Subsidieverordening inrichting landelijk gebied Zeeland

Geldend van 12-10-2011 t/m heden

Intitulé

Subsidieverordening inrichting landelijk gebied Zeeland

Gedeputeerde staten van Zeeland,

  • -

    overwegende dat in verband met artikel 11, derde lid, van de Wet inrichting landelijk gebied regeling nodig is van de subsidies die de provincie zal verstrekken uit het Investeringsbudget landelijk gebied;

  • -

    gelet op artikel 11, derde lid van de Wet inrichting landelijk gebied juncto het besluit van provinciale staten van 8 december 2006 en het besluit van provinciale staten van 9 november 2007 ex artikel 11, vierde lid van de Wet inrichting landelijk gebied;

  • -

    gelet op artikel 4:23, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

besluiten vast te stellen de navolgende Subsidieverordening inrichting landelijk gebied Zeeland:

Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet inrichting landelijk gebied (Staatsblad 2006, nr. 666);

  • b.

    meerjarenprogramma: provinciaal meerjarenprogramma voor het gebiedsgerichte beleid als bedoeld in artikel 4 van de wet;

  • c.

    plattelandsontwikkelingsprogramma: het Nederlandse programma voor plattelandsontwikkeling 2007 tot en met 2013 als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) 1698/2005 (PbEU L 277);

  • d.

    aanbestedende dienst: een publiekrechtelijke rechtspersoon of publiekrechtelijke instelling als bedoeld in artikel 1, negende lid, van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, d.d. 31 maart 2004, betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PbEU L 134/114);

  • e.

    steunmodule: een regeling voor de verstrekking van een subsidie die als steunmaatregel als bedoeld in artikel 11 van de wet wordt beschouwd.

Artikel 2 Subsidieverstrekking

  • 1.

    Deze verordening is niet van toepassing op subsidies waarop de Subsidieregeling natuurbeheer Zeeland of de subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Zeeland van toepassing is.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten als bedoeld in het meerjarenprogramma of de maatregelen als bedoeld in het plattelandsontwikkelingsprogramma. De criteria voor het verstrekken van subsidie zijn neergelegd in deel 2 van het Provinciaal Meerjarenprogramma Inrichting Landelijke Gebied 2007-2013.

  • 3.

    Indien de in het tweede lid genoemde subsidie kwalificeert als een steunmaatregel als bedoeld in artikel 11 van de wet, kan deze slechts worden verstrekt wanneer is voldaan aan de relevante voorwaarden die voortvloeien uit Verordening (EG) 1698/2005, (PbEU L 277); Verordening (EG) nr. 1974/2006 (PbEU L 368); Verordening (EG) nr. 1975/2006 (PbEU L 368); Verordening (EG) nr. 1857/2006, (PbEU L 358); Verordening (EG) nr. 70/2001, (PbEG L 10/33); Verordening (EG) nr. 1535/2007 (PbEU L 337); dan wel Verordening (EG) nr. 1998/2006 (PbEU L 379/5);

  • 4.

    Subsidie wordt slechts verstrekt:

    • a.

      voor kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de totstandkoming van een activiteit;

    • b.

      indien er geen strijd is met bestaand of reeds bekend toekomstig relevant overheidsbeleid;

    • c.

      indien de uitvoering van de prestaties kostenefficiënt geschiedt.

  • 5.

    Gedeputeerde staten kunnen ter uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.

  • 6.

    Gedeputeerde staten kunnen bij afzonderlijk besluit bepalen in welke delen van de provincie deze verordening of onderdelen van deze verordening van toepassing is.

  • 7.

    Gedeputeerde staten kunnen steunmodules vaststellen.

  • 8.

    Gedeputeerde staten kunnen jaarlijks per onderdeel van het Provinciaal Meerjarenprogramma Inrichting Landelijk Gebied 2007-2013 subsidieplafonds vaststellen per operationeel doel.

  • 9.

    Gedeputeerde staten kunnen voor verschillende subsidies een subsidiedrempel vaststellen.

Artikel 3 Niet subsidiabele kosten

  • 1.

    Er wordt geen subsidie verstrekt voor:

    • a.

      kosten die uit anderen hoofde zijn of worden gesubsidieerd;

    • b.

      kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de subsidieverlening;

    • c.

      kosten van bodemsanering voor zover verhaal op de vervuiler of een beroep op fondsen mogelijk is.

    • d.

      kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, boetes of sancties;

    • e.

      kosten van activiteiten die redelijkerwijs kunnen worden gedekt uit de inkomsten die met deze activiteiten verband houden;

    • f.

      kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;

    • g.

      kosten van reguliere werkzaamheden van de aanvrager, zoals onderhoud of herstelwerkzaamheden;

    • h.

      exploitatiekosten die niet verband houden met de aanloopfase van een activiteit.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan wel subsidie worden verstrekt voor kosten van voorbereiding, planvorming, onderzoek of voorlichting voor zover:

    • a.

      die kosten zijn gemaakt vóór subsidieverlening en na ontvangstbevestiging van de subsidieaanvraag en

    • b.

      de subsidie niet kan worden aangemerkt als staatssteun als bedoeld in artikel 87 van het EG-verdrag

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan wel subsidie worden verstrekt voor kosten die zijn gemaakt vóór subsidieverlening en na ontvangstbevestiging van de subsidieaanvraag voor zover:

    • a.

      de Europese voorschriften inzake de verlening van staatssteun vergoeding van dergelijke kosten expliciet toestaan, of

    • b.

      het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP2) 2007-2013 voor Nederland zoals goedgekeurd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen bij beschikking C(2007) 3464 def. van 20 juli 2007 inclusief de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurde wijzigingen van dit programmadocument, vergoeding van dergelijke kosten toestaat.

Aanvraag en subsidieverlening

Artikel 4 Aanvraag

  • 1.

    Gedeputeerde staten kunnen tijdstippen of periodes voor het indienen van een aanvraag vaststellen, al dan niet voor afzonderlijke operationele doelen danwel categorieën van activiteiten.

  • 2.

    Een aanvraag om subsidie wordt ingediend bij gedeputeerde staten op een daartoe vastgesteld formulier.

Artikel 5 Gegevens bij de aanvraag

  • 1.

    De aanvraag bevat tenminste:

    • a.

      een concrete beschrijving van de activiteit,

    • b.

      een uiteenzetting van de wijze waarop de activiteit bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen van de provincie Zeeland,

    • c.

      duur van de activiteit,

    • d.

      het geografisch bereik waarop de activiteit betrekking heeft,

    • e.

      een concrete beschrijving van het verwachte resultaat en het na te streven kwaliteitsniveau,

    • f.

      een plan van aanpak,

    • g.

      een sluitende begroting waarin wordt vermeld of en bij welke instanties en tot welke bedragen voorts subsidies, sponsorgelden of andere bijdragen worden aangevraagd, en welke inmiddels zijn verleend en indien gevraagd wordt om een subsidie uit het plattelandsontwikkelingsprogramma de financiële planning in perioden van drie maanden,

    • h.

      documenten waaruit blijkt dat de bekostiging door medefinanciers zeker is;

    • i.

      een overzicht van alle andere subsidies die de aanvrager in de drie jaren die aan de aanvraag voorafgaan heeft verkregen of aangevraagd.

  • 2.

    Als subsidie ten behoeve van een samenwerkingsverband wordt aangevraagd, verstrekt de aanvrager de informatie of de verklaring als bedoeld in het eerste lid, onder i, voor iedere deelnemer in het samenwerkingsverband en tevens een exemplaar van de samenwerkingsovereenkomst.

Artikel 6 Beslistermijn verlening

  • 1.

    Gedeputeerde staten beslissen op de aanvraag binnen 13 weken na ontvangst of, in voorkomend geval, binnen 13 weken na afloop van een termijn als bedoeld in artikel 4, eerste lid.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste 13 weken verdagen.

  • 3.

    Voor beschikkingen waarbij sprake is van een tendersystematiek is het einde van de tender de aanvangsdatum van de beslistermijn voor de beschikkingverlening (13 of 26 weken).

Voorschotten

Artikel 7 Bevoorschotting

  • 1.

    Na subsidieverlening kunnen gedeputeerde staten op aanvraag een voorschot verstrekken.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kunnen geen voorschotten worden verstrekt voor subsidies in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma.

  • 3.

    Het voorschot bedraagt minimaal € 1.000,- en wordt berekend naar rato van gemaakte en betaalde kosten, voorzover deze nog niet eerder bij een verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen.

  • 4.

    In totaal is het bedrag aan voorschotten niet groter dan 75 % van het maximaal te verlenen subsidiebedrag.

  • 5.

    Een verzoek om een voorschot wordt ingediend bij gedeputeerde staten op een daartoe vastgesteld formulier.

  • 6.

    Gedeputeerde staten kunnen in afwijking van het tweede lid, voordat kosten zijn gemaakt en betaald, een voorschot verstrekken aan een natuurlijke of privaatrechtelijke rechtspersoon als deze naar genoegen van gedeputeerde staten de financieringsbehoefte heeft aangetoond.

Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 8 Uitvoering activiteiten

  • 1.

    De activiteiten starten uiterlijk binnen twee maanden na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening een andere termijn is bepaald.

  • 2.

    De activiteiten worden afgerond binnen twee jaren na de subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

Artikel 9 Opdrachten aan derden

  • 1.

    Indien de subsidieontvanger een aanbestedende dienst is, geldt de volgende verplichting:

    • a.

      als de aanbestedende dienst een publiekrechtelijke rechtspersoon is, dient deze voor de uitvoering van de activiteiten het eigen beleid voor het verstrekken van opdrachten aan derden toe te passen of, bij afwezigheid daarvan, het provinciale beleid voor het verstrekken van opdrachten aan derden;

    • b.

      als de aanbestedende dienst geen publiekrechtelijke rechtspersoon is, dient deze het provinciale beleid voor het verstrekken van opdrachten aan derden toe te passen. Hiervan kan door gedeputeerde staten ontheffing worden verleend, indien de aanbestedende dienst aantoont dat haar eigen beleid voor het verstrekken van opdrachten aan derden naar Europese normen voldoende transparant, objectief en niet discriminatoir is.

  • 2.

    Indien de activiteiten voor meer dan 50% door een aanbestedende dienst worden gesubsidieerd, dient de subsidieontvanger het provinciale beleid voor het verstrekken van opdrachten aan derden toe te passen. Hiervan kan door gedeputeerde staten ontheffing worden verleend indien op het project het beleid voor het verstrekken van opdrachten aan derden van een andere overheid van toepassing is.

  • 3.

    De subsidieontvangende aanbestedende dienst voldoet bij de besteding van subsidies die voortvloeien uit het plattelandsontwikkelingsprogramma bij het verstrekken van opdrachten onder de aanbestedingdrempels aan de algemene Europeesrechtelijke uitgangspunten inzake transparantie, non-discriminatie en de mogelijkheid van rechtsbescherming.

Artikel 10 Boekhouding

  • 1.

    De subsidieontvanger is verplicht een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de te subsidiëren activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat:

    • a.

      alle ontvangsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met onderliggende bewijsstukken;

    • b.

      bewijsstukken, als onderdeel van de administratie, aanwezig zijn ten name van de gesubsidieerde en dat daaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt.

  • 2.

    De begunstigde moet met een gescheiden boekhouding kunnen aantonen, dat de subsidie alleen wordt besteed voor het project waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

  • 3.

    De subsidieontvanger dient de administratie zeven jaren te bewaren vanaf beëindiging van de subsidiabele activiteiten, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

  • 4.

    De subsidieontvanger is verplicht aan gedeputeerde staten te allen tijde inzage te verlenen in de administratie en alle inlichtingen te verstrekken.

Artikel 11 Voortgang uitvoering

  • 1.

    De subsidieontvanger brengt eenmaal per jaar, of zo vaak als in de beschikking is bepaald, schriftelijk verslag uit aan gedeputeerde staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten en legt daarbij over een overzicht van boekingsbescheiden en een overzicht van betaalde facturen van die periode.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen in de beschikking als bedoeld in het eerste lid bepalen dat rapportage over de voortgang geheel achterwege kan blijven.

Artikel 12 Publiciteit

  • 1.

    De subsidieontvanger vermeldt in iedere externe communicatie, dat de activiteit geheel of gedeeltelijk is gerealiseerd met financiële steun van de provincie en, indien van toepassing, van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling.

  • 2.

    Indien het een subsidie betreft in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma gelden de regels voor publiciteit zoals vermeld in artikel 58 van Verordening (EG) 1974/2006 en de daarbij behorende bijlage (bijlage VI, onder 2.2 en 3).

  • 3.

    Indien niet of niet volledig is voldaan aan de in het eerste lid bedoelde verplichting, wordt bij de vaststelling van de subsidie het toegezegde subsidiebedrag ten hoogste verlaagd met vijf procent met een maximum van € 5.000,-, tenzij het plattelandsontwikkelingsprogramma van toepassing is.

