke mate er sprake is van ernstig gevaar van criminele banden en daartoe diverse screeningen kan gaan uitvoeren.

3.Toepassingsbereik van de Wet Bibob

De onderzoeksgroep Fijnaut heeft destijds op verzoek van de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa onderzoek gedaan naar de dreiging van de georganiseerde misdaad in bepaalde economische sectoren. Deze commissie heeft een aantal criteria benoemd die kenmerkend zijn voor branches die kwetsbaar zijn voor criminaliteit. Te denken valt aan sectoren die een lage drempel van toetreding kennen (weinig diploma’s vereist) of waarvan de omzetcijfers onduidelijk zijn, en aan economische sectoren waar weinig is geregeld of de regels juist gecompliceerd zijn (bouwnijverheid, horeca en transportwezen).

Bij het aanwijzen van de gevallen waarin het Bibob-instrumentarium zou moeten worden ingezet, heeft de wetgever aansluiting gezocht bij dit onderzoek. Om die reden vallen niet alle bestuurlijke besluiten binnen het bereik van de Wet Bibob. Onder het bereik van de wet zijn gebracht:

  • ·

    1. Vergunningen en ontheffingen;

  • ·

    2. subsidies;

  • ·

    3. aan te besteden overheidsopdrachten.

Verder geldt dat slechts een beperkt aantal sectoren of branches binnen het toepassingsbereik van de wet gebracht zijn. Deze sectoren en branches zijn genoemd in de wet of in het bij de wet behorend Besluit Bibob.

Per 1 oktober 2011 is het Besluit Bibob gewijzigd waarmee de werking van de wet is uitgebreid met lokaal vergunningplichtige headshops en voor bepaalde door de gemeente aan te wijzen vergunningplichtige evenementen. Op 20 maart 2012 heeft de Tweede Kamer de Evaluatie-en uitbreidingswet Bibob aangenomen. Door de wetswijziging wordt het toepassingsbereik van de Wet Bibob aangepast met:

  • ·

    vastgoed- en grondtransacties waarbij de overheid betrokken is als civiele partij;

  • ·

    exploitatie van speelautomaten;

  • ·

    importeren van vuurwerk.

Vergunningen

Waar het gaat om uitvoering van rijksregelgeving vallen vergunningen in het kader van de Drank-en Horecawet, de Wet op de kansspelen en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning voor bouw-, en milieuactiviteiten) onder de Wet Bibob. In het Besluit Bibob worden lokale vergunningen als de exploitatievergunning voor horeca (droge en natte horeca, opgenomen in de APV), de vergunningen voor prostitutiebedrijven, seksinrichtingen en speelautomatenhallen onder de werking van de wet gebracht.

Subsidies

Voor de subsidies geldt dat in de regeling zelf moet zijn opgenomen dat op de aanvraag of intrekking de Wet Bibob van toepassing is. De Wet Bibob geeft hiervoor geen limitatieve opsomming.

Overheidsopdrachten

De branches waarbinnen overheidsopdrachten kunnen worden geweigerd op grond van de wet zijn beperkt tot de ICT-, de bouw- en de milieubranche. Bij de aanbestedingsprocedures wordt aangesloten bij de Europese richtlijnen en kan met behulp van het Bibob-instrumentarium nadere invulling worden gegeven aan de daarin vermelde weigeringsgronden.

4.Onderzoek door het bestuursorgaan zelf

In het kader van de Wet Bibob zal de gemeente een onderzoek instellen om te beoordelen of van een situatie geschetst in de Wet Bibob sprake is. Dit onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:

-de door de aanvrager/houder van de vergunning beantwoorde vragen die zijn opgenomen in het standaard aanvraagformulier, inclusief de vragen van artikel 30 Wet Bibob;

-de door hem/haar aangeleverde documenten die moeten worden meegestuurd op grond van het standaard aanvraagformulier;

  • -

    eventuele extra, op verzoek van de ambtenaar, overgelegde documenten of informatie;

  • -

    open bronnen onderzoek (Kamer van Koophandel, Kadaster enz.).

De gemeente zal uiteraard ook de bestaande weigeringsgronden die te maken hebben met de integriteit van de aanvrager onderzoeken en toepassen.

Als er op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet Bibob genoeg aanwijzingen zijn om in redelijkheid aan te kunnen tonen dat er sprake is van “ernstig gevaar” als bedoeld in de Wet Bibob, kan de gemeente de vergunning weigeren/intrekken.

