Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Woudenberg houdende regels voor subsidie Algemene Subsidieverordening 2017 gemeente Woudenberg

Geldend van 01-01-2017 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Woudenberg houdende regels voor subsidie Algemene Subsidieverordening 2017 gemeente Woudenberg

De raad van de Gemeente Woudenberg,

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van en titel 4.2 Algemene wet bestuursrecht (Awb);

gelet op het bepaalde in de Gemeentewet;

besluit:

  • -

    per 1 januari 2017 in te trekken de Algemene Subsidieverordening gemeente Woudenberg 2012, vastgesteld bij raadsbesluit van 28 april 2011;

  • -

    per 1 januari 2017 vast te stellen de Algemene Subsidieverordening gemeente Woudenberg 2017.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudenberg;

  • b.

    eenmalige subsidie: subsidie ten behoeve van bijzondere incidentele projecten of activiteiten die niet behoren tot de reguliere bezigheden van de aanvrager en waarvoor het college slechts voor een van tevoren bepaalde tijd van maximaal vier jaar subsidie wil verstrekken;

  • c.

    raad: raad van de gemeente Woudenberg;

  • d.

    subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door het college verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan betaling voor aan de gemeente geleverde goederen of diensten. Onderscheid wordt gemaakt in:

    • eenmalige subsidie: subsidie die ten behoeve van eenmalige projecten of activiteiten die niet behoren tot de reguliere bezigheden van de aanvrager en waarvoor het college slechts voor een van tevoren bepaalde tijd van maximaal vier jaar subsidie wil verstrekken.

    • jaarlijkse subsidie: subsidie die per (boek)jaar of voor een aantal boekjaren aan een instelling voor een periode van maximaal vier jaar wordt verstrekt.

  • e.

    Subsidieregeling; nadere regels gesteld door het college;

  • f.

    de minimisverordening: verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L379/5), verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337/35) en verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1860/2004 (PbEU L 193/6), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • g.

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid , 107, 108 en 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Rome, 25-03-1957heeft vastgesteld;

  • h.

    onderneming: iedere eenheid, ingeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • i.

    VOG: Verklaring omtrent gedrag

Artikel 2. Reikwijdte verordening

  • 1. De Raad stelt vast dat voor de volgende beleidsterreinen, zoals die zijn opgenomen in de beleidsbegroting, subsidie kan worden verstrekt:

    • a.

      Samenleving;

    • b.

      Leefomgeving;

    • c.

      Veiligheid;

    • d.

      Ruimte, wonen en ondernemen;

    • e.

      Dienstverlening

  • 2. Het college kan nadere regels stellen, waarin de te subsidiëren activiteiten, de doelgroepen en de verdeling van de subsidie per beleidsterrein zoals bedoeld in het eerste lid worden omschreven.

  • 3. Ten aanzien van subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Awb (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is) kan het college bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

  • 4. Als dat voor het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening.

Artikel 3. Bevoegdheid college

  • 1. Het college is bevoegd te besluiten over het verstrekken van subsidies met in achtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen of het subsidieplafond en - indien de begroting nog niet is vastgesteld, dan wel goedgekeurd - onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

  • 2. Het college is bevoegd om voorwaarden aan de beschikking tot subsidie¬verlening te verbinden.

  • 3. Het college kan voorwaarden stellen aan de hoogte van de algemene reserves van de aanvrager en het vormen van (algemene) reserves uit de te ontvangen subsidiemiddelen door de aanvrager.

  • 4. Het college kan aan een aanvrager van een subsidie die tot doel heeft activiteiten met, voor of door personen in de leeftijd tot 18 jaar te (laten) organiseren, vragen een VOG te overleggen. Deze VOG kan bij de gemeente Woudenberg aangevraagd worden. De gemeente neemt de kosten van de VOG voor haar rekening indien de subsidie wordt toegekend. Indien een VOG niet wordt overlegd of negatief uitvalt wordt geen subsidie toegekend.

