Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst de Vallei

Geldend van 14-11-2012 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst de Vallei

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Ede, Barneveld, Nijkerk, Wageningen en Scherpenzeel, en het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

 

Overwegingen:

De deelnemers oefenen bevoegdheden uit op grond van onder andere de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waaronder bevoegdheden tot het beslissen op aanvragen om omgevingsvergunningen, het houden van toezicht en het beslissen over bestuursrechtelijke handhaving van wettelijke voorschriften.

De minister van VROM heeft aangedrongen op de vorming van uitvoeringsdiensten op regionale schaal en de provincie verzocht een proces te organiseren waarin dat gestalte krijgt.

Naar aanleiding daarvan hebben de colleges van alle Gelderse gemeenten en het college van gedeputeerde staten op 3 november 2009 een intentieverklaring ondertekend. In die intentieverklaring zijn als uitgangspunten opgenomen:

  • 1.

    dat de op te richten omgevingsdiensten de vorm van een openbaar lichaam op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen krijgen;

  • 2.

    dat de omgevingsdiensten zelf geen beleidstaken uitvoeren en dat de bestuurlijke bevoegdheden door de bevoegde gezagen zelf moeten worden uitgevoerd;

  • 3.

    dat voor wat de omvang van het werkterrein van de omgevingsdiensten betreft de samenwerking wordt gebaseerd op de bestaande regionale samenwerkingsverbanden in Gelderland (de Gelderse maat).

 

De deelnemers hebben in het licht van de Intentieverklaring gezamenlijk besloten tot oprichting van een omgevingsdienst (regionale uitvoeringsdienst) die de juridische vorm heeft van een openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Deze omgevingsdienst is onderdeel van een stelsel van uitvoeringsdiensten in de provincie Gelderland, waarbij bepaalde taken op bovenregionale schaal kunnen worden belegd.

 

De raden van de gemeenten Ede, Barneveld, Nijkerk, Wageningen en Scherpenzeel, en provinciale staten van de provincie Gelderland hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 51 lid 2 Wet gemeenschappelijke regelingen;

 

Gelet op:

het bepaalde in de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Provinciewet en de Gemeentewet;

 

Besluiten:

vast te stellen de navolgende gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst de Vallei;

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      basistaken: taken bedoeld in versie 2.3 van het Basistakenpakket regionale uitvoeringsorganisaties omgevingsrecht zoals vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu op 25 mei 2011;

    • b.

      bovenregionale taken: taken die ten behoeve van de deelnemers en van deelnemers aan andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland worden verricht, niet zijnde complexe taken;

    • c.

      burgemeester en wethouders: de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten;

    • d.

      complexe taken: taken ten aanzien van

     

    • °

      inrichtingen die worden ingedeeld in milieucategorie 4.2 en hoger als bedoeld in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering, editie 2009;

    • °

      inrichtingen waartoe een gpbv-installatie behoort als bedoeld in artikel 1.1., derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; of

    • °

      inrichtingen die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen 1999;

    • e.

      directeur: directeur van het openbaar lichaam;

    • f.

      gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van Gelderland;

    • g.

      gemeenteraden: de raden van de gemeenten waartoe de deelnemers behoren;

    • h.

      openbaar lichaam: het openbaar lichaam Omgevingsdienst de Vallei;

    • i.

      deelnemers: de bestuursorganen die deze regeling hebben vastgesteld;

    • j.

      provinciale staten: provinciale staten van Gelderland;

    • k.

      robuust: in overeenstemming met de kwaliteitscriteria KPMG, versie 2.0;

    • l.

      regeling: de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst de Vallei;

    • m.

      Wet: Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • 2. Onder openbaar lichaam worden tevens de organen (algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter) en de medewerkers van het openbaar lichaam verstaan.

  • 3. Onder deelnemers worden tevens begrepen de rechtspersonen waarvan deelnemers bestuursorgaan zijn. 

Artikel 2 Belang

De regeling is ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van de belangen van de deelnemers ter zake van vergunningverlening, toezicht en handhaving in het kader van het omgevingsrecht. Onder de belangen van de deelnemers wordt tevens begrepen het belang van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten in Gelderland.

Artikel 3 Openbaar lichaam

  • 1.

    • Er is een openbaar lichaam, genaamd openbaar lichaam Omgevingsdienst de Vallei.

  • 2. Het openbaar lichaam is gevestigd in Ede.

  • 3. Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Hoofdstuk 2 Taken, bevoegdheden en bijdragen

Artikel 4 Basistaken

  • 1. Ter behartiging van het belang genoemd in artikel 2 brengen de deelnemers de uitvoering van de basistaken onder bij het openbaar lichaam.

  • 2. Tot de basistaken kunnen behoren coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met de basistaken.

  • 3. Over het uitvoeren van de basistaken worden afzonderlijke overeenkomsten gesloten tussen de deelnemer en het openbaar lichaam.

Artikel 5 Overige taken in het omgevingsrecht

  • 1. Ter behartiging van het belang genoemd in artikel 2 kunnen de deelnemers bij het treffen van de regeling de uitvoering van overige taken in het omgevingsrecht onderbrengen bij het openbaar lichaam. De taken die de deelnemers inbrengen hebben betrekking op het Wabo-takenpakket.

  • 2. Tot de taken bedoeld in het eerste lid kunnen behoren coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met die taken.

  • 3. Het besluit van een deelnemer tot deelname aan de regeling bevat een opgave van de taken bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Over het uitvoeren van de taken bedoeld in het eerste lid worden afzonderlijke overeenkomsten gesloten tussen de deelnemer die het aangaat en het openbaar lichaam.

Artikel 6 Andere taken op verzoek van deelnemer

  • 1. Op verzoek van een deelnemer voert het openbaar lichaam andere uitvoerende, coördinerende, adviserende en ondersteunende taken uit.

  • 2. Over de uitvoering van de andere taken worden afzonderlijke overeenkomsten gesloten tussen de deelnemer en het openbaar lichaam.

Artikel 7 Bovenregionale taken en complexe taken

  • 1. Het openbaar lichaam is gehouden bovenregionale taken en complexe taken die niet robuust kunnen worden uitgevoerd door het openbaar lichaam, te laten uitvoeren door andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland die de taken aan zich hebben getrokken.