Wanneer het standaardvragenformulier (inclusief de Bibob-vragen van art. 30 Wet Bibob) niet volledig wordt ingevuld door de aanvrager, kan dit op grond van art. 4 Wet Bibob worden aangemerkt als “ernstig gevaar”.

5.Bureau Bibob

Bij het Ministerie van Justitie is een landelijk Bureau Bibob opgericht. Dit Bureau heeft onder andere de taak bestuursorganen te adviseren en te begeleiden bij het toepassen van de wet. Zo worden bij het Bureau modelbeleidslijnen, modelhandleidingen en ander voorlichtingsmateriaal ontwikkeld.

Een andere belangrijke taak voor het Bureau is het op verzoek van bestuursorganen verrichten van onderzoeken naar eventuele criminele banden van aanvragers van een vergunning (of subsidie of van degene die in aanmerking wil komen voor een gunning van een aanbesteding). Ten behoeve van dit onderzoek kan het Bureau naast de openbare bronnen (bijvoorbeeld het Kadaster, de Kamer van Koophandel, Internet) ook gesloten registraties, zoals die van de politie, justitie en fiscus raadplegen.

Uiteraard wordt de betrokkene, de aanvrager van de vergunning zelf, onderzocht. Daarnaast wordt onderzocht of deze misschien een relatie heeft tot strafbare feiten als bedoeld in de Wet Bibob. Dit betekent dat ook andere personen kunnen worden betrokken in het onderzoek.

Het advies van het Bureau Bibob kan drie uitkomsten hebben met betrekking tot de mate van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 Wet Bibob (“gevaar van criminele banden”):

  • ·

    - er is geen sprake van een ernstige mate van gevaar;

  • ·

    - er is sprake van mindere mate van gevaar;

  • ·

    - er is sprake van ernstige mate van gevaar.

Het bestuursorgaan kan het advies al dan niet gebruiken ter motivering van een besluit. Het ligt voor de hand dat de vergunning in het eerste geval zal worden verleend. In het tweede en derde geval zal het bestuursorgaan een afweging dienen te maken of de vergunning wordt geweigerd c.q. ingetrokken of dat er wellicht extra voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Voor de inhoud van dat besluit blijft het bestuursorgaan verantwoordelijk.

De voormalige gemeenten Loenen en Maarssen hadden een overeenkomst afgesloten met het Bureau Bibob. Daarin zijn werkafspraken vastgelegd. Voor de gemeente Stichtse Vecht zal een nieuwe overeenkomst met het Bureau Bibob worden afgesloten.

6.Adviesaanvraag na tip van de officier van justitie

Indien het Openbaar Ministerie aan het bestuursorgaan adviseert een advies te vragen over de verlening of intrekking van een vergunning aan het landelijk Bureau Bibob (artikel 26 Wet Bibob), kan het bevoegd gezag dit advies ook daadwerkelijk vragen.

7.De procedure

De gemeente zal bij elke procedure van vergunningverlening (of controle van de vergunning die kan leiden tot intrekking daarvan) onderzoeken of artikel 3 van de Wet Bibob van toepassing is. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat er geen willekeurig gebruik wordt gemaakt van het instrument en de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid worden gewaarborgd. Bij elke aanvraag van een Drank- en horecawetvergunning of exploitatievergunning, behalve bij verenigingen, wordt het Bibob-formulier meegegeven. Dit formulier bevat enerzijds vragen die in artikel 30 van de Wet Bibob worden voorgeschreven ten behoeve van het Bureau Bibob en anderzijds vragen om zelf een Bibob-beoordeling te kunnen uitvoeren.

Een aanvrager of vergunninghouder dient alle formulieren volledig in te vullen en de vereiste bijlagen aan te leveren. In het kader van een zorgvuldige voorbereiding dient het formulier in persoon op het gemeentehuis te worden overhandigd. Dit is onder meer nodig om originelen van documenten te kunnen controleren en om te zien of sprake is van een of meer ‘indicatoren’ als bedoeld in punt 3 op pagina 9.

