Regeling vervallen per 20-11-2018

Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Noorderzijlvest 2014.

Geldend van 18-12-2012 t/m 19-11-2018

Intitulé

Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Noorderzijlvest 2014.

Het Algemeen Bestuur van het waterschap Noorderzijlvest:

gelet op de artikelen 120 en 122 van de Waterschapswet (Stb. 2007, nr. 208) en het Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest;

BESLUIT:

Vast te stellen de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer 2014.

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • 1.

    kosten: netto-kosten van de kostendrager watersysteembeheer zoals opgenomen in de begroting van het waterschap en die gedekt worden met behulp van de watersysteem-heffing;

  • 2.

    gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal regle-ment behorende kaart waarin het waterschap bevoegd is het watersysteembeheer uit te oefenen;

  • 3.

    ingezetenen: degenen die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats hebben in het gebied van het waterschap en aldaar gebruik hebben van woonruimte;

  • 4.

    zakelijk gerechtigden ongebouwd, niet zijnde natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn in het gebied van het waterschap;

  • 5.

    zakelijk gerechtigden natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in het gebied van het waterschap het genot hebben van natuurterreinen;

  • 6.

    zakelijk gerechtigden gebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;

  • 7.

    buitendijks gelegen onroerende zaken: onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk buiten de primaire waterkering zijn gelegen.

Artikel 2. Kostentoedeling watersysteembeheer

  • 1. De kosten voor het watersysteembeheer worden als volgt toegedeeld:

    25,0% aan de ingezetenen;

    18,9% aan de zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

    0,2% aan de zakelijk gerechtigden van natuurterreinen;

    55,9% aan de zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken.

  • 2. De waarde van de onroerende zaken bedoeld in het vorige artikellid, onderdelen b, c en d, wordt bepaald naar de waarde die de onroerende zaken op de waardepeildatum hebben naar de staat en hoedanigheid waarin zij op die datum verkeren.

  • 3. De waardepeildatum is 1 januari 2012.

Artikel 3. Kosten van heffing en invordering en van de verkiezing

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, worden de kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing en de kosten van de verkiezing van de leden van het Algemeen Bestuur, voor zover die worden toegerekend aan het watersysteembeheer en zoals opgenomen in de begroting van enig belastingjaar, rechtstreeks aan de betrokken categorieën toegerekend naar rato van deze voor elk van de genoemde categorieën te maken kosten.

Artikel 4. Tariefdifferentiatie Buitendijks gelegen onroerende zaken

Voor buitendijks gelegen ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en voor gebouwde onroerende zaken wordt een gedifferentieerd tarief gehanteerd dat 75% lager is dan het tarief dat blijkens de verordening op de watersysteemheffing voor elk van deze categorieën geldt.

Artikel 5. Tariefdifferentiatie Verharde openbare wegen

Voor verharde openbare wegen een gedifferentieerd tarief te hanteren dat 100% hoger is dan het tarief dat blijkens de verordening op de watersysteemheffing voor ongebouwde onroerende zaken niet zijnde natuurterreinen, geldt.

Artikel 6.Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

  • 1. De kostentoedelingsverordening waterschap Noorderzijlvest 2009 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid van deze bepaling genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de dag na die van haar bekendmaking.

  • 3. Deze verordening vindt voor het eerst toepassing in het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2014.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Noorderzijlvest 2014.

Aldus besloten in de vergadering

van het Algemeen Bestuur van het

waterschap Noorderzijlvest, gehouden op 16 oktober 2013 te Groningen.

Het Algemeen Bestuur:

afbeelding binnen de regeling

Toelichting op de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer waterschap Noorderzijlvest 2014.

 

ALGEMEEN

  • 1.

    Wettelijke basis

Ingevolge artikel 120, eerste lid, van de Waterschapswet (Stb. 2007, 208) moet het algemeen bestuur van een waterschap ten behoeve van de watersysteemheffing een verordening vast-stellen,waarin voor elk van de categorieën van heffingplichtigen de toedeling van het kosten-deel is opgenomen. Het waterschap kan bij deze kostentoedelingsverordening bepalen dat kosten van heffing en invordering en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur rechtstreeks worden toegerekend aan de betrokken categorieën van heffingplichtigen. Het waterschap kan ook gebruik maken van de mogelijkheid om tarieven te differentiëren. Deze mogelijkheid is in artikel 122 van de wet opgenomen. Een eventuele tariefdifferentiatie moet in de kostentoedelingsverordening worden geregeld. De kostentoedelingsverordening moet door gedeputeerde staten van de provincie worden goedgekeurd en moet ten minste eenmaal in de vijf jaren worden herzien. De kostentoedelingsverordening van waterschap Noorderzijlvest behoeft de goedkeuring van de provincies Friesland, Groningen en Drenthe.

