Regeling vervallen per 06-01-2020

HAVENBEHEERSVERORDENING ZWIJNDRECHT 2011

Geldend van 01-07-2011 t/m 05-01-2020

Intitulé

HAVENBEHEERSVERORDENING ZWIJNDRECHT 2011

De raad van de gemeente Zwijndrecht;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 mei 2011;

 

gelet op de artikelen 147 en 156, derde lid, van de Gemeentewet;

 

overwegende dat het ter bevordering van een goed havenbeheer noodzakelijk is regels te stellen met betrekking tot de orde, de veiligheid en het milieu van de haven en de omgeving van de haven, en de kwaliteit van de dienstverlening in de haven;

 

besluit vast te stellen:

 

HAVENBEHEERSVERORDENING ZWIJNDRECHT 2011

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    binnenschip: schip, niet zijnde een zeeschip;

  • -

    economische vaart: het gebruik van het schip voor het doel waarvoor het gebouwd is en waarvoor de meetbrief is afgegeven;

  • -

    exploitant: eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip;

  • -

    gevaarlijke stoffen: stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren, zoals vermeld in de International Maritime Dangerous Goods Code, de IBC Code, de IGC Code of het ADN, met uitzondering van eetbare oliën;

  • -

    haven: wateren binnen de gemeente die voor de scheepvaart openstaan, met uitzondering van de Rijkswateren;

  • -

    havenmeester: havenmeester als bedoeld in artikel 2.1;

  • -

    havenwerken: alle tot de haven behorende kaden, kunstwerken, meergelegenheden, trappen, scheepshellingen, dokken, scheepsreparatiewerven, los- en laadplaatsen en dergelijke;

  • -

    jachthaven: het door het college aangewezen gedeelte van de haven bestemd voor gebruik door pleziervaartuigen;

  • -

    kapitein: degene die de feitelijke leiding over een zeeschip voert;

  • -

    ladingresiduen: de restanten van lading in ruimen of tanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na lading of lossing en morsingen;

  • -

    petroleumhaven: gebied ingericht voor de afhandeling van een tankschip met onverpakte gevaarlijke vloeibare lading;

  • -

    pleziervaartuig: vaartuig dat is bestemd voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding;

  • -

    recreatievaart: het, al dan niet bedrijfsmatig, varen met of het gebruik van pleziervaartuigen;

  • -

    scheepsafval: afval, met inbegrip van residuen, niet zijnde ladingresiduen, en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip en dat valt onder de reikwijdte van bijlagen I, IV, V en VI van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, alsmede ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van de lading als afval overblijft, waaronder in ieder geval begrepen wordt stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad of stalen banden;

  • -

    schip: elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting;

  • -

    schipper: degene die de feitelijke leiding over een binnenschip voert;

  • -

    spudpaal: voorziening waarmee een schip zichzelf in de onderwaterbodem kan verankeren door middel van verticale meerpalen waarmee het schip zelf is uitgerust;

  • -

    tankschip: zee- of binnenschip, gebouwd voor of aangepast aan het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn laadruimten;

  • -

    toestemming: vergunning, aanwijzing, ontheffing of vrijstelling;

  • -

    woonconcentratie: een groep van zich bij elkaar op het land bevindende woningen;

  • -

    woonschip: een schip dat uitsluitend of in hoofdzaak gebruikt wordt of bestemd is voor bewoning en dat een vaste verbinding heeft met de wal;

  • -

    zeeschip: schip dat wordt gebruikt voor de vaart ter zee of dat blijkens zijn constructie voor de vaart ter zee is bestemd en elk schip dat is voorzien van een document - afgegeven door het bevoegde gezag van het land waar het schip is ingeschreven - waaruit blijkt dat het geschikt is voor de vaart ter zee.

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

  • 1.

    Tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald, is deze verordening van toepassing in de haven en alle tot de haven behorende havenwerken.

  • 2.

    Deze verordening is tevens van toepassing op schepen die buiten de haven doch binnen de gemeente direct of indirect gemeerd of ten anker liggen of op een spudpaal zijn afgemeerd.

Artikel 1.3 Aanvulling of afwijking van de Algemene wet bestuursrecht

Naast of in afwijking van titel 4.1, met uitzondering van paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht, gelden met betrekking tot toestemmingen bij of krachtens deze verordening de bepalingen van deze paragraaf.

Artikel 1.4 Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag om een toestemming binnen 4 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij bij of krachtens deze verordening een andere beslistermijn is vastgesteld.

  • 2.

    Het college kan binnen 4 weken na ontvangst van de aanvraag de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste 4 weken verlengen. Het doet hiervan mededeling aan de aanvrager.

Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Het college kan aan een toestemming voorschriften verbinden. De toestemming kan onder beperkingen worden verleend.

  • 2.

    De voorschriften en beperkingen, bedoeld in het eerste lid, mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de toestemming is vereist.

  • 3.

    Degene voor wie de toestemming geldt, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.6 Geldigheidsduur

  • 1.

    Tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald, wordt een vergunning of vrijstelling verleend voor de duur van vijf jaar.

  • 2.

    Tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald, wordt een ontheffing die voor een eenmalige gedraging of handeling wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling verleend, met dien verstande dat de ontheffing voor maximaal zes maanden wordt verleend.

  • 3.

    Een ontheffing kan in spoedeisende gevallen voor een eenmalige gedraging of handeling mondeling worden verleend. De ontheffing wordt zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.

