Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening re-integratie 2014 gemeente Zwartewaterland

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening re-integratie 2014 gemeente Zwartewaterland

De raad van de gemeente Zwartewaterland;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2013,

inzake verordening Re-integratie 2014 gemeente Zwartewaterland,

Gelet op de artikelen 7, 8 en10, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschiktewerknemers, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere engedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en artikel 147 van de Gemeentewet;

Mede gelet op de EG Verordening de minimis-steun nr. 69/2001 en de Algemene

groepsvrijstellingsverordening (nr. 800/2008) alsmede de Beleidsaanbeveling van belangvoor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de WetWerk en Bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004),

Overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen met betrekking tot hetondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

besluit:

vast te stellen

de ‘Verordening re-integratie 2014 gemeente Zwartewaterland’.

De re-integratieverordening uit 2011 in te trekken.

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (Wwb);

  • b.

    Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw);

  • c.

    Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland;

  • e.

    uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, de Ioaw of de Ioaz;

  • f.

    belanghebbende het lid van een doelgroep dat aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie door de gemeente ondersteuning wordt geboden;

  • g.

    Anw-ers: personen met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV Werkbedrijf;

  • h.

    Nuggers: personen als bedoeld in de Wwb, artikel 6 onder a;

  • i.

    voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, deze verordening en het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 eerste lid;

  • j.

    algemeen geaccepteerde arbeid: iedere algemeen maatschappelijk aanvaarde vorm

    van betaald werk door middel van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of een aanstelling in de zin van de Ambtenarenwet. Hiermee wordt gelijkgesteld het verrichten van arbeid als zelfstandige in een rechtmatig gevestigd beroep of bedrijf.

  • k.

    re-integratie-instrumenten: de instrumenten die het college ter beschikking stelt voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet alsmede artikel 34 van de IOAW/IOAZ.

  • l.

    ondersteuning: ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet alsmede artikel 34 van de IOAW/IOAZ.

  • m.

    doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7, eerste lid, onder a, met inachtneming van artikel 7, derde lid van de wet alsmede artikel 34, onder a, van de IOAW en artikel 34, onder a, van de IOAZ door de gemeente ondersteuning kan worden geboden.

  • o.

    vrijwilligerswerk: het verrichten van onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie.

Hoofdstuk 2: Beleid en financiën

Artikel 2. Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, ANW-ers en Nuggers alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 4. Het college kan, in overeenstemming met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, voorzieningen als bedoeld in deze verordening aanbieden aan personen aan wie het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt.

  • 5. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een beleidsplan vast.

  • 6. Het plan omvat in elk geval een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak en de beschikbare financiële middelen als uitgangspunt worden genomen;

Artikel 3. Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, ANW-ers, Nuggers, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 2, lid 5 genoemde beleidsplan.

Artikel 4. Verplichtingen van de belanghebbende

  • 1. Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Ioaw, de Ioaz en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelenverordening Wwb, Ioaw en Ioaz.

  • 3. Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 5. Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan een of meer budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 3: Voorzieningen

Artikel 6. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 2, lid 5 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 van de wet en 37 van de Ioaw en Ioaz niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanvragen van voorzieningen;

    • c.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • d.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • e.

      de overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 7. Participatieplaats

  • 1.

    Het college kan uitkeringsgerechtigden werkervaring aanbieden met behoud van uitkering in de vorm van additionele arbeid, een en ander primair gericht op doorstroom naar duurzame arbeid.

  • 2.

    Deze voorziening duurt in principe niet langer dan twee jaar, met in bijzondere omstandigheden een mogelijke verlenging met twee jaar.

  • 3.

    Voor zover de uitkeringsgerechtigde niet beschikt over een startkwalificatie, wordt binnen zes maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 4.

    Het college betrekt bij deze beoordeling in ieder geval:

    • a.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de uitkeringsgerechtigde additionele arbeid verricht;

    • b.

      de scholingswens van de uitkeringsgerechtigde.

  • 5.

    Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien scholing of opleiding naar het oordeelvan het college niet bijdraagt aan de vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van belanghebbende.

Artikel 8. Leerwerkstages

  • 1.