 

  • 1.

    Kostentoedelingsmethode Delfland wettelijk voorgeschreven

De wijze waarop de kosten van de taakuitoefening aan de categorieën van heffingplichtigen worden toegedeeld, is wettelijk vastgelegd. Ingevolge het tweede lid van artikel 120 wordt de toedeling van het kostendeel aan de categorie ingezetenen bepaald aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap.

De toedeling van kosten aan de overige drie heffingplichtige categorieën (ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken) vindt ingevolge het vierde lid van deze bepaling plaats aan de hand van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer. Deze wijze van kostentoedeling staat bekend als de methode Delfland.

 

  • 1.

    Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen.

De eerste stap in het toedelingsproces is de toedeling van kosten aan de categorie ingezetenen.

Dit gebeurt aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer. Afhankelijk van de inwonerdichtheid wordt aan de ingezetenen tenminste 20% en ten hoogste 50% van de kosten van het watersysteembeheer toegedeeld. De toedeling is als volgt:

 

  • 1.

    bij een gemiddeld aantal inwoners van 500 of minder, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 20% en maximaal 30%;

  • 2.

    bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 500 maar niet meer dan 1000, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 31% en maximaal 40%;

  • 3.

    bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 1000, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 41% en maximaal 50%.

 

Het binnen de bandbreedtes bepalen van het exacte ingezetenenaandeel behoort tot de bestuur-lijke vrijheid van het waterschap.

 

3.1 Ingezetenenaandeel

Het algemeen bestuur van een waterschap kan de zojuist genoemde maximale kostentoede-lingspercentages met 10% verhogen. Dit is in het derde lid van artikel 120 van de Waterschapswet geregeld. Blijkens de wetsgeschiedenis kan verhoging in bijzondere omstandigheden plaatsvinden.

Als voorbeeld zijn daarbij twee situaties genoemd, namelijk de situatie waarin in het gebied van het waterschap een relatief groot aantal natuurterreinen voorkomt en de situatie waarin in het gebied van het waterschap sprake is van een zeer grote inwonerdichtheid. De Waterschapswet zegt echter in beide gevallen niet wat hieronder moet worden verstaan. De Unie van Waterschappen relateert deze begrippen in de modelverordening omwille van de eenduidigheid  aan het objectief fiscaal criterium ‘in betekenende mate’. Dit staat voor 25% of meer. Toepassing van dit criterium leidt er toe dat voor een eventuele ophoging van het ingezetenenaandeel in bovenstaande voorbeelden kan worden gekozen indien 25% of meer van het gebied van het waterschap uit natuurterreinen bestaat of indien het gemiddelde inwoneraantal 1250 (125% x 1000 inwoners) of meer bedraagt. Hierbij zijn wij er van uitgegaan dat een gemiddeld inwoneraantal van 1000, voor een hoge inwonerdichtheid staat. Tot natuurterreinen worden in verband met het bepaalde in artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet, ook bossen en open wateren met een oppervlakte van ten minste één hectare gerekend. Het verhogen van het maximale ingezetenenaandeel is geen verplichting, maar behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap. Het criterium van 25% of meer geeft een zekere denkrichting aan. Bij de besluitvorming over een eventuele ophoging van het ingezetenenaandeel kunnen ook andere bestuurlijke overwegingen een rol spelen.

 

  • 1.

    Toedelen van de resterende kosten aan de specifieke categorieën

Nadat het aandeel van de ingezetenen in de kostentoedeling is bepaald, worden de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorieën ongebouwd niet zijnde natuurterreinen, natuurterreinen en gebouwd toegedeeld. Deze toedeling vindt ingevolge het bepaalde in artikel 120, vierde lid, Waterschapswet, plaats op basis van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer. In het Waterschapsbesluit zijn over de waardebepaling nadere regels gesteld. De onderlinge waardeverhouding tussen de categorieën is bepalend voor de kostentoedeling.