Artikel 1.7 Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming

Het college kan, onverminderd het elders bij of krachtens deze verordening bepaalde, een toestemming weigeren, wijzigen of intrekken indien:

  • a.

    een of meer van de belangen die worden beschermd door deze verordening,waaronder in ieder geval vallen de orde, de veiligheid en het milieu van de haven en de omgeving van de haven, en de kwaliteit van de dienstverlening in de haven, dat wenselijk maken;

  • b.

    de verbonden voorschriften of beperkingen waaronder zij is verleend, niet zijn of worden nageleefd;

  • c.

    zich na de verlening een zodanig feit of omstandigheid voordoet dat, indien het feit of de omstandigheid ten tijde van de verlening bekend was geweest, de toestemming niet of niet onder die voorschriften of beperkingen zou zijn verleend;

  • d.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de toestemming, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de toestemming is vereist;

  • e.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • f.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een naar het oordeel van het college redelijke termijn, of;

  • g.

    degene voor wie de toestemming geldt, dit verzoekt.

Artikel 1.8 Grond voor verlening van een ontheffing

Een ontheffing bij of krachtens deze verordening wordt slechts verleend, indien het belang dat door het betrokken verbod wordt beschermd, zich daartegen niet verzet.

Artikel 1.9 Verplichtingen van houders van toestemmingen

De houder houdt de toestemming, die op een schip betrekking heeft, of een kopie hiervan, aan boord van het schip, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft.

Artikel 1.10 Normadressaat

  • 1.

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 2.

    Bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

 

Paragraaf 2 Havenmeester

Artikel 2.1 Aanwijzing havenmeester

Het college wijst de havenmeester aan.

Paragraaf 3 Orde in en gebruik van de haven

Artikel 3.1 Verkeerstekens

  • 1.

    Het college kan in de haven verkeerstekens plaatsen die zijn vermeld in het Binnenvaartpolitiereglement en die verkeerstekens voorzien van nadere aanduidingen.

  • 2.

    Het is verboden te handelen in strijd met het verkeersteken of de daarbij behorende nadere aanduidingen.

  • 3.

    Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.2 Verbod tot nemen van ligplaats

  • 1.

    Het is verboden met een schip ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden, tenzij dit geschiedt:

    • a.

      in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1;

    • b.

      met instemming van de huurder, erfpachter of eigenaar van een ligplaats, of;

    • c.

      in overeenstemming met het door het college vast te stellen Ligplaatsenoverzicht, met inachtneming van de daarin opgenomen bijzondere bepalingen.

  • 2.

    Het college kan, in afwijking van het eerste lid, onder b, het nemen of houden van ligplaats verbieden uit het oogpunt van orde, veiligheid of milieu.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod vrijstelling of ontheffing verlenen.

Artikel 3.3 Duur innemen ligplaats

  • 1.

    Het is verboden met een schip langer dan drie maanden achtereen gebruik te maken van de haven en de havenwerken.

  • 2.

    Indien tijdens een onderbreking van de periode genoemd in het eerste lid of na vertrek na die periode niet aan de economische vaart met het schip wordt deelgenomen, wordt de periode van drie maanden geacht niet te zijn onderbroken danwel niet te zijn beëindigd, indien het schip terugkeert in de haven.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.4 Verbod opvijzelen boor- of werkeiland

  • 1.

    Het is verboden een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object op te vijzelen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing indien de boorinstallatie, het werkeiland of een soortgelijk object zich bevindt op een scheepswerf of bij een herstellingsinrichting, waarvoor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is verleend.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    De aanvraag om een ontheffing bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam en technische gegevens van het op te vijzelen object;

    • b.

      de naam van de scheepsagent;

    • c.

      het resultaat van het bodemonderzoek, en;

    • d.

      de aard en tijdsduur van de uit te voeren activiteiten.

Artikel 3.5 Voorzieningen in de haven

  • 1.

    Het is een ieder verboden voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben, te plaatsen of aan te brengen, indien daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien het betreft het hebben, plaatsen of aanbrengen van scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen, en als zodanig in gebruik zijn, om een schip te laden en te lossen.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.6 Verhalen van schepen

  • 1.

    Het college kan de exploitant schriftelijk opdragen het schip te verhalen of doen verhalen naar een andere ligplaats indien dit in het kader van de orde of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen noodzakelijk is.

  • 2.

    Indien geen gevolg wordt gegeven aan de opdracht, bedoeld in het eerste lid, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant verhalen of doen verhalen.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen of indien de exploitant onbekend is, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant direct verhalen of doen verhalen.

Artikel 3.7 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

  • 1.

    Het is verboden voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven te gebruiken indien het schip:

    • a.

      aan de grond zit;

    • b.

      gemeerd, ten anker of op spudpalen ligt, of;

    • c.

      ter hoogte van kade of oevers wordt gaande gehouden of tegen de kade of oever wordt gedrukt, anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren.

  • 2.

    Tijdens het in werking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven van een schip is er een persoon in de stuurhut aanwezig, die bekend is met de bediening van het schip.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien het een aan een ander schip gemeerd bunker- of bevoorradingsschip betreft, dat moet bij- of afdraaien ter voorkoming van schade.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.8 Recreatievaart en zeilvaart in de haven

  • 1.

    Het is verboden zich met een schip dat voor de recreatievaart is bestemd in de haven te bevinden, tenzij:

    • a.

      het schip zich in een jachthaven bevindt, of;

    • b.

      het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar een in de haven gelegen jachthaven, private ligplaats of werf.

  • 2.

    Het is verboden met een schip dat uitsluitend door middel van zeilen wordt voortbewogen te varen in de haven.

  • 3.

    Het college kan in geval van een evenement als bedoeld in de Algemene plaatselijke verordening Zwijndrecht vrijstelling verlenen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 3.9 Overlast aan vaartuigen

Het is niet-rechthebbenden verboden een schip vast te houden, zich daarop te begeven, zich daarop te bevinden of los te maken.

Artikel 3.10 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

  • 1.

    Bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan of aan boord van een schip die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken voor het schip of de omgeving, worden direct aan de havenmeester gemeld.