Naar zijn aard leent de Bibob-toets zich daarom niet voor volledige digitale afhandeling; wel kan het formulier digitaal worden verspreid. Indien het Bibob-formulier niet volledig wordt ingevuld, dan wordt de aanvrager of vergunninghouder de mogelijkheid geboden om dit verzuim te herstellen, met daarbij de uitdrukkelijke waarschuwing dat een weigering hiertoe of andermaal onvolledige of onjuiste invulling van het formulier of het ontbreken van bijlagen, zal leiden tot buiten behandeling laten, weigering of intrekking van het besluit.

Voldoet de aanvrager of vergunninghouder hieraan bij de aanvraag voor verlening, wijziging of verlenging niet binnen een redelijke termijn, dan wordt de aanvraag op grond van art. 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Voldoet de vergunninghouder hieraan niet ingeval een onderzoek wordt ingesteld of de vergunning kan worden ingetrokken, dan wordt het niet voldoen aan de informatieplicht aangemerkt als ernstig gevaar in de zin van artikel 4 van de Wet Bibob, waarna de aanvraag op grond van artikel 3 lid 1 van de Wet Bibob wordt geweigerd.

Zijn alle formulieren in orde, dan onderzoekt de gemeente of sprake is van voorliggende wettelijke weigeringsgronden die te maken hebben met de integriteit van de aanvrager. Is van zo’n weigeringsgrond sprake, dan wordt deze toegepast. Vervolgens wordt overgegaan tot de Bibob-toets. Om praktische redenen wordt onderscheid gemaakt tussen een lichte toets en een diepgaande toets. Met een lichte toets wordt een globaal onderzoek van de antwoorden op de vragen en van de overgelegde bescheiden bedoeld. Komt daaruit iets opvallends naar voren, bijvoorbeeld een “merkwaardige” financiering, dan kunnen de bescheiden nauwkeuriger gecheckt worden. Dit is de diepgaande toets.

De beslissing van het bestuursorgaan om een adviesaanvraag bij het Bureau Bibob in te dienen is geen beschikking in de zin van de Awb. Hiertegen kan daarom geen bezwaar en in een later stadium beroep worden ingesteld. Wel is het de aanvrager van een vergunning te allen tijde toegestaan zich terug te trekken uit de aanvraagprocedure.

De gemeente zal, indien het voornemen bestaat een negatieve beslissing te nemen op grond van een Bibob-advies, de aanvrager/houder in de gelegenheid stellen zijn zienswijze naar voren te brengen; het Bibob-advies kan dan worden ingezien. Derden die genoemd zijn in de beslissing worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 4:8 Awb en moeten, indien te verwachten is dat zij tegen bovengenoemd voornemen een negatieve beslissing te nemen bedenkingen hebben, ook in de gelegenheid worden gesteld om hun zienswijze naar voren te brengen. Derden hebben overigens niet het recht om het advies in zijn geheel in te zien, maar alleen dat deel dat betrekking op hen heeft. Tegen de uiteindelijke beslissing van het bestuursorgaan waarin een Bibob- advies is verwerkt kan op grond van de Awb bezwaar en beroep worden aangetekend.

Eventuele aanvullende vragen van het landelijk Bureau Bibob zullen via de gemeente aan betrokkenen worden gesteld. In voorkomende gevallen zal het Bureau Bibob echter tijdens het onderzoek de betrokkene aanvullende vragen willen stellen als bedoeld in artikel 12 lid 4 van de Wet Bibob. Het Bureau zal dan rechtstreeks contact opnemen met de betrokkene. Het Bureau hanteert voor het beantwoorden van die vragen in beginsel een termijn van 1 week. Weigering van betrokkene om te antwoorden, kan worden aangemerkt als ernstig gevaar in de zin van artikel 4 van de Wet Bibob en is daarmee weigeringsgrond voor de gemeente. Het Bureau Bibob moet in beginsel binnen vier weken adviseren aan de gemeente. Deze termijn kan een maal met vier weken worden verlengd. Het Bureau Bibob zal de gemeente hiervan in kennis stellen. De gemeente zal de aanvrager/houder van de vergunning hiervan op haar beurt in kennis stellen. De termijn voor de gemeente om te beslissen op de vergunningaanvraag wordt opgeschort gedurende de adviestermijn van het landelijk Bureau Bibob.

8.Rol RIEC bijBibob

Het Bureau Bibob heeft in 2010 een start gemaakt met een structurele samenwerking met de RIEC’s (Regionale Informatie en Expertise Centra). Het Bureau zal de samenwerking verder uitbouwen. In regionaal verband ondersteunen de RIEC’s bestuursorganen bij de toepassing van de Wet Bibob.