 

4.1 Waardebepaling en waardepeildatum

De waarde van de onroerende zaken moet worden bepaald naar de hoedanigheid en de

staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum. In artikel 6.10, eerste lid, van het

Waterschapsbesluit is dit voor natuurterreinen en voor andere ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, uitdrukkelijk bepaald. Voor gebouwde onroerende zaken was een dergelijke expliciete regeling in het Waterschapsbesluit niet nodig, omdat voor de waardebepaling van deze categorie wordt aangesloten bij de WOZ-gegevens en in de Wet WOZ al geldt dat de waarde naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken

op de waardepeildatum moet worden bepaald.

 

Ingevolge artikel 6.10, tweede  lid, van het Waterschapsbesluit, ligt de waardepeildatum maxi-maal twee jaar voor het begin van het eerste kalenderjaar waarop de kostentoedelingsveror-dening betrekking heeft. Bij de onderhavige kostentoedeling moet dus een keuze worden gemaakt tussen de waardepeildatum 1 januari 2012 en de waardepeildatum 1 januari 2013.

 

Uit praktischeoverwegingen is voor de waardepeildatum 1 januari 2012 gekozen. Zo moet rekening worden gehouden met het feit dat de waardegegevens van gebouwde onroerende zaken via de WOZ-gegevensleveringen van de gemeenten beschikbaar komen. Deze gegevens ‘ijlen’ één jaar na. De WOZ-waarden die naar de waardepeildatum 1 januari 2013 zijn vastgesteld, komen naar verwachting aan het eind van het 2e kwartaal van 2013 beschikbaar. Dit is met het oog op een ordentelijke vaststelling en goedkeuring van de onderhavige kostentoedelingsverordening te laat. Een soortgelijke redenering geldt voor de waarde-gegevens van landbouwgronden die via de Dienst Landelijk Gebied van het ministerie van LNV beschikbaar komen.

Daarom wordt voor de Kostentoedelingsverordening waterschap Noorderzijlvest 2014 van de waardepeildatum 1 januari 2012 uitgegaan. De waardepeildatum is voor alle categorieën (ongebouwd, natuur en gebouwd) gelijk.

 

De waardepeildatum is het moment waarnaar de waarde van de onroerende zaken ten behoeve van de kostentoedeling wordt bepaald. Dat wil zeggen dat in het proces van kostentoedeling geen rekening wordt gehouden met wijzigingen die zich in de staat of de hoedanigheid van de onroerende zaken hebben voorgedaan of nog zullen voordoen tussen de waardepeildatum (in dit geval 1-1-2012) en het begin van het eerste belasting-jaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft (1-1-2014). Bouwpercelen die na de waardepeildatum worden bebouwd, worden voor de kostentoedeling als ongebouwde onroerende zaken (niet zijnde natuurterrein) in aanmerking genomen en zal landbouwgrond die na de waardepeildatum is omgevormd tot natuur of tot bouwgrond, nog wel als landbouwgrond in de waardebepaling worden meegenomen.

 

  • 1.

    Natuurterreinen

Natuurterreinen vormen vanaf 2009 binnen de kostentoedeling (en de belastingheffing) een afzonderlijke categorie. Ingevolge artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet is een natuurterrein een ongebouwde onroerende zaak, waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam is afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur. De feitelijke situatie (en niet de toekomstige situatie of een situatie volgens het bestemmingsplan) bepaalt dus of sprake is van een natuurterrein. Bossen, al dan niet bedrijfsmatig geëxploiteerd, en open wateren worden bij wetsfictie mede als natuurterreinen aangemerkt. Voorwaarde is wel dat deze objecten een oppervlakte van ten minste één hectare hebben.

 

  • 1.

    Relatie met het Jaarplan (Begroting) van het waterschap

In het jaarplan van het waterschap worden de te maken kosten geraamd en gegroepeerd naar de taken van het waterschap: Watersysteembeheer en Zuiveringsbeheer. Alle kosten van Watersysteembeheer worden gefinancierd door middel van watersysteemheffingen. In deze kostentoedelingsverordening wordt vastgelegd welk percentage van de kosten van de watersysteemtaak door welke van de vier categorieën moet worden opgebracht.

 

  • 1.

    De watersysteemtaak

De watersysteemtaak omvat de taken van het waterschap op het gebied van het waterkeringsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren, voor zover laatstgenoemde activiteiten niet vallen onder het transporteren en/of behandelen van afvalwater.