  • 2. Het openbaar lichaam is gehouden bovenregionale taken en complexe taken die het openbaar lichaam aan zich heeft getrokken, uit te voeren voor andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland.

  • 3. De taken worden uitgevoerd tegen vergoeding van de tussen de regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland overeengekomen kosten.

  • 4. Over de uitvoering van bovenregionale en complexe taken kunnen overeenkomsten worden gesloten tussen het openbaar lichaam en andere uitvoeringsdiensten in Gelderland.

  • 5. Over de uitvoering van complexe taken en bovenregionale taken kunnen in daarvoor in het bijzonder aangewezen gevallen samenwerkingsovereenkomsten worden gesloten tussen een regionale uitvoeringsdienst en andere overheidsorganen.

Artikel 8 Bevoegdheden

  • 1. De deelnemers dragen geen publiekrechtelijke bevoegdheden over aan het openbaar lichaam.

  • 2. De deelnemers beslissen ieder afzonderlijk over de verlening van mandaat en volmacht aan het openbaar lichaam.

Artikel 9 beperking privaatrechtelijke bevoegdheden

Het openbaar lichaam is behoudens instemming van de deelnemers niet bevoegd tot:

  • a.

    het aangaan van geldleningen, waaronder begrepen het aangaan van rekening courant-verhoudingen met een hoger gezamenlijk maximum dan € 500.000,-;

  • b.

    het vestigen van opstal-, pand- en hypotheekrechten;

  • c.

    het afgeven van garanties of andere waarborgen;

  • d.

    het in erfpacht aannemen of uitgeven van roerende of onroerende zaken;

  • e.

    het in eigendom aannemen of uitgeven van onroerende zaken;

  • f.

    het oprichten van en het deelnemen in een rechtspersoon, met uitzondering van het oprichten van en het deelnemen in beroepsverenigingen binnen de uitvoeringsdiensten;

  • g.

    commerciële dienstverlening aan private partijen.

Artikel 10 Bijdragen

  • 1. De deelnemers dragen bij aan de kosten van het goed functioneren van het openbaar lichaam en het uitoefenen van de bij hem ondergebrachte taken als bedoeld in artikel 4 en artikel 5.

  • 2. Daarenboven vergoedt elke deelnemer de kosten voor het uitvoeren van taken als bedoeld in artikel 6.

  • 3. In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor het jaar waar de begroting betrekking op heeft.

  • 4. De eerste vier begrotingsjaren is de bijdrage van een deelnemer als bedoeld in het eerste lid gebaseerd op het equivalente bedrag van het aantal formatieplaatsen dat nodig is voor het uitvoeren van de taken voor die deelnemer.

  • 5. Het algemeen bestuur stelt met een tweederde meerderheid van de stemmen een regeling vast waarin de verdeling van de kosten als bedoeld in het eerste lid vanaf het vijfde begrotingsjaar is opgenomen.

  • 6. De deelnemers dragen er steeds zorg voor dat het openbaar lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te voldoen.

  • 7. De deelnemers betalen de bijdragen als bedoeld in lid twee van dit artikel per kwartaal vooruit, te weten vijfentwintig procent van de verschuldigde bijdrage.

Hoofdstuk 3 Algemeen bestuur

Artikel 11 Samenstelling en stemverhouding

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit 6 personen, waaronder de voorzitter.

  • 2. Elke deelnemer wijst uit zijn midden een lid van het algemeen bestuur aan.

  • 3. Elke deelnemer wijst uit zijn midden een plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur aan.

  • 4.

    • 1.

      De leden van het algemeen bestuur hebben het volgende aantal stemmen:

     

    Ede

    2

    Barneveld

    1

    Nijkerk

    1

    Wageningen

    1

    Scherpenzeel

    1

    Provincie Gelderland

    1

Artikel 12 Aanwijzing, schorsing en ontslag leden algemeen bestuur

  • 1.

    • De deelnemers wijzen in hun eerste vergadering na inwerkingtreding van deze regeling de leden van het algemeen bestuur aan.

  • 2. Als tussentijds een vacature in het algemeen bestuur ontstaat, wijst de deelnemer in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna een nieuw lid aan.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur kan door de deelnemer die hem heeft aangewezen ontslag worden verleend of worden geschorst als dit lid het vertrouwen van die deelnemer niet meer bezit. Het ontslag gaat onmiddellijk in.

  • 4. Van elke aanwijzing, schorsing of ontslag geeft de deelnemer die het aangaat terstond kennis aan de voorzitter.

  • 5. Een lid van het algemeen bestuur kan ontslag nemen. Hij stelt de voorzitter en de deelnemer die hem heeft aangewezen hiervan tijdig op de hoogte. Het ontslag gaat in zodra in opvolging is voorzien.

  • 6. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege zodra het lid geen lid meer is van de deelnemer die hem heeft aangewezen.

  • 7. De leden 1 tot en met 6 zijn van overeenkomstige toepassing op plaatsvervangende leden.

Artikel 13 Werkwijze

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert zo dikwijls als hij dat nodig oordeelt, alsmede indien het dagelijks bestuur of een lid van het algemeen bestuur daarom verzoekt, doch ten minste twee maal per jaar.

  • 2. In de vergadering van het algemeen bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten als ten minste de helft van de leden aanwezig is.

  • 3. Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit waarop lid 2 niet van toepassing is. Tussen de twee vergaderingen zit minimaal een werkdag.

  • 4. In een vergadering als bedoeld in lid 3 kan alleen worden beraadslaagd en besloten over andere aangelegenheden dan die waarvoor de oorspronkelijke vergadering was belegd indien meer dan de helft van de leden aanwezig is, de voorzitter niet meegerekend.

  • 5. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden.

Artikel 14 Bevoegdheden

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de begroting en de jaarrekening vast. Voor het vaststellen van de begroting is tweederde deel van de stemmen vereist.

  • 2. Het algemeen bestuur benoemt, schorst en ontslaat de directeur.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt een regeling vast omtrent de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam, alsmede de rechtspositieregelingen voor de directeur en het overige personeel.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt alle overige regelingen vast die noodzakelijk zijn.

  • 5. Het algemeen bestuur is bevoegd tot het aangaan van privaatrechtelijke overeenkomsten.