    De leerwerkstage heeft als doel de belanghebbende werkervaring en vaardigheden telaten opdoen in een bepaald werkgebied, teneinde duurzame deelname aan het werkproces mogelijk te maken.

  • 2.

    De maximale duur van een leerwerkstage is 12 maanden

  • 3.

    Tijdens de leerwerkstageperiode kan door het college ondersteuning worden geboden.

  • 4.

    De ondersteuning kan bestaan uit één of meer re-integratie-instrumenten.

  • 5.

    De leerwerkstage wordt alleen toegestaan indien hierdoor de concurrentieverhoudingenniet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

  • 6.

    Met de werkgever wordt een schriftelijke overeenkomst afgesloten waarin tenminste wordtvastgesteld: het doel van de leerwerkstage, de duur, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 7.

    De gemeente zorgt voor de verzekering tegen ongevallen en wettelijke aansprakelijkheid gedurende de leerwerkstageperiode.

Artikel 9. Werkervaringsplaats

  • 1.

    De werkervaringsplaats heeft als doel het oriënteren op de reguliere arbeidsmarkt om een gerichte keuze te kunnen maken teneinde duurzame deelname aan het arbeidsproces mogelijk te maken.

  • 2.

    De maximale duur van een werkervaringsplaats is 3 maanden per werkplek met een maximum van 3 werkplekken.

  • 3.

    Tijdens de werkervaringsperiode kan door het college ondersteuning worden geboden.

  • 4.

    De ondersteuning kan bestaan uit één of meerdere re-integratie-instrumenten.

  • 5.

    Met de werkgever wordt een schriftelijke overeenkomst afgesloten waarin tenminste wordtvastgesteld: het doel van de werkervaringsplaats, de duur, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 6.

    De gemeente zorgt voor de verzekering tegen ongevallen en wettelijke aansprakelijkheid gedurende de werkervaringsperiode.

Artikel 10. Vrijwilligerswerk

  • 1.

    Het college kan aan belanghebbenden vrijwilligerswerk aanbieden.

  • 2.

    Onder vrijwilligerswerk wordt verstaan, het onbetaald verrichten van werk voor anderen of voor de samenleving.

  • 3.

    Het vrijwilligerswerk is arbeidsgericht en niet termijngebonden.

  • 4.

    De gemeente zorgt voor de verzekering tegen ongevallen en wettelijke aansprakelijkheid gedurende het vrijwilligerswerk.

Artikel 11. Onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden

  • 1.

    Het college kan aan belanghebbende activiteiten aanbieden in het kader van artikel 9 lid 1 onder cvan de wet in het kader van de verplichting tot het leveren van een tegenprestatie dan wel in het kader van sociale activering.

  • 2.

    Onder het leveren van een tegenprestatie dan wel sociale activering wordt verstaan, het verrichtenvan maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen of oplossen van een sociaal isolement.

  • 3.

    De gemeente zorgt voor de verzekering tegen ongevallen en wettelijke aansprakelijkheid gedurende de periode dat belanghebbende een tegenprestatie levert.

Artikel 12. Proefplaatsing

  • 1.

    Het college kan aan belanghebbenden activiteiten aanbieden in de vorm van een proefplaatsing.

  • 2.

    Het doel van de proefplaatsing is:

    • a.

      om te kunnen beoordelen of belanghebbenden geschikt zijn voor de functie en

    • b.

      om belanghebbenden na de plaatsing een dienstverband aan te bieden van minimaal 6 maanden.

3.De maximale duur van een proefplaatsing is 2 maanden gelijk aan een maximale proeftijd bij aanvang van een dienstverband. In bijzondere gevallen kan van deze maximale termijn worden afgeweken.

  • 4.

    De proefplaatsing vindt plaats met behoud van uitkering.

  • 5.

    De gemeente zorgt voor de verzekering tegen ongevallen en wettelijke aansprakelijkheid gedurende de periode dat belanghebbende een tegenprestatie levert.

Artikel 13. Scholing

  • 1.

    Het college kan aan belanghebbenden een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een vergoeding in de kosten van deze scholing. 3. Het college stelt regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximaal te vergoeden kosten vast.

