Keur voor waterschap Hollandse Delta 2009

Geldend van 01-12-2010 t/m 30-09-2014

1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 – Begripsomschrijvingen

In deze Keur wordt verstaan onder:

  • a.

    bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

  • b.

    beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze Keur zijn opgenomen;

  • c.

    buitenbeschermingzone: de buiten het waterstaatswerk en aangrenzende beschermingszone gelegen gronden en wateren, die als zodanig in de legger zijn opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk en de beschermingszone voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn;

  • d.

    bestuur: het college van dijkgraaf en heemraden van waterschap Hollandse Delta;

  • e.

    bronbemaling: het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen;

  • f.

    grondwater:water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen, voor zover het waterschap door de Wet met het beheer over dat grondwater is belast;

  • g.

    infiltreren van water: water in de bodem brengen, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

  • h.

    kernzone: de zone behorend tot het waterstaatswerk, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze Keur van toepassing zijn; 

  • i.

    kunstwerk: waterstaatkundige werk dat van belang is voor de taakuitoefening van het waterschap; 

  • j.

    legger: als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet, waarin de functie, de onderhoudsplichtigen en de onderhoudsverplichtingen betreffende de waterstaatswerken zijn vermeld en waarin is aangegeven waaraan deze waterstaatswerken moeten voldoen naar richting, vorm afmetingen en constructie; 

  • k.

    lozen: lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam, al dan niet met behulp van een werk; 

  • l.

    onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkinginrichting; 

  • m.

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna; 

  • n.

    profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen aan de waterkering; 

  • o.

    waterkering: de zeewering, duinen, stranden, dijken, kaden en andere kunstmatige of natuurlijke hoogten, onder welke benaming dan ook,die dienen tot kering van wateren en die als zodanig in de leggers zijn opgenomen, met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben; 

  • p.

    watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken en grondwaterlichamen; 

  • q.

    waterstaatswerk: werken die een waterstaatkundige functie hebben zoals oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, waterkeringen, ondersteunende kunstwerken, die als zodanig in de legger zijn aangegeven, tenzij die werken zijn vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1. van de Wet;

  • r.

    watervergunning: vergunning als bedoeld in de Wet;

  • s.

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;

  • t.

    Wet: de Waterwet.

Artikel 1.2 – Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1. De verplichtingen ingevolge deze Keur berusten op de eigenaar van gronden.

  • 2. Wanneer die gronden met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, berusten de verplichtingen ingevolge deze Keur ook op de beperkt gerechtigden en in geval sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

  • 3. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het tweede lid genoemde gerechtigden alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

2 Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2 - Visverbod

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

    • a.

      in een oppervlaktewaterlichaam vis uit te zetten;

    • b.

      in een oppervlaktewaterlichaam vaste vistuigen te plaatsen;

    • c.

      in oppervlaktewaterenlichamen te vissen anders dan met een hengel.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet indien de visserij wordt uitgeoefend op basis van en in overeenstemming met een door het bestuur goedgekeurd visstandbeheerplan.

  • 3. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de vorm en inhoud van het visstandbeheerplan.

3 Beheer van waterstaatswerken

Gebodsbepalingen

Artikel 3.1 – Afrasteringen

  • 1. De eigenaren, van gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren, welke gronden zijn gelegen aan waterstaatswerken, kunnen door het bestuur verplicht worden langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen.

  • 2. vervallen.

Artikel 3.2 – Kunstwerken

De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur onmiddellijk te sluiten.

Artikel 3.3 – Stuwen

  • 1. De eigenaren van stuwen zorgen ervoor dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur op een peil worden gesteld als in de aanzegging is aangegeven.

  • 2. Het bestuur besluit omtrent de aanwijzing van stuwen en van stuwpeilen bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.4 – Eindbuizen

De eigenaren van gronden gelegen aan oppervlaktewaterlichamen waarvan het onderhoud geschiedt door of vanwege het waterschap zorgen er - na voorafgaande kennisgeving door het waterschap - voor dat tijdens de uitvoering van het onderhoud de eindbuizen van draineer-, riool-, aanvoer- en afvoerleidingen die in de wateren uitmonden en binnen de beschermingszones aanwezige afrasteringen zijn weggenomen. Eindbuizen, die naar het oordeel van het bestuur niet kunnen worden weggenomen, dienen voldoende te worden gemarkeerd.

Artikel 3.5 – Specieberging/en ander organisch materiaal

De specie en ander organisch materiaal die bij het onderhoud uit het oppervlaktewaterlichaam worden verwijderd, moeten buiten het talud op de daar langs gelegen gronden worden geborgen. De eigenaren van de gronden gelegen aan de oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht de specie en ander organisch materiaal die ten behoeve van het onderhoud aan die oppervlaktewaterlichamen zijn verwijderd, binnen 4 maanden te verspreiden, dan wel van de beschermingszones te verwijderen.

Artikel 3.6 – Gewassen

De eigenaren van gronden gelegen aan oppervlaktewaterlichamen waarvan het onderhoud geschiedt door of vanwege het waterschap, zorgen er - na voorafgaande kennisgeving - voor dat in het jaar, waarin aan die oppervlaktewaterlichamen (buitengewoon ) onderhoud wordt uitgevoerd, de beschermingszones vrij zijn van gewassen van 15 september tot 1 februari daaropvolgend of zoveel eerder als het onderhoud is uitgevoerd of door het bestuur wordt toegestaan.

Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 3.7 – Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtig zijn diegenen, die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 3.8 – Gewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen zorgen voor een goede toestand van de waterkeringen door:

  • a.

    het in stand houden van de waterkering door een dijkbekleding die erosiebestendig is; 

  • b.

    het vrijhouden van de waterkering van ruigten, waaronder akkerdistels en netels; 

  • c.

    het herstellen van beschadigingen; 

  • d.

    het egaliseren van molshopen en dichten van gaten; 

  • e.

    het bestrijden van wild dat de waterkeringen schaadt; 

  • f.

    het vrijhouden van afval, voorwerpen en materialen; 

  • g.

    het onderhoud van houtgewas overeenkomstig de legger; 

  • h.

    het in stand houden van de begroeiing en het aanvullen en beplanten van stuifgaten.

Artikel 3.9 – Buitengewoon onderhoud

  • 1. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

  • 2. Aan waterkeringen bestemd tot het keren van zee en rivierwater, mag zonder vergunning van het bestuur van 1 oktober tot 1 april daaropvolgend geen buitengewoon onderhoud, dan wel werkzaamheden anders dan vermeld in artikel 3.8 worden uitgevoerd.

Artikel 3.10 – Ondersteunende kunstwerken en werken

De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en/of werken die in, op, aan of boven de kernzone van waterkeringen of de (buiten)beschermingszone zijn aangebracht en een (mede)waterkerende functie hebben zijn verplicht deze waterkerend te houden.

Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.11 – Gewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot het daaruit verwijderen van begroeiingen en afval, tot het in stand houden van die wateren en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend.

Artikel 3.12 – Buitengewoon onderhoud

  • 1. De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

  • 2. Oppervlaktewaterlichamen, die ruimere afmetingen hebben dan in de legger is voorgeschreven, worden op die ruimere afmetingen onderhouden.

  • 3. Het buitengewoon onderhoud wordt minstens uitgevoerd overeenkomstig het in de legger opgenomen schema.

4 Handelingen in het watersysteem

4.1 - Gebruik waterstaatwerken en beschermingszones

Artikel 4.1.1 - Watervergunning

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk en beschermingszone door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      werken of (opgaande hout-) beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;

    • c.

      vaste stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben, of te (be)houden;

    • d.

      activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

    • e.

      buiten openbare verharde wegen met rij- of voertuigen, dan wel met een lastdier te rijden of vee te drijven;

    • f.

      de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of normaal wordt aangehouden;

    • g.

      zich anders dan als rechthebbende te bevinden indien dat op een voor het publiek op kenbare wijze is aangegeven;

    • h.

      vaartuigen, vlotten of andere voorwerpen te hebben.

    • i.

      nnen 50 meter van de in- of uitstroomopening van een bemalingsinstallatie een ligplaats in te nemen met een vaartuig, vlot dan wel andere voorwerpen te hebben, dan wel e zwemmen, te duiken of watersport te beoefenen;

    • j.

      binnen een afstand van 200 meter van een windbemalingsinstallatie werken of beplantingen hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterkering en beschermingszone door op andere wijze bemesting toe te passen, dan door het bestuur is bepaald.

  • 3. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone en de buitenbeschermingszone:

    • a.

      afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;

    • b.

      vervallen;

    • c.

      explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben; 

    • d.

      leidingen, tanks of andere werken met een overdruk van tenminste 10 bar te plaatsen en te hebben; 

    • e.

      boringen te verrichten voor het exploreren of winnen van gas of vloei- of delfstoffen.

  • 4. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen of te behouden.

4.2 - Lozen op en onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 4.2.1 - Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur neerslag door verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen.

Artikel 4.2.2 - Algeheel verbod bij calamiteiten

  • 1. In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of in het ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanigeomstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur - zo nodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden om:

    • a.

      water af te voeren naar en/of aan te voeren uit een oppervlaktelichamen;

    • b.

      water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

  • 2. Zodra het bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 4.2.3 - Verbod voor kwetsbare oppervlaktewaterlichamen en gebieden

Het bestuur kan gebieden aanwijzen waarin het verboden is, zonder vergunning van het bestuur water af te voeren naar of water aan te voeren uit, te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 4.2.4 - Watervergunning

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water te lozen in, te onttrekken aan af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen.

4.3 - Onttrekken van grondwater en infiltreren van water in de bodem

Artikel 4.3.1 - Algeheel verbod bij calamiteiten

Het gestelde in artikel 4.2.2 eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing op het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water in de bodem.

Artikel 4.3.2 - Watervergunning

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken en water in de bodem te infiltreren.

Artikel 4.3.3 - Inrichtingen

  • 1. Inrichtingen en/of infiltratiewerken die vanwege één opdrachtgever plaatsvinden en die een samenhangend geheel vormen, gelden als één inrichting.

  • 2. In aanvulling op het voorgaande lid, is er in één of meer van de volgende gevallen geen sprake van een samenhangend geheel indien:

    • a.

      de invloedsgebieden van onttrekkingen en/of infiltraties elkaar niet overlappen;

    • b.

      bij onttrekkingen een periode van zes maanden of langer ligt tussen de beëindiging van een onttrekking en het begin van de volgende onttrekking;

    • c.

      is aangetoond dat voorafgaand aan een opvolgende onttrekking de grondwaterstand en de stijghoogte in de diepere watervoerende pakketten zich hebben hersteld tot het aanvankelijke niveau.

Artikel 4.3.4 - Meld-, meet- en registratieplicht

  • 1. Degene die grondwater onttrekt aan of infiltreert in een grondwaterlichaam is verplicht:

    • a.

      de inrichting voor grondwateronttrekkingen of grondwaterinfiltraties op te geven aan het bestuur;

    • b.

      de hoeveelheden water die worden onttrokken of geïnfiltreerd, te meten en daarvan aantekening te houden; 

    • c.

      telkens in de maand januari, of bij beëindiging van de onttrekking of infiltratie, binnen een maand na die beëindiging, aan het bestuur, opgave te verstrekken van de in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar per kwartaal onttrokken dan wel geïnfiltreerde hoeveelheden water;

    • d.

      bij de onder c. van dit lid bedoelde opgave kennis te geven van wijzigingen die zich in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar hebben voorgedaan met betrekking tot de gegevens inzake de inrichting.

  • 2. Degene die water infiltreert in de bodem is verplicht de kwaliteit van het te infiltreren water te meten, te registreren en daarvan opgave aan het bestuur te doen.

  • 3. Het bestuur kan regels stellen met betrekking tot de wijze van meten, registreren en het doen van opgave.

4.4 - Vrijstelling, gegevensverstrekking en meldingen, algemene regels en zorglicht

Artikel 4.4.1 - Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

Geen vergunning krachtens artikel 4.1.1, 4.2.4 en 4.3.2 is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van het aan het waterschap op grond van artikel 2 van de Waterschapswet opgedragen taken.

Artikel 4.4.2 - Gegevensverstrekking en meldingen

  • 1. Het bestuur kan regels stellen met betrekking tot de gegevens die bij de vergunningaanvraag als bedoeld in dit hoofdstuk door de aanvrager worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag.

  • 2. Meldingen moeten worden ingediend met behulp van een door het bestuur vastgesteld meldingsformulier.

Artikel 4.4.3 - Algemene regels

  • 1. Het bestuur kan voor verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 3.1, 4.1.1, 4.2.1, 4.2.4 en 4.3.2 algemene regels geven, welke mede kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht, dan wel een algeheel verbod voor het verrichten van die handelingen.