  • 5. Een te overleggen VOG mag niet ouder dan 2 jaar zijn. De VOG dient overlegd te worden door alle bestuursleden en uitvoerenden van de organisatie die met de in dit lid genoemde personen werken.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEPLAFOND EN BEGROTINGSVOORBEHOUD

Artikel 4. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. De raad kan jaarlijks bij de vaststelling van de begroting besluiten tot het instellen van subsidie-plafond(s).

  • 2. Bij de vaststelling van een subsidieplafond wordt aangegeven op welke wijze het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 3. Het college kan - met inachtneming van de ingevolge artikel 2, door de raad vastgestelde beleidsterreinen en regels, nadere regels stellen omtrent de verdeling van het beschikbare bedrag.

  • 4. Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

HOOFDSTUK 3. AANVRAAG VAN DE SUBSIDIE

Artikel 5. Bij aanvraag in te dienen gegevens

  • 1. De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college met behulp van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Bij een aanvraag om subsidie overlegt de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelen en resultaten, die daarmee worden nagestreefd, en hoe de activiteiten aan dat doel bijdragen. In bijzonder ook in welke mate de activiteiten gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen en op door de gemeente vastgestelde doelen of beleidsterreinen;

    • c.

      De tijdinvestering die door de aanvrager(s), organisator(en) en andere worden geleverd aan het realiseren van de activiteit waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • d.

      een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van de eigen geldinvestering en een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      als het een subsidie betreft die per boekjaar aan een rechtspersoon wordt verstrekt, de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.

    • f.

      als de aanvrager een onderneming is:

      • I.

        een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm dan ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

      • II.

        Een verklaring als bedoeld in de de-minimisverordening (de-minimisverklaring).

  • 3. Indien een aanvrager voor de eerste maal een jaarlijkse subsidie aanvraagt, voegt hij een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar als bijlagen toe bij het aanvraagformulier.

  • 4. Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede en derde lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.

Artikel 6. Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie wordt gedaan uiterlijk 1 mei in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2. Aanvragen om eenmalige subsidie worden ingediend 8 weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 3. Als de aanvraag korter dan 8 weken voor het begin van de activiteiten wordt ingediend kan het college besluiten de aanvraag buiten behandeling te stellen.

  • 4. Het college kan andere termijnen stellen voor het indienen van een aanvraag voor daarbij aan te wijzen subsidies.

Artikel 7. Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag voor een eenmalige subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag, dan wel, indien het college hiertoe regels heeft opgesteld, 13 weken gerekend vanaf de uiterste indieningtermijn voor het aanvragen van de subsidie.

  • 2. Het college beslist op een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie uiterlijk vóór 31 december van het jaar waarop de aanvraag is ingediend.

HOOFDSTUK 4. WEIGERING, INTREKKING en/of TERUGVORDERING

Artikel 8. Weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb weigert het college de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 107, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt.

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 2. Onverminderd het vorige lid kan het college de aanvraag voor subsidie in ieder geval weigeren indien:

    • 1.

      De activiteiten van de aanvrager niet of niet in overwegende mate ten goede komen aan de gemeente of de inwoners van de gemeente;

    • 2.

      Activiteiten die naar het oordeel van het college, onvoldoende passen in het beleid van de gemeente;

    • 3.

      de activiteiten in strijd zijn met de wet, het algemeen belang, de openbare orde en goede zeden;

    • 4.

      de aanvrager niet beschikt over vergunning(en), indien deze voor de uitvoering van de

    • 5.

      activiteit vereist is (zijn);

    • 6.

      de activiteiten uitsluitend een partijpolitiek, godsdienstig of levensbeschouwelijk karakter hebben;

    • 7.

      in het beoogde doel of voorgenomen activiteit, naar het oordeel van het college, al op andere belangrijke mate is voorzien;

    • 8.

      de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden, hetzij uit eigen

    • 9.

      middelen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteit te bekostigen.

    • 10.