  • 2.

    De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

Artikel 3.11 Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water

Bij ijsgang of dichtgevroren water in de haven is de kapitein of schipper verplicht, indien hij met zijn schip een ligplaats wenst in te nemen of te verlaten, dan wel een aanwijzing daartoe ontvangt, voor zijn rekening en risico zo nodig het ijs te breken of een sleepboot te gebruiken.

Paragraaf 4 Veiligheid en milieu in de haven

Artikel 4.1 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

  • 1.

    Het is verboden om aan boord van een schip, door middel van geperst gas of stoom, het uitlaatgassensysteem van verbrandingsmotoren naar de buitenlucht door te blazen, waardoor roet uit het schip ontsnapt.

  • 2.

    Het is verboden stoffen uit een schip te laten ontsnappen, waardoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 3.

    Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.2 Gebruik afvalverbrandingsoven

Het is een ieder verboden in de haven aan boord van een schip een afvalverbrandingsoven in gebruik te hebben.

Artikel 4.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het water terechtkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, draagt ervoor zorg dat:

  • a.

    daarvan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester, en;

  • b.

    de stof of het voorwerp onmiddellijk wordt verwijderd, tenzij dit redelijkerwijs niet uitvoerbaar is.

Artikel 4.4 Ernstig gevaar, schade of hinder opleverende schepen

  • 1.

    Het college kan indien naar zijn oordeel een schip ernstig gevaar, schade of hinder, of ernstige verstoring van de orde met zich meebrengt of kan brengen:

    • a.

      een verbod opleggen om met dat schip de haven binnen te komen, in de haven te verblijven of zich met dat schip op een ligplaats te bevinden, of;

    • b.

      maatregelen opleggen aan de kapitein of de schipper van het schip dat in de haven verblijft of zich op een ligplaats bevindt.

  • 2.

    Degene aan wie het verbod is of de maatregelen zijn opgelegd, is verplicht daaraan gevolg te geven.

Artikel 4.5 Veilige toegang

  • 1.

    Een afgemeerd schip beschikt over een toegang, die geen gevaar of schade kan veroorzaken.

  • 2.

    Een binnenschip hoeft niet over een toegang te beschikken indien:

    • a.

      de feitelijke situatie dit onmogelijk maakt ten gevolge van laad- of loshandelingen, of;

    • b.

      het afmeren van korte duur is.

Artikel 4.6 Verbod gebruik hoofdmotor

  • 1.

    Het is, in nader door het college aan te wijzen gebieden, verboden om op een afgemeerd schip de hoofdmotor in werking te hebben, tenzij direct voor vertrek van het schip.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.7 Veilige ligplaats

Het innemen van een ligplaats in overeenstemming met deze verordening ontheft de kapitein of schipper niet van zijn verplichting zich ervan te overtuigen dat die plaats voor zijn schip veilig is.

Paragraaf 5 Delegatiegrondslagen

Artikel 5.1 Delegatiegrondslagen in verband met het stellen van nadere regels door het college

Het college kan nadere regels stellen in het kader van orde, veiligheid, milieu of kwaliteit van de dienstverlening in de haven of ter voorkoming van gevaar, schade of hinder, over:

  • a.

    het aanwijzen van gebieden, te weten petroleumhavens, waar schepen alleen onder door het college nader te bepalen voorwaarden zich mogen bevinden, waarbij het college in ieder geval regels kan stellen over activiteiten die in het gebied plaatsvinden of over de eisen waaraan schepen en bemanning moeten voldoen als zij in het gebied verblijven;

  • b.

    het zich bevinden van een tankschip met gevaarlijke stoffen in de haven;

  • c.

    de gegevens die schepen moeten melden als zij de haven aandoen of bepaalde activiteiten in de haven willen verrichten;

  • d.

    het ligplaats nemen binnen een nader te bepalen afstand bij een woonconcentratie door een schip dat geladen is met gevaarlijke stoffen;

  • e.

    de overslag van vloeibare gevaarlijke en schadelijke stoffen in bulk;

  • f.

    het bunkeren van schepen;

  • g.

    het aanwijzen van stoffen die stank of hinder kunnen veroorzaken of aanvullende risicobeheersende maatregelen behoeven;

  • h.

    het schoonmaken van scheepsruimtes die een gevaarlijke of schadelijke stof bevatten, al dan niet met gebruikmaking van een dienstverlenend schip, waarbij aan dat schip voorwaarden kunnen worden gesteld;

  • i.

    de afgifte en het in ontvangst nemen van, alsmede het geven van een aanwijzing om scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen van schepen in ontvangst te mogen nemen;

  • j.

    het verrichten van werkzaamheden aan schepen;

  • k.

    de wijze van afmeren van schepen en het innemen van ligplaats;

  • l.

    de verplichting voor schepen om gebruik te maken van walstroom in plaats van een eigen voorziening voor het opwekken van elektriciteit;

  • m.

    het gebruik van generatoren aan boord van schepen, alsmede het aanwijzen van gebieden waar het gebruik van generatoren aan boord van schepen verboden is;

  • n.

    het innemen van ligplaats door bepaalde categorieën van schepen;

  • o.

    de openings- en sluitingstijden van bruggen;

  • p.

    het aanwijzen van jachthavens en het instellen van een vergunning terzake het gebruik van de jachthaven;

  • q.

    het aanwijzen van ligplaatsen voor woon- en historische schepen en het instellen van een vergunning terzake het gebruik van de ligplaatsen;

  • r.

    het vast- en losmaken van schepen, het instellen van een vergunningstelsel voor personen die schepen vast- en losmaken en het vaststellen van opleidingseisen voor personen die schepen vast- en losmaken;

  • s.

    het laden of lossen van schepen op palen of boeien.