Artikel 13 Informatieverstrekking

De subsidieontvanger doet onmiddellijk mededeling aan gedeputeerde staten over alle feiten en omstandigheden, waaronder verzoeken tot zijn faillissement of tot surséance van betaling, waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij invloed kunnen hebben op de aanspraak op subsidie.

Vaststelling

Artikel 14 Aanvraag subsidievaststelling

  • 1.

    De subsidieontvanger dient de aanvraag tot vaststelling van subsidie in binnen drie maanden na afloop van de activiteiten, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

  • 2.

    De subsidieontvanger verstrekt bij de aanvraag om vaststelling van:

    • a.

      een subsidiebedrag van meer dan € 25.000,- een overzicht van de werkelijke inkomsten en uitgaven, voorzien van een verklaring van getrouwheid van een accountant waaruit blijkt dat de subsidie is aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt en dat de subsidieontvanger de activiteit rechtmatig heeft uitgevoerd en de subsidievoorschriften heeft nageleefd;

    • b.

      een subsidiebedrag van minder dan € 25.000,- een overzicht van werkelijke inkomsten en uitgaven, inclusief facturen en betalingsbewijzen, die door de subsidieontvanger is gewaarmerkt.

  • 3.

    De subsidieontvanger verstrekt bij de aanvraag een inhoudelijke eindrapportage en het in de beschikking genoemde prestatiebewijs waarmee wordt aangetoond dat de in de beschikking vermelde prestatieafspraak ook daadwerkelijk is gerealiseerd.

  • 4.

    De aanvraag wordt ingediend bij gedeputeerde staten op een daartoe vastgesteld formulier.

Artikel 15 Beslistermijn vaststelling

  • 1.

    Gedeputeerde staten stellen de subsidie vast binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Zij kunnen de beslissing eenmaal met ten hoogste twaalf weken verdagen.

Verplichtingen subsidieontvanger na subsidievaststelling

Artikel 16 Instandhouding

  • 1.

    De subsidieontvanger houdt minstens vijf jaar na subsidievaststelling, of zolang als in de beschikking is vermeld, de activiteiten of de resultaten van de activiteiten in stand.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen op verzoek ontheffing verlenen van het bij of krachtens het eerste lid bepaalde.

Artikel 17 Terugbetaling vergoeding

  • 1.

    In gevallen als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de subsidieontvanger een vergoeding verschuldigd die door gedeputeerde staten wordt vastgesteld.

  • 2.

    De vergoeding bedraagt maximaal het bedrag waarmee de subsidie heeft bijgedragen aan de vermogensvorming in verhouding tot de andere middelen die daaraan hebben bijgedragen.

  • 3.

    Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de economische waarde van eigendommen en andere vermogensbestanddelen op het moment waarop de vergoeding verschuldigd wordt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kunnen gedeputeerde staten op verzoek beslissen dat een vergoeding niet verschuldigd is, als aan elke van de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      de activiteiten worden door een ander overgenomen,

    • b.

      de realisatie van de doelstelling komt niet in gevaar,

    • c.

      de activa en passiva worden tegen boekwaarde overgenomen.

Bijzondere en slotbepalingen

Artikel 18 Intrekking en terugvordering

  • 1.

    De subsidieverlening of subsidievaststelling kan worden gewijzigd of worden ingetrokken voor zover subsidieverstrekking in strijd is met ingevolge een verdrag voor de provincie geldende verplichtingen.

  • 2.

    Bij de vaststelling, intrekking of wijziging kan worden bepaald, dat over onverschuldigd betaalde subsidiebedragen een rentevergoeding verschuldigd is.

  • 3.

    De wijziging of intrekking werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verstrekt, tenzij bij de wijziging of intrekking anders is bepaald.

Artikel 19 Afwijkingsbevoegdheid

  • 1.

    Gedeputeerde staten kunnen de bepalingen en criteria gesteld bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover toepassing, gelet op het belang van een doelgerichte of evenwichtige subsidieverstrekking, leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan niet van de verplichtingen als bedoeld in artikel 2, derde lid, en artikel 3, onderdelen a, c en g worden afgeweken.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan niet van de afwijkingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt, indien dit zich niet verhoudt met Europeesrechtelijke verplichtingen.

Artikel 20 Toezicht

Gedeputeerde staten kunnen ambtenaren aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad, waarin deze verordening wordt geplaatst.

Artikel 22 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Subsidieverordening inrichting landelijk gebied Zeeland.

Toelichting algemeen

Het gebiedsgericht werken en subsidie

De afgelopen jaren hebben rijk en provincie voortdurend verbetering gezocht van het gebiedsgerichte werken aan de ontwikkeling van het platteland. De provincies hebben in dit verband de planningen steeds verbeterd in nauwe samenwerking met alle betrokkenen in het gebied, zoals waterschappen, gemeenten, bedrijven en belangenorganisaties. De aldus ontstane samenwerking tussen de verschillende bestuurslagen heeft vorm gekregen in de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: Wilg). Deze wet beoogt enerzijds het wettelijk landinrichtingsinstrumentarium te vereenvoudigen, anderzijds wordt een decentralisatie van taken van het Rijk naar de provincies en een deregulering beoogd. Belangrijke begrippen in de Wilg zijn het Rijks meerjarenprogramma, waarin het Rijk aangeeft welke doelen voor het gebiedsgerichte beleid het wil realiseren, het provinciaal meerjarenprogramma, waarin elke provincie voor zich aangeeft welke bijdrage die provincie kan leveren aan het bereiken van de doelen van het Rijk, en de bestuursovereenkomst, waarin het Rijk en provincie op basis van het provinciaal meerjarenprogramma afspraken maken met betrekking tot door het Rijk ter beschikking te stellen middelen in de vorm van een investeringsbudget en personele capaciteit van de Dienst Landelijk Gebied (hierna: DLG) en van de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna DR).

Het betreft hier een investeringsbudget voor een periode van zeven jaar. Dit budget dient te worden aangewend om een bijdrage te leveren aan het bereiken van de doelen van het gebiedsgerichte beleid van het Rijk, hetgeen onder meer kan geschieden door het verstrekken van subsidies. Daarnaast worden uit dit budget bijdragen verstrekt in de kosten voor uitvoering van opdrachten van de provincie voor gebiedsinrichting en grondverwerving.

De onderhavige verordening geeft - in samenhang met het door provinciale staten op 8 december 2006, provinciaal blad nr. 32 van 2006, vastgestelde Algemene Subsidieverordening Zeeland 2007 en het besluit van provinciale staten van 09 november 2007, provinciaal blad nr. 41 van 2007- de juridische basis voor het verstrekken van subsidies. Zij regelt in die zin alle subsidies (Europese, PMJP subsidies en hiermee samenhangende autonome provinciale middelen) die de provincie verleent voor de inrichting van het landelijk gebied als bedoeld in PMJP en het plattelandslandsontwikkelingsprogramma (POP-2).

Systeem: verwijzing naar Provinciaal Meerjarenprogramma (PMJP) en Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP)

De onderhavige verordening bevat de juridische grondslag voor subsidieverstrekking als bedoeld in artikel 11, lid 3 van de Wet inrichting landelijk gebied (WILG) en daarnaast in hoofdzaak procedurele aspecten (in ruime zin), evenals subsidiabele kosten, algemene subsidievoorwaarden, rapportageplicht, evaluatie en toezicht.

In de programma's PMJP en POP-2 is vastgelegd voor welke activiteiten en doelen welke subsidies kunnen worden verstrekt en onder welke voorwaarden. Tevens is daarin opgenomen hoe in voorkomende gevallen subsidie kan worden verstrekt met inachtneming van de Europese vrijstellingsverordeningen, of overeenkomstig door de Europese Commissie goedgekeurde steunmodules. Dit biedt niet alleen flexibiliteit in de uitvoering maar ook transparantie en werkbaarheid van deze verordening. De DLG van het Ministerie van LNV zal voor POP-2 optreden als betaalorgaan en DR als delegated body voor ondernemer gerelateerde aanvragen van de assen 1 en 2. Verdere afspraken met DLG en DR krijgen per provincie nadere invulling.

Staatssteun en steunmodules

Hoewel een groot deel van de subsidies geen staatssteun zullen betreffen, moet het anderzijds van tevoren toch wél voldoende duidelijk zijn hoe aan belangrijke vereisten, zoals die van de EU voor staatssteun, wordt voldaan.

Dat gebeurt in artikel 2, derde lid. Op grond van de minimis verordeningen (EG) nr. 1998/2006 (PbEU L 379/5); en (EG) nr. 1535/2007 (PbEU L 337) voor het Midden- en Kleinbedrijf, resp. de landbouw, mag in een periode van drie jaar niet meer dan € 200.000 resp. € 7.500 per onderneming steun worden verleend. Het gaat hier om steun in welke vorm dan ook, dus bijv. ook belastingvoordelen tellen mee, van welke overheid dan ook. Deze minimissteun is vrijgesteld van de goedkeuringsprocedure zoals bedoeld in artikel 88 van het EG-Verdrag. Vervolgens zijn er EG vrijstellingsverordeningen onder meer voor het Midden- en Kleinbedrijf en voor de landbouw. Als subsidie wordt verstrekt met toepassing van deze verordeningen kan worden volstaan met een kennisgeving aan de Europese Commissie. De provincie zal gebruik gaan maken van de vrijstellingsverordeningen, door de toepassing ervan op te nemen in de PMJP subsidieverordening. Ten derde kan op basis van het POP-2 programma subsidie worden verstrekt voor de daar geregelde maatregelen, die immers door de Europese Commissie zijn goedgekeurd. Tenslotte kan subsidie worden verstrekt overeenkomstig de daarvoor geldende steunmodule, die eveneens door de Europese Commissie is goedgekeurd. Bestuurlijk is het commitment uitgesproken om deze steunmodules niet per provincie te ontwikkelen, maar ze in samenwerking tussen alle provincies, dan wel de provincies die het aangaat, en het Rijk te ontwikkelen.

Versterking van de voortgang in de uitvoering

Een aantal bepalingen is gericht op een versterking van de voortgang in de uitvoering. De provincie wil hier, met als uitgangspunt dat projecten uitvoeringsgereed zijn en na de subsidieverlening onmiddellijk kunnen starten, bevorderen dat de projecten ook professioneel en snel worden uitgevoerd en afgerekend. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de bevoorschotting (artikel 7), de uitvoering (artikel 8) en uit de manier waarop de voortgangsrapportages worden geregeld (artikel 11). De frequentie van voortgangsrapportages is eveneens afgestemd op de frequentie waarmee over voortgang van het plattelandsontwikkelingsprogramma door het rijk aan de EU moet worden gerapporteerd.

Toelichting artikelsgewijs

Artikel 2

Dit artikel geeft de rechtsbasis voor het verstrekken van subsidie.

In het eerste lid is aangegeven dat voor subsidies voor agrarisch en particulier natuurbeheer twee aparte regelingen gelden, op welke subsidies deze verordening niet van toepassing is.

De functie van het tweede lid, waar de beleidsmatige aspecten en inhoudelijke regels voor subsidieverstrekking worden genoemd, is in het algemene deel toegelicht. Het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP-2) is een landelijk programma. Omdat niet alle activiteiten of maatregelen van het landelijke programma voor elke provincie nuttig zijn, kunnen de provincies ervoor kiezen om slechts enkele activiteiten of maatregelen van het POP-2 te cofinancieren. Daarom geeft de provincie ingevolge het tweede lid van dit artikel in deel 2 van deze subsidieverordening aan voor welke onderdelen van het POP-2 subsidie wordt verstrekt.

In het vijfde lid is geregeld dat gedeputeerde staten voor een goede uitvoering van deze verordening nadere regels kunnen stellen. Het betreft dus onderwerpen die op de uitvoering betrekking hebben, de aanvraag te verstrekken gegevens, precisering van subsidiabele kosten, de aanpassing van subsidiepercentages en maximumbedragen, de bekendmaking van resultaten van activiteiten of het geven van informatie over gesubsidieerde activiteiten door de subsidieontvanger, of andere nadere technische uitwerkingen.

Op grond van het achtste lid kunnen gedeputeerde staten jaarlijks een subsidieplafond vaststellen per onderdeel van het PMJP of in verband met uit te schrijven tenders.

In het negende lid is de mogelijkheid opgenomen om voor verschillende subsidies een subsidiedrempel vast te stellen. Het is de bedoeling om voor subsidies in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma een subsidiedrempel in te stellen van € 10.000,-. Bij de openstelling zal deze drempel worden ingesteld. Kleinere subsidies zijn voor dit programma dan alleen mogelijk door bundeling van aanvragen.

Artikel 3

In dit artikel worden beperkingen gesteld aan de subsidiabele kosten. Subsidie kan voor dezelfde activiteit slechts een keer worden verleend. Daarnaast zijn bijvoorbeeld investeringen in milieumaatregelen, waarmee slechts wordt voldaan aan bestaande wettelijke eisen, nooit subsidiabel.