De zorg voor het watersysteem is één samenhangende taak die het waterschap in het gehele waterschapsgebied uitoefent. Onder het waterschapsgebied moet het reglementaire gebied worden verstaan, de buitengrenzen van het waterschap derhalve, inclusief eventuele buiten-dijkse gebieden. Omdat de watersysteemtaak in het gehele waterschapsgebied wordt

uitgeoefend, komen gebieden zonder enig belang in de nieuwe situatie niet meer voor. Ook

de situatie waarin per taak verschillende taakgebieden kunnen worden onderscheiden, behoort

tot het verleden.

 

  • 1.

    Tariefdifferentiatie

In artikel 122 van de wet wordt de mogelijkheid van tariefdifferentiatie geboden. Blijkens de Memorie van Toelichting heeft de wetgever deze regeling opgenomen omdat zij niet voorbij heeft willen gaan aan het feit dat het belang bij de watersysteemtaak voor bepaalde onroerende zaken duidelijk anders kan liggen dan dat van andere onroerende zaken. De wetgever heeft nadrukkelijk aangegeven dat de waterschappen inzake de tariefdifferentiatie een bestuurlijke

vrijheid hebben. Het uitgangspunt dat in artikel 121, eerste lid, onderdelen b, c en d, van de Waterschapswet is neergelegd, is dat het tarief van de belasting per heffingsmaatstaf gelijk is. De regeling van de tariefdifferentiatie brengt hierin verandering, omdat in dat geval geen sprake meer is van gelijke parieven per heffingsmaatstaf, maar van tarieven die naar gelang de situatie hoger of lager kunnen zijn vastgesteld. De situaties waarin tariefdifferentiatie mogelijk is, zijn limitatief in de Waterschapswet genoemd. Ook de mate waarin kan worden gedifferemtieerd is in de Waterschapswet vastgelegd. Tariefdifferentiatie is ingevolge artikel 122 uitsluitend in de volgende gevallen en binnen de volgende marges mogelijk:

 

  • 1.

    buitendijks gelegen onroerende zaken (maximaal 75% lager tarief);

  • 2.

    onroerende zaken die blijkens de legger van het waterschap als waterberging worden gebruikt (maximaal 75% lager tarief);

  • 3.

    onroerende zaken gelegen in bemalen gebieden (maximaal 100% hoger tarief);

  • 4.

    onroerende zaken die in hoofdzaak uit glasopstanden bestaan (maximaal 100% hoger tarief);

  • 5.

    verharde openbare wegen (maximaal 100% hoger tarief).

 

Het algemeen bestuur is niet tot differentiëren van tarieven verplicht. De differentiaties kunnen blijkens het vierde lid van artikel 122 Waterschapswet naast elkaar worden toegepast.

 

In de Kostentoedelingsverordening waterschap Noorderzijlvest 2014 is vastgelegd dat er slechts twee tariefdifferentiaties worden toegepast, te weten

 

  • 1.

    voor buitendijks gelegen ongebouwde onroerende zaken die geen natuur terreinen zijn en voor gebouwde onroerende zaken;

  • 2.

    voor verharde openbare wegen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 1, Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn enkele begrippen, die in de verordening vaker voorkomen, nader gedefinieerd.

In onderdeel a. wordt een omschrijving van het begrip kosten gegeven. De kosten die in de kostentoedeling een rol spelen zijn de netto-kosten die in het jaarplan van het waterschap zijn opgenomen en die met behulp van de watersysteemheffing worden gedekt. Kosten waarvoor dit niet geldt, worden niet in de kostentoedeling watersysteembeheer betrokken.

In onderdeel b. wordt het gebied van het waterschap omschreven als het gebied dat is aange-geven op de bij het provinciale reglement behorende kaart waarin het waterschap bevoegd is de watersysteemtaak uit te voeren. Het gaat om de buitenste grenzen van het waterschaps-gebied, inclusief eventuele buitendijkse gebieden.

De onderdelen c. tot en met g. geven een omschrijving van de begrippen ingezetenen, zakelijk gerechtigden ongebouwd niet zijnde natuurterreinen, zakelijk gerechtigden natuurterreinen en zakelijk gerechtigden gebouwd. Dit zijn de heffingplichtige categorieën. De omschrijvingen zijn overeenkomstig de in artikel 116, onder a. en artikel 117 onder b. t/m d. van de Waterschapswet gegeven definities.

 

Onderdeel g. geeft aan wat onder buitendijks gelegen onroerende zaken moet worden verstaan.

Buitendijks gelegen onroerende zaken zijn omschreven als onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk buiten de primaire waterkering zijn gelegen. Afhankelijk van de regionale situatie kan het ook om onroerende zaken gaan die buiten de secundaire of regionale kering zijn gelegen.