De gemeente Stichtse Vecht is aangesloten bij het RIEC Midden Nederland (MN). Het RIEC MN is een samenwerkingsverband (bestaande uit o.m. gemeenten, politie, OM, Belastingdienst, SIOD en Algemene Inspectiedienst) op het gebied van de georganiseerde criminaliteit. Doelen zijn de bestuurlijke aanpak van die criminaliteit op een hoger niveau te krijgen en een geïntegreerde aanpak van de partners tot stand te brengen. Het RIEC organiseert bijeenkomsten voor de uitwisseling van kennis en cursussen voor medewerkers van de gemeenten die met Bibob werken. Het RIEC kan gemeenten behulpzaam zijn bij het uitvoeren van haar eigen huiswerk, oftewel de 1e Bibob toets.

9.Subsidiariteit- en proportionaliteitsbeginsel

Volgens de Memorie van Toelichting van de Wet Bibob zijn de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit belangrijke uitgangspunten van de wet. Het instrument Bibob dient dan ook een ultimum remedium te zijn. In verband daarmee bekijkt het bestuursorgaan eerst zelf of er geen bestaande weigeringsgronden aanwezig zijn. Deze bestaande weigeringsgronden hebben namelijk ook betrekking op de integriteit van de aanvrager of vergunninghouder. Te denken valt bijvoorbeeld aan de eis ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn’ of de eisen van hetBesluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet.

Op de tweede plaats dient het bestuursorgaan te onderzoeken of zij niet zelfstandig de Wet Bibob kan toepassen. Dit onderzoek vindt plaats met behulp van de in artikel 30 van de Wet Bibob omschreven aanvraagformulieren. Hierin wordt onder meer gevraagd wie de leidinggevenden dan wel vermogensverschaffers van betrokkene(n) zijn, en wie de eventuele onderaannemer is en wat de wijze van financiering is. Kortom: alvorens advies wordt aangevraagd aan het landelijk Bureau Bibob, dienen eerst de gangbare en minder vergaande mogelijkheden te zijn benut.

Wanneer een bestuursorgaan zelf voldoende informatie heeft weten te verzamelen waaruit blijkt dat er sprake is van een situatie als omschreven in artikel 3 van de Wet Bibob, kan het bestuursorgaan rechtstreeks overgaan tot weigering of intrekking van de vergunning. Het niet meewerken aan het invullen van het Bibob-vragenformulier mag door het bestuursorgaan worden uitgelegd als een ernstig gevaar op crimineel misbruik en kan dus direct leiden tot intrekking of weigering van de vergunning.

Kortom, pas als de bestaande weigerings- en of intrekkingsgronden geen soelaas bieden kan toepassing van de Wet Bibob in beeld komen. De Wet Bibob is dus een ultimum remedium om een aanvraag te weigeren dan wel een vergunning in te trekken.

De proportionaliteitgedachte brengt met zich mee dat niet voor alle bestuursbesluiten de mogelijkheid is opengesteld om een BIBOB-advies te vragen. Een andere inperking betreft de relatie tussen de aard van de strafbare feiten die in het onderzoek zijn gebleken en het te nemen bestuursbesluit. Niet alles is van belang; een winkeldiefstal is niet direct relevant voor de vraag of aan de betrokkene een milieuvergunning kan worden verleend. Alleen strafbare feiten die relevant zijn voor de activiteiten die kunnen worden ontplooid bij het gebruiken van de subsidie of vergunning mogen worden meegewogen.

10.Belangenafweging; evenredigheid, zorgvuldigheid en motivering

Het Bibob-advies geeft uitsluitend de mate van gevaar aan. Het bureau spreekt van weinig gevaar, enige mate van gevaar of ernstig gevaar. Het Bureau Bibob geeft geen advies of het betrokken bestuur al dan niet in gunstige zin zou kunnen beslissen op de aanvraag van subsidie of vergunning, of de overheidsopdracht al dan niet zou kunnen gunnen aan de gegadigde. Het bestuursorgaan moet zelf de afweging maken of een eventueel door het Bureau Bibob vastgesteld gevaar zo zwaarwegend is dat de gevraagde subsidie of vergunning niet of onder voorwaarden aan de aanvrager kan worden verleend, de overheidsopdracht niet aan de gegadigde kan worden gegund, of dat een besluit moet worden ingetrokken.