  • 2. Bij regeling krachtens het voorgaande lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.

  • 3. De vrijstelling van vergunningplicht als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het onttrekken van water aan of infiltreren van water in een grondwaterlichaam in de milieubeschermingsgebieden voor grondwater als bedoeld in artikel 5.5. van de Waterverordening Zuid-Holland.

  • 4. De meld-, meet- en registratieplicht als bedoeld in het tweede lid geldt voor alle grondwateronttrekkingen en infiltraties in een milieubeschermingsgebied voor grondwater en daarbuiten voor alle infiltraties en onttrekkingen van meer dan 12.000 m3 water per jaar, voor andere doeleinden dan genoemd in artikel 6.4 onder a en b van de Wet, een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 5.4 van de Waterverordening Zuid-Holland.

Artikel 4.4.4 - Zorgplicht

  • 1. Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

  • 2. Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het de bestuur.

  • 3. Het bestuur kan aanwijzingen geven over die maatregelen.

5 Wegen

Algemene bepalingen

Artikel 5.1 – Reikwijdte

  • 1. Dit hoofdstuk heeft betrekking op de waterschapswegen van Hollandse Delta. Het bevat specifieke bepalingen omtrent aanleg, instandhouding en bruikbaarheid van wegen en omtrent de vrije, veilige en vlotte afwikkeling van het verkeer daarover.

  • 2. Dit hoofdstuk is van toepassing op openbare wegen zoals bedoeld in de Wegenwet en in de zin van artikel 1 van de Wegenverkeerswet, in beheer bij het waterschap.

  • 3. Voor de toepassing van artikel 5.4 van dit hoofdstuk, worden tracés waar openbare wegen en toebehoren zijn voorzien gelijkgesteld aan openbare wegen zoals vorenbedoeld.

  • 4. Voor de toepassing dit hoofdstuk behoren tot de weg:

    • a.

      de openbare verhardingen, stoepen, glooiingen, bermen en taluds voor afwatering van de weg dienende voorzieningen, binnen de in artikel 5.2 omschreven grens van een weg;

    • b.

      de kunstwerken en andere zich in de weg bevindende of daarmee rechtstreeks verbonden werken die deel uitmaken van het weglichaam, zoals wegsloten, duikers, bruggen, sluizen, tunnels, viaducten, beschoeiingen en geluidswerende voorzieningen;

    • c.

      het wegmeubilair, zijnde de door of namens de onderhoudsplichtige of beheerder van de weg in, op, boven of naast de onder a bedoelde verharding aangebrachte voorzieningen met een doel of strekking, overeenkomende met het gestelde in lid 1, van dit artikel;

    • d.

      d. de beplanting (met inbegrip van de wortels) welke door of namens de onderhoudsplichtige of beheerder van de weg is aangebracht.

Artikel 5.2 - Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    beplanting: bomen,heesters,houtstruik,veld en tuingewassen, de wortels inbegrepen;

  • b.

    grens van een weg:

  • c.

    1e: grens van hetgeen krachtens de definitie van wegen en volgens artikel 5.1, vierde lid, tot de weg wordt gerekend of waar geen duidelijke grens kan worden aangegeven, de eigendomsgrens van het wegperceel;

    2e : voor de toepassing van de artikelen 5.4 en 5.6 wordt de grens van de weg geacht te liggen op ten minste 4,50 meter uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen;

  • d.

    verkeer: alle weggebruikers als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • e.

    weg/wegen: openbare wegen in de zin van artikel 1 van de Wegenwet en in beheer bij het waterschap, alsmede feitelijk in aanleg zijde openbare wegen, waarvan het beheer bij het waterschap zal berusten.

Gebods- en verbodsbepalingen

Artikel 5.3 - Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur een weg aan te leggen, de verharding van een weg op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de constructie van een weg.

Artikel 5.4 - In, op, onder, boven, naast of langs wegen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in, op, onder of boven, naast of langs wegen:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      werken aan te brengen of te hebben;

    • c.

      stoffen, voorwerpen, dieren of beplantingen te brengen of te hebben;

    • d.

      standplaats in te nemen met een voertuig, kraam of tent voor verblijf of verkoop van waren.

  • 3. Het is verboden op, aan, over of boven de weg een voorwerp of stof waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien:

    • a.

      deze door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de weg, en/of;

    • b.

      gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg, en/of;

    • c.

      een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

Artikel 5.5 - Maken, veranderen van een uitweg

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

Overige bepalingen betreffende gebruik van en onderhoud aan wegen

Artikel 5.6 - Recht van beplanting

Degene die een recht van beplanting op een weg heeft is verplicht:

  • a.

    van zijn voornemen tot het planten, vellen of rooien ten minste dertig dagen tevoren schriftelijk kennis te geven aan het bestuur;

  • b.

    zich bij de uitvoering te gedragen naar de gegeven voorschriften en aanwijzingen.

Artikel 5.7 - Onderhoud

  • 1. Het onderhoud van de wegen omvat al hetgeen nodig is om de wegen in een goede staat te houden, in het belang van de vrijheid van het verkeer en van de instandhouding, de bruikbaarheid en de veiligheid van de wegen, een en ander met inachtneming van hetgeen omschreven is in de wegenlegger als bedoeld in de Wegenwet.

  • 2. Tot het houden van de wegen in goede staat behoort onder meer:

    • a.

      het in zodanige staat houden van de kunstwerken dat zij voor de goede toestand van de weg geen gevaar opleveren;

    • b.

      het in een tegen de achtergrond afstekende kleur bewerkt houden van leuningen van bruggen en andere kunstwerken;

    • c.

      het in goede staat houden van de weguitrusting en de wegmarkering.

  • 3. De rechthebbende op beplanting op wegen dragen er zorg voor dat:

    • a.

      deze het uitzicht voor het verkeer niet belemmert;

    • b.

      geen takken over de rijbaan uitsteken op geringere hoogte dan 4 m;

    • c.

      geen takken over de bermen en paden uitsteken op geringere hoogte dan 3 m;

    • d.

      deze de wegverharding niet beschadigt of verontreinigt dan wel op enigerlei andere wijze gevaar of hinder voor het verkeer oplevert.

Artikel 5.8 - Gedoogbepalingen onderhoud en uitvoering van werkzaamheden

  • 1. De eigenaren van wegen of van nabij wegen gelegen percelen zijn verplicht, voor zover zulks nodig is ten behoeve van werkzaamheden vanwege het waterschap ter behartiging van de opgedragen wegenzorg:

    • a.

      degenen, die met het onderhoud van wegenwerken zijn belast op hun percelen toe te laten;

    • b.

      materieel waaronder machines op hun percelen toe te laten;

    • c.

      tijdelijke werken en verrichtingen in en op hun percelen toe te laten.

  • 2. Van de uit te voeren werken en verrichtingen, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen uitgezonderd, worden de eigenaren van gronden en de in artikel 5.6 genoemde gerechtigden tot de desbetreffende gronden ten minste twee maal vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 5.9 - Algemene Regels

Het bestuur kan voor verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 5.3, 5.4, 5.5, en 5.6 algemene regels geven, welke mede kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht, dan wel een algeheel verbod voor het verrichten van die handelingen.

Bepalingen betreffende vergunningen

Artikel 5.10 - Wijziging en intrekking vergunning

  • 1. Een verleende vergunning of ontheffing kan door het bestuur worden gewijzigd of geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.

  • 2. Wijziging of intrekking van een verleende vergunning of ontheffing kan onder andere geschieden op de grond dat:

    • a.

      de bij de aanvraag verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig zijn dat de ontheffing niet zou zijn verleend indien de juiste gegevens bij de beoordeling van de aanvraag bekend waren geweest;

    • b.

      de ontheffing in strijd met wettelijke voorschriften is verleend;

    • c.

       in verband met wijziging van wetgeving, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vereiste van ontheffing is gesteld, zwaarder moet wegen dan het belang van de houder van de ontheffing bij een ongewijzigde ontheffing;

    • d.

       van de ontheffing gedurende een door het bestuur te bepalen periode geen gebruik is gemaakt;

    • e.

       een krachtens de verleende ontheffing in uitvoering genomen werk niet binnen een door het bestuur te stellen termijn is voltooid.

    Een vergunning kan onder andere worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 5.11 - Beperkingen en voorschriften bij vergunning

  • 1. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 2. Aan een vergunning kan het voorschrift worden verbonden dat de houder van de ontheffing financiële zekerheid stelt.

Artikel 5.12 - Vrijstelling vergunningplicht voor beheershandelingen

Geen vergunning is vereist voor handelingen die plaatshebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van het aan het waterschap op grond van het reglement voor het waterschap 2008 opgedragen beheer, zoals het herstel en onderhoud aan wegen.

Artikel 5.13 - Schadevergoeding

Aan degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het wegbeheer als bedoeld in dit hoofdstuk schade lijdt of zal lijden, wordt op zijn verzoek door het bestuur een vergoeding toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

6 Overige gebodsbepalingen

Artikel 6.1 - Seismische onderzoeken

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het beheersgebied van het waterschap seismische onderzoeken te verrichten.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is eveneens van toepassing op het gebied aan de buitenzijde van de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering tot 200 meter uit de begrenzing daarvan, doch niet verder dan tot het midden van het aangrenzende buitenwater.

Artikel 6.2 - Werken ten behoeve van gas en oliewinning

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het beheersgebied van het waterschap werken uit te voeren of te laten uitvoeren ten behoeve van gas en oliewinning.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is eveneens van toepassing op het gebied aan de buitenzijde van de buitenbeschermingszones van de primaire waterkering tot 1.500 m uit de begrenzing daarvan.

Artikel 6.3 - Leidingen voor transport van gassen, vloeistoffen e.d.

  • 1. Het is onverminderd het elders in deze Keur bepaalde verboden zonder vergunning van het bestuur:

    • a.

      in het beheersgebied van het waterschap leidingen te leggen, wijzigingen, te vernieuwen of te hebben met een grotere diameter dan 0,10 m of met een hogere maximale bedrijfsdruk dan 1N/mm2 (10 bar) voor het transport van gassen, vloeistoffen of vaste stoffen in suspensie;

    • b.

      door de onder a bedoelde leidingen gassen,vloeistoffen of vaste stoffen in suspensie te transporteren.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op het leggen, wijzigen, vernieuwen of hebben van leidingen voor het transport van drinkwater, ruw water, grond of rioolwater en het transporteren van deze vloeistoffen.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is tevens van toepassing op het gebied aan de buitenzijde van de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering tot 200 m uit de begrenzing daarvan, doch niet verder dan tot het midden van het aangrenzende buitenwater.

7 Toezicht en handhaving

Artikel 7.1 - Schouw

  • 1. Door of namens het bestuur wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door dat bestuur vastgesteld schema.

  • 2. Het bestuur kan, indien het zulks nodig acht, besluiten een extra schouw te voeren.

  • 3. Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die ten minste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis- aan huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.

  • 4. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

Artikel 7.2 - Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 7.3 - Strafbepalingen

  • 1. Overtreding van de bepalingen van deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtredingonherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8.1 - Vergunningen

  • 1. Vergunningen of ontheffingen, verleend voor de inwerkingtreding van deze Keur, voor het ingevolge deze Keur vergunningplichtig handelen, worden geacht ingevolge deze Keur te zijn verleend.

  • 2. Voor al hetgeen voor de inwerkingtreding van deze Keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze Keur te zijn verleend.

Artikel 8.2 - Bijzondere waterstaatswerken/waterscheidingen

Zolang voor de bijzondere waterstaatwerken en waterscheidingen geen of geen volledige legger in werking is getreden blijven de verbods- en gebodsbepalingen van de hoofdstukken 4 en 5 van de Keur van waterschap Hollandse Delta zoals vastgesteld op 29 september 2005 en in werking getreden op 3 december 2005 van kracht.

Artikel 8.3 - Objectafbakeningen waterstaatswerken/beschermingszones

Zolang geen of geen volledige legger in werking is getreden blijven voor wat betreft de toepassing van de verbods- en gebodsbepalingen van deze Keur voor het niet in werking getreden deel de objectafbakeningen betreffende de waterstaatwerken, beschermingszones en buitenbeschermingszones van kracht zoals deze golden op de dag voor de datum van de inwerkingtreding van deze Keur, met dien verstande dat voor het gebied van het voormalig Waterschap IJsselmonde de objectafbakeningen voor de waterstaatswerken gelden, zoals deze zijn opgenomen in de artikelen 13, 19, 20, 26, 31, 37, 38, en 43 van de Keur van Waterschap IJsselmonde, vastgesteld d.d. 22 maart 1991 en in werking getreden 27 november 1992.