  • 6. Het algemeen bestuur kan instructies geven voor de werkwijze van het dagelijks bestuur.

  • 7. De bevoegdheid genoemd in het vijfde lid kan worden overgedragen aan het dagelijks bestuur.

  • 8. Het algemeen bestuur beslist over alle andere aangelegenheden waarvoor de bevoegdheid niet op grond van de Wet of deze regeling aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter toekomt.

Hoofdstuk 4 Dagelijks bestuur

Artikel 15 Dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat naast de voorzitter uit tenminste 2 en maximaal vier andere leden.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur hebben ieder een stem. Ingeval van het staken van de uitgebrachte stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

Artikel 16 Aanwijzing, schorsing en ontslag leden dagelijks bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur wijst in zijn eerste vergadering na inwerkingtreding van deze regeling uit zijn midden de leden van het dagelijks bestuur aan, met uitzondering van de voorzitter die door het algemeen bestuur wordt aangewezen.

  • 2. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt of wanneer een ontslag uit het dagelijks bestuur ingaat.

  • 3. Als tussentijds een vacature in het dagelijks bestuur ontstaat, wijst het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna een nieuw lid aan.

  • 4. Een lid van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, kan te allen tijden ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur. Het ontslag gaat in zodra in opvolging is voorzien.

  • 5. Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, ontslag verlenen of schorsen als dat lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Het ontslag gaat onmiddellijk in.

Artikel 17 Werkwijze

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of een lid van het dagelijks bestuur hierom verzoekt.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen.

  • 3. In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten als ten minste de helft van de leden aanwezig is.

  • 4. Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit waarop lid 2 niet van toepassing is. Tussen de twee vergaderingen zit minimaal een werkdag.

  • 5. In een vergadering als bedoeld in lid 3 kan alleen worden beraadslaagd en besloten over andere aangelegenheden dan die waarvoor de oorspronkelijke vergadering was belegd indien meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 6. De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

Artikel 18 Bevoegdheden

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met en bevoegd tot het voeren van het dagelijks bestuur, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

    • a.

      het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter beraadslaging en besluitvorming wordt voorgelegd;

    • b.

      het uitvoeren van de besluiten van het algemeen bestuur;

    • c.

      het voorstaan van de belangen van de regeling en het openbaar lichaam bij andere overheden, instellingen en diensten waarmee, of personen met wie contact met het dagelijks bestuur van belang is;

    • d.

      het beheer van activa en passiva van het openbaar lichaam;

    • e.

      het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht en eigendom.

  • 2. Het dagelijks bestuur bepaalt de wijze waarop de directeur bij verhindering of ontstentenis wordt vervangen.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt voor de directeur een instructie vast die ten minste de taken van de directeur en de aansturing van het personeel betreft.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan in afwijking van artikel 14 lid 2 in spoedeisende gevallen tot schorsing van de directeur overgaan. Het dagelijks bestuur doet daarvan terstond mededeling aan het algemeen bestuur. De schorsing vervalt, wanneer het algemeen bestuur haar niet in zijn volgende vergadering bekrachtigt.

  • 5. Het dagelijks bestuur benoemt, schorst en ontslaat het personeel, met uitzondering van de directeur die door het algemeen bestuur wordt benoemd. Onder benoeming van personeel wordt tevens verstaan de tewerkstelling op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

Hoofdstuk 5 Voorzitter

Artikel 19 Voorzitter

  • 1. Het algemeen bestuur wijst in zijn eerste vergadering na inwerkingtreding van deze regeling uit zijn midden de voorzitter aan.

  • 2. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aan die de voorzitter vervangt bij diens verhindering of ontstentenis.

  • 3. Als tussentijds de functie van de voorzitter vacant wordt, wijst het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna de nieuwe voorzitter aan.

  • 4. De voorzitter is lid van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

Artikel 20 Bevoegdheden

  • 1. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2. De voorzitter ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde.

Artikel 21 Samenwerking tussen uitvoeringsdiensten

  • 1. De voorzitter voert geregeld overleg met de voorzitters van de dagelijkse besturen van de andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland. Het overleg heeft als doel het bevorderen van een goede samenwerking tussen de uitvoeringsdiensten.

  • 2. De voorzitter van de Omgevingsdienst de Vallei is voorzitter van het overleg.

  • 3. Het overleg doet zo nodig voorstellen aan de deelnemers voor de programmering van bovenregionale taken.

Hoofdstuk 6 Informatie en verantwoording

Artikel 22 Dagelijks bestuur en voorzitter ten opzichte van het algemeen bestuur

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn tezamen en ieder afzonderlijk aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. Zij geven gevraagd en ongevraagd aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig is.

  • 3. Zij geven tezamen en ieder afzonderlijk inlichtingen aan het algemeen bestuur wanneer dit bestuur of een of meer leden daarvan hierom verzoekt.

Artikel 23 Algemeen en dagelijks bestuur ten opzichte van de raden en Provinciale Staten

  • 1. Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur geven aan de raden van de deelnemende gemeenten en Provinciale Staten gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn.

  • 2. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken aan de gemeenteraden en provinciale staten alle inlichtingen die door een of meer leden van die gemeenteraden of provinciale staten worden verlangd.

  • 3. Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur verstrekken aan de raden van de deelnemende gemeenten en Provinciale Staten alle inlichtingen die door een of meer leden van die raden of Provinciale Staten worden verlangd. Hij is bovendien aan de gemeenteraad of provinciale staten verantwoording verschuldigd voor het door hem gevoerde bestuur.

Artikel 24 Leden algemeen bestuur ten opzichte van deelnemers

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur verschaft de deelnemer die hem als lid heeft aangewezen alle inlichtingen die door die deelnemer of door een of meer leden van die deelnemer worden verlangd.

  • 2. Alvorens de gevraagde inlichtingen zoals bedoeld in het eerste lid te verstrekken, kan het lid zich daarover laten adviseren door het dagelijks bestuur.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur is de deelnemer die hem als lid heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde bestuur op de in het reglement van orde voor de vergaderingen van die deelnemer aangegeven wijze.