Paragraaf 6 Handhaving

Artikel 6.1 Aanwijzingen

  • 1.

    Het college kan mondeling of schriftelijk aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer en het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.

  • 2.

    Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.

Artikel 6.2 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 6.3 Toezichthoudende ambtenaren

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de medewerkers werkzaam bij de Divisie Havenmeester Rotterdam van Havenbedrijf Rotterdam N.V., met uitzondering van hen die meer in het bijzonder administratieve werkzaamheden uitoefenen.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen.

Artikel 6.4 Betreden van woonruimten

Personen die zijn belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn bevoegd een woning binnen te treden, zonder toestemming van de bewoner, voor zover het toezicht op de naleving of de opsporing van het bepaalde bij of krachtens deze verordening dit vereisen.

Paragraaf 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7.1 Intrekking oude verordening

De Havenverordening Zwijndrecht 2008 wordt ingetrokken.

Artikel 7.2 Overgangsrecht

  • 1.

    Toestemmingen die zijn verleend bij of krachtens de Havenverordening Zwijndrecht 1994 of de Havenverordening Zwijndrecht 2008, en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, worden aangemerkt als toestemmingen bij of krachtens deze verordening.

  • 2.

    Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om toestemming op grond van de Havenverordening Zwijndrecht 2008 is ingediend waarop nog niet is beslist wordt daarop deze verordening toegepast.

  • 3.

    Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag om toestemming krachtens de Havenverordening Zwijndrecht 2008, wordt beslist met toepassing van deze verordening.

Artikel 7.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking de dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 juli 2011.

Artikel 7.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Havenbeheersverordening Zwijndrecht 2011" of "HbvZ 2011".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 28 juni 2011
 
 
 
De griffier,                                          De voorzitter,

Bijlage Ligplaatsenoverzicht

afbeelding binnen de regeling

Nota-toelichting

Toelichting bij de Havenbeheersverordening Zwijndrecht 2011

 

Algemeen

Aanleiding

De aanleiding om de bestaande Havenverordening Zwijndrecht 2008 te herzien was tweeledig.

 

Ten eerste heeft de havenmeester van Rotterdam, werkzaam bij Havenbedrijf Rotterdam N.V. met ingang van 1 juli 2011 het nautisch beheer in een aantal havens van de gemeente Zwijndrecht overgenomen. Ten behoeve van het toezicht en de handhaving door de opsporingsambtenaren en de toezichthouders werkzaam bij de Divisie havenmeester van Havenbedrijf Rotterdam N.V. in de havens van Zwijndrecht die voor de commerciële scheepvaart openstaan is het wenselijk de Havenverordening Zwijndrecht in overeenstemming te brengen met regelingen zoals die gelden in de havens waar de toezichthouders en opsporingsambtenaren reeds werkzaam zijn. Dit betreft de havens die gelegen zijn in de gemeenten Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen.

 

Ten tweede is de haven een zeer dynamische omgeving. Nieuwe ontwikkelingen volgen elkaar in rap tempo op. Daarbij wil de Havenmeester aan de klanten in zijn rol van Gastvrije Autoriteit een constante kwaliteit kunnen leveren om het scheepvaartverkeer vlot, schoon, veilig en beveiligd af te wikkelen. Gelet hierop is het noodzakelijk om de regelgeving die uit 2008 dateert op punten te moderniseren om up-to-date te blijven.

 

Gewijzigde verordening en indeling

Wat als eerste opvalt aan de Havenbeheersverordening ten opzichte van de oude Havenverordeningen is de naam. De naam is na vele jaren gewijzigd in Havenbeheersverordening, dit als trendbreuk en ter onderscheiding van de vorige havengebonden regelingen. Hierbij is tevens geanticipeerd op de nieuw geformuleerde taakstelling, waar gesteld wordt dat het ter bevordering van een goed havenbeheer noodzakelijk is om regels te stellen. De Havenmeester beheert en bewaakt de publiekrechtelijke belangen voor én namens het gemeentebestuur.

 

Om de transparantie te verbeteren is gekozen voor een nieuwe opzet en indeling van de gemeentelijke havenregelingen. Naast de Havenbeheersverordening bestaat er één aan die verordening gekoppeld algemeen verbindend voorschrift, namelijk het Havenreglement Zwijndrecht 2011. Dit Havenreglement wordt door het college vastgesteld.

 

De Havenbeheersverordening bevat voornamelijk algemene regels voor schepen die de haven aandoen en deze regels zijn toekomstbestendig. Regels die eerder vatbaar zijn voor verandering zijn zoveel mogelijk in het Havenreglement Zwijndrecht 2011 geplaatst en worden door het college vastgesteld. Het overdragen van de bevoegdheid van de raad aan het college om deze nadere regels vast te stellen geschiedt vanzelfsprekend niet blanco. In de Havenbeheersverordening is opgenomen om welke onderwerpen het precies gaat en hoe het college deze bevoegdheid nader kan invullen (zie artikel 5.1). Vanzelfsprekend informeert het college de raad (pro-)actief over de wijze waarop zij deze bevoegdheid uitoefent.

           

Bij het ontwerpen en opstellen van de Havenbeheersverordening Zwijndrecht 2011 c.a. is nadrukkelijk rekening gehouden met het feit dat het huidige niveau van normstelling gehandhaafd blijft en dat er geen concessies zijn gedaan aan het huidige bestaande veiligheidsniveau. Het was, om de haven vlot, schoon, veilig en beveiligd te houden, ook noodzakelijk enkele nieuwe artikelen toe te voegen.

 

In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop meer uitgebreid ingegaan.   