Kosten van reguliere werkzaamheden van de aanvrager zijn niet subsidiabel. Reguliere werkzaamheden zijn werkzaamheden die bestaan uit of voorkomen uit het voldoen aan een wettelijke verplichting. Onder wettelijke voorschrift wordt bedoeld naast de EU - regelgeving en formele wetgeving ook voorschriften van lagere wetgevers: algemene maatregel van bestuur, ministeriele regeling, verordeningen van provincies, gemeenten, waterschappen, etc.

Artikel 4

Voor aanvragen in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma dat door de provincie wordt uitgevoerd geldt een tendersysteem.

Aanvragen dienen vóór 15 juni en vóór 01 december van enig jaar volgens het tendersysteem te worden ingediend. Indien aanvragen binnen dit genoemde kader vanuit de gebiedsgerichte projecten worden ingediend, geldt geen tendersysteem. Voor de overige aanvragen geldt ook geen tendersysteem.

Artikel 5

De verplichting om een financiële planning te geven per drie maanden is in ieder geval verplicht als het gaat om aanvragen in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma. De bepalingen in het eerste lid onder d en het tweede lid zijn opgenomen om te kunnen beoordelen of er sprake is van steun die de minimisgrens niet te boven gaat. De verantwoordelijkheid voor de gevolgen van verkeerde informatie ligt bij de aanvrager.

Artikel 6

Voor subsidieaanvragen in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma POP-2 geldt een tendersysteem. Omdat er voor deze categorie beschikkingen gewerkt wordt met een tendersystematiek en een wettelijk verplicht betaalorgaan is de algemene termijn volgens de AWB tekort. Om die reden is de termijn gesteld op 13 weken met de mogelijkheid dat gedeputeerde staten voor deze categorie de beslissing eenmaal voor ten hoogste 13 weken verdagen.

Artikel 7

Dit artikel is, net als bijvoorbeeld artikel 11, gericht op een voortvarende uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten. In de subsidiepraktijk van veel overheden komt het regelmatig voor dat een voorschot wordt verstrekt, voordat de subsidieontvanger een begin heeft gemaakt met de uitvoering van de activiteiten. Met deze praktijk wordt in het onderhavige artikel gebroken. Voorschotten worden slechts verstrekt op basis van gemaakte en betaalde kosten, dus op basis van declaraties, die worden ingediend samen met de voortgangsrapportage. De achterliggende gedachte hierbij is enerzijds zoals al vermeld, het bespoedigen van de voortgang van de uitvoering, anderzijds wordt hiermee voorkomen dat het lucratief kan zijn om helemaal niet met de uitvoering van de activiteiten te beginnen, omdat men rente kan trekken van de voorgeschoten bedragen. De subsidieverordening heeft immers betrekking op zeer uiteenlopende activiteiten, ook wat betreft financiële omvang. In het zesde lid wordt op deze regel een uitzondering gemaakt, voor het geval private subsidieontvangers zonder het voorschot geen begin kunnen maken met de uitvoering van de activiteiten. Het gaat in die gevallen om bijvoorbeeld kleine stichtingen of natuurlijke personen die de projectkosten niet zelf kunnen voorschieten en ook niet in de financiering kunnen voorzien door een lening bij een bank. Als zij naar genoegen van gedeputeerde staten hun financieringsbehoefte hebben aangetoond, komen zij voor een voorschot vooruitlopend op gemaakte kosten in aanmerking.

Artikel 9

Boven de Europese drempels moet worden voldaan aan de Europese aanbestedingsregels. Met artikel 9 wordt verzekerd dat ook onder die drempels zal worden voldaan aan de Europese eisen van transparantie, objectiviteit en non-discriminatie. De onderdelen a en b betreffen aanbestedende diensten, overheidsorganen en publiekrechtelijke instellingen, als bedoeld in artikel 1, negende lid, van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, d.d. 31 maart 2004, betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (Pb L 134/114).

In onderdeel a wordt bepaald dat andere overheden het eigen beleid kunnen toepassen. Het uitgangspunt is dat dat aan de te stellen eisen zal voldoen. Voor publiekrechtelijke instellingen is in onderdeel b bepaald dat zij, indien beschikbaar, het eigen beleid mogen toepassen, maar dat ze dan eerst moeten aantonen dat dat aan alle eisen voldoet.

Het tweede lid bepaalt dat niet aanbestedende diensten, dat zijn andere subsidieontvangers dan die genoemd onder a en b die meer dan 50 % subsidie ontvangen ook aan de Europese eisen moeten voldoen. Dit is de situatie als bedoeld in artikel 8 van de richtlijn. Dit artikel beperkt zich tot werken en wat daarmee in verband staat. Deze beperking is niet overgenomen, zodat alle aanbestedingen moeten voldoen aan de gestelde eisen.

De Europese Commissie heeft aangegeven dat overheidsopdrachten die onder de aanbestedingsdrempel liggen, toch moeten voldoen aan een aantal algemene Europeesrechtelijke uitgangspunten: transparantie, non-discriminatie en de mogelijkheid van rechtsbescherming. Dit betekent dat overheidsorganen aan dergelijke voorgenomen opdrachten een passende mate van bekendheid geven om zo potentiële marktpartijen de gelegenheid te bieden mee te dingen naar de overheidsopdracht. Vooralsnog geldt een uitzondering voor opdrachten onder EUR 527.800 voor werken en EUR 42.200 voor leveringen en diensten. Omdat het POP2 deels wordt gefinancierd met Europese gelden, is het van belang dat de door de Europese Commissie aangegeven handelwijze wordt gevolgd. Dit om in de toekomst terugvorderingen van de Europese gelden te voorkomen.

Artikel 10

De administratie moet zolang bewaard worden dat zij beschikbaar blijft voor de eindafrekening van het ILG-budget tussen minister en de provincie en in verband met de eindafrekening over het POP.

Artikel 12

De subsidieontvanger vermeldt in iedere externe communicatie, dat de activiteit geheel of gedeeltelijk is gerealiseerd met financiële steun van de provincie en, indien van toepassing, van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling. Een CD-rom met uitwerking van de EU-voorwaarden m.b.t. voorlichting en communicatie is verkrijgbaar via de loketten van de provincie en het Regiebureau POP.

Artikel 17

De provincie zal een vergoeding eisen bij overname van de activiteiten door een ander, tenzij aan alle drie de genoemde vereisten wordt voldaan. Dit betreffende artikel is overigens niet van toepassing op subsidies in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma.

Artikel 18

Op grond van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 (Pb 1999 L83) kan de Europese Commissie beschikken dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen moet nemen om onrechtmatige steun van de begunstigde terug te vorderen, en geeft daarbij aan welk wettelijk rentepercentage passend is. Wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum waarop de onrechtmatige steun voor de begunstigde beschikbaar was tot aan de daadwerkelijke terugbetaling.

Het tweede lid biedt de publiekrechtelijke grondslag die ingevolge jurisprudentie (bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak, 11 januari 2006, zaaknummer 200503463/1) voor de terugvordering van wettelijke rente vereist is. Zo wordt in afwachting van de nieuwe afdeling 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht over bestuursrechtelijke geldschulden voorkomen, dat ingevolge de genoemde jurisprudentie óók een civielrechtelijke procedure zou moeten worden gevoerd.

DEEL 2 PMJP Subsidiecriteria behorende bij de subsidieverordening inrichting landelijk gebied Zeeland (algemeen en thematisch)

Dit document is een onderdeel van het Provinciaal Meerjarenprogramma 2007-2013 (hierna: PMJP) van de provincie Zeeland en bevat de nadere regels voor subsidieverlening die de provincie zal hanteren bij de toekenning c.q. afwijzing van subsidies in het kader van het PMJP en verschillende maatregelen van het plattelandsontwikkelingsprogramma POP-2.

Voor de uitvoering van een aantal onderdelen van het PMJP is subsidieverlening het instrument. Andere onderdelen van de realisatie van het PMJP vinden plaats via opdrachtverlening en uitvoering door onder meer de Dienst Landelijk Gebied (DLG) en Dienst Regelingen (DR). Voor subsidieaanvragen op grond van de provinciale subsidieverordeningen Natuurbeheer Zeeland en Agrarisch Natuurbeheer Zeeland (PSN/PSAN) en de Subsidieverordening Natuur en landschapsbeheer Zeeland gelden de voorwaarden van deze subsidieverordeningen. Hier wordt volstaan met een verwijzing naar deze verordeningen. Voor subsidieaanvragen voor de aankoop van grond op basis van de provinciale subsidieverordening particuliere natuurbeschermingsorganisaties (PNB's) gelden de voorwaarden van de Verordening subsidies Particuliere Terreinbeherende Natuurbeschermingsorganisaties in Zeeland.

De subsidieverordening en -criteria bestaan uit:

  • -

    de subsidieverordening Inrichting landelijk gebied Zeeland; dit is het juridische kader op grond waarvan subsidie wordt verleend;

  • -

    het subsidiecriteria PMJP, zoals dat voorligt, waarin per thema staat aangegeven:

    • -

      welke maatregelen en activiteiten subsidiabel zijn om de in het deel PJMP "hoofdlijnen en principes" aangegeven doelen te realiseren;

    • -

      wie de eindbegunstigde is;

    • -

      welke specifieke subsidievoorwaarden van toepassing zijn;

    • -

      welk subsidiebedrag of subsidiepercentage kan worden verleend;

    • -

      welke communautaire toetsingskaders van toepassing zijn.

In artikel 4 van de wet is geregeld dat gedeputeerde staten voor ieder uitvoeringsjaar een provinciaal meerjarenprogramma vaststellen. Onderdeel daarvan zijn de subsidieplafonds die jaarlijks door gedeputeerde staten worden vastgesteld. Als algemene beleidslijn hiervoor geldt een evenredige verdeling van de subsidies per thema over de zeven uitvoeringsjaren. Gedeputeerde staten kunnen gemotiveerd van deze beleidslijn afwijken.

Met een subsidieplafond wordt aangegeven welk bedrag gedurende een jaar beschikbaar is voor de verstrekking van de subsidies. Als door verstrekking van de subsidie het plafond zou worden overschreden, is dat een reden om de subsidie te weigeren. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van verdeling van de subsidies vermeld.

De inhoudelijke (subsidie)criteria zijn opgenomen in dit PMJP deel 2 en dienen enerzijds voldoende houvast te bieden voor subsidieverlening (en weigering) maar dienen anderzijds niet beperkend te zijn zodat de gewenste/ benodigde flexibiliteit behouden kan worden.

Om deze mate van flexibiliteit te waarborgen is besloten om de subsidiecriteria getrapt te definiëren. Dat wil zeggen: abstract geformuleerd in het PMJP deel 1 en concreter gedefinieerd in het PMJP deel 2. In de subsidiebeschikkingen kunnen ten slotte maatwerk eisen gesteld worden per project.

Onderstaand volgen de subsidiecriteria die aan het PMJP deel 2 gekoppeld worden. Het bestaat uit een inleidende paragraaf die ingaat op de algemene criteria voor subsidieverlening, een paragraaf over Europese regelgeving als toetsingskader en een korte paragraaf met betrekking tot aanpassing van de Subsidieverordening.

In de daaropvolgende hoofdstukken wordt per thema aangegeven:

  • -

    Wat de doelen en belangrijkste prestaties zijn in de planperiode (2007 - 2013);

  • -

    Welke maatregelen en activiteiten om de doelen te realiseren subsidiabel zijn;

  • -

    Binnen welke beleidskaders (beleidscriteria) een subsidieaanvraag moet vallen en wat eventueel de overige inhoudelijke criteria zijn waaraan een aanvraag moet voldoen;

  • -

    Wie als begunstigden worden aangemerkt;

  • -

    Wat de subsidiepercentages van de subsidiabele kosten zijn.

Algemeen

Algemene criteria

Het PMJP is een meerjarig programma. De programmatische benadering houdt een werkwijze in, waarbij het realiseren van projecten (van de provincie en van derden) op zodanige wijze financieel wordt ondersteund, dat de totale invulling optimaal bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen van het PMJP, zoals geformuleerd in het deel Hoofdlijnen en Principes. Uit het aanbod van projectvoorstellen uit gebiedsgerichte programma's en uit projectvoorstellen die via het provinciale subsidieloket worden ingediend selecteert de provincie dié projecten, die het beste bijdragen aan de realisering van de regionale doelstellingen (prestaties) en die qua voortgang en haalbaarheid voldoende zekerheden bieden voor daadwerkelijke realisatie van de gewenste prestaties. GS stellen jaarlijks via de PMJP programmering een lijst van projecten vast die in het eerstvolgende jaar een subsidieaanvraag kunnen indienen om in aanmerking te komen voor bijdrage vanuit het ILG-budget.