Artikel 14. Loonkostensubsidies

  • 1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 lid e een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

Artikel 15. Nuggers

  • 1. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de in artikel 1 onder g genoemde doelgroep.

  • 2. Het college kan in de nadere regels van lid 1 grenzen aan inkomen en vermogen stellen ter uitvoering van deze verordening.

Artikel 16. Arbeidsbemiddeling

1.Arbeidsbemiddeling heeft als doel de belanghebbende te bemiddelen naar betaalde arbeid teneinde duurzame deelname aan het werkproces mogelijk te maken.

  • 2.

    De maximale duur van de arbeidsbemiddeling wordt individueel bepaald.

  • 3.

    Tijdens de arbeidsbemiddeling kan door het college ondersteuning worden geboden.

  • 4.

    De ondersteuning kan bestaan uit inzet van één of meerdere re-integratie-instrumenten.

Hoofdstuk 4: Slotbepalingen

Artikel 17. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van bepalingenin deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 18. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als:

Verordening re-integratie 2014 gemeente Zwartewaterland.

Artikel 19. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2014. Per dezelfde datum wordt de verordening re-integratie 2011 gemeente Zwartewaterland ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zwartewaterland van 31 oktober 2013
de griffier, de voorzitter,
A.J. Renkema ing. E.J. Bilder

Toelichting op de Verordening Re-integratie gemeente Zwartewaterland 2014

Algemeen

Deze verordening regelt de ondersteuning die burgemeester en wethouders bieden bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB.

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand (WWB). Waar dat mogelijk is, kan de gemeente via de begripsbepalingen eigen accenten leggen.

Artikel 2. Opdracht aan het college

De WWB geeft aan burgemeester en wethouders de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voor-zieningen alleen geldt voor de personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht van het college te koppelen kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.

Het derde lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtig aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden en rekening moet houden met de combinatie van arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering, komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Artikel 3. Aanspraak op ondersteuning

Het doel van de ondersteuning zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat doel niet bereikbaar is, maatschappelijke activering. Bij dit laatste valt te denken aan vrijwilligerswerk, mantelzorg. Ook kan ondersteuning geboden worden om te voorkomen dat een belanghebbende maatschappelijk buitengesloten raakt. Ten denken valt aan het inschakelen van zorg, toeleiding naar educatieve, sportieve of culturele activiteiten of deelname aan activiteiten in wijk of buurt.

Artikel 4. Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is vastgelegd welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering.

Met het oog op kenbaarheid en consistentie zijn de verplichtingen in het kader van deze verordening conform de wet geformuleerd.

Deelname aan participatie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject worden verbonden. Dit geldt ook voor de bijstandsgerechtigden.

Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de gemeente de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als een belanghebbende niet mee wil werken aan een onderzoek.

Gemaakte kosten kunnen op de belanghebbende worden teruggevorderd, als door verwijtbaar handelen van de zijde van de belanghebbende een traject niet tot het gewenste resultaat leidt.

De belanghebbende heeft uiteraard ook rechten. Deze zijn in wet- en regelgeving vastgelegd.

Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zo nodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Artikel 5 Budget- en subsidieplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn.

Er kan dus geen algemeen plafond ingesteld worden. Wat wel kan, is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open om uit te wijken naar een ander instrument.

In dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om bedoelde plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond moet bekendgemaakt worden vóór de periode waarvoor het geldt (artikel 4:27, eerste lid Algemene wet bestuursrecht). Voor 2004 wordt er nog geen gebruik gemaakt van deze bepaling. Dit biedt de gelegenheid om in 2004 de noodzaak van toepassing te bezien op basis van de eerste ervaringscijfers.

Artikel 6. Algemene bepalingen over voorzieningen

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Voorzieningen worden uitsluitend ingezet als aan de hand van onderzoek vast is komen te staan dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Gesubsidieerde arbeid wordt op grond van de WWB gezien als vorm van algemeen geaccepteerde arbeid, met dien verstande dat gesubsidieerde arbeid geen einddoel kan zijn.

Bij inzet van een voorziening geldt dat die specifieke voorziening in dat specifieke geval de kortste weg naar arbeid is. Hiermee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.

Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan maatschappelijke activering een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij burgemeester en wethouders, die immers verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende, want voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot uitvoering van het trajectplan wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan en de overeenkomst door beide partijen ondertekend wordt.

Voorts strekt dit artikel ertoe zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook de voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositie-regelingen in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met re-integratiebedrijven wordt verklaard dat deze re-integratie-verordening van toepassing is.

Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een klant gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Artikel 7. Participatieplaats

Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7 lid 8 WWB).

Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken dan wel het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan bezien worden of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een belanghebbende bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar. Na zes maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidinschakeling heeft vergroot. Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Indien de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden. Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats.

Artikel 8. Leerwerkstages

Leerwerkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor de gemeente om langdurig werklozen te re-integreren. Voor de term ‘leerwerkstage’ is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.

Het is belangrijk om in de gaten te houden onder welke voorwaarden de leerwerkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de leerwerkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst.

Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • -

    er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten;

  • -

    de arbeid wordt verricht onder gezag van een ander;

  • -

    die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon;

  • -

    de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij een leerwerkervaringsplaats weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is er bij een leerwerkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom van belang terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding.

Wel is het mogelijk een onkostenvergoeding te verstrekken voor zover daadwerkelijk sprake is van onkosten.(te denken valt aan reiskosten of de aanschaf van specifieke voor het werk benodigde kleding en / of schoeisel)

Over de praktische invulling van de werkstage is veel waardevolle informatie opgenomen in het boekje “Work first! (2): Van model naar praktijk” van Stimulansz. Hierin wordt ook uitgebreid aandacht besteed aan de arbeidsrechtelijke aspecten van werkstages.

Het artikel vermeld de algemene bepaling voor het aanbieden van een leerwerkstage waarbij tevens is vastgelegd wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding duidelijk te maken. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de belanghebbende eist dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De leerwerkstage heeft een drieledige doelstelling: ten eerste kan een belanghebbende specifieke werkervaring opdoen en vaardigheden in een bepaald vakgebied leren. Ten tweede leert de belanghebbende te werken in een arbeidsrelatie. De belanghebbende kan tijdens een leerwerkstage wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s. In de derde plaats moet de leerwerkstage de uitstroommogelijkheden en kansen op een betaalde baan vergroten.

Het tweede lid geeft de maximale duur (12 maanden) van de werkstage aan.

In het zesde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stage-overeenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de leerwerkstage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een leerwerkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 9. Werkervaringsplaats

Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkervaringsplaats aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkervaringsplaats beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Bij een beoordeling of er al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst toetst de rechter aan de drie criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst: persoonlijk verrichten van arbeid, loon en gezagsverhouding. Daarbij wordt gekeken naar een aantal aspecten zoals de bedoeling van de partijen en hetgeen al dan niet schriftelijk is overeengekomen. De rechter besteedt vooral aandacht aan de feitelijke invulling van de overeenkomst.

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkervaringsplaatsen weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkervaringsplaats in de regel geen sprake van beloning.

De werkervaringsplaats kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij een belanghebbende de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. Op de werkervaringsplaats kan een belanghebbende wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Artikel 9 lid 2 van deze verordening geeft de maximale duur van de werkstage aan. Hierbij wordt uitgegaan van een termijn van drie maanden. Verder is in lid 5 bepaald dat voor de werkervaringsplaats een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkervaringsplaats niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 10. Vrijwilligerswerk

In het kader van een activeringstraject kan het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Het kan worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is, of als dat pas op middellange of lange termijn te realiseren is. Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat altijd vooraf vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat de het arbeidsperspectief wijzigt. In het kader van deze verordening wordt uitgegaan van de volgende termijnen:

korte termijn: binnen een jaar;

middellange termijn: binnen twee jaar;

lange termijn: niet binnen tweeënhalf jaar.

Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben. Uit de definitie van vrijwilligerswerk in artikel 1 onder o volgt bovendien dat het moet gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten. Er is van afgezien om een maximale duur vast te stellen, om ervoor te zorgen dat het instrument ingezet kan worden voor degenen voor wie uitstroom naar betaald werk niet mogelijk is, en voor wie het vrijwilligerswerk zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft.