Artikel 25 Informatievoorziening uitvoeringsdiensten

Het openbaar lichaam zorgt ervoor met ingang van 1 januari 2013, of zoveel later als hij aanvangt, zijn taken uit te voeren opdat wordt voldaan aan de volgende voorwaarden ten aanzien van informatievoorziening:

  • a.

    deelnemers kunnen op elk moment beschikken over de relevante informatie met betrekking tot vergunningverlening, toezicht en handhaving ten aanzien waarvan zij het bevoegd gezag zijn;

  • b.

    de wijze van benadering en ontsluiting van die informatie is afgestemd met die van de andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland, waarbij wordt gebruik gemaakt van een uniforme catalogus van producten en diensten;

  • c.

    investeringen in informatievoorziening worden zoveel als mogelijk gedaan in het licht van een samenhangend stelsel van informatievoorziening tussen de regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland.

Artikel 26 Informatie-uitwisseling tussen uitvoeringsdiensten

De deelnemers bevorderen de ontwikkeling van een met de systemen van de andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland samenhangend informatiesysteem, dat kan worden gebruikt vanaf 2014. Daarbij wordt indien redelijkerwijs mogelijk ook rekening gehouden met de systemen van externe partners.

Hoofdstuk 7 Directeur

Artikel 27 Directeur

  • 1. De directeur fungeert als ambtelijk secretaris voor het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur en is als zodanig het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter behulpzaam in alles dat de hun opgedragen taak aangaat.

  • 2. De directeur is in de vergadering van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 3. De directeur ondertekent mede de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 4. De directeur is hoofd van de ambtelijke organisatie.

Artikel 28 Samenwerking tussen uitvoeringsdiensten

  • 1. De directeur voert geregeld overleg met de directeuren van de andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland. Het overleg heeft als doel het bevorderen van een goede samenwerking tussen de diensten.

  • 2. De directeur van de Omgevingsdienst de Vallei is voorzitter van het overleg.

Hoofdstuk 8 Financiële bepalingen

Artikel 29 Begrotingsprocedure

  • 1. De vaststelling van de begroting door het algemeen bestuur, zoals bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Wet geschiedt vóór 1 juli in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 59, eerste lid, van de Wet zorgt het dagelijks bestuur vóór 1 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient voor de in dat lid bedoelde toezending van de ontwerpbegroting vergezeld van een behoorlijke toelichting.

  • 3. In de begroting wordt het door elk van de deelnemers over het desbetreffende jaar verschuldigde bedrag opgenomen.

  • 4. Het dagelijks bestuur houdt bij het opstellen van de ontwerpbegroting rekening met de door provinciale staten en de gemeenteraden opgestelde begrotingsrichtlijnen.

  • 5. De ontwerpbegroting wordt door de deelnemers voor eenieder ter inzage gelegd en algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaar stelling wordt openbaar kennis gegeven.

  • 6. Provinciale staten en de gemeenteraden vergaderen niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving over de ontwerpbegroting. Zij kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt deze zienswijzen, voorzien van zijn reactie, toe aan de ontwerpbegroting zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 7. Terstond na de vaststelling van de begroting zendt het algemeen bestuur de begroting aan Provinciale staten en de gemeenteraden, die ter zake bij de minister hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 8. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli aan de minister.

  • 9. Dit artikel is, met uitzondering van de daarin genoemde data, van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting.

Artikel 30 Jaarrekening

  • 1. De vaststelling van de jaarrekening als bedoeld in artikel 58, derde lid, van de Wet geschiedt vóór 1 juli volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2. Artikel 29 leden 2, 7 en 8 van de regeling zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Vaststelling van de rekening strekt het dagelijks bestuur tot décharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

  • 4. In de rekening wordt het door elk van de deelnemers over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bedrag opgenomen.

  • 5. Verrekening van het verschil tussen hetgeen op grond van artikel 10 van deze regeling is bepaald enerzijds en hetgeen op basis van de rekening is verschuldigd anderzijds vindt plaats zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de rekening.

Artikel 31 Verdeling saldo

  • 1. Een batig saldo van de jaarrekening wordt toegevoegd aan de reserves tot een maximum van 5% van de jaarlijkse exploitatielasten of € 500.000 en wel de laagste van deze twee.

  • 2. Het algemeen bestuur beslist of een nadelig saldo van de jaarrekening:

    • a.

      geheel of gedeeltelijk ten laste van bestaande reserves zal worden gebracht; of

    • b.

      geheel of gedeeltelijk ten laste van de deelnemers zal worden gebracht naar rato van de begroting.

  • 3. Het besluit, zoals bedoeld in het tweede lid, sub b, van dit artikel, behoeft tweederde deel van de uitgebrachte stemmen.

Hoofdstuk 9 Archief

Artikel 32 Zorg en beheer archief

  • 1. De zorg voor en het beheer van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam zal worden ondergebracht op de vestigingslocatie van de centrale staf van de Omgevingsdienst de Vallei.

  • 2. Ten aanzien van de zorg voor en het beheer van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam, alsmede ten aanzien van het toezicht op het beheer zijn de voorschriften, zoals deze gelden op de onder lid 1 bedoelde vestigingslocatie, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De aan de uitvoering van het eerste lid verbonden kosten komen ten laste van het openbaar lichaam.

  • 4. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden is het archief ter vestigingslocatie van de centrale staf de archiefbewaarplaats.

  • 5. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de zorg en het beheer als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 10 Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 33 Toetreding

  • 1. De deelnemers zijn bevoegd te beslissen over toetreding van nieuwe deelnemers tot de regeling. Het algemeen bestuur wordt in de gelegenheid gesteld hierover zijn zienswijze bekend te maken.

  • 2. De deelnemers regelen de voorwaarden voor toetreding.

Artikel 34 Uittreding

  • 1. Een deelnemer kan uittreden uit de regeling na een daartoe strekkend besluit van de deelnemer, doch niet eerder dan na vijf jaar na inwerkingtreding van de regeling.

  • 2. Het besluit tot uittreding wordt niet later genomen dan een jaar voorafgaand aan de datum waarop de uittreding plaatsvindt. Uittreding is slechts mogelijk met ingang van 1 januari.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt een uittredingsplan vast. De daarin opgenomen verplichtingen zijn bindend.

  • 4. Het uittredingsplan als bedoeld in lid 3 behoeft tweederde van de uitgebrachte stemmen.