           

Uitoefening bevoegdheden op grond van Havenbeheersverordening

De bevoegdheden, genoemd in de verordening, zijn door de gemeenteraad toegekend aan het college, die deze bevoegdheden grotendeels aan de havenmeester heeft gemandateerd. De havenmeester oefent deze bevoegdheden derhalve niet op eigen gezag uit, maar namens het college (het bestuursorgaan). In hoofdstuk 10 van de Awb is de verhouding tussen de mandaatgever en de gemandateerde geregeld. In de eerste plaats kan de mandaatgever de gemandateerde per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. Voorts verschaft de gemandateerde de mandaatgever op diens verzoek inlichtingen ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. De mandaatgever blijft bevoegd om de bevoegdheid zelf uit te oefenen. Ook kan de mandaatgever de bevoegdheid te allen tijde intrekken.

 

 

Artikelsgewijze toelichting

           

§ 1       Algemene bepalingen

Artikel 1.1      Begripsomschrijvingen

De begrippen die in de Havenbeheersverordening worden gebruikt, zijn ondergebracht in artikel 1.1. Dit geldt ook voor relevante begrippen die voorheen in de Havenverordening Zwijndrecht 2008 waren opgenomen. Een aantal begrippen is naar het Havenreglement verplaatst aangezien die onderwerpen alleen daar worden geregeld, zoals de begrippen gevaarlijke stoffen, schadelijke stoffen, brandbare vloeistoffen, vlampunt, schoonmaken, schoonmaakcertificaat en gasdeskundige.

           

De begrippen van de Havenbeheersverordening zijn ook van toepassing voor diezelfde begrippen in het Havenreglement.

 

Hieronder volgt een toelichting op een aantal begrippen.

           

Exploitant

Onder exploitant wordt verstaan: de eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip.

Deze definitie hangt samen met artikel 1.10 waarin de normadressaat is opgenomen: degenen tot wie de bepalingen van de Havenbeheersverordening zich richten.

 

Havenmeester

Onder het begrip havenmeester wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 2.1 waarin is opgenomen dat het college de havenmeester aanwijst.

 

Kapitein en Schipper

De kapitein of de schipper is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe de (papieren) kapitein, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft.

           

De definities hangen samen met artikel 1.10 waarin de normadressaat is opgenomen: degenen tot wie de bepalingen van de Havenbeheersverordening zich richten.

           

Scheepsafval

Aan de definitie scheepsafval is bijlage VI van het internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen toegevoegd. Bijlage VI omvat ozon aantastende stoffen die ook in scheepsafval kunnen voorkomen.

           

Schip

Aan de definitie schip zijn de begrippen boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object opgenomen. Dit begrip hangt samen met artikel 3.4, waarin het verbod tot het opvijzelen van boor- en werkeilanden is geregeld. Door deze begrippen hier op te nemen, wordt voorkomen dat een werkeiland of soortgelijk object niet onder de definitie van "schip" zou vallen. Voorts wordt hiermee voorkomen dat een opgevijzeld (op zijn poten staand) booreiland buiten de werking van de definitie zou vallen.

           

Spudpaal

Een spudpaal is een inrichting, anders dan ankers, waarmee het schip zichzelf in de onderwaterbodem kan verankeren.

 

Zeeschip        

Ten aanzien van de definitie zeeschip wordt opgemerkt dat schepen die de vereiste documenten hebben om op de binnenwateren en op zee te varen (zogenaamde binnen-buitenschepen), op grond van deze definitie worden aangemerkt als zeeschip.

           

Artikel 1.2      Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied beperkt zich niet tot de als haven omschreven wateren, maar strekt zich tevens uit over alle tot de haven behorende havenwerken, zoals o.a. bouwwerken en kademuren. Het is duidelijk dat ook vanaf de wal de orde en de veiligheid ongunstig kan worden beïnvloed. De verordening is tevens van toepassing op schepen die buiten de haven doch binnen de gemeente direct of indirect gemeerd, ten anker of op spudpalen liggen aan of bij kaden, aanlegsteigers, meerpalen, ankergebieden of andere voorzieningen. Op schepen die gemeerd liggen buiten de haven, maar binnen de gemeente is de verordening eveneens van toepassing, onafhankelijk van de vraag of de gemeente dan wel een particulier "beheerder" van deze steiger is.

 

Artikel 1.3      Aanvulling of afwijking van de Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1.3 regelt de verhouding van de Havenbeheersverordening Zwijndrecht 2011 in relatie tot de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Expliciet is in dit artikel aangegeven dat paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht dat regels geeft omtrent de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen niet van toepassing is op de Havenbeheersverordening c.a.

 

Artikel 1.4      Beslistermijn

Opgenomen is dat binnen 4 weken op een aanvraag moet worden besloten. De mogelijkheid bestaat om deze termijn éénmaal met 4 weken te verlengen. Wel moet deze verlenging (binnen de eerste 4 weken) aan de aanvrager gemeld worden.

 

Op grond van het eerste lid is mogelijk gemaakt dat bij of krachtens deze verordening voor bepaalde besluiten een andere afwijkende beslistermijn kan worden vastgesteld. Vooralsnog wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

 

Artikel 1.5      Voorschriften en beperkingen

In de strafbepalingen van deze Havenbeheersverordening wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Dat geldt dus ook voor overtreding van de aan de toestemming verbonden voorschriften of beperkingen.

 

Artikel 1.6      Geldigheidsduur

In het eerste lid wordt geregeld dat een vergunning of vrijstelling wordt verleend voor de duur van vijf jaar. Wel bestaat de mogelijkheid bij of krachtens de Havenbeheersverordening te bepalen dat een andere termijn wordt vastgesteld.

 

Het tweede lid bepaalt dat een ontheffing, indien deze wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling, wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling. Kantekening hierbij is dat een ontheffing nooit langer dan voor zes maanden kan worden verleend.

 

Op grond van het derde lid kan de ontheffing in spoedeisende gevallen voor een eenmalige gedraging of handeling mondeling worden verleend. Wel wordt de ontheffing daarna zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.