Het advies van het bureau bevat naast de aanduiding van het gevaar een weergave van de gevonden informatie. Daarbij zal het bureau aangeven waarom het die betreffende informatie relevant acht voor de beoordeling van het gevaar. Op die manier worden het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst in staat gesteld een eigen inhoudelijke afweging te maken, waarbij zij bij hun analyse van de informatie worden ondersteund door de overwegingen van het bureau. Net als bij alle op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevraagde adviezen moet het bestuursorgaan onderzoeken of het advies zorgvuldig is en of de inhoud ervan tot een bepaald besluit kan leiden.

Bij het besluit moeten op grond van de Awb alle bij het Bibob-beleid betrokken belangen worden meegewogen. Het gaat daarbij niet uitsluitend om het financiële belang van de betrokkene tegenover het belang om te vermijden dat faciliteiten worden geboden voor criminele activiteiten. Het maatschappelijk belang dat bepaalde activiteiten plaatsvinden weegt ook mee, zoals een bepaald voorzieningenniveau of werkgelegenheid. Daarnaast zijn de andere instrumenten die een bestuursorgaan ten dienste staan van belang. Hierbij kan gedacht worden aan de mogelijkheden die het bestuursorgaan heeft om door middel van gerichte controle of andere handhavinginstrumenten te voorkomen dat criminele activiteiten worden ontplooid. Verder kunnen aan een positief besluit voorschriften ter waarborging van de integriteit worden opgelegd.

11.De Wet openbaarheid van bestuur (Wob)

Op grond van artikel 28 Wet Bibob is een ieder die krachtens de Wet Bibob informatie krijgt met betrekking tot een derde verplicht tot geheimhouding van deze informatie.

Hoewel het Bibob-advies als document in beginsel onder het verstrekkingenregime van de Wob valt, zal in de praktijk het openbaar maken van het advies op grond van artikel 10 van de Wob achterwege blijven. De inhoud van het advies zal namelijk veelal gegevens bevatten die de persoonlijke levenssfeer raken of gegevens die als bedrijfsgegevens zijn te beschouwen. Ook zal niet zelden een beroep gedaan kunnen worden op in de Wob genoemde grond voor het voorkomen van onevenredige benadeling van bij die aangelegenheid betrokken (rechts)personen

dan wel derden.

12.Algemene beleidsindicatoren

Om praktische redenen is het van belang bij de beoordeling al dan niet een vergunning te verlenen of in te trekken, een onderscheid te maken tussen een lichte toets en een diepgaande toets. Met een lichte toets wordt een globaal onderzoek van de antwoorden op de vragen en van de overgelegde bescheiden bedoeld. Komt daaruit iets opvallends naar voren, bijvoorbeeld een merkwaardige financiering, dan kunnen de bescheiden nauwkeuriger gecheckt worden. Dit is de diepgaande toets.

Een bestuursorgaan kan in beginsel een beleidslijn vaststellen waarbij voor alle aanvragen betreffende de genoemde branches een Bibob-vragenformulier moet worden ingevuld.

De Wet Bibob gaat echter uit van een proportionele inzet van het instrument met zo min mogelijk administratieve lasten. Dit houdt in dat de Bibob-procedure alleen in gang wordt gezet als er een verhoogd risico bestaat op criminele activiteiten, zoals bedoeld in de Wet Bibob, en indien andere minder zware instrumenten onvoldoende effect opleveren.

In haar brief van 2 maart 2009 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de burgemeesters van alle gemeenten medegedeeld, dat omwille van het tegengaan van de omvang van administratieve lasten het wenselijk is de toepassing van de Wet Bibob te beperken. In verband daarmee heeft de Minister van BZK verzocht hiermee rekening te houden bij de vormgeving van het Bibob-beleid, met name voor slijterijen.

De genoemde brief van de Minister van BZK is aanleiding om de beleidslijn niet toe te passen in de navolgende gevallen:

  • ·

    a. bij aanvragen om een drank- en horecavergunning voor paracommerciële instellingen.

  • ·

    b. bij aanvragen om een drank- en horecavergunning voor een slijtersbedrijf.

