Beleidsregels begraven op eigen terrein

Geldend van 05-01-2006 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels begraven op eigen terrein

Beleidsregels begraven op eigen terrein

Artikel I Eisen ten aanzien van aanvrager

Algemeen uitgangspunt is dat iemand op een reguliere begraafplaats begraven wordt. Om in aanmerking te komen voor een aanwijzing van een bijzondere begraafplaats op particulier terrein, zullen hiervoor zwaarwichtige omstandigheden aanwezig moeten zijn.

De uitgangspunten zijn.

  • 1.

    De aanvrager overlegt te allen tijde een haalbaarheidsonderzoek met betrekking tot de aanleg van een bijzondere begraafplaats.

  • 2.

    De aanvrager dient eigenaar van de grond te zijn, waarbij de grond niet is belast met een zakelijk recht omdat de grond vrij dient te zijn van alle rechten om een ononderbroken voortgezet gebruik mogelijk te maken;

  • 3.

    De aanvrager dient een aantoonbare historische emotionele binding te hebben met de grond; voor de toekomst dient duidelijkheid te worden geboden dat voor de nabestaanden binding met de grond blijft behouden zodat een grafrusttermijn van 15 jaar is gewaarborgd.

Artikel II Milieuhygiënische omstandigheden

Hierbij wordt verwezen naar de Inspectierichtlijn Wet op de lijkbezorging. Uitgangspunt van de richtlijn is dat indien aan deze technische eisen wordt voldaan, er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn om de grond aan te wijzen als begraafplaats.

Ten aanzien van de technische aspecten gelden de volgende aanvullende uitgangspunten.

  • 1.

    Er mag alleen sprake zijn van één enkel diep graf;

  • 2.

    Het onderhoud van het graf dient te zijn gegarandeerd binnen de periode van 15 jaar.

  • 3.

    De oppervlakte van het graf mag niet meer bedragen dan 50 m2, inclusief eventuele omheining en afschermende beplanting.

  • 4.

    Met erfgenamen worden zodanige bindende afspraken gemaakt dat, indien nodig bij vervreemding of anderszins – bijvoorbeeld bij slecht onderhoud- , een eventuele opgraving en herbegraving voor rekening en verantwoording komt van de erfgenamen. Voorts worden afspraken gemaakt met betrekking tot het verschaffen van toegang tot het perceel vanwege de wettelijk toezichtstaak van de gemeente.

Artikel III Ruimtelijke Ordening

De Wet op de ruimtelijke ordening en de Wlb kennen geen juridische koppeling. Wel bestaat jurisprudentie (ligt voor u ter inzage) die voldoende ruimte laat om een aanvraag te toetsen aan het gemeentelijk ruimtelijk ordeningsbeleid.

Als uitgangspunt van beleid is dat moet worden voorkomen dat de in streekplannen, structuurplannen, bestemmingsplannen e.d. gewenste ontwikkeling wordt tegengehouden door de aanwezigheid of mogelijke aanleg van bijzondere particuliere begraafplaatsen.

  • 1.

    De totale oppervlakte van het perceel grond waar de aanwijzing voor de bijzondere begraafplaats wordt ingediend, dient minimaal 50.000 m2 te zijn.

  • 2.

    Het perceel dient een strikt besloten karakter te hebben; wordt dit besloten karakter om wat voor reden dan ook opgeheven, dan dient rondom de begraafplaats een afsluitbare omheining te worden gemaakt.

  • 3.

    Het aan te wijzen deel van het perceel is niet gelegen binnen het bebouwingsoppervlak, zoals dit in het geldende bestemmingsplan is opgenomen.

  • 4.

    Het aan te wijzen perceel is niet in gebruik of bestemd als bedrijfsmatig perceel.

  • 5.

    Het aan te wijzen perceel grond is niet gelegen in een gebied waarvoor aannemelijk is dat een wijziging van de huidige bestemming of gebruik zal optreden.

  • 6.

    De aard, het feitelijk gebruik of de bestemming van het perceel grond verzet zich niet tegen de aanwijzing.

Artikel IV Psychosociale motieven

Onder psychosociale motieven kan een aantal weigeringsgronden en uitvoeringsvoorschriften worden opgenomen ter bescherming van derden. Bescherming van derden is een algemeen belang, dat uiteraard afgewogen dient te worden tegen het belang van de aanvragers.

De uitgangspunten zijn.

  • 1.

    De begraafplaats dient op minimaal 30 meter afstand van een woning, een gebouw met een woonbestemming of een als woonruimte in gebruik zijnde bouwwerk te worden aangelegd.

  • 2.

    De afstand tot een openbare weg en de erfgrens met derden dient minimaal 30 meter te bedragen.

  • 3.

    De bijzondere begraafplaats dient voor vanaf de openbare weg of openbaar toegankelijke terreinen visueel te worden afgeschermd.