In de subsidieverordening wordt verstaan onder:

  • -

    PMJP: het provinciale meerjarenprogramma 2007-2013 voor het landelijk gebied van Zeeland zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied.

  • -

    plattelandsontwikkelingsprogramma: het Nederlandse programma voor plattelandsontwikkeling 2007-2013 (POP-2) als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), hierna Verordening 1698/ 2005;

Randvoorwaarden:

Om in aanmerking te komen voor subsidie op grond van de subsidieverordening PMJP gelden als randvoorwaarden:

  • -

    dat een project moet bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen van het PMJP zoals geformuleerd in het PMJP, vastgesteld door provinciale staten op 8 december 2006 alsmede de jaarlijkse uitwerkingen van het PMJP;

  • -

    het project past binnen deze PMJP subsidieverordening zoals vastgesteld door gedeputeerde staten;

  • -

    het project past binnen de subsidiecriteria van het PMJP zoals opgenomen in dit document en vastgesteld door gedeputeerde staten.

Subsidieplafond(s):

Gedeputeerde staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast per onderdeel van het PMJP. De plafonds kunnen ook worden gelegd naar gebieden. Verder kan worden aangegeven hoe de verdeling van subsidies zal plaatsvinden.

EU POP-2 (tendersystematiek en eisen van indiening):

Voor de subsidieverlening in het kader van het EU plattelandsontwikkelingsprogramma POP-2 geldt in ieder geval een tendersysteem met indienmomenten vóór 15 juni en vóór 1 december van enig jaar. Indien activiteiten mede worden gefinancierd met subsidies van de Europese Commissie (POP-2), gelden met betrekking tot de indiening de regels van het POP.

Afwegingskader:

Aanvragen worden altijd op zichzelf gezien én soms in verhouding tot andere (mogelijke) projectvoorstellen. Een onderdeel daarvan is de kwalitatieve beoordeling, waarbij wordt gekeken naar de mate waarin de te subsidiëren activiteit bijdraagt aan de realisatie van de doelstellingen uit het PMJP. Voorrang wordt gegeven aan aanvragen die sterker scoren op de volgende criteria:

  • 1.

    doelgerichtheid: de omvang van de verwachte effecten van het project in relatie tot de in het PMJP gedefinieerde doelen en prestatieindicatoren;

  • 2.

    gerichtheid op integraal werken: de mate waarin het project verband houdt met andere activiteiten waaraan vanuit het PMJP wordt bijgedragen. De gedachte hierachter is dat het koppelen van maatregelen tot integrale projecten mogelijkheden biedt om voor bepaalde sectoren of gebieden méér te doen dan wat bij afzonderlijke activiteiten haalbaar is;

  • 3.

    kosteneffectiviteit: de mate waarin sprake is van een gunstige verhouding tussen effecten en kosten;

  • 4.

    samenwerking en marktgerichtheid: de mate waarin activiteiten daadwerkelijk van start tot afsluiting van het project in gezamenlijkheid worden verricht, en de mate waarin het project aansluit bij potentiële ontwikkelingen in de markt (wat blijkt uit de beschikbaar komende particuliere investeringen);

  • 5.

    behoefte: de noodzaak van het project zoals door de aanvragers onderbouwd;

  • 6.

    haalbaarheid: de technische en financiële haalbaarheid van het project;

  • 7.

    vernieuwing: de meerwaarde van het project ten opzichte van bestaande projecten;

  • 8.

    omvang eigen bijdrage: de mate waarin belanghebbenden zelf uitdrukken gewicht te hechten aan het project door bereidheid om eigen financiële bijdragen te leveren.

Het voorgaande geldt bij de jaarlijkse opstelling van de PMJP programmering. Daarin vindt dus de afweging van de voorgestelde activiteiten en projecten plaats. Na bekendmaking hiervan - via een openstellingsbesluit - kunnen de subsidieaanvragen worden ingediend. Of subsidie aan een project wordt toegekend hangt af van de mate van stimulering die door de subsidieverstrekker nodig geacht wordt om een project te realiseren. Daarbij wordt vrijwel altijd uitgegaan van een (substantiële) eigen bijdrage van de initiatiefnemer. In een aantal gevallen is 100 % subsidie mogelijk. Deze gevallen staan vermeld in de volgende hoofdstukken.

De provincie zal ook zelf middels opdrachtverlening inhoud geven aan de uitvoering van benodigde maatregelen (zoals gebiedsgerichte uitwerkingen, inventarisaties, monitoring en evaluaties).

Subsidiepercentages:

Hierna zijn voor de verschillende onderdelen waarvoor subsidie kan worden verleend maximum subsidiepercentages aangegeven. De middelen voor de subsidie kunnen afkomstig zijn van Europa, rijk en/of provincie. De aangegeven percentages zijn maxima. Gedeputeerde staten kunnen, indien daartoe aanleiding bestaat, van deze maxima afwijken, bijvoorbeeld als bij tendersubsidies prioriteiten moeten worden gesteld of als aan meer projecten een bijdrage kan worden verleend. Wanneer (een deel van) de subsidie afkomstig is uit het plattelandsontwikkelingsprogramma POP-2 zijn de percentages hiervan leidend. Cofinanciering van gebiedspartners of particulieren is niet in de hier vermelde subsidiepercentages opgenomen. In de beschikking waarmee de subsidie wordt verleend, wordt zoveel mogelijk zichtbaar gemaakt welke subsidiestroom ten grondslag ligt aan de verlening en welke specifieke verplichtingen en voorwaarden van toepassing zijn.

Europese regelgeving als toetsingskader

Bij het verlenen van subsidies door (decentrale) overheden moet door de aanvrager en de subsidiegever rekening worden gehouden met de voorschriften die de EU stelt voor het verlenen van financiële steun. Dit betekent dat moet worden nagegaan of er sprake is van een steunmaatregel, en zo ja, of die steunmaatregel aan de Europese Commissie moet worden gemeld.

Bepaalde maatregelen waarmee staatssteun verleend wordt, mogen worden uitgevoerd o.a. op basis van de 'de minimisregeling' (voor midden- en kleinbedrijf en voor de landbouw geldt per periode van drie jaren een maximale steun van € 200.000 resp. € 7.500 per onderneming) en de vrijstellingsverordeningen voor kleine en middelgrote ondernemingen. Als gebruik wordt gemaakt van een vrijstellingsverordening moet de EC hiervan via het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijk (BZK) in kennis worden gesteld. De kennisgeving (door BZK en permanente vertegenwoordiger) moet worden gedaan binnen 20 werkdagen nadat de subsidie is verleend. Ook moet jaarlijks, via BZK, worden gerapporteerd over de toepassing van de vrijstellingsverordening. Uitzondering hierop is de 'de minimisregeling'; voor toepassing van deze regeling moet door de provincie een register worden bijgehouden.

Het begrip staatssteun dient breed te worden opgevat. Van staatssteun is niet alleen sprake bij het verstrekken van directe overheidssubsidies aan ondernemingen; een steunmaatregel kan ook indirect zijn. Zo kunnen onder meer als staatssteun worden aangemerkt: garanties of middelen die tegen niet-martkconforme prijzen dan de marktprijs, verlichting van financiële lasten voor specifieke bedrijven en door decentrale overheden uitgevoerde werkzaamheden waarvan het directe openbare belang discutabel is en die een voordeel opleveren voor bepaalde bedrijven. De vorm, de reden en het doel van de toegekende staatssteun zijn niet van belang; alleen de uitwerking ervan op de concurrentie telt mee.

Ingevolge artikel 87, eerste lid, van het EG-verdrag is er sprake van staatssteun als er aan de volgende criteria is voldaan:

  • -

    de steun wordt door de overheid verleend of met overheidsmiddelen bekostigd;

  • -

    de steun verschaft een economisch voordeel aan onderneming(en) die zij niet langs de normale commerciële weg zouden hebben verkregen;

  • -

    dit voordeel is selectief, wat inhoudt dat het ten goede komt van bepaalde ondernemingen;

  • -

    het voordeel moet de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen en een (potentiële) invloed op de tussenstaatse handel hebben.

Het begrip onderneming wordt door het Europese Hof van Justitie uitgelegd als "elke eenheid die een economische activiteit uitoefent ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd". Dit betekent dat ook stichtingen en verenigingen als onderneming kunnen worden gezien als hun activiteiten ook op een markt (kunnen) worden aangeboden.

Ten aanzien van de subsidiecriteria inzake staatssteun die hierna bij de verschillende onderdelen zijn opgenomen, wordt het volgende opgemerkt.

Indien subsidie wordt verstrekt aan ondernemers, niet zijnde landbouwers, dan wordt hiermee bedoeld dat subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die niet vallen onder de staatssteunvoorschriften voor de landbouwsector (Ver-ordening (EG) nr. 1535/2007, Verordening (EG) nr. 1857/2006 en richtsnoeren) maar onder de staatssteunvoorschriften die niet op de landbouwsector zien (onder meer Verordening (EG) nr. 1998/2006 en Verordening (EG) nr. 70/2001).

Indien subsidie wordt verstrekt aan landbouwers, dan wordt hiermee bedoeld dat subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die vallen onder de staatssteunvoorschriften voor de landbouwsector (Verordening (EG) nr. 1535/2007, Verordening (EG) nr. 1857/2006 en richtsnoeren) en niet onder de staatssteunvoorschriften die niet op de landbouwsector zien (onder meer Verordening (EG) nr. 1998/2006 en Verordening (EG) nr. 70/2001).

Dus: indien het gaat om subsidie voor activiteiten die niet vallen onder de staatssteunvoorschriften voor de landbouwsector, moet ook ten aanzien van landbouwers een beroep worden gedaan op de staatssteunvoorschriften die niet zien op de landbouwsector.

Concurrentie vervalsing en beïnvloeding van het handelsverkeer zijn moeilijk vast te stellen. De Europese Commissie oordeelt vaak al snel dat hiervan sprake is. Bij het voldoen aan de eerste drie criteria moet er daarom in principe worden overgegaan tot melding, tenzij er evident sprake is van een activiteit met slechts een lokaal bereik.

Bij de subsidies in het kader van het PMJP/ILG kan er sprake zijn van staatssteun. Dit wil nog niet zeggen dat er geen subsidie kan worden verleend. Als de aanvraag past binnen een van de zogenoemde vrijstellingsverordeningen van de Europese Commissie kunnen gedeputeerde staten positief beslissen. In de subsidieverordening worden de volgende genoemd:

  • a.

    Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10 van 13.1.2001), hierna verordening (EG) nr. 70/2001 en

    Verordening (EG) Nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 (PbEU L 358),; hierna verordening (EG) nr. 1857/2006;

  • b.

    Nederlandse Catalogus Groenblauwe diensten 2007 (maart 2007);

  • c.

    Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimissteun, PbEU L 379/05 van 28 december 2006, hierna Verordening (EG) nr. 1998/2006 en

    Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337 van 21 december 2007), hierna Verordening (EG) nr. 1535/2007.

Bij subsidies waarbij Europese middelen zijn betrokken, gelden aanvullende Europese voorwaarden. Het zogenoemde plattelandsontwikkelingsprogramma POP-2 (EU verordening 1698/2005 en bijbehorende uitvoeringsverordeningen en het op grond daarvan goedgekeurde plattelandsontwikkelingsprogramma) geldt voor de periode 2007-2013.

Een project kan alleen subsidie uit het plattelandsontwikkelingsprogramma POP-2 krijgen als het past binnen de doelstellingen die in de hiervoor genoemde EU-verordening zijn vermeld.

Een belangrijke Europese voorwaarde uit het POP-2 is dat voor elke Europese euro er altijd minstens een zelfde euro overheidsbijdrage dient te worden gegeven. Bij het beschikbare EU-geld is derhalve minimaal 50 % nationale (of regionale) cofinanciering vereist. Het POP-2 is een Europees subsidieprogramma dat op de ontwikkeling van het platteland in brede zin gericht is. Het POP-2 richt zich op de verbetering van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector, de verbetering van het milieu op het platteland en het verbeteren van de leefkwaliteit en economische diversificatie op het platteland. Landelijk is afgesproken dat POP onderdeel uitmaakt van het ILG.

Het POP-2 is opgebouwd uit fiches (maatregelen), gegroepeerd naar vier (voorgeschreven) assen (thematische doelen):

  • -

    As 1. Verbetering concurrentiekracht van landbouw- en bosbouwsector

  • -

    As 2. Verbetering kwaliteit van natuur en landschap door steun voor beheer van platteland

  • -

    As 3. Verbetering van kwaliteit van leven op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie

  • -

    As 4. Bottom up plattelandsontwikkeling door locale actiegroepen (Leader benadering)

Jaarlijks kan worden bepaald welke fiches de provincie wil openstellen voor uitvoering.