  • 5. Het dagelijks bestuur ziet toe op de uittreding en de vereffening van de financiële verplichtingen.

  • 6. Tot uittreding kan niet eerder worden besloten dan na verkregen toestemming van de raden, onderscheidelijk provinciale staten van de betrokken deelnemers.

Artikel 35 Wijziging en opheffing

  • 1. De regeling kan tussentijds worden gewijzigd of opgeheven als ten minste tweederde van de deelnemers daartoe besluit.

  • 2. De regeling kan niet eerder worden gewijzigd dan na verkregen toestemming van de raden, onderscheidelijk provinciale staten van de betrokken deelnemers.

  • 3. Deelnemers en het algemeen bestuur zijn bevoegd een wijziging in de regeling aan de deelnemers in overweging te geven via een daartoe strekkend voorstel. Het dagelijks bestuur zendt het voorstel van het algemeen bestuur toe aan de deelnemers.

  • 4. Ingeval van opheffing van de regeling stelt het algemeen bestuur vooraf, na overleg met de deelnemers, een liquidatieplan vast waarin in ieder geval wordt aangegeven wat de gevolgen zijn die de beëindiging heeft voor het personeel en de wijze waarop het positieve of negatieve saldo van het openbaar lichaam over de deelnemers wordt verdeeld.

  • 5. Het liquidatieplan als bedoeld in lid 3 behoeft tweederde van de uitgebrachte stemmen.

  • 6. Het dagelijks bestuur is belast met de vereffening van de financiële verplichtingen.

  • 7. Zo nodig blijven de organen van de regeling na het tijdstip van opheffing in functie totdat de liquidatie is voltooid.

Hoofdstuk 11 Klachten

Artikel 36 Klachtenregeling

Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van hoofdstuk 9, titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, een interne klachtenregeling vast.

Hoofdstuk 12 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 37 Bijlage

Het Basistakenpakket regionale uitvoeringsorganisaties omgevingsrecht, versie 2.3, zoals vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu op 25 mei 2011 is als bijlage bij deze regeling gevoegd en maakt daarvan onderdeel uit.

Artikel 39 Inwerkingtreding

  • 1. De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dag waarop gedeputeerde staten haar ingevolge artikel 52, eerste lid, aanhef en onder j, in samenhang met artikel 27 van de Wet in het register hebben opgenomen.

  • 2. Gedeputeerde staten dragen zorg voor de in artikel 26 van de Wet bedoelde toezending.

Artikel 40 Duur van de regeling

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 41 Eerste begroting

  • 1. De begroting wordt voor de eerste maal vastgesteld voor de periode aanvangende op de dag waarop de regeling in werking treedt, tot het einde van het kalenderjaar, dan wel, wanneer het algemeen bestuur dit bepaalt, tot het einde van het volgende kalenderjaar.

  • 2. De eerste rekening heeft betrekking op de periode waarvoor de eerste begroting geldt.

Artikel 42 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst de Vallei.

bijlage als bedoeld in artikel 37

Artikelgewijze toelichting gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst de Vallei

Artikel 2

Ter uitvoering van artikel 10, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt hier het belang vermeld ter behartiging waarvan de regeling is getroffen. Het begrip omgevingsrecht is in deze omschrijving ruim bedoeld en omvat op grond daarvan niet alleen het milieurecht, maar ook bouwrecht, ruimtelijke ordeningsrecht, natuurbeschermingsrecht en dergelijke. Vanwege het belang van alle deelnemers bij een goed werkend Gelders stelsel, in verband waarmee er relaties ontstaan tussen de omgevingsdienst en andere omgevingsdiensten bijvoorbeeld op het punt van complexe of bovenregionale taken, wordt onder de belangen van de deelnemers tevens begrepen het belang van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten in Gelderland.

Artikel 3

In het eerste lid is met het oog op artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen bepaald dat een openbaar lichaam wordt ingesteld. In het tweede lid is ter uitvoering van artikel 10, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen de vestigingsplaats vastgelegd. Het betreft hier de statutaire vestigingsplaats. Die moet worden onderscheiden van de feitelijke plaats waar het openbaar lichaam zijn taken uitvoert. Die plaats kan verschillen van de statutaire vestigingsplaats. De regeling verzet zich er bovendien niet tegen dat de taken op meerdere plaatsen worden uitgeoefend. Voor alle duidelijkheid wordt in het derde lid aangegeven dat het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Artikel 4

De bestuurlijke eis van het Rijk is dat de omgevingsdienst ten minste zorgt voor de uitvoering van de taken zoals opgenomen in het basistakenpakket. Artikel 4 komt aan die eis tegemoet door te bepalen dat de ter behartiging van het belang genoemd in artikel 2 de uitvoering van de basistaken onderbrengen bij het openbaar lichaam. Het tweede lid bepaalt dat tot de basistaken kunnen behoren coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met de basistaken. Daarbij kan worden gedacht aan interne advisering, documentondersteuning et cetera. De omschrijving is zo gekozen dat een ruime categorie van werkzaamheden daaronder kunnen worden verstaan, waaronder bijvoorbeeld ook het heffen van leges. Door de formulering wordt bovendien duidelijk dat er geen verplichting bestaat om dergelijke ondersteunende taken onder te brengen. Er kunnen tussen de omgevingsdienst en een of meer deelnemers op basis van het derde lid overeenkomsten (dienstverleningsovereenkomsten) worden gesloten. Die bevatten nadere afspraken over de uitoefening van de taken die krachtens de regeling bij de omgevingsdienst is ondergebracht. Afspraken kunnen onder meer worden gemaakt over de omvang en de kwaliteit van de taakuitoefening.

Artikel 5

Naast de basistaken als bedoeld in artikel 4 kunnen de deelnemers bij het treffen van de regeling de uitoefening van overige taken in het omgevingsrecht aan de omgevingsdienst overlaten. Het besluit van een deelnemer tot het treffen van de regeling bevat op grond van het derde lid een opgave van die taken. Zowel het toevoegen van taken als het terugnemen van taken vergt een wijziging van de regeling, in verband waarmee ook de bijdrage van de deelnemers, de stemverhoudingen en andere zaken in de regeling opnieuw kunnen worden bezien. Net als bij de basistaken als bedoeld in artikel 4 kunnen ten aanzien van de in artikel 5 bedoelde taken dienstverleningsovereenkomsten worden gesloten tussen de omgevingsdienst en een of meer deelnemers.