      De aanvrager in relatie tot de gevraagde subsidie zelf geen substantiële bijdrage, zoals genoemd in artikel 5 lid 2 sub c en b, levert aan het realiseren van het gestelde doel;

Artikel 9. Intrekkings- en/of terugvorderingsgronden

  • 1. Het college kan voor subsidies binnen door de raad vast te stellen beleidsterreinen of onderdelen daarvan bepalen dat de gevraagde subsidie kan worden geweigerd of de verleende subsidie kan worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 2. Het college vordert een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

HOOFDSTUK 5. VERLENING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 10. Verlening subsidie

  • 1. Bij het besluit tot verlenen van de subsidie geeft het college aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaats vindt.

  • 2. Het college is bevoegd om verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden met betrekking tot het beheer en gebruik van de subsidie.

Artikel 11. Betaling en bevoorschotting

  • 1. Indien een beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel a, wordt gegeven, vindt de betaling van de gehele subsidie in één bedrag plaats.

  • 2. Indien een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in de artikelen 16 eerste lid en 17 eerste lid onder a of b, wordt 100% bevoorschot.

  • 3. Indien besloten wordt tot bevoorschotting van de subsidie, wordt in het besluit tot subsidieverlening, de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.

HOOFDSTUK 6. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 12. Tussentijdse rapportage

Bij subsidies, hoger dan € 35.000 welke verleend worden voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan het college de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.

Artikel 13. Meldingsplicht

De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of geheel niet zullen worden verricht of dat niet of geheel niet aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 14. Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet geheel aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld aan het college.

  • 2. De subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

    • a.

      besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, de persoon van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon.

  • 3. De subsidieontvanger behoeft de toestemming van het college voor handelingen als vermeld in artikel 4:71 Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 7. VERANTWOORDING EN VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 15. Verantwoording subsidies tot € 5.000

  • 1. Indien de subsidieverlening minder bedraagt dan € 5.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

    • b.

      bij een jaarlijks verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 mei in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 4 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. Subsidies tot 5.000 euro worden door het college:

    • a.

      direct vastgesteld of;

    • b.

      ambtshalve vastgesteld uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag tot subsidievaststelling is ontvangen, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald .

  • 3. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kan het college de aanvrager verplichten om op de door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 16. Verantwoording subsidies vanaf € 5.000 tot € 35.000

  • 1. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 5.000, maar minder dan € 35.000, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

    • b.

      bij een jaarlijks verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 mei in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 4 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk en financieel verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht.

  • 3. Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

Artikel 17. Verantwoording subsidies vanaf € 35.000

  • 1. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 35.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

    • b.

      bij een jaarlijks verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 mei in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 4 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop;

    • d.

      een accountantsverklaring.

  • 3. Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overlegd.

Artikel 18. Vaststelling subsidie

  • 1. Het college stelt de subsidie vast uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag tot subsidievaststelling is ontvangen, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

  • 2. Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 3. Het college kan categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen, waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat de subsidieontvanger een aanvraag voor subsidievaststelling hoeft in te dienen.

  • 4. Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip genoemd in de artikelen 16, 15 en 17 eerste lid onder a of b is ingediend, gaat het college zes weken na een eenmalige rappel over tot ambtshalve vaststelling.

  • 5. De subsidie kan worden ingetrokken, gewijzigd, opgeschort en/of teruggevorderd in de situaties zoals omschreven in de artikelen 4:48, 4:49, 4:56 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht (zoals het niet plaatsvinden van de gesubsidieerde activiteiten; het niet nakomen van verplichting ; het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens; etc).

HOOFDSTUK 8. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 19. Standaardberekeningswijzen van uurtarieven en uniforme kostenbegrippen

  • 1. Indien bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, dienen deze tarieven door de subsidieaanvrager te worden berekend met gebruikmaking van een door het college voor te schrijven standaardberekeningswijze.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van door het college bepaalde definities.

