Regeling vervallen per 30-12-2009

Keur op de waterberging waterschap Aa en Maas 2007

Geldend van 30-12-2009 t/m 29-12-2009

Intitulé

Keur op de waterberging waterschap Aa en Maas 2007

Het algemeen bestuur van waterschap Aa en Maas,

Gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. 31 januari 2007.

Overwegende dat

het waterschap onder meer de zorg heeft voor het kwantiteitsbeheer van oppervlaktewater;

tengevolge van klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking sprake is van een toenemende wateroverlast;

overheden op 2 juli 2003 het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben getekend;

op grond van het NBW werknormen moeten worden ontwikkeld om wateroverlast inzichtelijk te maken;

het waterschap op grond van het NBW waterbergingsgebieden dient aan te wijzen;

het waterschap in ieder geval bestaande waterbergingsgebieden handhaaft;

het waterschap behoefte heeft aan meer opvangruimte om ook in de toekomst bij grotere neerslaghoeveelheden en een daarmee wateroverlast in het gehele stroomgebied te kunnen minimaliseren;

deze extra ruimte zowel gevonden kan worden in nieuwe, thans nog niet overstromende gebieden, als in het langer vasthouden van het water in bestaande waterbergingsgebieden;

het waterschap de bevoegdheid heeft daartoe regels op te stellen;

Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, de Waterschapswet, de Wet op de waterhuishouding, de Verordening waterhuishouding Noord-Brabant en rekeninghoudend met de ontwerp waterwet;

B E S L U I T:

vast te stellen de Keur op de waterberging waterschap Aa en Maas 2007.

Keur op de waterberging Waterschap Aa en Maas 2007

Hoofdstuk 1: Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze keur wordt verstaan onder:

  • a.

    het algemeen bestuur en/of het dagelijks bestuur: de in (artikel 5 van) het Reglement van het Waterschap als zodanig aangeduide bestuursorganen.

  • b.

    waterbergingsgebieden: gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen en daartoe ruimtelijk zijn bestemd en als zodanig op de legger zijn opgenomen.

  • c.

    maaiveld: hoogteligging van het waterbergingsgebied op het moment dat de legger waarop het desbetreffende waterbergingsgebied is aangeduid door het algemeen bestuur wordt vastgesteld.

  • d.

    legger: document waarin zo mogelijk is omschreven waaraan waterbergingsgebieden voldoen naar richting, vorm, afmeting en constructie; maar in ieder geval bestaande uit  een overzichtskaart, waarop de ligging van waterbergingsgebieden staat aangegeven.

  • e.

    kade: waterkerende - kunstmatige of natuurlijke - hoogten, niet zijnde een waterkering in de zin van de Wet op de waterkering of de Verordening op de waterkering Noord-Brabant 1997, zoals de laatste maal gewijzigd.

Hoofdstuk 2: Gedoogplicht tijdelijke waterberging

Artikel 2

  • 1. Rechthebbenden ten aanzien van daartoe ruimtelijk bestemde en als zodanig op de legger opgenomen gronden, zijn gehouden tijdelijke berging van water op die gronden te gedogen.

  • 2. Onder daartoe ruimtelijk bestemde gronden als bedoeld in lid 1 vallen de gronden die als tijdelijke waterberging zijn opgenomen in een bestemmingsplan dan wel met planologische doorwerking op basis van artikel 27 Reconstructiewet in een reconstructieplan zijn opgenomen.

  • 3. Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rust tevens de in het vorige lid aan de eigenaar opgelegde gedoogplicht op de beperkt gerechtigden en ingeval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht tevens op de gebruiker.

  • 1

Hoofdstuk 3: Verbodsbepalingen

Artikel 3

  • 1. Het is verboden binnen waterbergingsgebieden:

    1. het maaiveld te verhogen;

    2. kaden aan te brengen of te wijzigen.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan, rekening houdend met de in het waterhuishoudingsplan en waterbeheerplan vastgestelde doelstellingen ten aanzien van waterbergingsgebieden als bedoeld in artikel 2, ontheffing verlenen van de in lid 1 opgenomen verboden en kan een verleende ontheffing wijzigen of intrekken, ambtshalve dan wel op aanvraag.

  • 3. Het dagelijks bestuur is bevoegd om voor de in lid 2 bedoelde aanvraag en de daarbij te verstrekken gegevens een aanvraagformulier vast te stellen.