Artikel 6

Naast het uitvoeren van de basistaken en overige taken als bedoeld in de artikelen 4 en 5 is het voorstelbaar dat de omgevingsdienst andere taken uitvoert op verzoek van een deelnemer. Het gaat daarbij om niet-structurele taken. Voor het beleggen van structurele taken bij de omgevingsdienst is immers (zie de toelichting bij artikel 5 hierboven) een wijziging van de regeling vereist. Ook over de taken als bedoeld in artikel 6 kunnen dienstverleningsovereenkomsten worden gesloten.

 

Artikel 7

Dit artikel geeft een regeling voor de complexe taken die niet robuust kunnen worden uitgevoerd, alsmede de bovenregionale taken. Die begrippen zijn omschreven in artikel 1. Ten aanzien van deze taken is bestuurlijk de volgende verdeling tussen de diverse omgevingsdiensten afgesproken:

  • 1.

    Ten aanzien van complexe vergunningverleningstaken die in geen enkele regio robuust kunnen worden uitgevoerd, met inbegrip van de taken ter uitvoering van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen, is de omgevingsdienst regio Nijmegen de uitvoerder.

  • 2.

    Het toezicht in het kader van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen wordt uitgevoerd door de omgevingsdienst regio Nijmegen.

  • 3.

    De complexe bestuursrechtelijke handhavingstaken worden uitgevoerd door de uitvoeringsdienst regio Arnhem, tenzij die taken in een regio robuust belegd kunnen worden. In dat geval worden die taken door de betreffende omgevingsdienst uitgevoerd.

  • 4.

    De bestuursrechtelijke handhavingstaken in het kader van de Wet bodembescherming wordt uitgevoerd door de uitvoeringsdienst regio Arnhem.

  • 5.

    De provinciale meetploeg wordt ondergebracht bij de uitvoeringsdienst regio Arnhem.

  • 6.

    De coördinatie op de kwaliteit van de taakuitoefening en de coördinatie op de samenwerking tussen de omgevingsdiensten binnen het Gelderse stelsel worden uitgevoerd door de Omgevingsdienst de Vallei.

  • 7.

    Het portaal voor externe (kennis)partners wordt in combinatie met het kenniscentrum belegd bij de omgevingsdienst Veluwe IJssel.

  • 8.

    Het gezamenlijke programma Ketentoezicht wordt belegd bij de omgevingsdienst Rivierenland.

Het uitgangspunt blijft dat de bevoegdheid deze taak uit te voeren bij de betreffende gemeente of bij de provincie blijft. Daarmee blijft de in het gebied werkzame uitvoeringsdienst het aanspreekpunt. Over de exacte uitvoering van de complexe en bovenregionale taken zullen nadere inhoudelijke en financiële afspraken gemaakt moeten worden. De vergoeding voor de uitvoering van die taken wordt in overleg tussen alle Gelderse omgevingsdiensten vastgesteld. Er is enerzijds een verplichting van de betreffende uitvoeringsdienst om die taken uit te voeren, en anderzijds een verplichting van de ontvangende dienst om die taken te laten uitvoeren. Dat systeem geldt ten aanzien van alle complexe en bovenregionale taken, voor zover die bij de inwerkingtreding van de regeling niet robuust worden uitgevoerd. Het alsnog robuust worden van de omgevingsdienst op eerder niet robuuste taken leidt er derhalve toe dat de regelingen (van de vragende omgevingsdienst en van de leverende omgevingsdienst) mogelijk aangepast zal worden. Daarbij zullen ook de gevolgen voor het personeel en andere gevolgen worden betrokken. Het vijfde lid is opgenomen om de samenwerking in het kader van het Besluit risico’s zware ongevallen te kunnen voortzetten die sinds enkele jaren bestaat tussen de bevoegde organen (van gemeenten en provincies) in Gelderland en Overijssel. De taken in het kader van het Besluit risico’s en zware ongevallen behoren tot de complexe taken. Binnen de provincie Gelderland vindt de aansturing van de taakuitvoering dan ook plaats op reguliere wijze, zoals die ook voor andere complexe taken geldt. Op grond van het artikellid kan een samenwerkingsovereenkomst worden gesloten met bevoegde organen in Overijssel die het mogelijk maakt dat voor de taakuitvoering in Overijssel gebruik wordt gemaakt van kennis en capaciteit binnen de Gelderse uitvoeringsdiensten. Deze samenwerking laat de bevoegdheid van de organen in Overijssel voor de inrichtingen onverlet.

 

Artikel 8

Artikel 10, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen schrijft voor dat een regeling waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld, aangeeft welke bevoegdheden aan het bestuur van het openbaar lichaam worden overgedragen. Het is een uitgangspunt van de deelnemers om aan de omgevingsdienst geen bevoegdheden over te dragen. Dat is vastgelegd in het eerste lid. Dat neemt niet weg dat het functioneel en doelmatig kan zijn om aan (een functionaris van) de omgevingsdienst vertegenwoordigingsbevoegdheid te verlenen met betrekking tot de bevoegdheden van de deelnemers. Daarbij kan het gaan om mandaat (voor publiekrechtelijke bevoegdheden), volmacht (voor privaatrechtelijke bevoegdheden) en machtiging (voor feitelijke handelingen). In het tweede lid is bepaald dat het aan de deelnemers is om daarover te beslissen. Het gaat daarbij voor de goede orde om vertegenwoordiging, niet om het overdragen van enige bevoegdheid. Een krachtens mandaat genomen besluit, als voorbeeld, geldt immers als een besluit van de mandaatgever.

 

 

 

Artikel 9

Het openbaar lichaam is krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen een rechtspersoon en uit dien hoofde bevoegd tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen. De Wet gemeenschappelijke regelingen bepaalt in artikel 55 dat bij de regeling beperkingen kunnen worden aangebracht in de bevoegdheden die het openbaar lichaam van rechtswege bezit om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen. Artikel 9 bevat dergelijke beperkingen. Daarbij is ervoor gekozen om de deelnemers de mogelijkheid te geven toestemming te verlenen voor privaatrechtelijke rechtshandelingen die op grond van de regeling anders niet zijn toegestaan.