Artikel 8.4 - Onderhoudsplichtigen en afmetingen waterstaatwerken en kunstwerken

Zolang geen of geen volledige legger in werking is getreden blijven voor het niet in werking getreden deel de bepalingen over onderhoudsplichtigen en afmetingen van de waterstaatswerken en de kunstwerken van kracht zoals deze golden op de dag voor de datum van de inwerkingtreding van deze Keur.

Artikel 8.5 - Verbodsbepalingen versneld afvoer verhard oppervlak, aan- en afvoeren, lozen en ontrekken uit oppervlaktewaterlichamen, meld-, meet- en registratieplicht

Zolang nog geen algemene regels als bedoeld in artikel 4.4.3 eerste lid van deze Keur zijn vastgesteld voor de handelingen als genoemd in de artikelen 4.2.1 en 4.2.4, blijven de artikelen 19 en 21 van de Keur van waterschap Hollandse delta, vastgesteld op 29 september 2005 en in werking getreden op 3 december 2005 van kracht, voor wat betreft het in die artikelen vermelde aan- en afvoerdebiet en oppervlakte. Zolang nog geen algemene regels zijn vastgesteld als bedoeld in artikel 4.4.3 tweede lid van deze Keur, blijven de artikelen 22 en 23 van de Keur van waterschap Hollandse Delta, vastgesteld op 29 september 2005 en in werking getreden op 3 december 2005 met betrekking tot de meld-, meet- en registratieplicht van kracht.

Artikel 8.6 - Inttrekking en inwerkingtreding

De Keur van waterschap Hollandse Delta 2005 wordt ingetrokken met uitzondering van de artikelen 8.1 t/m 8.5 van dit hoofdstuk 8.

Artikel 8.7 - Citeerartikel

Deze Keur wordt aangehaald als Keur waterschap Hollandse Delta 2009.

Toelichting op de Keur van waterschap Hollandse Delta 2009

 

1. Algemeen deel

 

1.1 De Keur

Op 3 december 2005 is de Keur van waterschap Hollandse Delta in werking getreden. Deze Keur was de eerste na het ontstaan van het waterschap op 1 januari 2005. Door wijzigingen in wet- en regelgeving is het noodzakelijk de Keur nu te herzien.

 

1.2 Wet- en regelgeving

De Keur is tot nu toe gebaseerd op de Waterschapswet, de Waterstaatswet 1900 en de Wet op de waterhuishouding. De Waterschapswet verleent het waterschap de bevoegdheid om verordeningen en Keuren vast te stellen. De Waterstaatswet 1900 en de Wet op de waterhuishouding vormen de basis voor de uitoefening van beheersbevoegdheden door het waterschap. De Keur stelt nadere regels daarvoor.

 

Eind 2009 treedt de Waterwet in werking. Deze wet vormt een geheel nieuw kader voor de regelgeving en de uitoefening van beheersbevoegdheden op waterstaatsgebied. In het kader van de nieuwe wet is het waterschap de beheerder van regionale watersystemen. Het waterschap is bevoegd tot het stellen van gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot die watersystemen, voor zover het waterschap met de zorg voor die watersystemen of onderdelen daarvan is belast. Ook de Waterwet gaat uit van nadere regels van waterschappen bij verordening (Keur).

 

De Waterwet is deels een kaderwet, die ook de basis vormt voor andere uitvoeringsregelingen, zoals het Waterbesluit en de provinciale Waterverordening. Deze regelingen zijn mede bepalend voor de inhoud van de Keur en de Keur dient dus rekening te houden met hetgeen daarin is bepaald.

 

Vanwege de onderlinge samenhang tussen de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving is het noodzakelijk dat alle uitvoerende regelingen gelijktijdig met de wet in werking treden. Dit geldt ook voor de herziene Keur en eventueel daarop gebaseerde algemene regels. Voor het opstellen van deze Keur is uitgegaan van de Waterwet, de Invoeringswet Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling en de Waterverordening van de provincie Zuid-Holland, zoals deze in ontwerp luiden.

 

1.3 Modelkeur Unie van Waterschappen

Voor het opstellen van deze Keur is gebruik gemaakt van de modelkeur 2009 van de Unie van Waterschappen. Deze is afgestemd op de nieuwe Waterwet en de model-Waterverordening van het Interprovinciaal Overleg. De modelkeur is voor het overgrote deel overgenomen. Slechts op enkele onderdelen is het model aangepast aan gebiedseigen aspecten van het waterschap. Daarnaast is ook in deze Keur een wegenhoofdstuk opgenomen. In het vervolg van deze algemene toelichting zal hier nog bij worden stilgestaan. Verder zijn de toelichtingen hier en daar iets uitgebreider om in de praktijk veel gestelde vragen te voorkomen.

 

1.4 Algemene regels

Evenals in de bestaande Keur wordt in de herziene Keur het bestuur de bevoegdheid verleend nadere regels te stellen of kaartbijlagen aan te passen, waardoor keurverboden een ruimere werking krijgen. Daarnaast krijgt het bestuur, de bevoegdheid gebieden aan te wijzen ,waarop een algeheel verbod van toepassing is (artikel 4.5). Ook is in de Keur, de bevoegdheid voor het bestuur opgenomen algemene regels vast te stellen voor bepaalde handelingen. Deze regels kunnen ook een algeheel verbod inhouden of een vrijstelling van de vergunningplicht, al dan niet in combinatie met een meld-, meet- of registratieplicht. Met algemene regels voor de uitvoering van bepaalde handelingen wordt beoogd het aantal situaties waarin vergunning moet worden aangevraagd te verminderen en aldus de administratieve lasten voor de burger te reduceren.

 

Er is reeds een proces in gang gezet, waarbij vrijstellingsregels zijn opgesteld, die in de plaats komen van de vergunningplicht. Het ligt in de bedoeling dit proces voort te zetten. Daarnaast zal ook het instrument van de algemene regels worden toegepast.

 

1.5 Inhoud van de Keur

De Keur beoogt bescherming van regionale watersystemen, voor zover het waterschap met de zorg daarvoor is belast en daarin niet door hogere wet- of regelgeving is voorzien. Daarmee is de Keur het sluitstuk van de regelgeving met betrekking tot watersystemen. Voor wat betreft de wegen geldt, dat ook de regelgeving in het wegenhoofdstuk het sluitstuk is van de regelgeving met betrekking tot de wegen.

 

Hoewel de Waterwet een sterk integrerend karakter heeft, vormt zij geen alomvattende basis voor het beheer van watersystemen. Ook andere wetten bevatten regels die mede strekken tot bescherming van watersystemen. Te denken valt aan de wetgeving op het gebied van ruimtelijke ordening, milieubescherming, bodembescherming, natuurbescherming en scheepvaart. Deze wetgeving laat in veel gevallen geen ruimte voor aanvullende regeling in de Keur. Hieronder is aangegeven met betrekking tot welke beheerstaken wel of geen regels in de Keur zijn opgenomen in relatie tot andere van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

 

a. waterkwaliteit

De waterkwaliteitszorg is geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op oppervlaktewater ter bescherming van de fysisch-chemische waterkwaliteit. De toekomstige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Waterwet regelen dit uitputtend. Bij de vaststelling van de Waterwet is er bovendien voor gekozen de bestaande regels over lozingen, neergelegd in een aantal algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, in stand te laten. Hierin zijn zowel de waterkwaliteits- als de milieuaspecten opgenomen. Deze regels laten nagenoeg geen ruimte voor aanvullende regeling op decentraal niveau.

 

Wel kunnen in de Keur bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit worden opgenomen, indien en voor zover andere wetgeving daarin niet voorziet. Zo zijn enkele bepalingen over visbeheer opgenomen. Deze beogen te bewerkstelligen dat de visserij in het beheergebied van het waterschap uitsluitend geschiedt op basis van een door het bestuur van het waterschap goedgekeurd visplan. Doel daarvan is om de ecologische kwaliteit van de desbetreffende viswateren veilig te stellen of te verbeteren. In zo’n visplan zijn regels gesteld over het uitzetten van bepaalde soorten, het vissen op bepaalde soorten en andere visbeheersmaatregelen die aan de aquatische ecologie ten goede komen.

 

b. grondwater

Nieuw in deze Keur zijn bepalingen over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. Met de inwerkingtreding van de Waterwet worden waterschappen bevoegd onderdelen van de grondwaterbeheertaak uit te oefenen. Het gaat om de regulering van onttrekkingen van grondwater met uitzondering van onttrekkingen voor industriële toepassingen, waarbij de onttrokken hoeveelheid meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt, en van onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening en voor bodemenergiesystemen. De regulering van die onttrekkingen blijft een bevoegdheid van de provincie. In de Keur is rekening gehouden met instructiebepalingen die de provincie voor de uitoefening van deze taak heeft opgenomen in de Waterverordening.

 

c. vaarwegbeheer (waterstaatkundig)

In de Keur zijn geen specifieke bepalingen opgenomen over vaarwegen. Regels over instandhouding en onderhoud van vaarwegen (het waterstaatkundig beheer, ook wel aangeduid als bakbeheer) zijn opgenomen in de Vaarwegenverordening Zuid-Holland. Deze verordening geldt voor een aantal grotere vaarwegen. Enkele hiervan zijn bij het waterschap in beheer.

Vanuit beheersoogpunt -de instandhouding van de vaarweg- is de verbodsbepaling tot het hebben van vaartuigen, vlotten of andere voorwerpen uit de huidige Keur gehandhaafd. Via de algemene regels kan het bestuur een vrijstelling van dit verbod voor oppervlaktewaterlichamen instellen.

Verdere keurbepalingen voor vaarwegen zijn niet nodig geacht. Hiervoor geldt immers dat onderhoudsverplichtingen, vergunningverlening en handhaving mede kunnen worden afgestemd op de primaire functie van de oppervlaktewaterlichamen.

 

d. vaarwegbeheer (nautisch)

Van het waterstaatkundig vaarwegbeheer dient te worden onderscheiden het nautisch vaarwegbeheer. Het nautisch vaarwegbeheer betreft de zorg voor de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer. Regels hiervoor zijn opgenomen in de Scheepvaartverkeerswet, het daarop gebaseerde Binnenvaartpolitiereglement en het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer.

 

Voor de meeste voor de scheepvaart openstaande wateren in het gebied is het waterschap nautisch vaarwegbeheerder. Dit vloeit voort uit de aanwijzing van de rechtsvoorgangers van het waterschap als bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet.

 

Regels voor het scheepvaartverkeer kunnen op grond van de Scheepvaartverkeerswet mede gesteld worden ter instandhouding van vaarwegen en ter voorkoming van schade aan de waterhuishouding, oevers, waterkeringen en werken in of over scheepvaartwegen. De wet en de daarop gebaseerde regels gelden voor alle vaarverkeer, ook voor de kleine recreatievaart en recreatie met drijvende voorwerpen als waterscooters, zeilplanken en vlotten. Het Binnenvaartpolitiereglement bevat tal van voorschriften voor het vaarverkeer, het gebruik van vaarwegen en de bescherming van kunstwerken. In de Keur zijn daarom geen verdere voorschriften ter regulering van het scheepvaartverkeer opgenomen.

 

Een uitzondering hierop vormt het verbod om ligplaats in te nemen, te zwemmen, te duiken of de watersport te beoefenen binnen 50 meter van een gemaal, inlaat, stuw of soortgelijke installatie. Dit verbod heeft ten doel schade als gevolg van sterke waterbeweging, zuiging en dergelijke te voorkomen. Een zodanig verbod komt niet voor in het Binnenvaartpolitiereglement en is daarom aanvullend in de Keur opgenomen. De bevoegdheid tot aanvullende regeling is neergelegd in de Scheepvaartverkeerswet.

 

1.6 Wegbeheer

Uit een oogpunt van doelmatigheid en overzichtelijkheid is ervoor gekozen ook de bepalingen voor het wegbeheer op te nemen in deze Keur. Deze regels, die zijn gebaseerd op de Wegenwet, zijn opgenomen in hoofdstuk 5. Bij de regelgeving hebben de huidige keurbepalingen mede als uitgangspunt gediend.