 

Artikel 2, Kostentoedeling watersysteembeheer

In dit artikel aangegeven op welke wijze de kosten van de taakuitoefening over de vier heffingplichtige categorieën worden verdeeld. Dit artikel vormt daarmee het kernartikel van de verordening. De kostentoedeling geschiedt in twee stappen. In de eerste stap wordt het kostenaandeel van de categorie ingezetenen bepaald en in de tweede stap worden de resterende kosten van de taakuitoefening over de categorieën ongebouwd niet zijnde natuur, natuur en gebouwd verdeeld.

 

Stap 1 kostentoedelingsproces:

Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen

De eerste stap in het kostentoedelingsproces is het toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen. Dit gebeurt op basis van de gemiddelde inwonerdichtheid in het gebied van het waterschap. Voor het bepalen van de gemiddelde inwonerdichtheid wordt uitgegaan van het totaal aantal inwoners zoals dat uit de GBA-gegevens van de in het waterschapsgebied liggende gemeenten blijkt en de totale oppervlakte (buitenste grenzen) van het waterschaps-gebied. Het minimum kostenaandeel voor de categorie ingezetenen bedraagt 20% en het maximum -indien van de mogelijkheid van de verhoging als bedoeld in artikel 120, lid 3, van de Waterschapswet gebruik wordt gemaakt - 60%.

De minimum- en maximumpercentages zijn in artikel 2, eerste lid, van de modelverordening opgenomen.

De exacte onderverdeling is als volgt:

  • 1.

    het kostenaandeel bedraagt minimaal 20 en maximaal 30% wanneer het gemiddeld aantal inwoners per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap niet meer bedraagt dan 500;

  • 2.

    bedraagt het gemiddeld aantal inwoners per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap meer dan 500 maar minder dan 1.000, dan bedraagt het kostenaandeel minimaal 31 en maximaal 40%;

  • 3.

    bedraagt de gemiddelde inwonerdichtheid meer dan 1000, dan is het kostenaandeel minimaal 41 en maximaal 50%.

 

Er is dus steeds sprake van een bandbreedte van 10% per inwonerdichtheidsklasse. Het algemeen bestuur van het waterschap moet binnen deze bandbreedte het exacte percentage bepalen dat in het concrete geval aan de categorie ingezetenen wordt toegedeeld. Dit behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap.

 

Verhoging maximale percentages ingezetenenaandeel

Voor een toelichting op dit onderwerp verwijzen wij u naar onderdeel 3.1 van het Algemeen deel van deze toelcihting.

Stap 2 kostentoedelingsproces:

Toedelen van de resterende kosten aan de specifieke categorieën

Nadat is bepaald welk aandeel in de kosten van het watersysteembeheer aan de ingezetenen wordt toegedeeld, vindt in stap 2 de toedeling van de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorieën ongebouwd niet zijnde natuur, natuur en gebouwd plaats. Dit gebeurt op basis van hun onderlinge waardeverhouding. In verband hiermee moet de waarde in het econo-mische verkeer van deze categorieën worden bepaald. In de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120, lid 4, van de Waterschapswet (ook wel het Waterschapsbesluit genoemd)  is aangegeven hoe de waardebepaling dient te geschieden en welke regels daarbij gelden.

 

Waardebepaling categorie ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen

Deze categorie valt in het kader van de kostentoedeling uiteen in vijf ‘subcategorieën’ (groepen), te weten:

 

  • 1.

    Agrarische gronden.

  • 2.

    Openbare landwegen, inclusief kunstwerken.

  • 3.

    Banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken.

  • 4.

    Bouwpercelen en

  • 5.

    Overige ongebouwde onroerende zaken.

 

Ingevolge het Waterschapsbesluit is een onderverdeling in groepen noodzakelijk, omdat tussen de groepen zowel de wijze van waardebepaling als de waarde per hectare verschilt. Van elke groep moet de waarde worden bepaald. Dit gebeurt globaal, hetgeen in dit geval betekent dat het waterschap niet van elk individueel object dat tot de betreffende groep behoort een exacte waarde hoeft te bepalen, maar dat kan worden volstaan met het bepalen van de waarde van het geheel van de onroerende zaken van de betreffende groep. Het product van de oppervlakte in hectare en de gemiddelde waarde per hectare vormt dan de waarde van de betreffende sub-categorie. De optelsom van de waarden van de subcategorieën is de totale waarde van de categorie ongebouwd, niet zijnde natuur.