Artikel 20. Hardheidsclausule

Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3 en 8 voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 21. Overgangsbepalingen

Aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor 1 januari 2017 worden afgedaan volgens de bepalingen van de Algemene subsidieverordening gemeente Woudenberg 2012.

Artikel 22. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene subsidieverordening gemeente Woudenberg 2017.

Ondertekening

Vastgesteld op de openbare raadsvergadering

van

K. Wiesenekker

raadsgriffier

T. Cnossen

voorzitter

Artikelsgewijze toelichting op de Algemene Subsidieverordening Woudenberg 2017

Algemeen:

Naar aanleiding van de wijzigingen die in de model-Algemene subsidieverordening 2013 van de VNG zijn aangegeven en de uitbreiding van de taken en bevoegdheden van de gemeente per 1 januari 2015 binnen het Sociaal Domein is de Algemene Subsidieverordening 2012, zoals die door de raad van 28 april 2011 is vastgesteld, aangepast. Tevens zijn een aantal verbeteringen toegepast die naar voren kwamen tijdens de uitvoering van de verordening van 2012.

Daar waar een wijziging optreedt ten opzichte van de Algemene Subsidieverordening 2012 wordt hieronder een toelichting gegeven.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen:

Er is nu een definitie gegeven van wat onder subsidie moet worden verstaan en welk onderscheid in vormen wordt aangehouden: een eenmalige of jaarlijkse subsidie.

Verder zijn definities toegevoegd wat betreft de subsidieregeling, een onderneming en de verklaring omtrent gedrag. Om de verordening ‘staatssteunproef’ te maken zijn de betreffende definities opgenomen.

Artikel 2. Reikwijdte Verordening:

1ste lid: Wat betreft de beleidsterreinen is aansluiting gezocht bij de indeling zoals die in de beleidsbegroting wordt aangehouden.

3de lid: De hoofdregel van de Awb is dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift. Artikel 4:23, derde lid, van de Awb, geeft hierop vier uitzonderingen:

  • a.

    de spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk, vooruitlopend op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);

  • b.

    de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidie-ontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);

  • c.

    de incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend);

  • d.

    de Europese subsidies (is voor gemeenten nauwelijks van belang).

Het college heeft de bevoegdheid om ook in die gevallen te besluiten over subsidieverlening en kan daar dan ook de bepalingen uit deze verordening op toepassen.

4de lid: Dit lid is toegevoegd om de subsidieprocedure ‘staatssteunproof” te maken. Het moet sturing geven aan het toesnijden van subsidies op toepasselijke Europese steunkaders.

Artikel 3. Bevoegdheid college

In dit artikel worden de bevoegdheden van het college geregeld.

Bij het eerste lid is toegevoegd dat wanneer bij het verlenen van een subsidie de begroting nog niet is goedgekeurd het college dit ook meldt in de toekenningsbeschikking.

Voor de situaties waarin een aanvrager een relevant vermogen heeft en het aannemelijk mag worden gesteld dat dit kan worden aangewend voor de te verrichten activiteiten en/of wanneer subsidie wordt aangewend om vermogen op te bouwen, kan het college daaraan voorwaarden stellen. Niet gekozen is om vaste percentages ofwel bedragen te noemen, daar ‘bezit van vermogen’ afhankelijk is van waar de subsidieaanvrager ‘het bezit’ voor kan inzetten (3de lid).

4de lid: Aan organisaties die met kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar werken kan het college een verklaring omtrent gedrag vragen van de personen die zich inzetten voor deze doelgroep.

Artikel 5 Bij aanvraag in te dienen gegevens

Toegevoegd is een nieuw lid 2. c. waarin van de aanvrager wordt gevraagd naar de zelfwerkzaamheid en/of de inzet van vrijwilligers wat betreft hun tijdsinvestering in de activiteit waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Met name is dat van belang voor het kunnen beoordelen van de sociale en maatschappelijke impact van een activiteit.