 

1.7 Opbouw van de Keur

De opbouw van de Keur is als volgt:

  • 1.

    hoofdstuk 1: begripsomschrijvingen en hoofdelijke aansprakelijkheid;

  • 2.

    hoofdstuk 2: ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen;

  • 3.

    hoofdstuk 3: gebodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen;

  • 4.

    hoofdstuk 4: watervergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken, het af- en aanvoeren van water, het lozen op en onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen en het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem; verder bevat dit hoofdstuk algehele verboden, meld-, meet- en registratieverplichtingen en vrijstellingen. Het hoofdstuk bevat tevens een algemene zorgplicht;

  • 5.

    hoofdstuk 5: begripsbepalingen, gebods- en verbodsvoorschriften voor de wegen;

  • 6.

    hoofdstuk 6: overige gebodsbepalingen;

  • 7.

    hoofdstuk 7: schouw, toezicht en handhaving;

  • 8.

    hoofdstuk 8: overgangs- en slotbepalingen.

 

In overeenstemming met de modelkeur zijn definitiebepalingen waarin waterstaatswerken en de begrenzingen daarvan worden omschreven zoveel mogelijk vermeden door te verwijzen naar leggers en kaarten waarop de ligging, vorm, afmeting en constructie van waterstaatswerken zijn aangegeven. Waar een uitleg van gehanteerde begrippen gewenst is, is die opgenomen in de artikelgewijze toelichting.

Waar mogelijk zijn begrippen ontleend aan of in overeenstemming gebracht met de Waterwet. In figuur 1 is de onderlinge samenhang van de begrippen uit de Waterwet schematisch weergegeven.

 

In vergelijking met de vorige Keur zijn de verbodsbepalingen nog abstracter geformuleerd dan in vroegere Keuren gebruikelijk was. Hiermee wordt voorkomen dat alle mogelijke verboden uiterst gedetailleerd worden omschreven. Voor wat betreft de verbodsbepalingen voor onttrekkingen, lozingen en infiltraties is zelfs gekozen voor verbodsbepalingen zonder ondergrens. De keuze voor een globalere Keur, ligt in de lijn, van de ontwikkeling van een Keur in details naar een Keur op hoofdlijnen .

Bij de Keur wordt aan het bestuur voor een aantal zaken de bevoegdheid verleend nadere regels te stellen of kaarten vast te stellen, waardoor keurverboden een ruimere of specifiekere werking krijgen. Daarnaast krijgt het bestuur de bevoegdheid om algemene regels vast te stellen voor bepaalde handelingen en gedragingen, waarbij het keurverbod niet geldt en die in de plaats komen van de vergunningplicht. In een enkel geval wordt het bestuur de mogelijkheid geboden een absoluut verbod in te stellen (artikel 4.4). Bij een algemeen verbod bestaat er geen mogelijkheid om vergunning te verlenen en behoeft een weigering om vergunning te verlenen dus niet nader te worden gemotiveerd.

In het bijzonder de keuze voor verbodsbepalingen zonder ondergrenzen, betekent wel, dat via algemene regels, deze ondergrenzen moeten worden vastgesteld.

 

Een aantal onderwerpen wordt niet meer in de Keur geregeld. Deze worden hieronder toegelicht.

 

a. gedoogplichten en bijzondere bevoegdheden

Gedoogplichten en bijzondere bevoegdheden zijn niet meer in de Keur opgenomen. Deze zijn thans geregeld in hoofdstuk 5 van de Waterwet. Nieuw hierbij is dat sommige gedoog- en duldplichten gelden op grond van de wet, maar andere moeten worden ingeroepen bij beschikking.

 

Tot de gedoogplichten behoort de plicht van rechthebbenden van gronden onderhoudswerkzaamheden aan waterstaatswerken te gedogen en specie en maaisel die wordt verwijderd bij het regulier onderhoud van oppervlaktewaterlichamen te ontvangen. Deze gedoogplicht is geregeld in artikel 5.18 van de Waterwet. Blijkens de Memorie van Toelichting omvat regulier onderhoud zowel werkzaamheden om wateren op de vereiste leggerdiepte te houden als werkzaamheden ter verbetering van de water(bodem)kwaliteit. De ontvangstplicht geldt dus voor zowel kwantiteits- als kwaliteitsbagger.  

 

b. vergunningen

Regels omtrent verlening, wijziging en intrekking van (Water) vergunningen komen niet meer in de Keur voor. Deze materie is thans uitvoerig geregeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet. Nieuw bij de vergunningverlening is de mogelijkheid de houder van een vergunning de verplichting op te leggen financiële zekerheid te stellen voor de verwijdering van zaken die op grond van de vergunning zijn aangebracht, maar niet meer worden gebruikt. Voorts bestaat de mogelijkheid een voorschrift aan de vergunning te verbinden op grond waarvan de houder van een vergunning financiële zekerheid stelt met het oog op de bescherming van het belang of de belangen waarom het vereiste van vergunning is gesteld. Bepalingen die dat mogelijk maken hoeven dus voor wat betreft de waterstaatswerken als bedoeld in de Waterwet niet meer in de Keur zelf te worden opgenomen, omdat de Waterwet daarin voorziet. Ook de rechtsopvolging van vergunninghouders is thans in de wet geregeld.

Regels omtrent verlening, wijziging en intrekking van vergunningen zijn wel opgenomen in het Wegenhoofdstuk van deze Keur, omdat de Wegenwet, daarin niet voorziet.

 

c. schadevergoeding

Bepalingen omtrent schadevergoeding zijn in hoofdstuk 7 van de Waterwet opgenomen. Dit onderwerp is alleen in de Keur opgenomen voor wat betreft het Wegenhoofdstuk, omdat ook dit niet is geregeld in de Wegenwet.

 

1.8 Beleid en beleidsregels voor toepassing van de Keur

De bepalingen in de Keur moeten worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het beleid zoals verwoord in het beheerplan zal richtinggevend moeten zijn bij de uitvoering van de Keur. Concreet betekent dit dat wanneer een waterloop een bepaalde functie heeft, een vergunningaanvraag die bij inwilliging tot gevolg zou hebben dat die functie verdwijnt dan wel wordt ondermijnd, op die grond geweigerd kan worden.

 

Voor toepassing van de Keur kunnen nadere beleidsregels worden vastgesteld die richtinggevend zijn voor op grond van de Keur te nemen besluiten, zoals de ontheffingverlening, het toezicht en de handhaving. Ter motivering van die besluiten kan worden verwezen naar de beleidsregels en van de beleidsregels kan alleen gemotiveerd worden afgeweken (Titel 4.3 Algemene wet bestuursrecht).

1.9 Werkzaamheden eigen dienst

In die gevallen waarin een waterschap niet optreedt als beheerder, maar als ‘derde’, bijvoorbeeld als het een nieuw kantoorgebouw realiseert en daarbij ook water aanlegt, heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning nodig, net als die derde.

 

De in de Keur vermelde verboden zijn echter niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van herstel van en gewoon of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken die door het waterschap als beheerder worden verricht. De bepalingen in de Keur over het onttrekken en lozen van water ter uitvoering van de Waterwet (hoofdstuk 6) hebben evenmin betrekking op normale beheersactiviteiten van de beheerder. Onder normale beheersactiviteiten worden hier verstaan die activiteiten of werkzaamheden die niet leiden tot leggeraanpassing.

 

Hoofdstuk 5 van de Waterwet heeft betrekking op werken, werkzaamheden en handelingen van de beheerder zelf. Indien het waterschap als beheerder nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, stelt het daarvoor een projectplan vast. Deze verplichting betreft uitsluitend die voorgenomen werken of werkzaamheden in of bij een waterstaatswerk die tot gevolg hebben dat wijziging wordt gebracht in de normatieve toestand (richting, vorm, afmeting of constructie) van dat waterstaatswerk, zoals die is vastgelegd in de legger. Voor onderhouds- en herstelwerkzaamheden behoeft dus geen projectplan te worden opgesteld (MvT Waterwet, TK 2006-2007, 30 818, nr. 3, blz. 103). Het waterschap heeft geen vergunning van zichzelf nodig (zie ook artikel 4.10 van de Keur). Een projectplan doorloopt één van de totstandkomingprocedures uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd. Daarnaast is op projectplannen die daarvoor naar hun aard en omvang in aanmerking komen de Inspraakverordening van het waterschap van toepassing. Een projectplan moet zodanig concreet zijn dat voor belanghebbenden duidelijk is wat voor hen de gevolgen zijn. De verplichting tot vaststelling van een projectplan geldt ook voor de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam.

 

Op projectplannen tot aanleg, verlegging of versterking van primaire waterkeringen is de projectprocedure in paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de Waterwet van toepassing. Bij deze procedure vindt de voorbereiding van het projectplan gecoördineerd plaats door Gedeputeerde Staten. Op grond van de provinciale Waterverordening kunnen Gedeputeerde Staten deze procedure ook van toepassing verklaren op projectplannen tot aanleg of wijziging van regionale waterkeringen, van bergingsgebieden alsmede van oppervlaktewaterlichamen met een oppervlakte van ten minste één hectare of met een lengte van ten minste vijfhonderd meter. Gedeputeerde staten bepalen per geval of toepassing van deze procedure gewenst is. In de praktijk zal dit terughoudend geschieden en voornamelijk wanneer het waterschap daarom verzoekt. Een projectplan dat tot stand komt met de projectprocedure behoeft de goedkeuring van Gedeputeerde Staten.

 

Ook voor de Wegen geldt, dat het waterschap, voor beheerswerkzaamheden, zoals herstel en onderhoud aan wegen geen vergunning nodig heeft (zie artikel 5.12).

De hiervoor genoemde projectprocedure is echter niet van toepassing op projecten, waarbij sprake is van aanleg van nieuwe wegen of reconstructies, die leiden tot bijvoorbeeld uitbreiding van het profiel of wijziging van de ligging.

 

1.10 Keur en legger

Voor het merendeel van de bij waterschappen in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge wettelijke voorschriften dienen te worden vastgelegd in leggers. Artikel 5.1 van de Waterwet vereist van de waterbeheerders dat zij voor hun waterstaatswerken leggers op orde hebben. Het aangeven van de begrenzingen van waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van toepassing zijn, heeft niet plaats door de fysieke begrenzingen van die waterstaatswerken in de Keur zelf te omschrijven, maar door verwijzing naar de legger, waarin die begrenzingen zijn vastgelegd. Hierdoor zijn de begrenzingen van de waterstaatswerken niet direct uit de Keur af te lezen.

 

Deze constructie heeft het voordeel dat door het ontbreken van een omschrijving van de fysieke begrenzingen in de Keur, van één type waterstaatswerk kan worden uitgegaan. Er hoeft immers niet per type waterkering of water een omschrijving van de fysieke begrenzingen te worden gegeven. Daardoor hoeft in de Keur niet voor elk type waterstaatswerk een onderscheiden gebods- en verbodsregime te worden opgenomen.

 

Voor degenen tot wie de keurbepalingen zich richten is het onderscheid naar type waterstaatswerk vaak moeilijk te maken, zodat niet duidelijk is welk gebods- en verbodsregime op een bepaalde waterkering of een bepaald water van toepassing is. In dit systeem is uit de legger - naast de vermelding van de onderhoudsplichtigen - op te maken tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken en waar dus het gebods- en verbodsregime van de Keur van toepassing is. De legger bepaalt met de daarin opgenomen maten de reikwijdte van de verbodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen van de Keur (zg. gelede normstelling). Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de Keur. Voor belanghebbenden dienen ligging, vorm, afmeting en constructie en de consequenties daarvan in relatie tot de keurbepalingen duidelijk te worden gemaakt, bijvoorbeeld door het verstrekken van informatie. Internet maakt het mogelijk om de Keur en de veelal reeds in digitale vorm beschikbare leggers voor het publiek toegankelijk te maken.

 

Voor de vaststelling of wijziging van de Keur is in de artikelen 79 en 80 van de Waterschapswet een aantal specifieke procedurevoorschriften gesteld die op de vaststelling van de legger op overeenkomstige wijze dienen te worden toegepast, zodat deze toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming te legitimeren is. Voor de beheerder heeft het onderhavige systeem het voordeel dat hij op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.

 

Onderkend wordt dat niet alle waterschappen beschikken over leggers van waterstaatswerken, terwijl ook niet voor alle waterstaatswerken in beheer bij waterschappen het vaststellen van een legger thans is voorgeschreven. Artikel 5.1 van de Waterwet voorziet in de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen van de verplichting een legger vast te stellen voor bepaalde waterstaatswerken die zich naar hun aard of functie niet lenen voor het omschrijven van de leggerelementen (ligging, vorm, afmeting en constructie) of die van geringe afmetingen zijn. De provinciale Waterverordening geeft aan voor welke (delen van) waterstaatswerken die vrijstelling geldt.