Wanneer vrijwilligerswerk een onderdeel van een traject naar betaald werk is, wordt de duur beperkt doordat een traject van beperkte duur is.

Artikel 11. Onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden (tegenprestatie)

Het college maakt geen gebruik van de mogelijkheid om op grond van artikel 9, eerste lid onder c van de Wwb, de belanghebbende te verplichten om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden naar vermogen te verrichten, waarbij deze werkzaamheden naast de re-integratie- en arbeidsverplichting bestaan en geen onderdeel uitmaken van een re-integratietraject.

Motivatie:

Met de inwerkingtreding van het Wetsvoorstel tot wijziging van de Wwb en samenvoeging van deze wet met de Wij per 1 januari 2012, is de zogenaamde 'plicht tot tegenprestatie' ingevoerd.

Op grond van artikel 9, eerste lid onder c van de Wwb, kan het college van de belanghebbende een tegenprestatie naar vermogen vragen, in de vorm van het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Het gaat daarbij om werkzaamheden die naast of in aanvulling op reguliere arbeid worden verricht en niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De plicht tot tegenprestatie bestaat naast de arbeids- en re-integratieverplichting. Met de invoering van deze nieuwe verplichting is de eigen verantwoordelijkheid nog meer onderstreept en zijn de verplichtingen die tegenover een uitkering staan aangescherpt.

Het college maakt (vooralsnog) geen gebruik van zijn bevoegdheid om belanghebbenden een tegenprestatie naar vermogen te verplichten in de vorm het uitvoeren van bepaalde nuttige werkzaamheden. Niet uitgesloten wordt, dat in de toekomst wel van deze mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt. In feite wordt met de plicht tot tegenprestatie geregeld dat kortdurende onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan uitkeringsgerechtigden, waarvoor deze werkzaamheden in principe geen bereidheid bestaat om loon te betalen. De organisatie en invulling van deze plicht tot tegenprestatie, vraagt om de nodige inzet van- en capaciteit in de uitvoering. Dit is direct het voornaamste bezwaar waardoor op dit moment geen gebruik wordt gemaakt van deze bevoegdheid.

Ander punt van betekenis is dat de staatssecretaris in een brief van 5 juli 2013 aan de Tweede kamer heeft aangegeven een onderzoek in te zullen laten stellen naar de wijze waarop gemeenten in de praktijk omgaan met de tegenprestatie in de bijstand en daarbij goede en slechte voorbeelden te inventariseren. Doel van het onderzoek is om gemeenten op basis van de resultaten handvatten aan te reiken voor een optimale en juiste toepassing van het instrument tegenprestatie.

Mogelijk besluit het college op een later moment bijvoorbeeld na invoering van de Participatiewet, alsnog gebruik te maken van deze bevoegdheid.

Artikel 12. Proefplaatsing

Bij de proefplaatsing is het doel niet alleen het leren van vaardigheden, maar ook het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk. Net als de leerwerkstage kan het instrument worden ingezet voor leden van de doelgroep met een perspectief op betaald werk op korte, middellange of lange termijn. De proefplaatsing duurt maximaal twee maanden.

Het college kan als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van maatschappelijke activering. Hieronder wordt verstaan: het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject, gericht op arbeidsinschakeling. Volgens de WWB dient maatschappelijke activering gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop. Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, is in het beleid van de gemeente een helder onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke activering als onderdeel van c.q. voortraject voor een re-integratietraject, ter voorbereiding op arbeidsinschakeling en maatschappelijke participatie, gericht op het participeren van de persoon in de maatschappij. Activering valt binnen de geplande budgetbesteding. Participatie niet. Daarvoor zullen, gezien het maatschappelijk nut en de sociale noodzaak, zoveel mogelijk andere financieringsbronnen gevonden en benut dienen te worden. Hierbij moet met name gedacht worden aan welzijnsfondsen die de gemeente zelf kan opzetten, subsidiëren in het maatschappelijk middenveld, betere benutting van middelen zoals bijvoorbeeld volwasseneneducatie, een optimale benutting van de sociale infrastructuur en de reeds bestaande voorzieningen als (maatschappelijke) zorginstellingen.