  • 2

Hoofdstuk 4: Nadeelcompensatie

Artikel 4

Aan degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een aan deze Keur ontleende bevoegdheid of taak schade lijdt of zal lijden, wordt op zijn verzoek door het dagelijks bestuur op basis van de Verordening nadeelcompensatie waterberging waterschap Aa en Maas 2007 een vergoeding toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

3

Hoofdstuk 5: Strafbepalingen

Artikel 5

Overtreding van de bepalingen in deze keur alsmede van de voorschriften van een krachtens artikel 3 verleende ontheffing, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Hoofdstuk 6: Overgangs- en slotbepaling

Artikel 6

Voor al hetgeen voor inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht en ingevolge deze keur ontheffingplichtig is, wordt geacht met ontheffing te zijn verleend ingevolge deze keur.

Artikel 7

  • 1. Deze keur kan worden aangehaald als “Keur op de waterberging waterschap Aa en Maas 2007”.

  • 2. Deze keur treedt in werking met ingang van 15 mei 2007.

  • Aldus vastgesteld door het Algemeen Bestuur op 23 maart 2007,

  • de griffier,

  • drs. F.J.W. Baert 

  • Loco

  • de dijkgraaf,

  • drs. L.H.J. Verheijen

Algemene toelichting

Van oudsher kennen we in Nederland gronden die periodiek onder water lopen. Een en andere hangt met name af van de hoeveelheid neerslag op een bepaald moment, en van de beschikbare afvoercapaciteit. Mede door verwachte extremere neerslag in de toekomst en mede door afspraken uit het Nationaal Bestuursakkoord Water zullen waterschappen voor een kwantitatief goed waterbeheer meer structureel en meer dan voorheen ruimte moeten zoeken en creëren voor de tijdelijke berging van water.

In de huidige praktijk zijn de verschillende aspecten van berging van water zeer verschillend vormgegeven. Sommige gebieden die periodiek als bergingsgebied functioneren, zijn als zodanig ruimtelijk aangewezen; vele andere niet. Soms is een bergingsgebied op de legger van het waterschap als zodanig aangeduid; vaak echter ook niet. Soms zijn er door het waterschap afspraken gemaakt met grondeigenaren, bijvoorbeeld over vergoeding van inundatieschade, soms zijn die afspraken er niet.

Het is daarom, gewenst om een regeling te ontwikkelen waarin de tijdelijke berging van water wordt vastgelegd.

Juridisch is bij waterberging een aantal fasen te onderscheiden.

Allereerst is er de aanwijzing van een gebied tot bergingsgebied. Dit is primair een kwestie van ruimtelijke ordening. Het waterschap inventariseert de wateropgave en de daarbij behorende ruimtelijke aspecten, en wendt zich daarbij tot de gemeente met het verzoek om medewerking te verlenen door de gewenste bergingsgebieden ook als zodanig planologisch in te passen. Eventuele met die aanwijzing gepaard gaande planschadevergoeding wordt vergoed op basis van de daarvoor geldende planologische bepalingen.

Voorts legt de beheerder op zijn legger vast dat het bergingsgebied behoort tot het bij hem in beheer zijnde watersysteem; het gebied maakt immers integraal onderdeel uit van het regionale watersysteem.

De tweede fase betreft de inrichting. Soms is het voor de goede werking van een bergingsgebied noodzakelijk dat in dat gebied ook nog inrichtingsmaatregelen plaatsvinden. Zo kan een in- of uitlaatwerk nodig zijn, dient er wellicht een extra (vlucht)weg aangelegd te worden of moeten er – in verband met de gewenste schadebeperking – enkele kaden rondom bijvoorbeeld woningen worden aangelegd. Dergelijke mogelijk nodige inrichtingsmaatregelen zullen juridisch kunnen plaatsvinden met behulp van hetzij de vestiging van zakelijke rechten, hetzij het opleggen van een gedoogplicht, hetzij via onteigening. De aard van het in te roepen juridisch instrument zal afhangen van de wil van de grondeigenaar om mee te werken, alsook van de mate van ingrijpendheid van de maatregel.

De derde fase is de ingebruikneming van een gebied als bergingsgebied. Afhankelijk van het soort bergingsgebied kan een gebied op een bepaald moment onder water lopen, of er kan met een handeling van de beheerder water naar een gebied worden gestuurd. Zo kan een schuif worden opengezet of kan bij een bepaalde waterstand elders gestopt worden met uitmalen. Aan een dergelijke ingebruikstelling ligt niet weer een apart besluit ten grondslag.

Momenteel is de ontwerp-Waterwet in behandeling. Artikel 5.19 van dit ontwerp bepaalt dat rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken, gelegen in een bergingsgebied, zijn gehouden in dat gebied de tijdelijke berging van water te gedogen. Onder een bergingsgebied dient in dit verband te worden verstaan een krachtens de Wet op de ruimtelijke ordening voor tijdelijke berging van water bestemd gebied, niet behorend tot een oppervlaktewaterlichaam waaruit zij in voorkomende gevallen water zullen ontvangen.