 

De legger op grond van de Waterwet dient te worden onderscheiden van de legger, bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet. Die legger is van een andere aard. In de Waterschapswet gaat het om de zogenoemde onderhoudslegger, een register van onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen. De materie van de onderhoudslegger hoort niet thuis in de Waterwet, omdat het bij die legger gaat om de relatie van een waterschap met zijn ingezetenen/ingelanden. De onderhoudslegger bepaalt voor welke onderdelen van het watersysteem onderhoudsverplichtingen van kracht zijn en voor welke rechthebbenden (met private rechten op onroerende zaken die deel uitmaken van een watersysteem of daaraan grenzen) deze verplichtingen gelden. Deze verplichtingen tot betaling in natura maken van oudsher onderdeel uit van het waterschapsbestel.

 

In de praktijk is het gebruikelijk dat de legger als normatieve staat van waterstaatswerken wordt geïntegreerd met de onderhoudslegger tot één document/digitaal bestand. Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Waterwet kan deze praktijk onder de Waterwet worden voortgezet.

 

Het vaststellen van leggers is op grond van de geldende regelgeving niet voor alle waterstaatswerken verplicht. Voor waterstaatswerken waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorziet het overgangsrecht in het aangeven van ligging en indien mogelijk afmetingen van de betrokken werken op een bij de Keur behorende kaart.

 

1.11 Onderhoudsverplichtingen 

De Keur brengt op zichzelf geen wijziging in bestaande onderhoudsverplichtingen. De Keur bevat slechts een omschrijving van de onderhoudsverplichtingen ten aanzien van waterstaatswerken. Wie onderhoudsplichtig zijn en wat de omvang van hun onderhoudsverplichting is, wordt vastgelegd in de legger. Daarvoor geldt een afzonderlijke vaststellingsprocedure.

 

Het vaststellen van een nieuwe legger heeft veel voeten in de aarde, zeker wanneer het tot verschuiving van onderhoudsverplichtingen leidt. Daarom is het praktisch niet mogelijk de procedure tot vaststelling van de legger parallel te laten verlopen met de procedure tot vaststelling van de Keur. De vaststelling van nieuwe leggers geschiedt dan ook in een afzonderlijk traject.

 

De overgangsbepalingen voorzien in een regeling van het onderhoud in de situatie dat nog geen onderhoudslegger is vastgesteld. De bestaande onderhoudsverplichtingen blijven van kracht totdat de nieuwe legger is vastgesteld en onherroepelijk van kracht is geworden. Pas daarna gaan eventuele nieuwe onderhoudsverplichtingen gelden.

 

1.12 Watervergunning 

Het systeem van watervergunningen vloeit voort uit de Waterwet. Een vergunning op grond van deze wet wordt aangeduid als watervergunning. De wet biedt de mogelijkheid voor de waterbeheerder bij verordening nadere regels te stellen. Indien de Keur van een waterschap regulering bij beschikking (vergunning of ontheffing) introduceert, is ook sprake van een watervergunning (artikel 6.11 Waterwet).

 

In geval van watervergunningen voor een handeling of een samenstel van handelingen, waarvoor meer dan één bestuursorgaan bevoegd gezag is, is sprake van samenloop van vergunningen. In dat geval wordt één watervergunning afgegeven. Wettelijk uitgangspunt is dat het hoogste bevoegd gezag de vergunning verleent, nadat het advies van de medebetrokken bestuursorganen is ingewonnen. De betrokken bestuursorganen kunnen in overleg een andere regeling treffen (artikel 6.15 Waterwet).

 

1.13 Conserverende werking van de Keur en profiel van vrije ruimte 

Van de Keur gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatswerk wordt beschermd. De bevoegdheid van de provincie op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening laat onverlet de bevoegdheid van een waterschap om in het belang van de waterstaatszorg voorzieningen te treffen (Rechtbank Middelburg, Awb 07/3891, 29 januari 2008, inzake de Keur van Waterschap Zeeuws Vlaanderen). In het onderhavige geval betroffen deze voorzieningen het aangeven van bebouwingscontouren, contouren langs waterkeringen waarbinnen vooralsnog niet mag worden gebouwd. Deze contouren waren bepaald door uit te gaan van toekomstige klimaatscenario’s. De rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de conserverende werking kon worden opgeheven na belangenafweging in het concrete geval van een aanvraag om ontheffing. De uitspraak is van groot belang voor waterschappen die hun belangen bij een mogelijk toekomstig grondgebruik voor het verbeteren van hun watersystemen voor de (verre) toekomst veilig willen stellen. In dit verband is het belangrijk waar nodig een profiel van vrije ruimte op te nemen in de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet. Overigens is een daartoe strekkende verplichting voor wat betreft de primaire en regionale waterkeringen opgenomen in de provinciale Waterverordening (art 4.1 tweede lid).

 

Een verbod om zonder daartoe strekkende vergunning werken te maken in het profiel van vrije ruimte van een waterstaatswerk is opgenomen in artikel 4.1, vierde lid van de Keur.

 

 

Artikelgewijze toelichting

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 

 

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In de Keur is ervoor gekozen in de lijst met begripsomschrijvingen de meest essentiële begrippen voor de regionale waterbeheerder en voor de in het beheergebied gevestigde burgers en bedrijven een plaats te geven. Daarmee wordt beoogd van de Keur een zelfstandig leesbaar document te maken, zij het dat de lijst niet uitputtend is. Om in alle opzichten goed te kunnen doorzien wat de nieuwe waterbeheerwetgeving voor alle partijen betekent, ontkomt men er niet helemaal aan ook de Waterwet zelf en haar Memorie van Toelichting (MvT), de Invoeringswet Waterwet en haar MvT, het Waterbesluit, de provinciale Waterverordening, de Waterregeling en aanpalende wet- en regelgeving te raadplegen.

 

De volgende begrippen behoeven een nadere toelichting (de letters corresponderen met de letters in artikel 1.1 van de Keur):

a. bergingsgebied: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, waarbij de relatie met de Wet ruimtelijke ordening is gelegd;

b. (buiten)beschermingszone: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat die zone in de legger is vermeld en dat het betreffende waterstaatswerk wordt beschermd door voorschriften krachtens deze Keur. In deze omschrijving wordt een relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm, afmeting en constructie van dat waterstaatswerk en de Keur met haar instrumentarium om dat waterstaatswerk daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden;

d. bestuur: het bevoegde bestuursorgaan voor het nemen van besluiten krachtens deze Keur is het bestuur (het college van dijkgraaf en heemraden) van het waterschap;

f . grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen. Hierbij verdient aantekening dat de waterschappen door de Waterwet als grondwaterbeheerder worden aangewezen, maar dat de provincie bevoegd gezag blijft voor de regulering van grondwateronttrekkingen voor industriële toepassingen met een hoeveelheid van meer dan 150.000 m³ per jaar en voor onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of voor bodemenergiesystemen (artikel 6.4 Waterwet);

g. infiltreren van water: de omschrijving van dit begrip is geheel overgenomen uit de Waterwet;

j. legger: het begrip legger wordt in de Waterwet niet gedefinieerd, maar in de MvT omschreven als een staat van werken, waaruit de normatieve toestand van beheersobjecten in geografisch, morfologisch en hydraulisch opzicht kenbaar is. Daarnaast is nodig dat beheersgrenzen eenduidig worden vastgelegd. Artikel 5.1 van de Waterwet voorziet in de verplichting van de beheerder voor zijn waterstaatswerken een dergelijke legger vast te stellen. Daarnaast hanteren de waterschappen al sinds lange tijd de legger als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet. Daarin worden de onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken en de aard en omvang van hun onderhoudsverplichtingen vastgelegd. Beide leggers zijn als complementair te beschouwen. In de praktijk worden ze daarom meestal geïntegreerd tot één legger. De MvT bij de Waterwet geeft aan dat deze praktijk onder de Waterwet kan worden voortgezet. Beide leggers zijn echter verschillend in die zin dat ze hun grondslag vinden in verschillende wetten en een verschillende strekking hebben. Belangrijk bij het integreren van beide leggers is dat de strekking van beide leggerartikelen overeind blijft. Voor het vastleggen van de normatieve toestand van waterstaatswerken wordt de legger gebaseerd op de Waterwet, voor het opleggen van onderhoudsverplichtingen wordt de legger gebaseerd op de Waterschapswet. Overigens biedt de Waterwet de mogelijkheid om in de provinciale Waterverordening een vrijstelling van de leggerplicht op te nemen voor onderdelen van het watersysteem die zich naar hun aard of functie niet lenen voor het vastleggen van bepaalde normatieve elementen of die van geringe afmetingen zijn. Een aanduiding van de ligging van dergelijke waterstaatswerken op een overzichtskaart moet dan voldoende zijn;

l. onttrekken: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet en heeft zowel betrekking op het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam als op het onttrekken van grondwater. Voor het overige gaat het hier om verschillende activiteiten, waarop verschillende keurbepalingen van toepassing zijn. Overeenkomstig de bestaande grondwaterwetgeving worden ontwaterings- en afwateringsactiviteiten niet aangemerkt als grondwateronttrekking. De keurbepalingen inzake onttrekking van grondwater hebben dus niet betrekking op ontwateren en afwateren;

n. oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet en vervangt het begrip oppervlaktewaterlichaam, zoals omschreven in de Wvo. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem, de oevers en de flora en fauna. Tot het begrip oppervlaktewaterlichaam behoren ook drogere oevergebieden, die krachtens de Waterwet als onderdeel van een oppervlaktewaterlichaam zijn aangewezen. Deze gebieden zijn via de Invoeringswet Waterwet toegevoegd aan het begrip oppervlaktewaterlichaam. Dat was nodig vanwege het opnemen van de regeling voor waterbodemsanering, afkomstig uit de Wet bodembescherming, in de Waterwet en het onderscheid daarbij tussen de sanering van de landbodem en de waterbodem.

Het begrip oppervlaktewaterlichaam in de Keur omvat alle oppervlaktewateren en gaat verder dan de wateren die op grond van de kaderrichtlijn water door de waterbeheerders zijn aangewezen als oppervlaktewaterlichaam. Dit vloeit voort uit doel en strekking van de Keur, die ook op kleinere oppervlaktewateren van toepassing is. Het begrip oppervlaktewaterlichaam volgens de KRW id gedefinieerd als een oppervlaktewaterlichaam groter dan 50 Ha (bij een meer of plas) of met een achterliggend stroomgebied van 50 ha (bij lijnvormige wateren. De omschrijving oppervlaktewaterlichaam is ook ruimer dan de omschrijving van het begrip oppervlaktewater, zoals dat sinds de invoering van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren door de rechtspraak is gevormd. Het begrip oppervlaktewaterlichaam in de Keur vervangt de begrippen water of waterloop in voorgaande Keuren. Voor dit begrip is gekozen omdat het zowel omvat het reservoir waarin het water zich bevindt (de bak) als de substantie water (H2O) die zich daarin bevindt;

o. profiel van vrije ruimte: dit begrip is gevormd door jurisprudentie en opgenomen in de provinciale Waterverordening. Het profiel bestaat uit de ruimte boven en naast een waterkering die nodig is voor toekomstige versterking van die waterkering en om die reden gevrijwaard dient te blijven van ingrepen die alleen tegen hoge kosten ongedaan kunnen worden gemaakt. Het begrip vervangt het begrip vrijwaringszone, dat alleen betrekking heeft op de strook of stroken grond naast een waterkering die nodig zijn voor toekomstige versterking;

p. waterkering: deze begripsomschrijving komt in de Waterwet niet voor. De omschrijving is nodig om aan te geven wanneer een object als waterkering wordt aangeduid. Het begrip dekt alle typen waterkeringen;

q. watersysteem: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met de opmerking dat de zinsnede 'en grondwaterlichamen' hier achteraan is gezet, omdat die geen waterkeringen en ondersteunende kunstwerken behoeven.

In figuur 1 is het waterstaatkundig begrippenkader uit de Waterwet schematisch weergegeven;

r. waterstaatswerk: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met toegevoegd de onderhoudsstroken en voorts dat het werk als zodanig in de (Waterwet)legger is aangegeven, tenzij het van de leggerplicht is vrijgesteld of op een overzichtskaart als bedoeld in artikel 6.2 staat aangegeven. De relatie met de legger komt hier tot uitdrukking;

s. watervergunning: het gaat om de vergunning die de Waterwet introduceert voor bepaalde handelingen in het watersysteem en die de Keur voor het beheergebied van het hoogheemraadschap concretiseert. Op grond van de Waterwet wordt niet langer gesproken van een keurontheffing of -vergunning, maar van een watervergunning;

u. werken: dit begrip komt niet voor in de Waterwet. Het is nodig omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan zijn toegekend. De regionale waterbeheerder kan daartoe zijn keurinstrumentarium inzetten om dergelijke ingrepen van derden te voorkomen door die handeling te verbieden, dan wel die handeling via een watervergunning toe te staan onder voorschriften of beperkingen. Wanneer bepaalde werken zijn toegestaan op basis van algemene regels, kan de aspirant-bouwer, afhankelijk van de aard en locatie van het werk, ook volstaan met het doen van een melding aan het waterschap

v. Wet: dit is de Waterwet, waarop het keurinstrumentarium inhoudelijk is gestoeld, naast de provinciale Waterverordening.