 

Waardebepaling ‘subcategorie’ agrarische gronden

Onder agrarische grond wordt ingevolge artikel 6.1, onder a, van het Waterschapsbesluit de

ten behoeve van de landbouw als bedoeld in artikel 312 van Boek 7 van het BW, bedrijfsmatig geexploiteerdecultuurgrond verstaan, voor zover deze niet de ondergrond vormen van ge-bouwde eigendommen. De ondergrond van glasopstanden (kassen) behoort tezamen met de glasopstand zelf tot een gebouwde onroerende zaak. Natte veenweidegebieden behoren ook

tot de categorie agrarische gronden. Bossen behoren er niet toe. Bossen behoren op grond van artikel 116, onder c, van de Waterschapswet immers tot de categorie natuurterreinen.

 

De gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden wordt bepaald op basis van

of afgeleid uit verkooptransacties van deze gronden in het gebied van het waterschap. In

het tweede lid van artikel 6.5 van het Waterschapsbesluit is neergelegd dat de waarde wordt bepaald op de waarde die aan de gronden moet worden toegekend indien de volle en onbe-zwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de gronden als agrarische gronden in gebruik zouden blijven. Dit betekent dat transacties waarbij geen marktconforme prijs tot stand is gekomen (dit kan bij transacties in de familiesfeer het geval zijn), niet in de berekeningen mogen worden betrokken. Verder dient bij de waardebepaling van gronden

die zijn bezwaardmet beperkte rechten of die worden verpacht, te worden geabstraheerd

van de waardedrukkende invloed die van deze feiten uitgaat. Blijkens de toelichting bij het Waterschapsbesluit vormen de onderzoeksgegevens van de Dienst Landelijk Gebied (DLG) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een goede basis voor de waardebepaling van agrarische gronden ten behoeve van de kostentoedeling. Deze dienst rapporteert jaarlijks aan de Tweede Kamer over de gemiddelde prijzen van agrarische gronden.

Voor waterschap Noorderzijlvest is met gebruikmaking van de Grondmonitor 2011 de gemiddelde waarde per ha landbouwgrond bepaald op € 34.595,--. De totale oppervlakte is 103.739 hectare.

 

Waardebepaling ‘subcategorieën’ openbare landwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken

In feite is voor de kostentoedeling sprake van twee afzonderlijke subcategorieën. Omdat de wijze waarop de waarde van deze subcategorieën moet worden bepaald aan elkaar gelijk is, worden ze hier gezamenlijk besproken.

Bij de waardebepaling van openbare landwegen en banen voor openbaar vervoer per rail worden behalve de landwegen en spoorbanen als zodanig ook verkeersvoorzieningen en kunstwerken betrokken. Voorbeelden van kunstwerken zijn bruggen, viaducten en tunnels.

Bij verkeersvoorzieningen moet worden gedacht aan grond die dienstbaar is aan het verkeer over de weg (grond die een bijdrage levert aan de verkeerskundige functionaliteit van de weg),

zoals tussenbermen, geluidswerende voorzieningen, obstakelvrije zone’s, bermsloten, e.d.

De gemiddelde waarde per hectare wordt ingevolge het Waterschapsbesluit gesteld op de vervangingswaarde. Dit is het bedrag dat met de herbouw van een identiek vervangend object gepaard zou gaan, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met een correctiefactor voor technische en functionele veroudering. Om te voorkomen dat de waterschappen van geval tot geval steeds zelf de component voor de technische en functionele veroudering van de onroerende zaken zouden moeten bepalen, heeft de wetgever de correctiefactor in het Waterschapsbesluit zelf vastgelegd. Deze bedraagt 25%. De gemiddelde waarde per hectare  van openbare wegen en van openbare railbanen en hun kunstwerken is dus 75% van de vervangingswaarde.

 

Waardebepaling ‘subcategorie’ bouwpercelen

Bouwpercelen zijn ongebouwde onroerende zaken waarop in de toekomst gebouwd mag worden, maar waarop de bouwwerkzaamheden op de peildatum nog niet zijn aangevangen.

 

Daarom is deze bouwgrond niet in het kader van de Wet WOZ door de gemeenten gewaardeerd. De gemiddelde waarde per hectare wordt ingevolge artikel 6.7 van het Waterschapsbesluit bepaald op basis van de waarden die voor de binnen het gebied van het waterschap gelegen bouwpercelen op de voet van de Wet WOZ zijn vastgesteld.