 

Artikel 1.7      Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming

Onder het bepaalde in onderdeel d, worden ook beleidswijzigingen bedoeld. Deze kunnen tot intrekking of wijziging van de toestemming leiden. Daarbij moeten vanzelfsprekend door het bestuursorgaan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen.

 

Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking dan wel wijziging van de vergunning of ontheffing wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften nopen tot toepassing van de administratieve sanctie van intrekking van de vergunning. Met name het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de bevoegdheid tot wijziging en intrekking.

           

Artikel 1.8      Grond voor verlening van een ontheffing

Dit artikel bepaalt dat een ontheffing bij of krachtens deze verordening slechts kan worden verleend, indien het belang dat door het betrokken verbod wordt beschermd, zich daartegen niet verzet.

 

Artikel 1.9      Verplichtingen van houders van toestemmingen

Op grond van dit artikel moet de houder – indien een toestemming op een schip betrekking heeft – de toestemming of een kopie daarvan, aan boord van het schip houden, tenzij het schip geen bemanningsverblijf heeft.

 

Artikel 1.10    Normadressaat

Dit artikel bepaalt tot wie de voorschriften van de verordening zich richten. Tenzij uit de tekst anders blijkt, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. De kapitein of schipper is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe de (papieren) kapitein of schipper, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft. Overal waar in de verordening staat “het is verboden”, richt de norm zich dus in de eerste plaats tot de kapitein, de schipper, of zijn plaatsvervanger.

 

Met nadruk zij hier opgemerkt dat er enkele artikelen in de verordening zijn opgenomen waarin expliciet is bepaald dat “een ieder” zich aan dat voorschrift dient te houden. De normen in die artikelen richten zich derhalve niet tot de kapitein of de schipper, maar tot iedereen. Voor dit systeem is in deze verordening gekozen om eenduidigheid ten aanzien van het normadressaat te verkrijgen. Bijkomend voordeel is dat niet langer in elk artikel afzonderlijk behoeft te worden bepaald tot wie de norm zich richt.

 

In het tweede lid is bepaald dat bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, de exploitant verantwoordelijk is voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Deze bepaling is opgenomen voor de gevallen waarin een ponton of een ander soort schip is afgemeerd en er geen bemanning (meer) aan boord is.

 

 

§ 2       Havenmeester

 

Artikel 2.1      Aanwijzing havenmeester

Artikel 2.1 vormt de basis voor het college om de havenmeester aan te wijzen.

De hier bedoelde havenmeester is de havenmeester van Rotterdam.

 

§ 3       Orde in en gebruik van de haven

 

Artikel 3.1      Verkeerstekens

In het Binnenvaartpolitiereglement is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen is in dit artikel vastgelegd dat dezelfde tekens worden gebruikt ten behoeve van de orde en veiligheid in de haven.

 

Artikel 3.2      Verbod tot nemen van ligplaats

In principe is het verboden ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden, tenzij een van de uitzonderingsbepalingen, genoemd in de onderdelen a tot en met c in acht worden genomen. Het in het derde lid opnemen van een ontheffings- en vrijstellingsregeling is onder andere nodig gebleken ten aanzien van de openbare ligplaatsen. Door opname van deze vrijstellingsregeling kan het college middels beperkingen en voorschriften die aan een ontheffing of vrijstelling worden verbonden, anticiperen op de specifieke omstandigheden van de ligplaats. Het nemen van ligplaats omvat tevens ankeren of gebruik maken van spudpalen op de aangewezen ankerplaatsen. Het verbod leidt ertoe dat in de meeste gevallen kan worden volstaan met plaatsing in de haven van verkeerstekens.

 

Artikel 3.3      Duur innemen ligplaats

De reden van opname van dit artikel is gelegen in het feit dat door beperking van de maximale tijdsduur van het innemen van een ligplaats er in beginsel voldoende ligplaatsen beschikbaar blijven. Indien schepen voor langere tijd, in casu maandenlang achtereen zouden blijven liggen, bijvoorbeeld in verband met een faillissement, dan komt de vrije ligplaatsvoorziening in het gedrang.

 

Artikel 3.4      Verbod opvijzelen boor- of werkeiland

Op grond van artikel 3.4 is het verboden om een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object (hierna: werkeiland) op te vijzelen. Dit artikel is opgenomen in verband met het mogelijk gebruik van de haven door werkeilanden. Bij het opvijzelen - dat is het met behulp van de aan boord geplaatste vijzels op eigen kracht verheffen van een werkeiland - worden de poten van het werkeiland op de bodem geplaatst. Vervolgens werkt het werkeiland zich omhoog.

 

In artikel 1.7 is bepaald dat het college de afgifte van een ontheffing kan weigeren indien een of meer van de belangen die worden beschermd door deze verordening, waaronder redenen van orde, veiligheid of milieu in de haven, dat wenselijk maken. De gegevens die moeten worden verstrekt bij de aanvraag tot een ontheffing bieden de mogelijkheid om tot een goede beoordeling van de nautische en andere veiligheidsaspecten van de haven te komen. De exploitant van een werkeiland, die eerstverantwoordelijke is voor de activiteiten, heeft tevens belang bij een zo effectief mogelijke informatie-uitwisseling met de havenbeheerder. In de bodem kunnen zich bijvoorbeeld leidingen, kabels of duikers bevinden die door de vrijkomende krachten beschadigd kunnen worden. Ook dient rekening te worden gehouden met de vergrote windgevoeligheid van het werkeiland tijdens en na het opvijzelen. De gegevens die moeten worden overgelegd bij de aanvraag om een ontheffing omvatten dan ook tevens een mededeling omtrent de resultaten van het door de exploitant uit te (laten) voeren bodemonderzoek. Indien een werkeiland zich bevindt op een scheepswerf of bij een herstellingsinrichting geldt het verbod niet, voor zover de activiteiten vallen binnen de werkingssfeer van de vergunning die is afgegeven krachtens de Wet milieubeheer.