Openstelling fiches binnen de provincie Zeeland

De volgende POP-fiches worden binnen het PMJP deel 2 opengesteld voor uitvoering via de onderhavige Subsidieverordening ILG:

nr 125 Infrastructuur voor de ontwikkeling/aanpassing van land- en tuinbouw

nr 216 Niet-productieve investeringen

nr 311 Diversificatie naar niet-agrarische activiteiten

nr 312 Oprichting en ontwikkeling van ondernemingen

nr 313 Bevordering toeristische activiteiten

nr 321 Basisvoorzieningen voor de plattelandseconomie en -bevolking

nr 322 Dorpsvernieuwing en -ontwikkeling

nr 323 Instandhouding en opwaardering van het landelijke erfgoed

nr 341 Opleiding, verwerving van vakkundigheid en dynamisering

nr 411 Concurrentiekracht

nr 412 Milieu en landbeheer

nr 413 Kwaliteit leefomgeving en diversificatie

nr 421 Transnationale en interregionale samenwerking

nr 431 Uitvoeringskosten lokale groepen

Aanpassingen subsidieverordening

Gedurende de looptijd van het PMJP 2007-2013 kunnen zich wijzigingen in het beleid van het rijk en de provincie voordoen, die van invloed zijn op de maatregelen en activiteiten, die subsidiabel zijn via het PMJP. Daarom kunnen gedeputeerde staten de subsidieverordening PMJP wijzigen (subsidiabele maatregelen toevoegen of intrekken, subsidiepercentages wijzigingen en nadere regels stellen). Bij het subsidieloket is hierover informatie beschikbaar.

1. Thema Natuur

1.1 Inrichting natuur EHS en robuuste verbindingen

Beleidsmatige criteriaRealisatie EHS en robuuste verbindingen zoals opgenomen in het Omgevingsplan/PMJP en nader uitgewerkt in het Natuurgebiedsplan Zeeland.

Subsidiabele activiteitenSubsidie wordt verstrekt voor kosten voor het uitvoeren van de inrichting van gronden ten behoeve van nieuwe natuur en robuuste verbindingen, te weten:

  • a.

    inrichtingsactiviteiten zoals de inrichting van natuurterreinen, afsluiten van wegen door of langs natuurgebieden, het slopen van storende bebouwing, het toegankelijk maken voor recreatief medegebruik, opheffen verstoring door verkeer en andere ontsnipperingsmaatregelen;

  • b.

    achterstallig onderhoud, voor zover dit niet via PSAN, PSN of SNL gefinancierd kan worden;

  • c.

    kavelruil en kavelaanvaardingswerken ten behoeve van de realisatie nieuwe natuur en robuuste verbindingen.

  • d.

    andere noodzakelijke inpassingsmaatregelen.

Niet-subsidiabelInrichtingsplannen en maatregelen mogen niet op grond van de SN/SAN-regeling voor subsidie in aanmerking komen.

BeoordelingscriteriaUit te voeren inrichtingsmaatregelen moeten bijdragen aan de doelen die zijn vastgelegd in het Omgevingsplan/PMJP Zeeland en die nader zijn uitgewerkt in het Natuurgebiedsplan Zeeland en daarbij behorende provinciale uitwerkingen (gebiedsvisies, natuur-ontwikkelingsplannen, e.d.).

De begunstigde moet met een gescheiden boekhouding kunnen aantonen, dat de subsidie alleen wordt besteed voor het project waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

BegunstigdenStichting het Zeeuwse Landschap, Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer.

Maximale subsidiebijdrage

  • -

    Voor de inrichting van natuurterreinen: per project of programma van projecten max. normbedrag van € 9.600,- per hectare. Voor inrichting boven het normbedrag is aparte goedkeuring van gedeputeerde staten vereist.

  • -

    Voor de inrichting van robuuste verbindingen: per project of programma van projecten maximaal € 13.341,- per hectare.

EU-bepalingenDe voorziene acties binnen deze maatregel, voor zover niet gericht op (begunstiging van) ondernemingen of producenten als bedoeld in artikel 87 en verder van het EU-Verdrag, betreffen geen staatssteun. Indien de begunstigde tot de kring van de overheid behoort en subsidie derhalve ontvangt ter uitvoering van haar publieke taak is daarvan in ieder geval geen sprake. De subsidie kan niet worden aangewend voor eventuele commerciële activiteiten van de begunstigde. Dit aangezien in een dergelijk geval sprake zou zijn van beïnvloeding van de concurrentie door middel van een voordeel dat direct of indirect uit staatsmiddelen wordt toegekend.

Bij steun aan ondernemers geldt in het kader van deze maatregel het volgende:

  • -

    Kosten van niet productieve investeringen kunnen tot 100% worden vergoed. Het gaat dan om investeringen die geen enkele stijging van de waarde en rentabiliteit van de onderneming tot gevolg hebben.

  • -

    Indien subsidie wordt verstrekt aan ondernemers, niet zijnde landbouwers, en de subsidie valt niet onder de hierboven genoemde categorie, wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1998/2006.

  • -

    Indien subsidie wordt verstekt aan landbouwers en de subsidie valt niet onder de hierboven genoemde categorieën, wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1535/2007.

1.2 Ontsnippering van robuuste verbindingen bij Rijksinfrastructuur

Beleidsmatige criteria

De knelpunten moeten als zodanig zijn aangegeven in het Meerjarenprogramma Ontsnippering (Ministeries van V&W, LNV en VROM, 2004).

Subsidiabele activiteiten

  • -

    het inrichten van voorzieningen op plaatsen waar de rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen) gerealiseerde of geplande robuuste verbindingen kruist, teneinde het aantal belemmeringen zoveel mogelijk te beperken;

  • -

    het verrichten van (gebiedsgerichte) studies naar de meest effectieve oplossingen.

Beoordelingscriteria

De voorzieningen/maatregelen betreffen bestaande knelpunten bij bestaande infrastructuur zoals beschreven in de door de provincie Zeeland aan het rijk toegezonden factsheets per knelpunt. Belemmeringen die ontstaan door de aanleg van nieuwe infrastructuur dienen voor de aanvang van de werken ingeschat te worden en binnen de uit te voeren projecten bekostigd te worden.

De begunstigde moet met een gescheiden boekhouding kunnen aantonen, dat de subsidie alleen wordt besteed voor het project waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

Begunstigden

Uitvoerende overheidsinstanties (niet zijnde ondernemingen).

Maximale subsidiebijdrage

100% van de subsidiabele kosten.

EU-bepalingen

De voorziene acties binnen deze maatregel worden alleen uitgevoerd door partijen in de kring van overheden.

1.3 Natuurbeheer binnen en buiten de EHS, beheer recreatie, beheer landschap

De huidige SN- en SAN-regelingen worden per 1 januari 2007 als zelfstandige provinciale regelingen voortgezet (PSN en PSAN). Met ingang van 1 januari 2010 is de PSAN vervangen door een regeling in de SNL. Met ingang van 1 januari 2011 is de PSN vervangen door eveneens een regeling in de SNL. In deze subsidieverordening wordt volstaan met naar de regelingen te verwijzen.”

Subsidiering van de inrichting en functieverandering bij particulier natuurbeheer vindt plaats op grond van de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKN) die als nadere regeling bij de Subsidieverordening inrichting landelijk gebied Zeeland is vastgesteld.

1.4 Soortenbescherming

Beleidsmatige criteria

De maatregelen moeten bijdragen aan het behoud van dier- en plantensoorten die voorkomen in de Beleidsstrategie Soorten 2007. Indien deze nog niet is vastgesteld of geïmplementeerd, gelden de vigerende landelijke soortenbeschermingsplannen en de Provinciale Nota Soortenbeleid Zeeland.

Subsidiabele activiteiten

Subsidie wordt verstrekt ten behoeve van het uitvoeren van kleinschalige, biotoopverbeterende maatregelen (beheer en inrichting) die noodzakelijk zijn om het leefgebied van aandachtsoorten te kunnen verbeteren, inclusief de monitoring van de maatregelen. Met het oog op leefgebiedsplannen genieten projecten met een integraal karakter de voorkeur.

Niet-subsidiabel

Uitgesloten van subsidie zijn activiteiten die kunnen worden gesubsidieerd via PSAN/PSN-regeling of de SNL.

Maximale subsidiebijdrage

Maximaal 100% van de subsidiabele kosten. Percentages/bedragen als opgenomen in door gedeputeerde staten vastgestelde plannen soortenbescherming.

Begunstigden

Overheden en organisaties voor instandhouding van natuur en landschap (niet zijnde ondernemingen).

1.5 Natuurbeheer door schaapskuddes (PM)

1.6A Herstel verdroogde natuurgebieden

Beleidsmatige criteria

Herstel van verdroogde natuurgebieden binnen de EHS zoals opgenomen in het Omgevingsplan/PMJP en in het Natuurgebiedsplan Zeeland, voor zover deze zijn opgenomen op de door GS in december 2006 vastgestelde lijst van TOP-gebieden. De Natura 2000 gebieden hebben binnen de EHS een hoge prioriteit.

Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die tot doel hebben om hydrologische systemen te herstellen met het oog op behoud, herstel of ontwikkeling van natuur. Alleen maatregelen ten behoeve van gebieden die op de TOP-lijst verdroging zijn geplaatst, worden gesubsidieerd.

Subsidiabele activiteiten zijn:

  • -

    maatregelen ter bestrijding van verdroging zoals maaiveldverlaging, vasthouden van water, aanvoer van water of verbeteren van de kwaliteit van het aangevoerde water;

Niet subsidiabele activiteiten

Niet-subsidiabel op grond van deze verordening zijn:

  • -

    kosten verbonden aan het verwerven van grond of gebouwen, tenzij de kosten noodzakelijk zijn voor het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van de uitvoering van de activiteit en de kosten redelijkerwijs niet ten laste kunnen worden gebracht van individuele ondernemers;

  • -

    activiteiten die kunnen worden gesubsidieerd via SAN/SN-regeling.

Maximale subsidiebijdrage

De provinciale bijdrage vanuit het ILG-budget bedraagt 50% van de subsidiabele kosten. Voor het overige kan uit andere provinciale middelen tot een maximum van 75% van de subsidiabele kosten worden vergoed.

Begunstigden

Gemeenten, waterschappen, natuurbeschermingsorganisaties.

EU-bepalingen

De voorziene acties binnen deze maatregel voor zover niet gericht op (begunstiging van) ondernemingen of producenten als bedoeld in artikel 87 en verder van het EU-Verdrag, betreffen geen staatssteun. Indien de begunstigde tot de kring van de overheid behoort en subsidie derhalve ontvangt ter uitvoering van haar publieke taak is daarvan in ieder geval geen sprake. De subsidie kan niet worden aangewend voor eventuele commerciële activiteiten van de begunstigde. Dit aangezien in een dergelijk geval sprake zou zijn van beïnvloeding van de concurrentie door middel van een voordeel dat direct of indirect uit staatsmiddelen wordt toegekend

Bij steun aan ondernemers geldt in het kader van deze maatregel het volgende:

  • -

    Kosten van niet productieve investeringen kunnen tot 100% worden vergoed. Het gaat dan om investeringen die geen enkele stijging van de waarde en rentabiliteit van de onderneming tot gevolg hebben.

  • -

    Indien subsidie wordt verstrekt aan ondernemers, niet zijnde landbouwers, en de subsidie valt niet onder de hierboven genoemde categorie, wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1998/2006.

  • -

    Indien subsidie wordt verstrekt aan landbouwers en de subsidie valt niet onder de hierboven genoemde categorieën, wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1535/2007.

De begunstigde moet met een gescheiden boekhouding kunnen aantonen, dat de subsidie alleen wordt besteed voor het project waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

1.6B Steun voor niet-productieve investeringen (maatregelfiche 216)

Beleidsmatige criteria

Herstel van verdroogde natuurgebieden binnen de EHS zoals opgenomen in het Omgevingsplan/PMJP en in het Natuurgebiedsplan Zeeland, voorzover deze zijn opgenomen op de door GS in december 2006 vastgestelde lijst van TOP-gebieden verdroging. De Natura 2000 gebieden hebben binnen de EHS een hoge prioriteit.

Niet-productieve investeringen in het kader van de nieuwe uitdagingen voor waterbeheer, zoals opgenomen in het Omgevingsplan/PMJP. Verhogen van de waterkwaliteit, met name op het terrein van nutriënten (stikstof en fosfaat). Waar mogelijk wordt dit doel gecombineerd met doelen op het terrein van waterkwantiteitsbeheer (vasthouden water), natuur (verhogen biodiversiteit) en landschap.

Gedeputeerde Staten vermelden in het openstellingbesluit de prioritaire beleidsdoelen en/of het soort van projecten waarvoor subsidie wordt opengesteld.

Subsidiabele activiteiten

Zie onder EU-bepalingen.

Niet subsidiabel

Zie onder EU-bepalingen.

Beoordelingscriteria

Zie onder EU-bepalingen.

Maximale subsidiebijdrage

Zie onder EU-bepalingen.

Begunstigden

Zie onder EU-bepalingen.

