Beleidsregel toepassing van grond en/of baggerspecie in wateren

Geldend van 22-10-2013 t/m heden

Intitulé

B eleidsregel toepassing van gron d en/of baggerspecie in wateren

Registratie nr.: 201316099

Het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland

gelezen het voorstel van de directieraad d.d. 30 september 2013

gelet op de desbetreffende bepalingen van de Waterschapswet en het algemeen reglement voor Waterschap Rivierenland;

Besluit:

  • I.

    De beleidsregel 'Toepassing van grond en/of baggerspecie in wateren' vast te stellen.

Inhoud

Besluit bodemkwaliteit(Bbk)

Deze beleidsregel heeft betrekking op het Bbk, artikel 35 lid d., aangaande het toepassen van grond in oppervlaktewater met als doel dempen van een oppervlaktewater.

Verklaring van een aantal begrippen

Onder dempen wordt verstaan een oppervlaktewater geheel vullen met grond en/of baggerspecie. Het oppervlaktewater houdt dan op te bestaan en zal vervolgens van de legger verwijderd worden.

Onder toepassen van grond en/of baggerspecie in oppervlaktewater worden in deze beleidsregel drie varianten bedoeld:

  • 1.

    Het toepassen van grond ter demping van oppervlaktewater in den droge, waarbij de watergang is afgedamd en leeggepompt en vervolgens grond wordt aangebracht. Het betreft individuele en/of kleinschalige gevallen.

  • 2.

    Het toepassen van grond ter demping van oppervlaktewater in den natte, waarbij de watergang niet wordt afgedamd en grond waterverdringend in het oppervlaktewater wordt aangebracht. Het betreft individuele en/of kleinschalige gevallen.

  • 3.

    Het toepassen van grond voor bovenstaande doeleinden op basis van een door een gemeentelijk vastgestelde Bodemkwaliteitskaart (onderdeel van een vastgestelde Nota bodembeheer). Indien toepassing op basis van een bodemkwaliteitskaart plaatsvindt, betreft het grootschalige projecten met meerdere grondstromen.

Bij grootschalige toepassingen moet de ontvangende bodem en de toe te passen grond volledig worden gekeurd. Het altijd en volledig keuren van de grond kost natuurlijk tijd en geld. Om dit te besparen wordt veelal met een bodemkwaliteitskaart gewerkt. In een Bodemkwaliteitskaart wordt een bodembeheersgebied ingedeeld in één of meer zones met een vergelijkbare milieuhygiënische bodemkwaliteit. Het gaat hierbij om de 'gemiddelde' kwaliteit van deze gebieden, uitgezonderd lokale verontreinigingen veroorzaakt door puntbronnen.

Bij toepassingen mét een Bodemkwaliteitskaart kan soepeler worden omgegaan met grondstromen.

De bodemkwaliteitskaart is in principe bedoeld voor het toepassen van grond op bodem, maar kan, mits vastgesteld door het waterschap, ook voor te dempen oppervlaktewater worden gehanteerd.

Onder deze beleidsregel valt niet het verondiepen van oppervlaktewateren of taludversmalling. Op deze activiteit blijft het Bbk ook van kracht, maar blijven de eisen voor oppervlaktewater, omdat bij het verondiepen ná de toepassing oppervlaktewater aanwezig blijft. Er vindt namelijk ophoging plaats van bodem en/of het talud van het oppervlaktewater, maar het oppervlaktewater blijft (continue) in contact met de toegepaste grond en moet derhalve voldoen aan de eisen als gesteld in het Bbk.

Voor welke wateren geldt deze beleidsregel?

Deze beleidsregel heeft betrekking op alle wateren voor zover deze onderdeel zijn van het watersysteem dat wordt beheerd door waterschap Rivierenland.

Raakvlakken met ander beleid

Deze beleidsregel heeft raakvlakken met alle overige beleidsregels met betrekking tot het toepassen van grond en/of baggerspecie in een oppervlaktewater (5.1 werkzaamheden in wateren). Daarnaast gelden er algemene regels voor werkzaamheden die regelmatig worden uitgevoerd en die weinig invloed hebben op de waterhuishouding.