De beleidslijn is daarom als volgt:

1.bij aanvragen om een drank- en horecavergunning voor paracommerciële instellingen en voor een slijtersbedrijf behoeft geen Bibob-vragenformulier te worden ingevuld. Bij wijzigingen van ondergeschikte aard, zoals het bijschrijven van leidinggevenden op een Drank- en horeca vergunning, worden geen Bibob scans gedaan. 2. bij alle overige aanvragen de aangeleverde gegevens (bescheiden, inclusief vragenformulier) over financiering en bedrijfsactiviteiten globaal te bekijken aan de hand van een checklist (dus een lichte toets voor alle betreffende aanvragen); 3. als er naar aanleiding van de antwoorden op de vragenlijst en op basis van de bescheiden nog vragen zijn dan een diepgaande toets uit te voeren Deze diepgaande toets behelst onder meer het raadplegen van openbare bronnen, zoals het kadaster en de registers van de Kamer van Koophandel. Ook kunnen handtekeningen van gemachtigden e.d. worden geverifieerd. De diepgaande toets vindt plaats door de vakafdeling, het financiële gedeelte wordt getoetst door het team Financiën; 4. het onder 2 en 3 gestelde blijft achterwege, met uitzondering van hetgeen onder 5 tot en met 7 is omschreven, ingeval een aanvrager bovengenoemde vragenlijst reeds voor dat bedrijf heeft ingevuld en vanaf de datum van invullen zich geen wijzigingen (bijvoorbeeld exploitatievorm, financiering) hebben voorgedaan; 5. bij bepaalde type(n) inrichtingen waarvan aannemelijk is dat daarbij een verhoogde kans bestaat op criminele activiteiten of crimineel misbruik in principe een diepgaande toets uit te voeren. Bijvoorbeeld aan seksinrichtingen waarbij de niet ondenkbare kans bestaat op vrouwenhandel. 6. bij inrichtingen die op grond van de artikelen 174a Gemeentewet en 13b van de Opiumwet (eerder)zijn gesloten in principe een diepgaande toets uit te voeren. Als er na de diepgaande toets nog vragen blijven bestaan, wordt een advies gevraagd aan het landelijk Bureau Bibob. 7. In de gevallen waarin de Officier van Justitie op grond van artikel 26 Wet Bibob de gemeente adviseert om een advies aan het landelijk Bureau Bibob te vragen, is sprake van een zwaarwegend feit en wordt een verzoek om advies aan het Bureau Bibob gericht; 8. In gevallen waarin de mutatiefrequentie voor een bepaald pand of in een bepaald gebied hoog is, of indien informatie van derden daartoe aanleiding geeft, wordt een diepgaande toets uitgevoerd.

Voor toetsing van reeds verleende vergunningen wordt de volgende procedure gevolgd:

1.Bij vermoedens van criminaliteit, waaronder informatie van derden, etc. wordt de

1. vergunninghouder gevraagd om een Bibob-formulier in te vullen en gegevens te overleggen.

3, 6 t/m 8 als bovenstaand.

13.Wanneer adviesaanvraag aan Bureau Bibob

In de volgende gevallen kan een advies worden gevraagd aan het landelijk Bureau Bibob:

  • ·

    na de diepgaande toets resteren nog vragen over de bedrijfsstructuur;

  • ·

    na de diepgaande toets blijven vragen bestaan over de financiering van het bedrijf;

  • ·

    na de diepgaande toets blijven vragen bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager, de financier van de onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd;

  • ·

    na de diepgaande toets blijven vragen bestaan over de leidinggevenden en andere betrokkenen;

  • ·

    indien de Officier van Justitie de gemeente adviseert om ingeval van een bepaalde aanvraag een advies aan het landelijk Bureau Bibob aan te vragen door middel van de zogenaamde Bibob-tip;

  • ·

    Of indien de vergunning betrekking heeft op:

  • ·

    een geografisch bepaald gebied dat als probleemgebied is aangewezen door het bestuursorgaan;

  • ·

    een bepaalde sector/branche die als risicovol is aangemerkt door het bestuursorgaan;

  • ·

    een combinatie van bovenstaande punten.

Voor het uitbrengen van een advies brengt het Bureau Bibob een bedrag van € 500,-- in rekening. Dit bedrag kan bij een vergunning worden doorberekend in de leges.