Onder g is bepaald dat het openbaar lichaam niet bevoegd is voor commerciële dienstverlening aan private partijen. De achtergrond daarvan is om te voorkomen dat de omgevingsdienst met inzet van publieke middelen marktverstorend werkt. De deelnemers zijn van opvatting dat de overheid, ook ingeval van samenwerking in een gemeenschappelijke regeling, zich daarvan zou moeten onthouden.

 

Artikel 10

De begroting wordt omgeslagen over de deelnemers in de verhouding waarin zij taken bij de omgevingsdienst hebben ondergebracht. Vanwege de relatie met de structurele taken van de omgevingsdienst, zoals die zijn bepaald met toepassing van de artikelen 4 en 5, wordt in het eerste lid naar die artikelen teruggegrepen. Indien sprake is van aanvullende, niet-structurele taken als bedoeld in artikel 6, worden de kosten daarvan bij de deelnemer in rekening gebracht met toepassing van het tweede lid. Het derde lid heeft als achtergrond dat de deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling verplicht zijn een daarbij opgericht openbaar lichaam van middelen te voorzien waardoor het de taken waartoe het is opgericht naar behoren kan vervullen. Daartoe behoren ook de financiële verplichtingen die het openbaar lichaam ter uitvoering van die taken is aangegaan. Daarnaast behoren tot de verplichte uitgaven van een openbaar lichaam evenals voor waterschappen de aflossing van schulden en renten en andere opeisbare schulden. Dat is bevestigd in de Circulaire aansprakelijkheid voor schulden van openbare lichamen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Circulaire van 8 juli 1999). Het zesde lid geeft zodoende een algemeen geldende rechtsplicht weer voor deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling die de positie van derden jegens de omgevingsdienst beschermt. Het zesde lid is bovendien noodzakelijk om in voorkomend geval tegen aanvaardbare tarieven geldleningen aan te kunnen gaan. Het lid heeft geen betekenis voor de verdeling van de kosten tussen de deelnemers. Daarvoor geldt de verhouding van het eerste lid.

 

Lid 4 bepaalt dat een deelnemer de eerste vier jaar zijn inbreng niet wijzigt en dus participeert in de opstartkosten vanaf de oprichting van de regionale uitvoeringsdienst op basis van de ingebrachte FTE’s (inputmodel); het Wabo-pakket met de bijbehorende formatie is het vertrekpunt.

 

Lid 5 regelt de wijze van bekostiging ingeval van wijziging van de inbreng na de opstartperiode; dit moet met een tweederde meerderheid van stemmen worden vastgesteld. Het gaat hier niet alleen om wijziging van de inbreng, maar ook wijziging van de financieringswijze (outputmodel)

 

Artikel 11

Met toepassing van artikel 13 van de Wet gemeenschappelijke regelingen worden de leden van het algemeen bestuur door en uit de deelnemende colleges (van burgemeester en wethouders, en Gedeputeerde Staten) aangewezen. Verder schrijft artikel 13 van die wet voor dat de regeling het aantal leden van het algemeen bestuur bepaalt dat door de deelnemers wordt aangewezen. Het eerste en het tweede lid voorzien daarin door het aantal leden van het algemeen bestuur te vermelden, alsmede te bepalen dat elke deelnemer een lid in het algemeen bestuur benoemt. De aanwijzing van plaatsvervangende leden op grond van het derde lid voorziet in de behoefte van alle deelnemers, gezien de bevoegdheden van het algemeen bestuur, om vertegenwoordigd te zijn in het algemeen bestuur als het gewone lid verhinderd is. De stemverhouding als bedoeld in het vierde lid weerspiegelt de bestuurlijke afspraken die ter zake zijn gemaakt.

 

Artikel 12

Het algemeen bestuur is het hoogste orgaan van het openbaar lichaam. In het algemeen bestuur zijn alle deelnemers vertegenwoordigd. Het is de verantwoordelijkheid van de deelnemers om te zorgen voor het aanwijzen van de leden van het algemeen bestuur volgens het eerste en het tweede lid. Op grond van artikel 18 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, in verbinding met artikel 16, vijfde lid, van die wet is in het derde lid van artikel 12 opgenomen dat een deelnemer een lid dat hij in het algemeen bestuur heeft aangewezen, kan ontslaan indien dat lid het vertrouwen van de deelnemer niet langer bezit. In het vijfde lid is bepaald dat een lid van het algemeen bestuur ontslag kan nemen. In dat geval is het aan de deelnemer om met toepassing van het tweede lid te voorzien in opvolging. Het zesde lid is overeenkomend met artikel 13, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

 

Artikel 14

Dit artikel regelt de bevoegdheden van het algemeen bestuur. De belangrijkste bevoegdheden zijn benoemd, waaronder het vaststellen van de begroting en de jaarrekening, het benoemen van de directeur en het vaststellen van regelingen (verordeningen). Ook de bevoegdheid om te besluiten tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen behoort aan het algemeen bestuur. Voor alle duidelijkheid wordt in het zevende lid aangegeven dat die bevoegdheid door het algemeen bestuur kan worden gedelegeerd aan het dagelijks bestuur.

 

Artikel 15

De Wet gemeenschappelijke regelingen kent als hoofdregel dat het dagelijks bestuur naast de voorzitter bestaat uit twee of meer andere leden die door en uit het algemeen bestuur worden aangewezen, met inachtneming van hetgeen in de regeling is bepaald.

De Omgevingsdienst de Vallei kiest voor een dagelijks bestuur dat naast de voorzitter bestaat uit tenminste twee en maximaal vier leden. Getalsmatig benadert dit de samenstelling van het algemeen bestuur, waarmee de bestuurlijke slagvaardigheid van deze uitvoeringsorganisatie wordt vergroot.

 

Artikel 16

Het eerste lid voorziet in een spoedige aanwijzing van de leden na de inwerkingtreding van de regeling. Het algemeen bestuur kan daarbij met inachtneming van artikel 14, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen leden van buiten de kring van het algemeen bestuur aanwijzen als lid van het dagelijks bestuur.