EU-bepalingen

Subsidiering van activiteiten binnen deze maatregel vindt uitsluitend plaats door middelen uit het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007 - 2013 (POP-2). Voor dit onderdeel is maatregelfiche 216 van toepassing. De in dit programmafiche opgenomen subsidiabele activiteiten, beoordelingscriteria, begunstigden, maximale subsidiebijdragen en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel.

1.7 Milieumaatregelen in natuurgebieden

Beleidsmatige criteria

Het nemen van milieumaatregelen om milieutekorten in natuurgebieden binnen de EHS zoals opgenomen in het Omgevingsplan/PMJP en in het Natuurgebiedsplan Zeeland op te heffen. Alleen maatregelen in gebieden waarvoor in het PMJP en het rapport "Van ruigtes naar parels" zijn aangegeven dat er sprake is van een milieutekort worden gesubsidieerd. De Natura 2000 gebieden hebben binnen de EHS een hoge prioriteit.

Subsidiabele activiteiten

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor de volgende activiteiten:

  • a.

    het verwijderen van de eutrofe bovenlaag van bodems;

  • b.

    eutrofiëringssaneringen van waterbodems, die voldoen aan de in een door provincie en waterschappen vast te stellen kwaliteitsbaggerplan;

  • c.

    overige maatregelen ter vermindering van de nutriëntengehaltes in water;

  • d.

    monitoring van de effecten op de milieukwaliteit.

Voor de subsidiabele kosten geldt een maximaal bedrag van € 30.000 per hectare.

Niet-subsidiabel

Niet-subsidiabel op grond van deze verordening zijn:

  • -

    kosten verbonden aan het verwerven van grond of gebouwen, tenzij de kosten noodzakelijk zijn voor het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van de uitvoering van de activiteit;

  • -

    kosten die redelijkerwijs ten laste kunnen worden gebracht van individuele ondernemers;

  • -

    activiteiten die kunnen worden gesubsidieerd via SAN/SN-regeling.

Beoordelingscriteria

In de aanvraag moet worden aangetoond dat de maatregelen leiden tot een significante verbetering van de milieukwaliteit. Monitoring van de te realiseren milieukwaliteit is verplicht.

Begunstigden

Gemeenten, waterschappen, natuurbeschermingsorganisaties.

Maximale subsidiebijdrage

Voor subsidiabele activiteiten a, c en d bedraagt de provinciale bijdrage vanuit het ILG-budget 50% van de subsidiabele kosten. Voor het overige kan uit andere provinciale middelen tot een maximum van 100% van de subsidiabele kosten worden vergoed.

Voor de subsidiabele activiteit b bedraagt de provinciale bijdrage vanuit het ILG-budget maximaal 10% van de subsidiabele kosten.

EU-bepalingen

De voorziene acties binnen deze maatregel voor zover niet gericht op (begunstiging van) ondernemingen of producenten als bedoeld in artikel 87 en verder van het EU-Verdrag, betreffen geen staatssteun. Indien de begunstigde tot de kring van de overheid behoort en subsidie derhalve ontvangt ter uitvoering van haar publieke taak is daarvan in ieder geval geen sprake. De subsidie kan niet worden aangewend voor eventuele commerciële activiteiten van de begunstigde. Dit aangezien in een dergelijk geval sprake zou zijn van beïnvloeding van de concurrentie door middel van een voordeel dat direct of indirect uit staatsmiddelen wordt toegekend.

Bij steun aan ondernemers geldt in het kader van deze maatregel het volgende:

  • -

    Kosten van niet productieve investeringen kunnen tot 100% worden vergoed. Het gaat dan om investeringen die geen enkele stijging van de waarde en rentabiliteit van de onderneming tot gevolg hebben.

  • -

    Indien subsidie wordt verstrekt aan ondernemers, niet zijnde landbouwers, en de subsidie valt niet onder de hierboven genoemde categorie, wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1998/2006.

  • -

    Indien subsidie wordt verstekt aan landbouwers en de subsidie valt niet onder de hierboven genoemde categorieën, wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1535/2007.

1.8 Behoud, beheer en ontwikkeling van nationale parken

Beleidsmatige criteria

Door gedeputeerde staten goedgekeurde meerjarenprogramma's en bestedingsplannen van de Nationale Parken.

Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verleend voor projecten en activiteiten gericht op beheer, inrichting, educatie, voorlichting en onderzoek van Nationale Parken

Beoordelingscriteria

Voor subsidieverlening komt slechts in aanmerking het jaarlijkse bestedingenplan zoals dat past in het door gedeputeerde staten goedgekeurde meerjarenprogramma van het Nationaal Park en bijdraagt aan de realisatie van het provinciaal beleid inzake beheer en de inrichting van het Nationaal Park Oosterschelde zoals vastgelegd in het beheers- en inrichtingsplan "Van de parels en het slik", goedgekeurd door LNV op 08 mei 2002.

Begunstigde

Stichting Ondersteuning Overlegorgaan Nationaal Park Oosterschelde.

Maximale subsidiebijdrage

100% van de subsidiabele kosten.

EU-bepalingen

De voorziene acties binnen deze maatregel zijn niet gericht op begunstiging van ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EU-Verdrag. De subsidie kan niet worden aangewend voor eventuele commerciële activiteiten en/of andere dan hierboven genoemde subsidiabele activiteiten van de begunstigde. In beginsel is de subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel dan ook geen staatssteun.

Bij steun aan ondernemers geldt in het kader van deze maatregel het volgende:

  • -

    Kosten van niet productieve investeringen kunnen tot 100% worden vergoed. Het gaat dan om investeringen die geen enkele stijging van de waarde en rentabiliteit van de onderneming tot gevolg hebben.

  • -

    Indien subsidie wordt verstrekt aan ondernemers, niet zijnde landbouwers, en de subsidie valt niet onder de hierboven genoemde categorie, wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1998/2006.

  • -

    Indien subsidie wordt verstekt aan landbouwers en de subsidie valt niet onder de hierboven genoemde categorieën, wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1535/2007.

2. Thema Landbouw

2.1 Grondgebonden landbouw

Beleidsmatige criteria

In de ILG-bestuursovereenkomst 2007-2013 hebben rijk en provincies afgesproken dat de subsidiering van kavelruil (zelfstandig, planmatig en wettelijk) door de provincie zal plaatsvinden. Deze paragraaf 2.1 is van toepassing op zelfstandige kavelruil. Vanuit kennis- en efficiency-overwegingen zal DLG worden ingeschakeld bij de beoordeling van deze verzoeken en bij het gebundeld aanbieden onder POP-2 maatregel 125. Planmatige en wettelijke kavelruil zal door de provincie via het opdrachtenspoor worden vormgegeven. Hiervoor geldt het beleid zoals vastgelegd in de beleidsnotitie kavelruil. Doel is realisatie verbetering landbouwkundige structuur zoals opgenomen in het Omgevingsplan/PMJP en nader uitgewerkt in de provinciale beleidsnotitie kavelruil.

Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan verstrekt worden voor 'losse' kavelruilen, waarbij er ruiling plaatsvindt tussen minimaal drie eigenaren. Subsidiabele kosten zijn de daadwerkelijke kosten van juridische vastlegging van nieuwe eigendommen, bestaande uit notaris- en kadastrale kosten.

Beoordelingscriteria

De subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in maatregel 125 "Infrastructuur voor de ontwikkeling/aanpassing van land- en tuinbouw" van het Plattelandsontwikke-lingsprogramma of indien wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn verbonden aan het gebruik van artikel 13 "Steun voor ruilverkavelingen" van de vrijstellingsverordening voor staatssteun in de landbouw.

Daarnaast gelden de volgende aanvullende criteria:

  • a.

    Bij het ruilproject brengen minimaal drie grondeigenaren onroerende zaken in en na de ruiling krijgen minimaal twee eigenaren weer grond terug. De gemiddelde kavelgrootte van de deelnemende grondgebonden landbouwbedrijven neemt met minimaal 10% toe in vergelijking met de situatie van voor de ruiling.

  • b.

    De geruilde gronden waarvoor subsidie wordt gevraagd, liggen in de provincie Zeeland.

  • c.

    De (minimaal drie) inbrengende partijen werken hun beoogde eigendomswijziging uit in een concreet ruilplan. Het ruilplan wordt ondertekend door de betrokken partijen (bij pacht dient zowel de verpachter als pachter te ondertekenen) en toegezonden aan de provincie met het verzoek subsidie te verkrijgen voor de ruilkosten.

Begunstigde

Agrarische ondernemingen en samenwerkingsverbanden daarvan, landbouworganisaties, overheden, samenwerkingsverbanden van overheden en natuur- en landschapsorganisaties.

Maximale subsidiebijdrage

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 650,- per geruilde hectare, tenzij het private begunstigden betreft. Hiervoor geldt dat de subsidie 90% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 650,- per geruilde hectare behelst.

EU-bepalingen

Subsidiëring van een ruilproces vindt uitsluitend plaats door middelen uit het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013, fiche 125 "Investeringen voor de ontwikkeling/aanpassing van land- en bosbouw". De in dit programmafiche opgenomen subsidiabele activiteiten, beoordelingscriteria, begunstigden, maximale subsidiebijdragen en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel, tenzij in deze paragraaf daarvan in beperkende zin wordt afgeweken. Bij zelfstandige kavelruil zijn bijvoorbeeld alleen de notaris- en kadasterkosten subsidiabel.

Daarnaast kan ook gebruik gemaakt worden van de vrijstellingsverordening voor staatssteun in de landbouw, artikel 13 "Steun voor ruilverkavelingen" (Verordening (EG) nr. 1857/2006). Indien mogelijk zal evenwel binnen het hierboven genoemde kader ten aanzien van fiche 125 subsidiëring plaatsvinden met gebruik van POP-middelen.

2.2 Infrastructuur voor de ontwikkeling/aanpassing van land- en bosbouw (maatregelcode 125)

Beleidsmatige criteria

Realisatie van de verbetering van de ruimtelijke (infra-) structuur in de landbouw zoals bedoeld in het Omgevingsplan/PMJP en in het Sociaal Economisch Beleidsplan (planmatige en wettelijke kavelruil). Bij de verbetering van de verkavelings- of infrastructuur kan het tevens gaan om verbetering van de ligging van bedrijven uit het oogpunt van de verkavelingsstructuur, de landbouwstructuur en natuuroverwegingen, voor zover dat past binnen het provinciale beleid en de specifiek voor dit doel gereserveerde nationaal publieke middelen.

Subsidiabele activiteiten

Zie onder EU-bepalingen.

Niet subsidiabel

Zie onder EU-bepalingen

Beoordelingscriteria

Zie onder EU-bepalingen

Maximale bijdrage

Zie onder EU-bepalingen.

Begunstigden

Zie onder EU-bepalingen.

EU-bepalingen

Subsidiering van activiteiten binnen deze maatregel vindt uitsluitend plaats door middelen uit het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007 - 2013 (POP-2). Voor dit onderdeel is maatregelcode 125 van toepassing. De in dit programmafiche opgenomen doelen van de maatregel, reikwijdte en acties, begunstigden, beschrijving van de activiteiten, subsidiabele kosten en activiteiten en de beoordelingscriteria en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel.

2.3 Inrichting vestigingsgebied glastuinbouw

Beleidsmatige criteria

De ontwikkeling van een duurzaam projectvestigingsgebied glastuinbouw Kanaalzone zoals opgenomen in het Omgevingsplan en het Sociaal Economisch Beleidsplan.

Subsidiabele activiteiten

Voor een bijdrage komen in aanmerking activiteiten die tot doel hebben de inrichting en ontsluiting van een nieuw vestigingsgebied ten behoeve van de glastuinbouwsector in de Kanaalzone, gemeente Terneuzen.

Beoordelingscriteria

De projecten dienen bij te dragen aan de duurzame uitbreiding van bedrijven van de tuinbouwsector in de provincie Zeeland.

De provincie en de gemeente maken middels een programma nadere afspraken over de uit te voeren projecten en de daarbij behorende uitvoering. Voor een bijdrage komen projecten in aanmerking die voorgedragen worden door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen dan wel de instemming hebben van genoemd college. Projecten worden zonodig uitgevoerd op basis van opdrachtverlening. De provincie treedt in overleg met de gemeente Terneuzen en/of een samenwerkingsverband over de concrete besteding van de middelen. Te denken valt aan het subsidiëren van fysieke maatregelen als:

  • -

    infrastructurele aanpassingen die noodzakelijk zijn om het glastuinbouwgebied als zodanig tot ontwikkeling te brengen, zowel "droge" als "natte" infrastructuur;

  • -

    ontwikkeling van innovatieve collectieve energie- en waterconcepten (voorzover niet vallend onder andere regelingen);

  • -

    landschappelijke inpassing;

  • -

    ontwikkeling van groenvoorzieningen en kleinschalige milieumaatregelen.