Omdat inzet niet alleen in tijd van belang is is in lid d. ook toegevoegd dat van de aanvrager verlangd kan worden aan te geven welke bedragen zelf worden ingebracht. Te denken valt daarbij dan aan de inzet van (een deel) van vermogen. Wat betreft andere fondsen, subsidies en/of giften behoort de aanvrager een overzicht te geven.

Om de verordening ‘staatssteunproof’ te maken zijn twee extra vereisten opgenomen voor ondernemingen, te weten een overzicht van verkregen steun en een de-minimisverklaring. Daardoor kan getoetst worden of verlening van de subsidie leidt tot (on)toelaatbare cumulatie of tot steun voor een bedrag dat hoger is dan toegestaan volgend de de-minimisverordening. Er is voor gekozen om deze vereisten op te nemen in de ASV en de nadere regels, wanneer die nodig blijken, in een subsidieregeling op te nemen.

Artikel 6 Aanvraagtermijn

Ingevoegd is een nieuw lid 2 om te voorkomen dat aanvragen om subsidie worden ingediend wanneer de activiteiten al zijn gestart of zijn geëindigd. De gemeente wil namelijk vooraf invloed hebben op subsidiabele activiteiten. Wanneer de aanvraag niet 8 weken vooraf is ingediend kan het college de aanvraag buiten behandeling stellen met het toegevoegde derde lid. Middels nadere regels is het mogelijk dat het college afwijkt van de hoofdregel voor de termijnen waarop de aanvraag moet zijn ingediend. Daarvoor moeten wel nadere subsidieregels worden gesteld.

Artikel 8 Weigeringsgronden

In verband met het staatssteunproof maken van de verordening is het eerste lid toegevoegd.

Bij het tweede lid onder 1 is een vereenvoudiging aangebracht. Uitgangspunt is dat de activiteiten waarvoor een subsidie wordt aangevraagd ten goede komen van de inwoners en/of de gemeente zelf.

Lid 8 komt voort uit de toevoeging die bij artikel 5 is aangegeven over zelfwerkzaamheid en/of inbreng van eigen middelen. Als blijkt dat die inbreng niet in verhouding staat tot de subsidie die gevraagd wordt kan het college de aanvraag afwijzen. Zoals al bij artikel 5 is aangegeven gaat het hier met name om het beoordelen van de sociale en maatschappelijke impact en dus de inzet van vrijwilligers. De mate van afweging is afhankelijk van de activiteit.

Artikel 9 Intrekkings- en/of terugvorderingsgronden

Dit artikel bevatte eerst alleen een bepaling over het intrekken van een subsidie ingeval de Wet Bibob. Toegevoegd is ingevolge het ‘staatssteunproof’ maken van de verordening een terugvorderingsgrond ingeval de gemeente daartoe verplicht wordt gesteld door een uitspraak van de rechter of van de Europese Commissie.

Artikel 11 Betaling en bevoorschotting

De wijziging betreft een verbetering.

Artikel 14 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

Geschrapt is de verplichting (in het oude eerste lid van dit artikel) om de gesubsidieerde activiteiten uit te voeren. Dit is namelijk in strijd met het systeem van de subsidietitel van de Awb. Het niet (geheel) verrichten van de activiteiten heeft alleen tot gevolg dat de aanvrager zijn aanspraak op de financiële middelen geheel of gedeeltelijk verliest, en dat betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.

Artikelen 15 en 16 verantwoording subsidies

De eerste leden van deze artikelen zijn gelijk gesteld met die van artikel 17

Artikel 18 Vaststelling subsidie

De leden 1 en 4 betreffen verbeteringen.

In lid 5 is opgenomen dat de subsidie kan worden ingetrokken, gewijzigd, opgeschort en/of teruggevorderd. In de oude verordening ontbrak zo’n expliciet artikel. Verwezen wordt naar de betreffende artikelen van de Awb, waarop overigens altijd al tot deze acties kon worden overgegaan. Door het echter nog eens op te nemen in de verordening wordt nog eens duidelijk dat de mogelijk aanwezig is om tot deze acties over te gaan.