 

afbeelding binnen de regeling

Artikel 1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Ingevolge het bepaalde in dit artikel zijn de gebruikers verplicht de ingevolge de Keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht.

Eigenaren, overige zakelijk gerechtigden en gebruikers van de grond zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen die ingevolge de Keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.

2 Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen 

Artikel 2.1 Visverbod

In de Visserijwet 1963 zelf of in de ministeriële regeling zal op termijn worden opgenomen dat het verboden is de binnenvisserij uit te oefenen, anders dan op basis van en in overeenstemming met een visplan. Een dergelijk visstandbeheersplan behoeft de instemming van de waterbeheerder. Daarbij toetst de waterbeheerder of het plan aansluit bij de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor de visstand in de desbetreffende wateren. De waterbeheerder geeft aan voor welke wateren hij een dergelijk visplan noodzakelijk acht. Dit hangt af van de mogelijkheden om via visbeheer (mede) de KRW-doelstellingen te halen. De doelen van de KRW voor het kwaliteitselement vis betreffen zowel de soortensamenstelling als de leeftijdsopbouw van het visbestand. Dit betekent dat voor veel binnenwateren doelstellingen en soorten maatregelen moeten worden opgesteld. Het is vervolgens aan de regionale waterbeheerder die maatregelen in de regionale binnenwateren uit te voeren. De visserijkundige eenheid die zo’n visplan opstelt is de Visstand Beheer Commissie (VBC). De verplichte deelname aan een VBC loopt voor de rijkswateren via een bepaling in de huurovereenkomsten. Voor de regionale wateren is dit alleen mogelijk voor die wateren waarvan de beheerder ook eigenaar is. Daarom is een betere borging nodig om visserij in de regionale wateren duurzaam te laten zijn. Dat is mogelijk door daar waar nodig een visplan verplicht te stellen en daaraan te koppelen dat de binnenvisserij alleen plaatsvindt overeenkomstig zo’n plan.

 

Het visplan beoogt ten eerste de visserijactiviteiten in te passen in de KRW-doelstellingen wat betreft de visstand en ten tweede een vastlegging van de verplichtingen voor de visrechthebbenden.

Dit artikel bevat een verbod op het uitzetten van vis en het plaatsen van vaste vistuigen zonder vergunning van het bestuur. Dit verbod -en dus de vergunningplicht- geldt niet wanneer de visserij wordt uitgeoefend overeenkomstig een visplan. Aangezien bij het hoogheemraadschap de term visserijplan wordt gehanteerd, wordt in het artikel deze term gebruikt.

 

Opgemerkt wordt nog dat op grond van de Visserijwet 1963 een aantal vissoorten is aangewezen dat zonder vergunning op grond van die wet met instemming van de eigenaar van het viswater mag worden uitgezet. De Visserijwet 1963 beoogt echter alleen bescherming van de visstand. Het verbod op het uitzetten van vis in de Keur wordt gesteld met het oog op de bescherming van de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater. Dit verbod beoogt bescherming van een ander belang en hiervoor geldt derhalve niet de vrijstelling uit de Visserijwet 1963.

 

3 Beheer van waterstaatswerken 

Gebodsbepalingen

Artikel 3.1 Afrasteringen

Deze bepaling geeft het bestuur de mogelijkheid aan te geven welke waterstaatswerken beschermd moeten worden tegen aftrap door dieren. De bepaling geeft het bestuur tevens de mogelijkheid algemene regels te stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijze van plaatsing daarvan. Ook deze regels moeten worden beschouwd als onderdeel van de Keur. Dit betekent dat zowel voor de aanwijzing als voor de vaststelling van de algemene regels dezelfde procedure gevolgd moet worden als voor vaststelling en wijziging van de Keur (artikel 83, vierde lid, Waterschapswet).

Artikel 3.2 Coupures en sluizen

De beheerders en eigenaren van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden. Ook kan sluiting van dergelijke doorgangen nodig zijn ter bescherming van de waterkwaliteit of ter voorkoming van verspreiding van verontreiniging.  

Artikel 3.3 Stuwen

Meestal zijn stuwen in beheer bij het waterschap. Wanneer het beheer of de bediening bij een ander berust en deze bij de afstemming van de bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt, is het noodzakelijk dat het waterschap dat kan reguleren. Dit artikel bepaalt dat stuwen op eerste aanzegging door of namens het bestuur op het daarbij aan te geven peil dienen te worden gesteld. Voor zover dergelijke werken met ontheffing zijn aangebracht zal een bepaling van gelijke strekking meestal in de ontheffing zijn opgenomen.

Artikel 3.4 Eindbuizen

Deze gebodsbepaling ziet op een effectief en doelmatig onderhoud van de oppervlaktewater­lichamen door het tijdig -na voorafgegane aanschrijving- verwijderen van eindbuizen.

Artikel 3.5 Specieberging en ander organisch materiaal

Deze gebodsbepaling ziet er op, dat specie en ander organisch materiaal niet wordt geborgen op de taluds. Bovendien wordt geregeld, dat de specie en dergelijke binnen een periode van 4 maanden moet zijn verspreid, dan wel verwijderd uit de beschermingszones.

Artikel 3.6 Gewassen

Deze gebodsbepaling ziet op een effectief en doelmatig onderhoud van de oppervlaktewaterlichamen door het vrij zijn van de beschermingszones van gewassen gedurende een bepaalde periode.

 

Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 3.7 Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet aangewezen in de legger. De Keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden, maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de eigenaren van aangrenzende gronden. Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de Keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

 

Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een Gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen ingevolge artikel 2 van de Flora- en faunawet. Door te werken volgens die Gedragscode is een vrijstelling op basis van die wet gegeven. Dit geldt ook voor particulieren die onderhoudsplichtig zijn, als zij aantoonbaar in overeenstemming met de Gedragscode handelen en dit passend is binnen de eigen werkprocessen.

Onderhoud aan waterkeringen 

Artikel 3.8 Gewoon onderhoud 

In dit artikel wordt omschreven waartoe derdenonderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan waterkeringen verplicht zijn. De bestrijding van muskusratten op waterkeringen gebeurt uitsluitend van overheidswege (provincie of waterschap).

Artikel 3.9 Buitengewoon onderhoud

In het eerste lid van dit artikel wordt omschreven waartoe derdenonderhoudsplichtigen gehouden zijn bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen. Als buitengewoon onderhoud wordt in de Keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie. Dit buitengewoon onderhoud wordt, waar het primaire waterkeringen betreft, maar ook bij andere waterkeringen, vrijwel altijd door het hoogheemraadschap uitgevoerd. De onderhavige bepaling heeft geen betrekking op de situaties waarin dat het geval is, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij anderen berust. De bepaling richt zich dus niet tot het waterschap als beheerder van de waterkering, maar tot eventuele derdenonderhoudsplichtigen.

 

Het overgangsrecht voorziet in de situatie dat (nog) geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven.

 

Op grond van het tweede lid van dit artikel mag buitengewoon onderhoud aan primaire waterkeringen niet worden uitgevoerd tussen 1 oktober en 1 april, tijdens het zogenoemde stormseizoen.

Artikel 3.10 Ondersteunende kunstwerken en werken

Dit artikel richt zich tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben. Voor zover dergelijke werken met ontheffing zijn aangebracht zullen bepalingen van gelijke strekking meestal in de ontheffing zijn opgenomen.

 

Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.11 Gewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derdenonderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan wateren gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde verplicht voorwerpen, materialen en stoffen uit wateren te verwijderen die de afvoer, aanvoer of berging van water hinderen of kunnen hinderen. Daarnaast moeten de onderhoudsplichtigen de wateren schonen. Dit gebeurt enkele malen per jaar, vóór de vooraf aan te kondigen schouw of schouwen, bedoeld in artikel 7.1. Daarbij gaat het erom de maatgevende af- of aanvoer van water veilig te stellen.

 

Het gewoon onderhoud omvat voorts het behoorlijk in stand houden van de oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking of uitspoeling de afvoer, aanvoer of berging van water wordt gehinderd of aangelegde onderhoudsstroken of afrasteringen door inzakking worden bedreigd.

Artikel 3.12 Buitengewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derdenonderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van buitengewoon onderhoud aan wateren zijn verplicht, gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt aangemerkt het in stand houden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie.

 

Het buitengewoon onderhoud wordt, waar het betreft wateren van overwegend belang voor de afvoer of aanvoer van water voor een groter gebied, veelal uitgevoerd door het waterschap. De onderhavige keurbepaling heeft geen betrekking op die situatie, maar op de omstandigheid dat dit onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het waterschap als waterkwantiteitsbeheerder, maar tot derdenonderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van wateren verplicht zijn, doet zich met name voor bij watergangen die uitsluitend de afwatering van een aantal percelen dienen.

 

Voor de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven, is in het overgangsrecht een regeling getroffen.

 4 Handelingen in het watersysteem

Algemeen

Hoofdstuk 6 van de Waterwet bevat een regeling voor handelingen van derden in het watersysteem. Die regeling voorziet in de introductie van de watervergunning, in plaats van de tot nu toe gebruikelijke keurvergunning of –ontheffing. De mogelijkheid tot het vaststellen van algemene regels ter vervanging van de vergunningplicht wordt in deze Keur geïntroduceerd. Centraal daarbij staan de doelmatige bescherming van het watersysteem en een efficiënte dienstverlening aan burgers en bedrijven. Zo komt er voor samenhangende activiteiten in het watersysteem één watervergunning. Voorts vallen meer handelingen in het watersysteem onder algemene regels. Dit leidt tot lastenvermindering voor burgers en bedrijven. Voor de waterbeheerder is deze introductie op een andere manier van groot belang: tegenstrijdigheden tussen verschillende waterwetten behoren tot het verleden. Tot slot is de afstemming met andere vergunningstelsels geborgd door het instellen van één loket voor het behandelen van vergunningaanvragen. De bevoegdheid van de waterschappen om bij Keur regels te stellen blijft bestaan. Een dergelijke benadering past ook bij het aan de Waterwet ten grondslag liggende uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet'.

 

Wat centraal moet is ook te vinden in hoofdstuk 6 van de Waterwet. Dat wordt ingegeven door internationale verplichtingen en bovenregionale belangen. Het is dan wenselijk of zelfs noodzakelijk om bepaalde handelingen -of die nu betrekking hebben op een watersysteem in beheer bij het rijk of bij een waterschap- voor alle watersystemen op uniforme wijze te regelen. Een voorbeeld van dergelijke handelingen zijn de voorheen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gereguleerde lozingen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen. Voor zover derhalve het rijk een bepaald onderwerp heeft geregeld zijn waterschappen niet langer onverkort bevoegd om daarin nog zelfstandig bij verordening te voorzien, mede gezien artikel 59 van de Waterschapswet.

 

De bevoegdheid van waterschappen om bij verordening (Keur) regels te stellen inzake handelingen in de onder hun beheer vallende watersystemen is neergelegd in artikel 56 van de Waterschapswet. In dat kader staat het de waterschappen ook vrij om naast de reeds op grond van de artikelen 6.2 en 6.3 van de Waterwet vergunningplichtige handelingen, nog andere handelingen vergunningplichtig te stellen. Het gevolg daarvan is dat zodra een waterschap ervoor kiest om nog andere handelingen vergunningplichtig te maken of anderszins aan een toestemmingsvereiste te binden, die handelingen automatisch onder de watervergunning vallen. De waterschappen kunnen niet langer zelfstandige vergunningstelsels met betrekking tot watersystemen creëren. Bedoeling daarvan is dat de uitgangsgedachte van één watervergunning overeind blijft en nog belangrijker, dat de integrale afweging van de bij het waterbeheer betrokken belangen gewaarborgd blijft.

 

Watervergunning en algemene regels voor het gebruik van watersystemen

 

4.1 Gebruik waterstaatswerken en beschermingszones

Artikel 4.1.1 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

Ingevolge dit artikel worden waterstaatswerken en zones beschermd. Beoogd wordt die bescherming met een globale regeling te bieden. Het streven naar verdere vermindering van regels en vereenvoudiging van regelgeving dat aan de Keur ten grondslag ligt brengt mee dat in de Keur een meer algemene verbodsbepaling is opgenomen die voldoende bescherming kan bieden.