 

Artikel 3.5      Voorzieningen in de haven

Dit artikel bepaalt in algemene zin dat het verboden is voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben of aan te brengen indien daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

De havenbeheerder dient in verband met het veilig gebruik van de haven op de hoogte te zijn van alle voorzieningen die in, onder of boven water worden aangebracht en die van een min of meer permanent karakter zijn. Uitgezonderd zijn scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen om een schip te laden en te lossen. Daarbij wordt de eis gesteld dat deze voorzieningen ook werkelijk (als zodanig) in gebruik zijn, teneinde te voorkomen dat voorzieningen die hinderlijk of gevaarlijk voor anderen zijn (bijvoorbeeld meerdraden en fenders) blijvend worden aangebracht.

 

Artikel 3.6      Verhalen van schepen

Indien zich een calamiteit voordoet in de haven, moeten schepen - in verband met de veiligheid of het milieu - met spoed verhaald kunnen worden, ook al liggen deze schepen er met toestemming van het college. Bij een brand zouden de schepen bijvoorbeeld in de weg kunnen liggen voor bestrijdingsvaartuigen.

 

Aangezien niet altijd in strijd met bestaande wettelijke voorschriften wordt gehandeld, is bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:21 Awb in dergelijke gevallen niet mogelijk. Teneinde de havengebruiker tegen onnodig optreden te beschermen, wordt in het eerste lid bepaald dat de beslissing op schrift dient te worden gesteld. Voorts kan uitsluitend van de bevoegdheid gebruik worden gemaakt indien dit noodzakelijk is in het kader van de orde of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen. Een voorbeeld van een niet-spoedeisend belang in het kader van de orde van de haven, is het noodzakelijk worden van het plegen van onderhoud aan een kademuur of steiger waaraan reeds voor langere periode een schip gemeerd ligt. De eigenaar, beheerder of gebruiker van een schip kan op basis van dit artikel schriftelijk worden verzocht binnen een redelijke termijn het schip te verhalen naar een andere ligplaats. Indien medewerking wordt geweigerd, kan het schip verhaald worden.

 

Artikel 3.7      Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels, pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen indien het in andere gevallen wordt gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats.

 

Het verbod van dit artikel geldt ook in die situaties waarbij het schip op spudpalen ligt of indien men anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren, het schip gaande houdt of tegen de kade of oever drukt waarbij het schip niet met meerdraden is afgemeerd. Reden waarom het verbod wordt ingevoerd ligt in het feit dat wanneer door gebruikers van de haven schepen gaande worden gehouden zeer gevaarlijke situaties kunnen worden veroorzaakt. Voorts kan – met name – het proefdraaien van machines, maar ook het trachten los te komen indien een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken. Het bij- of afdraaien door een bunker- of bevoorradingsschip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade aanvaardbaar.

 

Ontheffingen worden slechts in beperkte gevallen verleend. Voor het proefdraaien wordt slechts op een beperkt aantal locaties ontheffing verleend.

 

Ten slotte is in het artikel een verplichting opgenomen dat tijdens het inwerking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven een persoon in de stuurhut aanwezig dient te zijn die bekend is met de bediening van het schip. In de praktijk is gebleken dat dit regelmatig niet het geval is. Dit kan tot zeer gevaarlijke en ongewenste situaties leiden.

 

Artikel 3.8      Recreatievaart en zeilvaart in de haven

Dit artikel regelt in het eerste lid dat het - in principe - verboden is de recreatievaart te beoefenen in de haven. Het gaat hierbij om havens die onder invloed staan van de eb- en vloedstroom en die derhalve in directe verbinding staan met open zee. Het varen met pleziervaartuigen in havens die worden gebruikt door de beroepsvaart, kan zeer gevaarlijke situaties met zich meebrengen

 

Het eerste lid stelt dat het verbod niet van toepassing is indien het schip  zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar in een in de haven gelegen jachthaven, private ligplaats of werf.

 

In het tweede lid wordt bepaald dat het verboden is de zeilvaart te beoefenen in de haven, tenzij hiervoor een ontheffing is verleend. De recreatievaart in het eerste lid heeft geen betrekking op de zeilvaart, die in het tweede lid wordt omschreven. Zeilvaart kan bedrijfsmatig - dus tegen vergoeding - worden beoefend en niet bedrijfsmatig, dus recreatief. Beide worden in het tweede lid geregeld. Een ontheffing van het verbod kan bijvoorbeeld worden verleend ingeval van een zeilwedstrijd of een manifestatie, dan wel ingeval van motorpech.

 

Het college kan op grond van het derde lid een vrijstelling geven voor de in dit artikel gestelde verboden in geval van evenementen.

 

Het vierde lid regelt dat het verbod niet van toepassing is indien wordt gehandeld met een door het college verleende vrijstelling of ontheffing.

 

Artikel 3.9      Overlast van vaartuigen

In de praktijk van de haven komt het regelmatig voor dat handelingen plaatsvinden, zoals het vasthouden en losmaken van schepen alsmede het zich begeven en bevinden op schepen, die onrechtmatig zijn. Met de invoeging van dit artikel wordt handhaving mogelijk gemaakt.

 

Artikel 3.10    Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

Dit artikel bevat de verplichting voor schepen om alle bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan boord van een schip, die een gevaar voor het schip of de omgeving kunnen opleveren aan de havenmeester te melden. De bepaling is van toepassing op alle schepen.

De melding vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail via telefoonnummer 010 - 252 1000, faxnummer 010 - 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail cmh@portofrotterdam.com .