Overigens zijn de uitgangspunten en criteria van de voormalige Stidugregeling mede leidend als richtsnoer bij het stellen van voorwaarden aan concrete projecten. Gedeputeerde staten vullen een en ander nader in.

Maximale subsidiebijdrage

50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 3,63/m2 planoppervlak tot een maximum van het totale subsidiebedrag van € 9,07 mln (gerelateerd aan maximaal 250 ha planoppervlak voor de gehele ILG-periode 2007-2013).

Begunstigde

Gemeente Terneuzen of samenwerkingsverbanden tussen overheden en particuliere ondernemingen.

EU-bepalingen

De voorziene acties binnen deze maatregel zijn niet gericht op begunstiging van ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EU-Verdrag. De subsidie kan niet worden aangewend voor eventuele commerciële en/of andere dan hierboven genoemde subsidiabele activiteiten van de begunstigde. In beginsel is de subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel dan ook geen staatssteun.

Bij steun aan ondernemers geldt in het kader van deze maatregel het volgende:

  • -

    Kosten van niet productieve investeringen kunnen tot 100% worden vergoed. Het gaat dan om investeringen die geen enkele stijging van de waarde en rentabiliteit van de onderneming tot gevolg hebben.

  • -

    Indien subsidie wordt verstrekt aan ondernemers, niet zijnde landbouwers, en de subsidie valt niet onder de hierboven genoemde categorie, wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1998/2006.

  • -

    Indien subsidie wordt verstekt aan landbouwers en de subsidie valt niet onder de hierboven genoemde categorieën, wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1535/2007.

De begunstigde moet met een gescheiden boekhouding kunnen aantonen, dat de subsidie alleen wordt besteed voor het project waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

2.4 Landbouw Flankerend Beleid Westerschelde (top-up maatregelcode 125)

In sommige situaties kunnen er naast pMJP subsidies nog andere subsidies mogelijk zijn voor (een deel van) een project. Voor het Westerscheldeproject is in de afgelopen periode een aparte bestuursafspraak gemaakt met het Rijk. Het betreft hier het "Convenant tussen rijk en provincie Zeeland over de uitvoering van enkele besluiten uit de Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium en het Derde Memorandum van Overeenstemming", 30 januari 2006. Uit het Westerscheldebudget is door Zeeland in het kader van het PMJP c.q. POP-2 op grond van art. 89 van de Verordening (EG) 1698/2005 (Pb L 277) een zogenoemd top-up voorstel ingediend voor POP-2 fiche/ maatregel 125 (€ 1.000.000). Deze top-up wordt alleen ingezet voor dit Westerscheldeproject. Verwezen wordt naar het desbetreffende programmafiche van de EU-POP-2 regeling.

EU-bepalingen

Subsidiering van activiteiten binnen deze maatregel vindt uitsluitend plaats onder voorschriften van het POP-2. De in de maatregelfiche 125 opgenomen doelen van de maatregel, reikwijdte en acties, begunstigden, beschrijving van de activiteiten, subsidiabele kosten en activiteiten en de beoordelingscriteria en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel. Aan de voorwaarden van de bij de activiteit behorende maatregelfiche moet worden voldaan.

De top-up met betrekking tot maatregel 125 is alleen in te zetten voor wat betreft het verkavelingsonderdeel van maatregel 125.

Naast het voldoen aan de voorwaarden van de maatregelfiche, geldt bij steun aan ondernemers in het kader van deze maatregel het volgende:De top-up bij maatregelfiche 125 kan enkel worden ingezet voor subsidieverstrekking aan landbouwers:

  • -

    Voor "herverkavelingsprojecten, verbetering kavelstructuur (kosten ruilproces)", en wel met inachtneming van artikel 13 van verordening (EG) nr. 1857/2006,

  • -

    Voor : "herverkavelingsprojecten, verbetering kavelstructuur (proceskosten)", en wel met inachtneming van artikel 4 van verordening (EG) nr. 1857/2006.

2.5 Demonstratieprojecten en pilots agroviodiversiteit (maatregelcode 111C)

Beleidsmatige criteria

Opgenomen in het Omgevingsplan/PMJP en het Sociaal Economisch Beleidsplan.

Gedeputeerde Staten vermelden in het openstellingbesluit de prioritaire beleidsdoelen en/of het soort van projecten waarvoor subsidie wordt opengesteld.”

Subsidiabele activiteiten

Zie onder EU voorwaarden.

Subsidiabele kosten

Zie onder EU-bepalingen

Niet subsidiabel

Zie onder EU-bepalingen.

Begunstigden

Zie onder EU-bepalingen.

Beoordelingscriteria

Zie onder EU-bepalingen.

EU-bepalingen/Communautair toetsingskader

Subsidiering van activiteiten binnen deze maatregel vindt uitsluitend plaats door middelen uit het Europese Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007 - 2013 (POP-2). Voor dit onderdeel is maatregelfiche 111 C van toepassing.

Pilots agrobiodiversiteit

In de bestuursovereenkomst tussen Rijk en de Provincie Zeeland is afgesproken dat de Provincie Zeeland 3 tot 7 pilots rond functionele agrobiodiversiteit en bodembiodiversiteit zal realiseren (PMJP). Voor die pilots gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

Voor subsidie komen alleen demonstratieprojecten als bedoeld in POP-maatregelfiche 111C in aanmerking die zijn gericht op het verminderen van gebruik en emissies van mest en gewasbeschermingsmiddelen, door bijvoorbeeld:

  • a.

    natuurlijke vijanden die al in de omgeving voorkomen de kans te geven plagen te bestrijden;

  • b.

    de biodiversiteit van de bodem te stimuleren;

  • c.

    kennis over te dragen over het toepassen en bevorderen van functionele agrobiodiversiteit en bodembiodiversiteit gericht op emissievermindering;

  • d.

    een leefomgeving te creëren en te beheren voor natuurlijke vijanden (bijvoorbeeld akkerranden).

Voorafgaande goedkeuring van het project door het rijk is een voorwaarde voor het in behandeling nemen van een subsidieaanvraag voor een proefproject.

  • a.

    Het rijk toetst projecten aan de hieronder genoemde criteria.

  • b.

    Het proefproject leidt tot een meetbare vermindering van de milieudruk;

  • c.

    Het uitvoeren/toepassen van agrobiodiversiteit maatregelen vormt een centraal onderdeel van het proefproject;

  • d.

    Het proefproject is vernieuwend ten opzichte van voorgaande projecten.

Monitoring van de te realiseren milieukwaliteit is verplicht.

Voor “nieuwe uitdagingen” als bedoeld onder POP-maatregefiche 111C geldt een maximale subsidiebijdrage van 80% van de subsidiabele kosten.

3. Thema Recreatie

3.1 Verbetering landelijke routenetstructuren

Beleidsmatige criteria

Het beleidskader wordt gevormd door het Omgevingsplan Zeeland.

Subsidiabele activiteiten

Subsidie wordt verstrekt voor de volgende activiteiten:

  • -

    knelpuntvrij maken van het Lange Afstand Wandelnetwerk;

  • -

    knelpuntvrij maken van het Lange Afstand Fietsroutenetwerk;

  • -

    knelpuntvrij maken van het Toervaartnet;

  • -

    kwaliteitsbewaking van de landelijke routes.

Beoordelingscriteria

Alleen (delen van) de netwerken die zijn opgenomen in het rijksmeerjarenprogramma Landelijke Routenetwerken wandelen en fietsen 2007-2013 (vastgesteld door de IPO-adviescommissie landelijk gebied en economie) alsmede de nadere uitwerking ervan in de rapportage nulmeting, komen in aanmerking voor subsidie. Voor varen komen alleen projecten in aanmerking welke passen binnen de door de provincie Zeeland op te stellen programmering voor het oplossen van knelpunten op basis van het kwaliteitscriterium "fysiek nautische knelpunten"(diepgang, doorvaarhoogte, bedieningstijd, wachtsteigers en ontbrekende schakels in het routenetwerk).

Voor toekenning van subsidies is een positief advies van de klankbordgroep Routenetwerken noodzakelijk.

Maximale subsidiebijdrage

  • -

    Fietsen: PM (x% van de subsidiabele kosten tot een maximumbedrag van € y per "knelpuntvrij gemaakte kilometer".

  • -

    Wandelen: PM (x% van de subsidiabele kosten tot een maximumbedrag van € y per "knelpuntvrij gemaakte kilometer").

  • -

    Varen: 10% van de subsidiabele kosten tot een maximum bedrag van € 16.591 per "knelpuntvrij gemaakte kilometer".

Voor kwaliteitsbewaking zijn overeenkomstig de afspraken tussen LNV, IPO en de landelijke stichtingen de nodige ILG-financiën gereserveerd en vallen als zodanig buiten deze verordening.

Begunstigden

Voor het knelpuntvrij maken van de drie genoemde routenetwerken: overheden en instellingen. Voor de kwaliteitsbewaking uitsluitend Stichting Wandelplatform LAW, Stichting Landelijk Fietsplatform en Stichting Recreatietoervaart Nederland.

EU-bepalingen

De voorziene acties binnen deze maatregel voor zover niet gericht op (begunstiging van) ondernemingen of producenten als bedoeld in artikel 87 en verder van het EU-Verdrag, betreffen geen staatssteun. Indien de begunstigde tot de kring van de overheid behoort en subsidie derhalve ontvangt ter uitvoering van haar publieke taak is daarvan in ieder geval geen sprake. De subsidie kan niet worden aangewend voor eventuele commerciële activiteiten van de begunstigde. Dit aangezien in een dergelijk geval sprake zou zijn van beïnvloeding van de concurrentie door middel van een voordeel dat direct of indirect uit staatsmiddelen wordt toegekend.

Bij steun aan ondernemers geldt in het kader van deze maatregel het volgende:

  • -

    Kosten van niet productieve investeringen kunnen tot 100% worden vergoed. Het gaat dan om investeringen die geen enkele stijging van de waarde en rentabiliteit van de onderneming tot gevolg hebben.

  • -

    Indien subsidie wordt verstrekt aan ondernemers, niet zijnde landbouwers, en de subsidie valt niet onder de hierboven genoemde categorie, wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1998/2006.

  • -

    Indien subsidie wordt verstekt aan landbouwers en de subsidie valt niet onder de hierboven genoemde categorieën, wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1535/2007.

3.2 Realisatie Provinciale routenetwerken (maatregelcode 313)

Beleidsmatige criteria

Realisatie van de verbetering van de provinciale routenetwerken zoals bedoeld in het Omgevingsplan/PMJP, het PSEB en in de Beleidsnota Wandelnetwerk Zeeland. Het betreft hier alleen de provinciale routenetwerken; de landelijke routenetwerken zijn onder 3.1 in deze verordening opgenomen.

Subsidiabele activiteiten

Zie onder EU-bepalingen.

Niet subsidiabel

Zie onder EU-bepalingen

Beoordelingscriteria

Zie onder EU-bepalingen

Maximale bijdrage

Zie onder EU-bepalingen.

Begunstigden

Zie onder EU-bepalingen.

EU-bepalingen

Subsidiering van activiteiten binnen deze maatregel vindt uitsluitend plaats door middelen uit het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007 - 2013 (POP-2). Voor dit onderdeel is maatregelcode 313 van toepassing. De in dit programmafiche opgenomen doelen van de maatregel, reikwijdte en acties, begunstigden, beschrijving van de activiteiten, subsidiabele kosten en activiteiten en de beoordelingscriteria en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel.

3.3 Beheer provinciale routenetwerken ("Wandelen over boerenland") (PM)

4. Thema landschap

4.1 Nationaal Landschap

Beleidsmatige criteria

Het beleidskader wordt gevormd door het Omgevingsplan Zeeland en het Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Zuidwest Nederland "Van beleid naar uitvoering" 2007-2013 (hierna uitvoeringsprogramma NL).

Subsidiabele activiteiten

Voor het uitvoeren van activiteiten ter realisatie van het uitvoeringsprogramma NL, passend binnen de subsidieverordening van dit deel van het PMJP.

Beoordelingscriteria

Projecten kunnen in het kader van het PMJP voor subsidie in aanmerking komen als ze zijn opgenomen in het uitvoeringsprogramma NL en passen binnen de subsidieverordening van dit deel van het PMJP. Een zo gelijk mogelijke verdeling van de subsidies over de drie Zeeuwse onderdelen van het Nationaal Landschap wordt nagestreefd . De projecten hebben betrekking op de aanleg en inrichting. Voor subsidie op grondaankoop is aparte goedkeuring van gedeputeerde staten nodig.

Niet-subsidiabel

Activiteiten komen niet voor subsidie in aanmerking als sprake is van activiteiten waarvoor subsidie kan worden verkregen op grond van de PSAN/PSN-regeling of een andere rijks- of provinciale regeling.

Begunstigden

Gemeenten, waterschappen, particuliere natuur-, landschaps- en recreatieorganisaties binnen de Zeeuwse onderdelen van het Nationaal Landschap .