 

Bij het stellen van verbodsbepalingen ten aanzien van wateren die tevens scheepvaartweg zijn in de zin van de Scheepvaartverkeerswet moet worden bedacht dat ook het bevoegd gezag ingevolge die wet regels kan stellen, onder meer in het belang van de instandhouding van de vaarweg, ter bescherming van de waterhuishouding, de oevers en waterkeringen en ter bescherming van in of boven de vaarweg gelegen werken tegen schade door de scheepvaart. De bevoegdheden van het bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet en de waterbeheerder kunnen elkaar op dit punt overlappen. Dit kan gevolgen hebben voor de keurbevoegdheid van het waterschap, als het waterschap niet als bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet is aangewezen. In artikel 42 Scheepvaartverkeerswet wordt de betrokken competentievraag geregeld. Hierin is bepaald dat de bevoegdheid van onder andere waterschappen tot het stellen van regels in het belang van het waterbeheer gehandhaafd blijft voor zover deze regels niet in strijd zijn met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde. Bij strijdigheid van de Keur met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde houdt het in de Keur bepaalde van rechtswege op te gelden. Zoals aangegeven in het algemeen deel van de toelichting is het waterschap voor de wateren in zijn beheer tevens aangewezen als bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet.

 

Het verbod in artikel 4.1.1 , eerste lid, onderdeel a, betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip werkzaamheden moet een verband gelegd worden met het verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen onder meer aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, dempings-, herstel-, onderhouds-, plant-, reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreidings-, verbouw- en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben, maar waarvan onbedoeld effect is dat wijziging wordt gebracht in de staat van die werken.

 

Van het begrip werken in onderdeel b is in artikel 4. 1.1 een definitie gegeven. Met opgaande houtbeplantingen wordt gedoeld op bomen, struiken e.d. die door de omvang of de diepte van hun wortelstelsel schade kunnen veroorzaken aan waterstaatswerken.

 

Het verbod in onderdeel g om zich te bevinden, anders dan als rechthebbende, op een waterstaatswerk als dat is aangegeven, heeft als achtergrond dat waterstaatswerken in principe toegankelijk zijn voor recreatief medegebruik in individuele gevallen. Waar recreatief medegebruik ongewenst is, bijvoorbeeld om schade aan de waterkering te voorkomen, verstuiving van zand of vertrapping van begroeiing tegen te gaan, dient dat op kenbare wijze te worden aangegeven door middel van borden, hekken, afrasteringen, afsluitbomen en dergelijke. Aan een eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde kan de toegang evenwel niet worden ontzegd, omdat hij dan praktisch ieder genot van zijn grond verliest.

 

Het verbod in onderdeel h heeft tot doel het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam te beschermen, door middel van regulering.

 

Het verbod in onderdeel i heeft ten doel schade door sterke stroming, zuiging, opwerveling en dergelijke rond kunstwerken, zoals gemalen, stuwen of inlaten, te voorkomen. Het verbod is uiteraard met name van belang bij grotere installaties met een omvangrijke water­beweging of -verplaatsing. Het verbod sluit aan op soortgelijke verboden in het Binnenvaart­politiereglement en berust op de aanvullende regelingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 42 van de Scheepvaartverkeerswet. Het begrip schip omvat alle vaartuigen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen als bedoeld in het Binnenvaart- politiereglement. Het begrip ligplaats nemen omvat mede stilliggen, ankeren en afmeren.

 

Het verbod in onderdeel j heeft ten doel de open ruimte rond windwatermolens ten behoeve van windvang (de zogenoemde molenbiotoop) te behouden. Dit om te voorkomen dat de werking van door wind aangedreven bemalingsinstallaties belemmerd wordt door hoge bebouwing of begroeiing. Het verbod geldt voor windbemalingen die in beheer zijn bij het hoogheemraadschap, maar ook voor installaties die in beheer zijn bij derden en die in voorkomende gevallen in opdracht of op verzoek van het hoogheemraadschap bij de bemaling kunnen worden ingezet.

De hoogte van twee meter wordt gemeten vanaf het grondoppervlak dat de windbemalingsinstallatie onmiddellijk omringt. Een eventueel hoogteverschil tussen het maaiveld direct rond de windbemalingsinstallatie en het maaiveld van de omringende polder wordt dus niet meegerekend.

 

Het derde lid van artikel 4.1.1 betreft een aantal specifieke verboden handelingen in de beschermingszone. Het gaat hier om werkzaamheden die zodanig ingrijpend zijn of zodanige risico’s met zich meebrengen dat zij de stabiliteit (standzekerheid) van een waterstaatswerk in gevaar kunnen brengen. Met afgravingen wordt gedoeld op grootschalige ontgravingen ten behoeve van bijvoorbeeld ontgrondingen of delfstoffenwinning.

 

Het vierde lid van artikel 4.1.1 verbiedt het plaatsen van werken in het profiel van vrije ruimte. Dit is belangrijk om in de toekomst met name de wateropgaven omtrent dijkverbeteringen te kunnen realiseren. Het profiel van vrije ruimte is de ruimte naast en boven een waterkering die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbetering van die waterkering. Het driedimensionale begrip profiel van vrije ruimte komt in de plaats van het tot nu toe gehanteerde tweedimensionale begrip vrijwaringzone. Met betrekking tot de conserverende werking van het profiel van vrije ruimte wordt ook verwezen naar paragraaf 1.13 van de algemene toelichting. Het profiel van vrije ruimte wordt op grond van de provinciale Waterverordening opgenomen in de legger. Voor zover (nog) geen profiel van vrije ruimte is vastgelegd, voorziet het overgangsrecht in een regeling. Artikel 4.1 spreekt over 'werken' en is dus ruim geformuleerd. Het verdient aanbeveling hierbij werken nader te concretiseren in beleidsregels, omdat dit voor ieder gebied weer anders zal zijn. Bovendien wil de rechter in een geschil weten waarop de derde zich had kunnen voorbereiden.

 

4.2 Lozen op en onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 4.2.1 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak

Artikel 4.2.1 over het versneld afvoeren van water naar een oppervlaktewaterlichaam door aanleggen van verhard oppervlak kan in principe via een goed doorlopen van het proces van watertoets de vergunningverlening aanzienlijk vergemakkelijken. Nog beter is het als het waterschap in een vroeg stadium bij planologische ontwikkelingen wordt betrokken en aangeeft dat de initiatiefnemer de waterhuishoudkundige aspecten betrekt bij zijn plannen en daartoe in overleg treedt met het hoogheemraadschap. Maatregelen kunnen dan tijdig worden getroffen. Mocht toch nog die derde een dergelijke activiteit hebben gerealiseerd met grote invloed op de waterhuishouding, dan beschikt het waterschap via deze bepaling over een instrument om ongewenste afvoeren op het bestaande stelsel tegen te gaan.

Er is bewust voor gekozen in dit artikel een algemeen verbod op te nemen zonder vrijstelling. Deze vrijstellingsgrenzen zullen verder worden vastgesteld door het bestuur via vrijstellingsregels.

Artikel 4.2.2 Algeheel verbod bij calamiteiten

In dit artikel worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of te onttrekken, bijvoorbeeld bij wateroverlast of droogte. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.23 tot en met 5.26) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

Artikel 4.2.3 Verbod voor kwetsbare oppervlaktewaterlichamen en gebieden 

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid voor het bestuur tot het instellen van een verbod tot aanvoer, afvoer, onttrekking en lozing met betrekking tot oppervlaktewateren in bepaalde door het bestuur aan te wijzen en op een kaart aangegeven gebieden. In het algemeen geldt dat voor een verbod op het normaal gebruik van oppervlaktewateren, anders dan bij calamiteiten, een goede motivatie nodig is.

 

Het instellen van een absoluut verbod, zonder vergunningsmogelijkheid, is om praktische redenen ongewenst. Eventuele vergunningen zullen echter alleen in bijzondere gevallen en onder stringente voorschriften worden verleend.

Artikel 4.2.4 en 4.3.2 Watervergunning af- en aanvoeren, lozen en onttrekken, infiltreren.

Dit artikel reguleert het afvoeren naar, aanvoeren uit, lozen op en onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen. Via onder andere de door het bestuur vast te stellen algemene regels kan de vergunningplicht worden geconditioneerd (zie artikel 4.4.3). In de Keur zijn geen definities gegeven van aan- en afvoer van water. Er is van uit gegaan dat deze begrippen inmiddels eenduidig worden uitgelegd in die zin dat wordt verstaan onder:

  • 1.

    aanvoeren van water: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg halen of laten stromen van water uit een ander oppervlaktewaterlichaam;

  • 2.

    afvoeren van water: het door middel van een werk brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewaterlichaam naar een ander oppervlaktewaterlichaam.

De vergunningplicht voor aan- en afvoeren ziet niet op de situatie, dat daarin is voorzien door middel van een overeenkomst tussen waterbeheerders ( het zogenoemde waterakkoord).

 

In het geval het aan en afvoeren van water.  

 

4.3 Onttrekken van grondwater en infiltreren van water in de bodem 

Artikel 4.3.1 Algeheel verbod bij calamiteiten

Het gesteld bij de toelichting bij artikel 4.2.2 geldt hier eveneens voor grondwateronttrekkingen en infiltraties in de bodem.

Artikel 4.3.2 Watervergunning 

Artikel 4.3.2 betreft de regulering van grondwateronttrekkingen en infiltraties in de bodem. Als gevolg van de Waterwet krijgen de waterschappen de bevoegdheid onderdelen van de grondwatertaak uit te oefenen. Het gaat om de regulering van grondwateronttrekkingen en infiltraties in de bodem, met uitzondering van onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening, voor bodemenergiesystemen en voor industriële toepassingen, wanneer daarbij meer dan 150.000 m³ per jaar wordt onttrokken. Voor die categorieën blijft de provincie bevoegd gezag (artikel 6.4 Waterwet).

De artikelen bevatten een vergunningplicht. Via onder andere de door het bestuur vast te stellen algemene regels kan de vergunningplicht ook hier verder worden geconditioneerd (zie artikel 4.4.3 ).

Artikel 4.3.3 Inrichtingen

In dit artikel is het begrip inrichtingen uit de Waterwet conform artikel 5.5 van de waterverordening Zuid-Holland aangevuld met het bepaalde in artikel 5.3 van deze verordening.

Artikel 4.3.4 Meld-, meet- en registratieplicht 

Dit artikel bevat een meld-, meet- en registratieplicht voor alle grondwateronttrekkingen en infiltraties. Het artikel is geënt op de instructiebepaling 5.4 van de waterverordening Zuid-Holland. De hier bedoelde gegevens moeten worden bijgehouden en opgegeven in verband met de bijhouding van een grondwaterregister en het opleggen van een grondwaterheffing door de provincie. Via de algemene regels kan onder de condities als genoemd in artikel 4.3 vrijstelling van deze verplichtingen worden verleend. De meld-, meet- en registratieplicht geldt zowel binnen als buiten de milieubeschermingsgebieden, waarbij onder de restricties als vermeld in de toelichting bij artikel 4.4.3 vrijstelling van deze verplichtingen kan worden verleend.

 

4.4 Vrijstelling gegevensverstrekking en meldingen, algemene regels en zorgplicht

Artikel 4.4.1 Vrijstelling watervergunningplicht (voor beheershandelingen)

De hier bedoelde vrijstelling voor beheershandelingen sluit aan bij de regels voor aanleg en beheer van waterstaatswerken in hoofdstuk van de Waterwet. De wet draagt de beheerder op ten aanzien van de waterstaatswerken onder zijn beheer de nodige maatregelen te nemen voor het veilig en doelmatig gebruik van die waterstaatswerken, overeenkomstig hun functie. Voor aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door de beheerder dient een projectplan te worden vastgesteld. Het gaat hierbij om wijzigingen die leiden tot een aanpassing van de legger. Aanleg en versterking van primaire waterkeringen geschiedt op basis van een projectplan waarop de projectprocedure van toepassing is (artikel 5.5 tot en met 5.14 Waterwet). Op grond van de waterverordening Zuid-Holland kunnen gedeputeerde staten deze procedure ook van toepassing verklaren op andere projectplannen. Uit deze regeling vloeit voort dat de regels over vergunningplichtige handelingen in hoofdstuk 6 van de Waterwet niet op beheersactiviteiten van toepassing zijn. Zie hierover ook paragraaf 1.9 van de algemene toelichting.