14. Samenvatting van het beleid

De gemeente Stichtse Vecht zal het Bibob beleid toepassen bij de volgende vergunningen en branches: - De vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet voor het uitoefenen van een horecabedrijf. Daarbij wordt een uitzondering gemaakt voor vergunningen die worden verleend aan paracommerciële instellingen, tenzij uit informatie van derden (politie, justitie, RIEC) blijkt dat toetsing aan de Wet Bibob gewenst is; - de vergunning op grond van artikel 2.28 van de Algemene Plaatselijke Verordening, voor de exploitatie van een openbare inrichting; - de vergunning op grond van artikel 2.39 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor het exploiteren van een speelgelegenheid; - de vergunning op grond van artikel 3.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor het exploiteren van een seksinrichting of escortbedrijf. Daarnaast past de gemeente Stichtse Vecht de Wet Bibob toe bij reeds verleende vergunningen, welke kan leiden tot intrekking van de verleende vergunningen: - De vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet voor het uitoefenen van een horecabedrijf, indien uit informatie van derden (politie, justitie, RIEC) blijkt dat een tussentijdse toetsing aan de Wet Bibob gewenst is. Daarbij wordt geen uitzondering gemaakt voor vergunningen die worden verleend aan paracommerciële instellingen; - de vergunning op grond van artikel 2.28 van de Algemene Plaatselijke Verordening, voor de exploitatie van een openbare inrichting indien uit informatie van derden (politie, justitie, RIEC) blijkt dat een tussentijdse toetsing aan de Wet Bibob gewenst is; - de vergunning op grond van artikel 2.39 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor het exploiteren van een speelgelegenheid indien uit informatie van derden (politie, justitie, RIEC) blijkt dat een tussentijdse toetsing aan de Wet Bibob gewenst is; - de vergunning op grond van artikel 3.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor het exploiteren van een seksinrichting of escortbedrijf indien uit informatie van derden (politie, justitie, RIEC) blijkt dat een tussentijdse toetsing aan de Wet Bibob gewenst is. De gemeente zal bij de procedure van vergunningverlening (of bij toetsing van de reeds verleende vergunning welke kan leiden tot intrekking daarvan) steeds onderzoeken of artikel 3 van de Wet Bibob van toepassing is. Bij elke aanvraag van een Drank- en horecawetvergunning of exploitatievergunning, behalve bij verenigingen, wordt het Bibob-formulier meegegeven. Een aanvrager of vergunninghouder dient alle formulieren volledig in te vullen, de vereiste bijlagen aan te leveren en in persoon op het gemeentehuis te overhandigen. Alle aanvragen en vergunninghouders die een formulier hebben ontvangen, ondergaan de lichte Bibob-toets. Indien deze toets aanleiding geeft tot nader onderzoek, volgt de diepgaande toets. Beide toetsen volgen de procedure zoals vermeld op pagina 9 (onder beleidslijn). Heeft de gemeente op basis van het eigen onderzoek genoeg aanwijzingen om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van ernstig gevaar, dan wordt de vergunning door het bevoegde bestuursorgaan geweigerd of ingetrokken, tenzij er reden is om van de inherente afwijkingsbevoegdheid gebruik te maken.

Blijven er na beide toetsen vragen over, dan kan advies worden gevraagd aan het Bureau Bibob. Afhankelijk van het advies van dit bureau zal de gemeente de gevraagde vergunning verlenen, verlenen onder voorwaarden, weigeren of de bestaande vergunning intrekken.

Bij wijzigingen van ondergeschikte aard, zoals het bijschrijven van leidinggevenden op een Drank- en horeca vergunning, worden geen Bibob scans gedaan.

15.Citeertitel

Deze beleidslijn kan worden aangehaald als: beleidsregel Bibob Stichtse Vecht 2012.

16. Inwerkingtreding en intrekken bestaand Bibob beleid

Het Bibob-beleid treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

Gelijktijdig met inwerkingtreding van het Bibob beleid voor Stichtse Vecht, wordt het bestaande Bibob beleid van de voormalige gemeenten Loenen en Maarssen ingetrokken.

Ondertekening

De Burgemeester, voor zover het besluiten betreffen die binnen de bevoegdheid van de burgemeester kunnen worden genomen, d.d. 6 november 2012.
drs. M.M. van ‘t Veld
Het College van Burgemeester en Wethouders, voor zover het besluiten betreffen die binnen de bevoegdheid van het college kunnen worden genomen, d.d. 6 november 2012.
de secretaris, de burgemeester,
L. H. M. van den Nieuwendijk drs. M.M. van ’t Veld