 

Waardebepaling ‘subcategorie’ overige ongebouwde onroerende zaken

De subcategorie overige ongebouwde onroerende zaken is een restcategorie waartoe onder andere volkstuinen, begraafplaatsen, openbare parken en plantsoenen en recreatie- en sport-terreinen behoren, voor zover zij althans niet op grond van artikel 118, lid 2, van de wet deel uitmaken van een gebouwd eigendom. De gemiddelde waarde per hectare wordt ingevolge het Waterschapsbesluit gesteld op de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap. De wetgever heeft om redenen van eenvoud hiervoor gekozen. Dit blijkt uit de toelichting op artikel 6.8 van het Waterschapsbesluit.

 

Waardebepaling categorie natuurterreinen

De volgende categorie waarvoor in het kader van de kostentoedeling een waarde moet worden vastgesteld, is de categorie natuurterreinen. Natuurterreinen zijn ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Tot de categorie natuurterreinen worden daarom bijvoorbeeld heidevelden, moerassen, zandverstuivingen en duingebieden gerekend. Ook bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste 1 hectare behoren tot deze categorie. Dit is in artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet bepaald. Bij open wateren moet blijkens het Waterschapsbesluit worden gedacht aan vennen, meren, plassen en daarmee vergelijkbare wateren met een open en weids karakter. Ook productiebossen behoren tot de categorie natuurterreinen.In de regel zullen stadsparken, plantsoenen, e.d. vanwege hun recreatieve functie niet als een natuurgebied kunnen worden aangemerkt. De gemiddelde waarde per hectare van natuurterreinen wordt op basis van het Waterschapsbesluit gesteld op 20% van de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap. De waarde van agrarische gronden is € 34.595,-- per hectare. De waarde van natuur is dan ook € 6.919,-- per hectare. De totale oppervlakte is 17.000 hectare.

 

Waardebepaling categorie gebouwde onroerende zaken

Voor het bepalen van de waarde van de gebouwde onroerende zaken moet worden aangesloten bij de waarden, zoals die voor deze objecten in het kader van de Wet WOZ door de gemeenten zijn vastgesteld. Wat onder een gebouwd object moet worden verstaan, is in artikel 118, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet geregeld. Op grond van deze regeling wordt een samen-stel van ongebouwde en gebouwde onroerende zaken als één gebouwde onroerende zaak aangemerkt.

 

Waardepeildatum

Artikel 6.11 van het Waterschapsbesluit bepaalt dat de waardepeildatum van de categorie ongebouwde onroerende zaken en van de categorie natuurterreinen plaatsvindt naar de hoe-

danigheid en de staat van deze onroerende zaken op de waardepeildatum. De waardepeildatum ligt ingevolge het eerste lid van deze bepaling maximaal twee jaren voor het begin van het eerste kalenderjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft. De waardepeil-datum kan in het onderhavige geval dus op 1 januari 2013 of op 1 januari 2012 worden vast-gesteld. Omdat het in het onderhavige geval praktisch evenwel niet mogelijk is om van de waardepeildatum 1 januari 2013 uit te gaan, (zie voor een toelichting hierop onderdeel 4.1 van het Algemeen deel van deze toelichting), wordt in de verordening uitgegaan van de waardepeil-datum 1 januari 2012. Deze waardepeildatum zal ook worden gehanteerd in de taxatiewijzer wegen.In het Waterschapsbesluit is geen specifieke bepaling over de waardepeildatum voor de categorie gebouwde onroerende zaken opgenomen. Dit heeft te maken met het feit dat voor deze categorie wordt aangesloten bij de Wet WOZ. Ingevolge deze wet wordt met ingang van

1 januari 2008 de waarde van WOZ-objecten jaarlijks bepaald. Het spreekt voor zich om voor alle categorieën een zelfde waardepeildatum te hanteren. Dit is doelmatig en komt bovendien de eenvoud en helderheid ten goede. De waarde van het gebouwd is naar de waardepeildatum

1 januari 2012 € 34.104.000.000,--

 

Artikel 3, Kosten van heffing en invordering en van de verkiezing

Het waterschap kan ervoor kiezen om kosten van heffing en invordering van de watersysteem-heffing en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur rechtstreeks aan de betrokken categorieën toe te rekenen, maar is hiertoe niet verplicht. Het waterschap kan er ook voor kiezen om alleen de kosten van heffing en invordering óf alleen verkiezingskosten recht-streeks toe te rekenen. Indien het waterschap voor rechtstreekse toerekening van kosten kiest, moet deze methodiek integraal worden toegepast. Dit betekent dat dit principe ten aanzien van alle categorieën ten behoeve waarvan de betreffende kosten worden gemaakt, moet worden toegepast. De kosten van verkiezingen hebben alleen betrekking op de categorie ingezetenen; de andere in het waterschapsbestuur vertegenwoordigde categorieën van belanghebbenden worden immers niet verkozen maar benoemd (zie artikel 14 Waterschapswet).