 

Artikel 19

Op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen is de voorzitter niet alleen voorzitter van het algemeen bestuur, maar ook van het dagelijks bestuur. De plaatsvervangend voorzitter die op grond van het tweede lid wordt aangewezen, is plaatsvervangend of waarnemend ten aanzien van alle bevoegdheden, dus ook ten aanzien van het voorzitterschap van het dagelijks bestuur en de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van het openbaar lichaam in en buiten rechte.

 

Artikel 21

Om op bestuurlijk niveau de samenwerking tussen de Gelderse omgevingsdiensten te waarborgen, is in de regeling (en alle andere gemeenschappelijke regelingen waarbij een omgevingsdienst in Gelderland is ingesteld) voorzien in een overleg tussen de voorzitters.

 

Artikel 22

Ter uitvoering van de artikelen 16 tot en met 19 van de Wet gemeenschappelijke regelingen houdt de regeling bepalingen in over informatie en verantwoording van het bestuur van het openbaar lichaam aan de deelnemers (met inbegrip van de gemeenteraden en Provinciale Staten).

 

Artikel 25 en 26

Om te zorgen voor adequate uitwisseling van gegevens tussen de omgevingsdienst en de deelnemers, zijn in de artikelen 25 en 26 enkele uitgangspunten of kaders aangegeven waaraan de informatievoorziening moet voldoen.

 

Artikel 28

Om op ambtelijk niveau de samenwerking tussen de Gelderse omgevingsdiensten te waarborgen, is in de regeling (en alle andere gemeenschappelijke regelingen waarbij een omgevingsdienst in Gelderland is ingesteld) voorzien in een overleg tussen de directeuren.

 

Artikel 31

Er ligt op grond van het eerste lid een verplichting om een beperkte reserve op te bouwen en aan te houden voor het opvangen van financiële schommelingen. Indien er in de jaarrekening sprake is van een nadelig saldo, beslist het algemeen bestuur op grond van het tweede en het derde lid.

 

Artikel 32

Op grond van artikel 40 van de Archiefwet houdt een regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen een voorziening in omtrent de zorg voor de archiefbescheiden van bij die regeling ingestelde openbare lichamen. Hieraan wordt invulling gegeven door opneming in de regeling van artikel 32.

 

Artikel 34

Op grond van artikel 9 van de Wet gemeenschappelijke regelingen houdt een regeling die voor onbepaalde tijd wordt getroffen bepalingen in over wijziging, opheffing, toetreding en uittreding. De regeling voorziet daarin in hoofdstuk 10. Voor de eerste fase in het bestaan van de omgevingsdienst is ervoor gekozen uittreding de eerste vijf jaren niet mogelijk te maken. Zou een deelnemer besluiten uit te treden, zorgt het tweede lid ervoor dat er voldoende tijd s om de gevolgen van de uittreding te regelen. Dat gebeurt door middel van een vaststellingsovereenkomst. Het algemeen bestuur is bevoegd te besluiten tot een dergelijke overeenkomst, dat het besluit neemt met tweederde van de uitgebrachte stemmen. In de verdeling van taken tussen het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur is het aan het dagelijks bestuur om de uittreding af te wikkelen.

 

Artikel 35

Het wijzigen van de regeling is onder andere aan de orde als een deelnemer extra taken bij de omgevingsdienst wil onderbrengen. Een deelnemer kan op grond van het tweede lid zelf daarom zelf verzoeken, dan wel kan dat in het algemeen bestuur worden besloten. Gaat het om opheffing van de regeling, dan zijn het vooral de personele en financiële gevolgen die geregeld moeten worden. Dat geschiedt op grond van het derde lid in een liquidatieplan. Afhankelijk van de specifieke situatie kan dat plan bepalingen inhouden over het overnemen van personeel door deelnemers.

 

Artikel 36

De behandeling van klachten als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht kent twee fasen: de interne fase en de externe fase. Artikel 36 houdt de verplichting in om voor de interne fase een verordening vast te stellen, waartoe het algemeen bestuur bevoegd is. Voor de tweede fase geldt dat de Nationale ombudsman bevoegd is, aangezien geen klachtadviesinstantie is aangewezen.

 

Artikel 37

Op grond van de afspraken tussen het Rijk, het IPO en de VNG dragen de deelnemers aan de uitvoeringsdienst ten minste de voorbereiding van de besluitvorming ten aanzien van de basistaken op aan het openbaar lichaam. De basistaken, eventueel aangevuld met andere taken die de uitvoeringsdienst op vaste basis uitvoert, zijn beschreven in een document van 25 mei 2011 van de minister van Infrastructuur en Milieu. Dat document geeft een exacte omschrijving van de basistaken en is om redenen van rechtszekerheid als bijlage bij de regeling opgenomen.

 

 

Artikel 39

De regeling wordt op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen door alle deelnemers op de voor regelgeving gebruikelijke wijze bekend gemaakt. Voor gedeputeerde staten is dat door plaatsing in het Provinciaal Blad op grond van artikel 137, tweede lid, van de Provinciewet. Voor de colleges van burgemeester en wethouders is dat door plaatsing in het gemeenteblad, dan wel bij gebreke daaraan door opneming in een andere door de gemeente algemene verkrijgbaar gestelde uitgave op grond van artikel 139, tweede lid, van de Gemeentewet. Bovendien bepaalt de Wet gemeenschappelijke regelingen in artikel 52, eerste lid, aanhef en onder j, in samenhang met artikel 27 dat gedeputeerde staten de regeling opnemen in het register van gemeenschappelijke regelingen. Met toepassing van artikel 139 van de Provinciewet en artikel 142 van de Gemeentewet is in de regeling bepaald dat zij in werking treedt met ingang van de dag na de dag waarop gedeputeerde staten haar in het register hebben opgenomen. Gedeputeerde staten dragen vervolgens zorg voor de in artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bedoelde toezending aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

 

Artikel 41

Het boekjaar voor de begroting van het openbaar lichaam is gelijk aan het kalenderjaar. De begroting beslaat daarom normaal gesproken een kalenderjaar. Ingeval van inwerkingtreding van de regeling midden in het jaar, kan daaraan niet worden voldaan. Artikel 39 bepaalt om die reden dat de begroting geldt vanaf de dag van inwerkingtreding van de regeling tot aan het einde van het kalenderjaar, of naar keuze van het algemeen bestuur tot het einde van het daaropvolgende kalenderjaar. De jaarrekening volgt in dat regime.