Artikel 78 van de Waterschapswet biedt aan het algemeen bestuur van het waterschap de mogelijkheid verordeningen vast te stellen die het nodig oordeelt voor de behartiging van zijn taken. De Keur op de waterberging is zo’n verordening. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van (de gedoogplicht uit de) ontwerp-Waterwet is in onderhavige Keur op de waterberging een gedoogplicht (en verbodsbepalingen) opgenomen om de ingebruikname en bescherming van bestaande en nieuwe waterbergingsgebieden op rechtmatige wijze te laten plaatsvinden.

In de Keur is bepaald is dat rechthebbenden ten aanzien van daartoe ruimtelijk bestemde en als zodanig op de legger opgenomen gronden gehouden zijn tijdelijke berging van water op die gronden te gedogen.

In aanvulling op de Waterwet bepaalt de Keur op de waterberging dat de gedoogplicht van rechtswege geldt:

 als een waterbergingsgebied als zodanig ruimtelijk is bestemd,

en

 als een waterbergingsgebied als zodanig is vastgelegd op de legger.

Verder wordt in de keur vastgelegd dat het verboden is binnen deze gebieden de hoogte van het maaiveld te wijzigen en kaden aan te brengen of te wijzigen. Deze handelingen kunnen waterberging ter plaatse belemmeren. Op verzoek kan van dit verbod ontheffing worden verleend. Het waterschap zal een dergelijk verzoek toetsen aan de invloed hiervan op de mogelijkheid van waterberging. Overigens is het goed mogelijk dat voor het uitvoeren van bepaalde maatregelen tevens een ontheffing van de keur oppervlaktewateren en/of een aanlegvergunning van de gemeente is vereist.

Het bergen van water op iemands grond kan leiden tot onevenredig nadeel: voor die gevallen hanteert het waterschap de Verordening nadeelcompensatie waterberging.

Het waterschap kan besluiten om als alternatief van een beroep op de verordening nadeelcompensatie waterberging met betrokkenen privaatrechtelijke overeenkomsten aan te gaan teneinde de opgetreden inundatieschade achteraf te regelen.

Het waterschap heeft voor de afwikkelingen van inundatieschade de Beleidsregels schadevergoeding waterberging vastgesteld.

kaart.pdf (5072 Kb)


Noot
1

[Toelichting: Dit artikel regelt de verplichting om de tijdelijke berging van water te gedogen op het moment dat gronden als zodanig ruimtelijk zijn bestemd  en als zodanig op de legger zijn aangewezen.

De ruimtelijke bestemming kan plaatsvinden doordat een gemeentebestuur in een bestemmingsplan de betreffende grond (mede)bestemd voor waterberging. Ook is het mogelijk dat in reconstructieplannen waterbergingsgebieden zijn aangewezen die rechtstreeks doorwerken naar gemeentelijke bestemmingsplannen (de zgn. planologische doorwerking op grond van artikel 27 van de Reconstructiewet.) Het bestemmingsplan wordt dan als het ware “overruled”. Deze doorwerking krijgt rechtskracht gelijktijdig met de inwerkingtreding van het reconstructieplan.

De legger bestaat vooralsnog in ieder geval uit  een overzichtskaart, waarop de ligging van waterbergingsgebieden staat aangegeven.]

Noot
2

[Toelichting: Deze handelingen kunnen waterberging ter plaatse belemmeren. Opnemen van dergelijke bepalingen heeft als consequentie dat het waterschap toeziet op de naleving van de keurbepalingen en de verleende ontheffingen met de daaraan verbonden voorschriften. Toepassing van de keurbepalingen betekent dat het waterschap de aanvraag om ontheffing, de geconstateerde of beoogde gedraging toetst aan het vigerende beleid op het gebied van waterberging en andere relevante belangen. In beginsel worden geen nieuwe kaden en maaiveldhoogten toegestaan en wordt alleen in zeer uitzonderlijke gevallen hiervoor ontheffing verleend omdat anders de functie van waterberging teniet zou worden gedaan. ]

Noot
3

[Toelichting: Het bergen van water op iemands grond kan leiden tot onevenredig nadeel: voor die gevallen hanteert het waterschap de Verordening nadeelcompensatie waterberging. Met de Verordening nadeelcompensatie waterberging wordt beoogd een, zowel voor de benadeelde als voor het waterschap, eenvoudiger en efficiëntere gang van zaken te bewerkstelligen. Degene die meent schade te lijden door overheidsoptreden als omschreven in deze regeling, behoeft niet langer het betreffende optreden zelf aan te vechten om zijn schade vergoed te krijgen. De onderhavige regeling voorziet in en met waarborgen omklede procedure voor de behandeling van een verzoek om nadeelcompensatie. ]