 

Bij kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing kan met name worden gedacht aan kwijtscheldingskosten en kosten voor het verkrijgen van WOZ-gegevens. Kwijtscheldingskosten hebben met name betrekking op de categorie ingezetenen en

WOZ-kosten op de categorie gebouwd. Indien een waterschap ervoor kiest de kosten van kwijtschelding rechtstreeks toe te rekenen, moet er wel rekening worden gehouden met het feit dat deze kosten niet alleen in het kader van de watersysteemheffing, maar ook in het kader van de zuiveringsheffing worden gemaakt. Een deel van de kwijtscheldingskosten moet met andere woorden ten laste van de zuiveringsheffing worden gebracht.

 

Artikel 4, Tariefdifferentiatie Buitendijks gelegen onroerende zaken

Dit artikellid regelt de tariefdifferentiatie voor buitendijks gelegen onroerende zaken. Dit kan zowel ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn als gebouwde onroerende zaken betreffen. De omvang van de differentiatie is in alle gevallen aan elkaar gelijk. Het gedifferentieerde tarief is maximaal 75% lager dan de in de verordening op de watersysteem-heffing voor de genoemde categorieën vastgestelde tarieven.

 

Artikel 5, Tariefdifferentiatie Verharde openbare wegen

Dit artikel regelt de tariefdifferentiatie voor verharde openbare wegen. Bij wegen is sprake van verharde oppervlakte, die een hogere piekafvoer kunnen veroorzaken, waardoor mogelijk een relatief grotere capaciteit van het watersysteem wordt gevraagd. Daarnaast vormen wegen één van de belangrijkste bronnen van diffuse verontreiniging van het oppervlakte water. Deze omstandigheden kunnen aanleiding vormen voor wegen een hoger tarief toe te passen. Een andere omstandigheid is dat wegen, evenals banen voor openbaar vervoer per rail, met inbegrip van de daartoe behorende kunstwerken, worden aangemerkt als ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen (artikel 118, vijfde lid, Waterschapswet). Daarmee vallen wegen, spoorbanen en daartoe behorende kunstwerken onder de categorie (overig) ongebouwd en is hun waarde mede bepalend voor het kostenaandeel van het overig ongebouwd. Voor wegen, spoorbanen en kunstwerken gelden specifieke waarderingsvoorschriften, die ertoe leiden dat hun waarde resulteert in een naar verhouding groot kostenaandeel van het overig ongebouwd. Dit leidt bij de invoering van het nieuwe belastingstelsel tot een ongewenste lastenstijging voor deze categorie. Daarom is in deze verordening bepaald dat het tarief voor verharde wegen 100% hoger wordt vastgesteld. Tariefdifferentiatie voor spoorbanen is niet mogelijk.

Artikel 6, Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

 

Lid 1

Dit lid bepaalt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2014. De ingetrokken verordening blijft gelden voor de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.

 

Lid 2

Artikel 73, eerste lid, van de Waterschapswet bepaalt dat besluiten van het waterschap die algemeen verbindende regels inhouden, niet verbinden dan wanneer zij zijn bekendgemaakt. Deze regel is ook op de kostentoedelingsverordening van toepassing. Blijkens het tweede lid van artikel 73 geschiedt bekendmaking door plaatsing in een vanwege het waterschapbestuur tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gestelde publicatie of door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag- of nieuwsblad. De bekendgemaakte besluiten treden conform artikel 74 van de Waterschapswet in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten een ander tijdstip is aangewezen.

 

Lid 3

De onderhavige kostentoedelingsverordening wordt voor het eerst toegepast op het belasting-jaar dat op 1 januari 2014 aanvangt. De kostentoedelingsverordening moet tenminste eenmaal in de vijf jaar worden herzien. Frequentere herziening is dus mogelijk. Het noemen van een einddatum is mede hierom niet wenselijk.

 

Lid 4

In dit artikellid wordt de verordening voorzien van een citeertitel. De naam van het waterschap en het jaartal 2014 zijn hiervan een onderdeel.