Artikel 4.4.2 Gegevensverstrekking en meldingen

In de Waterregeling, een ministerieel besluit ter uitvoering van het Waterbesluit, is bepaald welke gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd bij de aanvraag van een watervergunning. Artikel 6.12, tweede lid, van de Waterwet biedt de mogelijkheid ook bij Keur regels te stellen over de gegevens die bij een vergunningaanvraag worden overgelegd. Artikel 4.4.2 voorziet erin dat het bestuur hiervoor nadere regels kan stellen.

Artikel 4.4.3 Algemene regels

Dit artikel geeft het bestuur de mogelijkheid algemene regels vast te stellen met betrekking tot de verboden handelingen in de diverse artikelen. Die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Deze regels zijn onder andere van belang voor de verdere regeling van de ondergrenzen van de vergunning, meld-, meet- en registratieplicht met betrekking tot lozingen en onttrekkingen en infiltraties. Hiermee kan maatwerk worden geleverd.

In het derde lid van dit artikel is nadrukkelijk aangegeven, dat voor de milieubeschermings­gebieden voor grondwater als bedoeld in artikel 5.5 van de waterverordening Zuid-Holland, te allen tijde vergunning vereist is

Artikel 5.4 van de waterverordening Zuid-Holland, schrijft dit namelijk dwingend voor.

Artikel 4.4.4 Zorgplicht

Artikel 4.12 betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten als het gaat om de maatregelen die het waterschap heeft getroffen in watersystemen met het oog op het bereiken van de waterhuishoudkundige doelstellingen die aan die onderdelen van watersystemen zijn verbonden. De formulering is geënt op de artikelen 6.7a en 6.7b zoals de Invoeringswet Waterwet die aanreikt. Verder is ook gekeken naar artikel 17.2 van de Wet milieubeheer. Het artikel zoals dat nu in de Keur is opgenomen voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor die schade daadwerkelijk zullen moeten opdraaien. In dit geval toegespitst op de schade aan werken die het hoogheemraadschap in het kader van zijn beheertaak heeft uitgevoerd.

 

Dit artikel draagt ertoe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan nemen bij (dreigende) schade als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen die gedaan zijn om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, niet weer teniet worden gedaan. Het waterschap moet er immers alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de in voorbereiding zijnde Wet Naleving Europese regelgeving door medeoverheden (Wet NErmo). Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt, moet inzetten om Europese verplichtingen na te komen. Het komt er derhalve op neer dat het waterschap moet voorkomen dat anderen zijn werk frustreren. Naast een goed toezicht op de naleving van regels waarvoor het waterschap het bevoegd gezag is, omvat dit dus ook een dergelijk afdwingen van de zorgplicht die burger en bedrijf hebben ten aanzien van watersystemen. Verwacht wordt dat van dit artikel een preventieve werking zal uitgaan.

 

 5 Wegen

 

Algemene bepalingen/begripsomschrijvingen

 

Algemeen

Zoals verwoord in de algemene toelichting is er voor gekozen ook de bepalingen met betrekking tot de Wegen op te nemen in deze Keur. Uit een oogpunt van inzichtelijkheid, is ervoor gekozen alle relevante bepalingen, met inbegrip van de begripsomschrijvingen -zoveel mogelijk in dit hoofdstuk- op te nemen. Gebruikers zien dan in een oogopslag de voor het wegbeheer relevante bepalingen. De gebods- en verbodsbepalingen zijn voor zover mogelijk - in vergelijking met de huidige Keur - meer in algemene zin op hoofdlijnen geformuleerd. Omdat de Wegenwet, waarop dit hoofdstuk is gefundeerd, evenwel geen kader kent met betrekking tot het gedogen (de zgn gedoogartikelen) en met betrekking tot het vergunningverleningproces (o.a. bepalingen m.b.t. vergunningverlening en voorschriften, dienen hiervoor regels te worden opgenomen in dit hoofdstuk. Bij de opstelling van dit hoofdstuk is ook gekeken naar de huidige keurbepalingen.

 

Artikel 5.3 Gebods- en verbodsbepalingen

Zoals hiervoor al aangegeven zijn de verbodsbepalingen met betrekking tot wegen in algemene zin geformuleerd. Daarbij geldt dat de meeste verboden handelingen en activiteiten te beschouwen zijn als het verrichten van werkzaamheden of het aanbrengen van werken. Bij werkzaamheden moet gedacht worden aan alle activiteiten en gedragingen waardoor wijziging wordt gebracht in de weg of die tot gevolg hebben dat wijziging wordt gebracht in de weg.

 

Het begrip werken is in artikel 1 gedefinieerd. In dat artikel is aangegeven wat onder het begrip moet worden verstaan en wat daartoe behoort.

 

Artikel 5.4 In,op,onder, naast of langs wegen

Dit verbod heeft betrekking op het maken van werken of beplantingen in, op, onder, naast of langs wegen, die de veiligheid van het verkeer in gevaar kunnen brengen. Te denken valt aan constructies, hekwerken, afrasteringen, heggen, borden, verlichting, verlichte voorwerpen of geluid- of lichtgevende voorzieningen die hinderlijk of gevaarlijk voor het verkeer kunnen zijn.

 

Artikel 5.4 , tweede lid ,onderdeel c, verbiedt onder meer het brengen of hebben van dieren op wegen. Deze bepaling heeft met name betrekking op het houden, weiden of laten lopen van dieren. Het verbod geldt niet voor ruiters en bespannen wagens, voor zover deze als weggebruiker aan het verkeer deelnemen, en het onder toezicht verweiden van dieren. Het zonder toezicht op de weg laten lopen van loslopend vee is reeds verboden op grond van artikel 51 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

 

Artikel 5.6 Recht van beplanting

In sommige gevallen beschikken particulieren over een zakelijk recht tot het hebben van beplantingen op wegen. Deze bepaling strekt ertoe dat het waterschap tijdig wordt geïnformeerd over het voornemen tot planten, rooien of vellen van beplantingen en eventueel voorschriften of aanwijzingen daarvoor kan geven.

 

Artikel 5.7 en 5.8 Onderhoud en gedoogbepalingen

Artikel 5.7 ziet op de gebruikelijke onderhoudsbepalingen voor wegen, zoals deze ook in de Keur van 2005 zijn opgenomen. Zoals hiervoor aangegeven onder algemeen zijn enige gedoogbepalingen in dit hoofdstuk opgenomen.

 

Artikel 5.9 Algemene regels

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid voor het bestuur om maatwerk te leveren met betrekking tot de vergunningverlening. Het voorziet in een aanvullende keurbevoegdheid voor het bestuur op het terrein van algemene regels leidende tot vrijstellingen van de vergunningplicht dan wel een algeheel verbod op het verrichten van handelingen.

 

Bepalingen betreffende vergunningen

 

Artikelen 5.10 en 5.11 wijziging en intrekking beperking en voorschriften vergunningen.

Zoals hiervoor onder algemeen omschreven is op het punt van het wegbeheer aanvullende regelgeving in de Keur gewenst.

 

 

Artikel 5.12 Vrijstelling vergunningplicht 

De verbodsbepalingen in artikel 5.3 zijn breed geformuleerd. Dit kan tot gevolg hebben dat handelingen werkzaamheden en het aanbrengen van werken vergunningplichtig zijn, terwijl de noodzaak daartoe niet aanwezig is. Dit artikel voorziet er in, dat op onderhouds- en herstelwerkzaamheden die het waterschap op grond van zijn wettelijke taakopdracht moet uitvoeren rust geen vergunningplicht rust.  

 

Artikel 5.13 Schadevergoeding

Omdat het recht op schadevergoeding voor wat betreft de Wegenwet niet is geregeld, is hierin voorzien door opneming van dit artikel in de Keur.

 

6 Overige gebodsbepalingen

 

Artikelen 6.1 tot en met 6.3 seismische onderzoeken/werken ten behoeve van gas- en oliewinning en leidingen voor transport van gassen c.a.

Deze vangnetartikelen beogen alle activiteiten met betrekking tot seismische onderzoeken en grote leidingen c.a. te reguleren, gezien de impact die ongelukken met deze activiteiten, c.q. werken op de beheersobjecten kunnen hebben. Deze bepalingen gelden om dezelfde reden ook tot een bepaalde afstand buiten het waterschapsgebied. De verordenende bevoegdheden van het waterschap kunnen zich in dit verband ook uitstrekken tot buiten de beheersgrenzen mits zij dienen tot bescherming van de aan het waterschap toevertrouwd belangen.

 

7 Toezicht en Handhaving   

Artikel 7.1 Schouw

De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op de naleving van met name de onderhoudsbepalingen in de Keur. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het aantal malen dat per jaar schouw wordt gevoerd is niet in de Keur vermeld, maar wordt ter nadere vaststelling aan het bestuur overgelaten. Daarnaast biedt de Keur de mogelijkheid dat bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien het bestuur besluit een extra schouw in te voeren.

 

Artikel 7.2 Aanwijzing toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren of andere personen geschiedt krachtens dit artikel door het bestuur. Het artikel vormt daarmee de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Het toezicht wordt primair opgedragen aan daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren. De Algemene wet bestuursrecht biedt de mogelijkheid ook andere personen met toezicht te belasten. Daarbij geldt dat met het toekennen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten het overheidsapparaat terughoudend moet worden omgegaan (MvT Derde tranche Algemene wet bestuursrecht, TK 23 700, nr. 3, pag. 139).

 

Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat de verplichtingen en bevoegdheden van toezichthouders.

 

Artikel 7.3 Strafbepalingen

Artikel 81 Waterschapswet bepaalt welke maximumstraf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. Deze strafmogelijkheid moet in de Keur zelf worden gepositiveerd. In artikel 5.3 is de maximumstraf opgenomen, namelijk drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

De opsporingsambtenaar kan de overtreder van de Keur een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet).

 

De strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium - last onder bestuursdwang of last onder dwangsom - waarover het bestuur ingeval van overtreding kan beschikken. Strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving kunnen derhalve onafhankelijk van elkaar worden toegepast.

 

8 Overgangs- en slotbepalingen  

Artikel 8.1 Vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór de inwerkingtreding van deze Keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende Keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de Keur zijn aangebracht.

 

Ingevolge het tweede lid worden werken die vóór de inwerkingtreding van deze Keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende Keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende Keur aan­gebracht. Deze situatie kan zich voordoen wanneer werken onder een voorgaande Keur niet vergunning- of ontheffingplichtig waren. Verder doet deze situatie zich voor wanneer werken zijn aangebracht onder een voorgaande beheerder en ofwel niet vergunning- of ontheffingplichtig waren, ofwel met een vergunning of ontheffing van die beheerder zijn aangebracht.

 

Artikel 8.2 Bijzondere waterstaatswerken/waterscheidingen

De opneming van de bijzondere waterstaatswerken en peilscheidingen (dit zijn scheidingen tussen gebieden met verschillende waterstanden) in leggers behoeft nader onderzoek.

Dit artikel beoogt de bescherming van de bescherming van deze bijzondere waterstaatwerken te borgen door middel van handhaving van de hoofdstukken 4 en 5 van de Keur van waterschap Hollandse Delta zoals vastgesteld op 29 september 2005 tot het moment, dat de betreffende leggers zijn in werking getreden.

 

Artikel 8.3 Objectafbakening waterstaatswerken 

Dit artikel beoogt de objectafbakening van de waterstaatswerken te borgen, zolang deze nog niet is vastgelegd in de leggers.

 

Artikel 8.4 Onderhoudsplichtigen en afmetingen waterstaatswerken en kunstwerken

Dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het (nog) ontbreken van een legger en een keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken en kunstwerken conform de geldende afmetingen wordt voortgezet door degenen die vóór inwerkingtreding van de Keur het onderhoud feitelijk verrichtten.

 

Artikel 8.5 Verbodsbepalingen versnelde afvoer verhard oppervlak, aan- en afvoeren, lozen en omtrekken uit oppervlaktewaterlichamen; meld-, meet- en registratieplicht

Met dit artikel blijven de ondergrenzen voor versnelde afvoer, aan- en afvoer, lozen en onttrekken van kracht zoals vermeld in de artikelen 19 tot en met 23 van de Keur van waterschap Hollandse Delta ,zoals vastgesteld op 29 september 2005, tot het moment, dat hierin door het bestuur wordt voorzien, door middel van algemene regels c.a.

 

Intrekking en inwerkingtreding

Bij inwerkingtreding van deze Keur wordt de tot nu toe geldende Keur ingetrokken. De wegenbepalingen in die Keur blijven van kracht totdat een nieuwe wegenkeur of wegenverordening is vastgesteld. Voor zover noodzakelijk voor de toepassing van die bepalingen blijven ook een aantal administratieve en toezichtbepalingen in die Keur van toepassing. Zie hiervoor verder paragraaf 1.6 van het algemene deel van de toelichting.