Voor het voldoen aan andere van toepassingen zijnde wetgeving (zoals de Flora en fauna wet, waarvoor de initiatiefnemer melding moet doen bij het ministerie van LNV in verband met vis en/of andere (beschermde) diersoorten in de watergang), is de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk.

Doel van het beleid

Het doel van deze beleidsregel is een praktisch handvat te geven aan initiatiefnemers van om grond en/of baggerspecie te kunnen toepassen waarbij wordt voldaan aan het doel van het Bbk.

Toelichting op de beleidsregel

Indien een aanvrager een grond/baggerspecie wenst toe te passen in een oppervlaktewater, moet daarvoor melding worden gedaan bij het 'meldpuntbodemkwaliteit.nl'. Deze melding wordt vervolgens getoetst door Waterschap Rivierenland.

In de praktijk komt het voor dat aanvragers wateren volledig willen dempen met grond, zodanig dat de wateren binnen afzienbare tijd (enkele maanden) bodem worden. De eisen voor toepassing van grond in oppervlaktewater zijn voor enkele parameters strenger dan voor bodem. Echter, omdat het oppervlaktewater binnen afzienbare tijd bodem wordt, dienen deze strengere eisen nauwelijks de doelstelling van het Bbk.

De strengere eisen frustreren de werkzaamheden van initiatiefnemers die grond en/of baggerspecie in oppervlaktewater willen brengen.

Om een praktische invulling te geven welke voldoet aan de wens van de aanvrager én aan het doel van het Bbk, kan worden volstaan met de minder strenge eisen voor 'grond op bodem', mits het betreffende water binnen afzienbare tijd wordt gedempt.

Voor de drie varianten als genoemd op de vorige pagina is een risico inschatting gedaan:

  • 1.

    Demping in den droge: De watergang wordt eerst (afgedamd en) leeggepompt. Vervolgens wordt grond toegepast. Risico voor het oppervlaktewater is zeer beperkt.

  • 2.

    Demping in den natte (eventueel noodzakelijk i.v.m. opbarsting van de waterbodem): De grond wordt waterverdringend toegepast. Risico voor het oppervlaktewater ontstaat doordat water in contact komt met grond, welke niet getoetst is aan de normen voor toepassing in oppervlaktewater. Echter, omdat het oppervlaktewater binnen afzienbare tijd geheel gedempt wordt is het van korte duur én omdat de grond getoetst aan eisen van grond op bodem, is het risico voor achteruitgang van de oppervlaktewaterkwaliteit beperkt.

  • 3.

    Voor grootschalige toepassingen zijn beide bovenstaande gevallen ook mogelijk, indien een gemeentelijke vastgestelde bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel wordt gehanteerd, en als deze, mede in het kader van deze beleidsregel, is vastgesteld door het waterschap. De eventuele risico's zijn vergelijkbaar met de risico's voor demping in den droge en/of in den natte.

Toetsingscriteria

  • 1.

    Meldingen worden getoetst aan de toetsingscriteria uit het Bbk.

  • 2.

    Wordt het oppervlaktewater binnen afzienbare tijd gedempt (zowel in den natte als in den droge) en wordt het van de legger afgevoerd, dan kan worden volstaan met de eisen voor toepassing van grond op landbodem. De toepasser dient aan te geven wat die termijn is (termijn vermelden op Bbk meldingsformulier).

  • 3.

    Meldingen kunnen worden getoetst aan een Bodemkwaliteitskaart indien en voor zover er voor het betrokken gebied een Bodemkwaliteitskaart is vastgesteld door de betreffende gemeente en deze kaart is vastgesteld door het CDH van Waterschap Rivierenland.

  • 4.

    Het te verdringen water moet overlopen naar overig oppervlaktewater. De demping moet worden gestart zo ver mogelijk van het overlooppunt en moet eindigen nabij de overloop.

  • II.

    Dit besluit treedt in werking de eerste dag na bekendmaking.

Ondertekening

aldus besloten in de vergadering d.d. 15 oktober 2013
het college van dijkgraaf en heemraden voornoemd,
de secretaris-directeur, drs. H.C. Jongmans MPM
de voorzitter, ir. R.W. Bleker.