Maximale bijdrage

De provinciale bijdrage vanuit het ILG-budget bedraagt 50% van de subsidiabele kosten. Voor het overige kan uit andere provinciale middelen tot een maximum van 75% van de subsidiabele kosten worden vergoed.

Bij eventuele subsidie op (grond)aankoop besluiten gedeputeerde staten over de hoogte van de subsidie bijdrage.

EU-bepalingen

De voorziene acties binnen deze maatregel voor zover niet gericht op (begunstiging van) ondernemingen of producenten als bedoeld in artikel 87 en verder van het EU-Verdrag, betreffen geen staatssteun. Indien de begunstigde tot de kring van de overheid behoort en subsidie derhalve ontvangt ter uitvoering van haar publieke taak is daarvan in ieder geval geen sprake. De subsidie kan niet worden aangewend voor eventuele commerciële activiteiten van de begunstigde. Dit aangezien in een dergelijk geval sprake zou zijn van beïnvloeding van de concurrentie door middel van een voordeel dat direct of indirect uit staatsmiddelen wordt toegekend.

Bij steun aan ondernemers geldt in het kader van deze maatregel het volgende:

  • -

    Kosten van niet productieve investeringen kunnen tot 100% worden vergoed. Het gaat dan om investeringen die geen enkele stijging van de waarde en rentabiliteit van de onderneming tot gevolg hebben.

  • -

    Indien subsidie wordt verstrekt aan ondernemers, niet zijnde landbouwers, en de subsidie valt niet onder de hierboven genoemde categorie, wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1998/2006.

  • -

    Indien subsidie wordt verstekt aan landbouwers en de subsidie valt niet onder de hierboven genoemde categorieën, wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1535/2007.

4.2 Stichting Landschapsbeheer Zeeland

Beleidsmatige criteria

Het behoud, beheer en ontwikkeling van een ecologisch volwaardig en mooi cultuurlandschap met een streekeigen karakter.

Subsidiabele activiteiten

Activiteiten die bijdragen aan het behoud, beheer en de ontwikkeling van een ecologisch volwaardig en mooi cultuurlandschap met een streekeigen karakter.

Beoordelingscriteria

Subsidie wordt verstrekt voor activiteiten voor behoud, beheer en ontwikkeling van cultuurlandschap, passend binnen de gestelde kaders in het Natuurgebiedsplan Zeeland 2005, het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 en het Tienpuntenplan voor het Zeeuwse Natuurbeleid (okt. 2003).

Begunstigde

Stichting Landschapsbeheer Zeeland

Maximale subsidiebijdrage

100% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 2.050.000, exclusief indexering, voor de gehele ILG-periode 2007-2013.

EU-bepalingen

De voorziene acties binnen deze maatregel zijn niet gericht op begunstiging van ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EU-Verdrag. De subsidie kan niet worden aangewend voor eventuele commerciële activiteiten en/of andere dan hierboven genoemde subsidiabele activiteiten van de begunstigde. In beginsel is de subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel dan ook geen staatssteun.

Bij steun aan ondernemers geldt in het kader van deze maatregel het volgende:

  • -

    Kosten van niet productieve investeringen kunnen tot 100% worden vergoed. Het gaat dan om investeringen die geen enkele stijging van de waarde en rentabiliteit van de onderneming tot gevolg hebben.

  • -

    Indien subsidie wordt verstrekt aan ondernemers, niet zijnde landbouwers, en de subsidie valt niet onder de hierboven genoemde categorie, wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1998/2006.

  • -

    Indien subsidie wordt verstekt aan landbouwers en de subsidie valt niet onder de hierboven genoemde categorieën, wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1535/2007.

5. Thema Bodem

5.1 Bodemsanering (PM)

Voor de periode 2005-2009 worden Wbb-middelen ingezet via het huidige uitvoeringskader daarvoor (op basis van het Meerjarenprogramma Wbb 2005-2009) en niet onder het PMJP.

Vanaf 2010 komen de middelen voor bodemsanering rechtstreeks onder het PMJP. Bij de tussenevaluatie in 2009 wordt hiervoor een nieuw programma ingepast in het PMJP 2010-2013 en zal de subsidieverordening PMJP daarop aangepast worden.

6. Thema water

6.1 Herinrichting watersystemen

Beleidsmatige criteria

Het beleidskader wordt gevormd door het Omgevingsplan Zeeland.

Subsidiabele activiteiten

Subsidie wordt verleend aan activiteiten die een bijdrage leveren aan de reductie van de wateroverlast (WB21-maatregelen) en een verbetering van de waterkwaliteit (KRW-maatregelen). Activiteiten richten zich op:

  • -

    Vasthouden van water, vergroten bergingscapaciteit en extra afvoercapaciteit;

  • -

    Tegengaan van verzilting en verdroging;

  • -

    Verbeteren van de ecologische toestand van de waterlichamen;

  • -

    Vergroten van de aantrekkelijkheid en/of beleefbaarheid van water (bijvoorbeeld in relatie tot recreatie);

  • -

    Onderzoek en implementatie van meervoudig ruimtegebruik.

Subsidie wordt verstrekt voor de verwerving van voor herinrichting/herstel/ ontwikkeling van oppervlaktewateren benodigde gronden alsmede inrichtingskosten en waterhuishoudkundige maatregelen. Ook voor onderzoek naar multifunctioneel ruimtegebruik kan een bijdrage worden verstrekt.

Niet-subsidiabel

Uitgesloten van subsidie zijn activiteiten die kunnen worden gesubsidieerd via SN/SAN-regeling.

Beoordelingscriteria

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor projecten die gericht zijn op:

  • -

    Het creëren van een goede waterhuishoudkundige beheerssituatie;

  • -

    Het ontwikkelen en veiligstellen van natuur- en ecologische waarden.

Voor WB21-maatregelen geldt dat moet worden aangetoond dat zij passen in de in het Omgevingsplan aangegeven mix van maatregelen betreffende vasthouden-bergen-afvoeren alsmede in een maatregelenplan vanuit het gebiedsproces zijn vastgelegd (of vooruitlopend daarop geen-spijt-maatregelen kunnen worden getroffen). Ook moeten deze maatregelen een bijdrage leveren aan andere met het watersysteem samenhangend functies zoals het verbeteren van de waterkwaliteit, het verbeteren van de natuurwaarden, verdrogingsbestrijding en versterken van recreatieve functies.

Begunstigden

Gemeenten, waterschappen en overige (semi-) publieke organisaties.

Maximale bijdrage

Maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

EU-bepalingen

De voorziene acties binnen deze maatregel voor zover niet gericht op (begunstiging van) ondernemingen of producenten als bedoeld in artikel 87 en verder van het EU-Verdrag, betreffen geen staatssteun. Indien de begunstigde tot de kring van de overheid behoort en subsidie derhalve ontvangt ter uitvoering van haar publieke taak is daarvan in ieder geval geen sprake. De subsidie kan niet worden aangewend voor eventuele commerciële activiteiten van de begunstigde. Dit aangezien in een dergelijk geval sprake zou zijn van beïnvloeding van de concurrentie door middel van een voordeel dat direct of indirect uit staatsmiddelen wordt toegekend.

Bij steun aan ondernemers geldt in het kader van deze maatregel het volgende:

  • -

    Kosten van niet productieve investeringen kunnen tot 100% worden vergoed. Het gaat dan om investeringen die geen enkele stijging van de waarde en rentabiliteit van de onderneming tot gevolg hebben.

  • -

    Indien de subsidie wordt verstrekt aan landbouwers, wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1535/2007.

  • -

    Indien subsidie wordt verstrekt aan ondernemers, niet zijnde landbouwers en de subsidie valt niet onder de hierboven genoemde categorieën, wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1998/2006.

6.2 Sanering waterbodems (PM)

7. Thema sociaal-economische vitaliteit

7.1 Stimulering en verbreding van de plattelandseconomie en de verbetering van de leefbaarheid in plattelandsgebieden (maatregelcodes 311, 311b, 312, 313, 321, 321b, 321c, 322, 323 en 341)

Beleidsmatige criteria

Het beleidskader voor de stimulering en verbreding van de plattelandseconomie en de verbetering van de leefbaarheid in plattelandsgebieden wordt gevormd door het Omgevingsplan Zeeland en het PMJP, Sociaal Economisch Beleidsplan, Verkeers- en Vervoersplan, Cultuurnota en Beleidskader sociale zorg.

Subsidiabele activiteiten

Zie onder EU-bepalingen.

Niet subsidiabel

Zie onder EU-bepalingen.

Beoordelingscriteria

Zie onder EU-bepalingen.

Maximale subsidiebijdrage

Zie onder EU-bepalingen.

Voor tenderprojecten (zogenaamde leaderwerkwijze) is het maximale subsidiebedrag € 150.000 per gesubsidieerd project. Dit geldt niet voor de zogenaamde gebiedsgerichte projecten.

Begunstigden

Zie onder EU-bepalingen.

EU-bepalingen

Subsidiering van activiteiten binnen deze maatregel vindt uitsluitend plaats door middelen uit het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007 - 2013 (POP-2). Voor deze onderdelen zijn dat de maatregelcodes 311 (diversificatie naar niet-agrarische activiteiten), 311b (diversificatie naar niet-agrarische activiteiten - hernieuwbare energie), 312 (oprichting en ontwikkeling van micro-ondernemingen), 313 (bevordering van toeristische activiteiten), 321 (basisvoorzieningen voor de economie en de plattelandsbevolking), 321b (basisvoorzieningen voor de economie en de plattelandsbevolking - hernieuwbare energie), 321c Basisvoorzieningen voor e economie en de plattelandsontwikkeling, 322 (dorpsvernieuwing en –ontwikkeling), 323 (instandhouding en opwaardering van het landelijk erfgoed) en 341 (opleiding, verwerving van vakkundigheid en dynamisering), van toepassing.

De in de programmafiches opgenomen doelen van de maatregel, reikwijdte en acties, begunstigden, beschrijving van de activiteiten, subsidiabele kosten en activiteiten en de beoordelingscriteria en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel. Aan de voorwaarden van bij de activiteit behorende maatregelfiche moet worden voldaan.

Bij steun aan ondernemers, niet zijnde landbouwers, in het kader van maatregelcode 322 en maatregelcode 341, geldt dat de steun wordt verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1998/2006.

7.2 Uitvoering van de Leader Aanpak (maatregelcodes 411, 412, 413, 421 en 431

Beleidsmatige criteria

Het beleidskader voor de stimulering van bottom-up plattelandsontwikkeling door plaatselijke groepen, zodat de betrokkenheid van lokale actoren bij plattelandsbeleid wordt vergroot en de meest kansrijke initiatieven daarvoor worden benut, wordt gevormd door het Omgevingsplan Zeeland en het PMJP, Sociaal Economisch Beleidsplan, Verkeers- en Vervoersplan, Cultuurnota, Beleidskader sociale zorg en de ontwikkelingsplannen van de plaatselijke As 4 (Leader) groepen.

Subsidiabele activiteiten

Zie onder EU-bepalingen.

Beoordelingscriteria

Zie onder EU-bepalingen.

Begunstigden

Zie onder EU-bepalingen.

Maximale subsidiebijdrage

Zie onder EU-bepalingen. Het maximale POP-2 subsidiebedrag bedraagt € 150.000 per gesubsidieerd project.

EU-bepalingen

Subsidiering van activiteiten binnen deze maatregel vindt uitsluitend plaats door middelen uit het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007 - 2013 (POP-2). Voor deze onderdelen zijn de maatregelcodes 411/412/413 (invoering Leader benadering en plaatselijke groepen), 421 (uitvoering samenwerkingsprojecten), 431 (beheer van de plaatselijke groep en verwerving vakkundigheid en de dynamisering van het gebied) van toepassing. De in de programmafiches opgenomen doelen van de maatregel, reikwijdte en acties, begunstigden, beschrijving van de activiteiten, subsidiabele kosten en activiteiten en de beoordelingscriteria en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel. Aan de voorwaarden van bij de activiteit behorende maatregelfiche moet worden voldaan.

Bij steun aan ondernemers, niet zijnde landbouwers, geldt dat de steun wordt verstrekt met in achtneming van Verordening (EG) nr. 1998/2006.

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van 29 januari 2008, ter uitvoering van het besluit van provinciale staten van 9 november 2007.

Aldus goedgekeurd door de Minister van LNV bij besluit van 4 maart 2008, nr. TRCJZ/2008/392.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van 29 januari 2008, ter uitvoering van het besluit van provinciale staten van 9 november 2007.
Aldus goedgekeurd door de Minister van LNV bij besluit van 4 maart 2008, nr. TRCJZ/2008/392.
Gegeven te Middelburg, 29 januari 2008.
Gedeputeerde Staten voornoemd,
drs. K.M.H. PEIJS, voorzitter.
mr. drs. L.J.M. VERDULT, secretaris.
Uitgegeven, 25 maart 2008
De secretaris,
mr. drs. L.J.M. VERDULT