Artikel 13. Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument. Op het niveau van de verordening is dan ook slechts vastgelegd dat het college randvoorwaarden formuleert en nadere regels kan stellen.

Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden in de vorm van een voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn, indien de klant op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt beschouwd, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

Artikel 14. Loonkostensubsidies

Het instrument loonkostensubsidies, gericht op re-integratie, is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de Wiw. Onder de WWB is het instrument geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie, de termijn en de eraan verbonden verplichtingen. Volgens Europese richtlijnen mag de subsidie niet méér bedragen dan 50 % van de totale loonkosten.

Het eerste lid geeft de basis van de subsidieverlening. Dat het gaat om een re-integratievoorziening wordt aangeduid door te verwijzen naar de doelgroep.

In het tweede lid wordt de inhoudelijke kant van de zaak gedelegeerd aan het college. Burgemeester en wethouders dienen nadere regels te stellen over hoogte, duur en verplichtingen. Ook de praktische uitvoering inzake aanvraag, informatieverplichtingen en dergelijke behoort tot het domein van het college.

Artikel 15. Nuggers

  • 1.

    Conform artikel 7 lid 1 onder a van de Wet werk en bijstand is het college verantwoordelijk voor het ondersteunen van cliënten die bijstand ontvangen en personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw-ers) en niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) bij arbeidsinschakeling en (indien het college dit noodzakelijk acht) het aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college besteed in principe geen re-integratiegelden aan niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden of personen met een uitkering op grond van Algemene nabestaandenwet (Nuggers en Anw-ers). Uitzondering hierop vormen jongeren zonder startkwalificatie (zonder uitkering) en de groep voor wie inzet van re-integratie bijdraagt aan het voorkomen van uitkeringsafhankelijkheid.

  • 3.

    De volgende voorwaarden worden gesteld om in aanmerking te komen voor ondersteuning bij arbeidsinschakeling (voor Nuggers en Anw-ers):

    • ·

      hij / zij moet als werkzoekende ingeschreven staan bij de daarvoor aangewezen organisatie;

    • ·

      hij / zij is werkloos en verricht niet meer dan 16 uur per week betaald werk;

    • ·

      hij / zij zich beschikbaar stelt voor werk voor meer dan 16 uur per week.

  • 4.

    Om in aanmerking te komen voor een door de gemeente betaald traject, geldt als voorwaarde dat het college heeft vastgesteld dat de inzet van een re-integratietraject noodzakelijk wordt geacht om reguliere arbeid te verkrijgen.

  • 5.

    Aan de vergoeding van de kosten zijn de volgende voorwaarden verbonden:

    • ·

      het college moet hebben vastgesteld dat er geen voorliggende voorziening kan worden benut (bijvoorbeeld studiefinanciering);

    • ·

      dat tot en met 110% van het bruto wettelijk minimumloon (WLM) de eigen bijdrage op nihil wordt gesteld;

    • ·

      dat van 110 tot en met 150% van het bruto WLM 50% van de trajectkosten als eigen bijdrage worden aangemerkt;

    • ·

      vanaf 151% van het bruto WLM belanghebbende de kosten van het re-integratietraject zelf betaalt. De aanvraag zal dan worden afgewezen.

  • 6.

    Indien een re-integratietraject voor een nugger of Anw-er wordt ingezet wordt dit (net als bij de bijstandsgerechtigden) vastgelegd in een plan van aanpak. Het plan van aanpak regelt de wederzijdse verplichtingen van de deelnemer en de gemeente, inclusief de

    kosten en vergoedingen.

  • 7.

    Indien de nugger/Anw-er die deelneemt aan een re-integratietraject verwijtbaar niet voldoet aan de in het plan van aanpak overeengekomen verplichtingen kan het college overgaan tot beëindiging van het traject en tot terugvordering van de door de gemeente al verstrekte of nog verschuldigde vergoedingen.

Artikel 16. Arbeidsbemiddeling

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 17. Onvoorziene omstandigheden en Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 18. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 19. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2014. De aanspraak van artikel 10 WWB kan door belanghebbenden pas ‘te gelde’ worden gemaakt nadat deze verordening is ingegaan.