 

Artikel 3.11    Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water

Bij ijsgang of dichtgevroren water in de haven is de kapitein of schipper verplicht, indien hij met dat schip een ligplaats wenst in te nemen of te verlaten, dan wel een aanwijzing daartoe ontvangt, voor zijn rekening en risico zo nodig het ijs te breken of een sleepboot te gebruiken.

 

 

§ 4       Veiligheid en milieu in de haven

 

Artikel 4.1      Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

Artikel 4.1, eerste lid, regelt dat het verboden is om roet uit een schip te laten ontsnappen tengevolge van het doorblazen van het uitlaatgassensysteem.

Het tweede lid bepaalt dat het verboden is stoffen uit een schip te laten ontsnappen, indien hierdoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.

De in het eerste en tweede lid gestelde verboden beperken zich tot handelingen die plaatsvinden aan boord van een schip. Handelingen gepleegd vanaf de wal vallen buiten deze bepalingen.

Het derde lid regelt dat het college ontheffing kan verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

           

Artikel 4.2      Gebruik afvalverbrandingsoven   

In artikel 4.2 is ter voorkoming van gevaar, schade en hinder voor de omgeving, door bijvoorbeeld ernstige rookontwikkeling en het gebruik van de afvalverbrandingsoven terwijl het schip is afgemeerd, een verbod opgenomen op het gebruik van afvalverbrandingsovens aan boord van schepen. Eventueel zich aan boord bevindend afval kan worden afgegeven aan de daartoe bestemde inzamelaars.

 

Artikel 4.3      Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Dit artikel regelt dat, in verband met de veiligheid en het eventuele belemmeren van de vaarweg, indien stoffen of voorwerpen te water geraken, hiervan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester. Deze kennisgeving is niet aan voorschriften verbonden, maar de voorkeur wordt gegeven aan een telefonische melding op 010 – 252 1000 of via de marifoon op VHF kanaal 14. Vervolgens dient de stof of het voorwerp – voor zover mogelijk – onmiddellijk te worden verwijderd.

Het opnemen van een verbod is niet noodzakelijk in verband met de werkingssfeer van de Waterwet, het Binnenvaartpolitiereglement en gemeentelijke regelgeving.

 

Artikel 4.4      Ernstig gevaar, schade of hinder opleverende schepen

In het kader van een goed havenbeheer is het noodzakelijk ten aanzien van schepen die ernstig gevaar, schade of hinder of ernstige gevolgen voor de orde met zich mee (kunnen) brengen, maatregelen te kunnen treffen van min of meer ingrijpende aard. Hierbij kan gedacht worden aan schepen die in brand staan, dreigen te zinken of schepen waaruit gevaarlijke stoffen lekken. De maatregelen kunnen variëren van het treffen van noodvoorzieningen aan boord van het schip, tot - in het uiterste geval - het verbieden van binnenkomst of van verblijf van het schip in de haven. De te treffen maatregelen en het verbod zullen (zo nodig achteraf) schriftelijk worden meegedeeld.

 

Artikel 4.5      Veilige toegang

Dit artikel is toegevoegd aangezien er in de havenpraktijk zich bij de betreding van schepen regelmatig zeer gevaarlijke en onaanvaardbare situaties voordoen. Veilige toegang tot een schip was nergens geregeld, tenzij een schip uitsluitend als een werkplaats werd gezien, dan waren er in de Arbo-wetgeving algemene voorschriften dat de werkplek veilig moest kunnen worden betreden. Echter er wordt niet altijd gewerkt, er wordt op een schip ook gewoond en geleefd en ook dan dient een schip op veilige wijze te kunnen worden betreden. Het motief voor deze regeling is gelegen in het wonen en leven aan boord, met al het daartoe noodzakelijk maatschappelijk verkeer. In dit artikel wordt als norm gesteld dat het schip over een toegang dient te beschikken waardoor in redelijkheid geen gevaar of schade voor personen kan ontstaan.

 

Voor binnenschepen is het in sommige gevallen niet mogelijk of zeer onpraktisch om een veilige toegang tot het schip mogelijk te maken. Enerzijds is dit het geval bij laad- of loshandelingen. Door het laden of lossen van lading aan boord van een binnenschip, kan het schip aanzienlijk bewegen. In dit soort situatie kan een veilige toegang niet worden gegarandeerd, sterker nog een toegang is in dit soort gevallen juist onveilig.

Anderzijds meert een binnenschip soms kort af, bijvoorbeeld om passagiers of een auto af te zetten. Om in dit soort korte handelingen van een binnenschipper te eisen dat hij een veilige toegang creëert, zou een onevenredige belasting voor een binnenschipper opleveren.

 

Artikel 4.6      Verbod gebruik hoofdmotor

Het komt zeer regelmatig voor dat afgemeerde schepen hun hoofdmotor onnodig laten draaien, anders dan direct voor vertrek van het schip. Dit betekent een onnodige belasting van het milieu en het kan hinder voor omwonenden veroorzaken. Artikel 4.6 is geen absoluut verbod, maar is afhankelijk voor een aanwijzing van gebieden door het college.

 

Door de gekozen formulering blijft het mogelijk om bijvoorbeeld de hoofdmotor ten dienste van proefdraaien in werking te hebben. Voor deze activiteit is wel een door het college verleende ontheffing nodig.

 

Artikel 4.7      Veilige ligplaats

Het innemen van een ligplaats in overeenstemming met deze verordening ontheft de kapitein of schipper niet van zijn verplichting zich ervan te overtuigen dat die plaats voor zijn schip veilig is.

 

 

§ 5       Delegatiegrondslagen

           

Artikel 5.1      Delegatiegrondslagen

Aan de in dit artikel opgenomen delegatiegrondslagen is in het Havenreglement Zwijndrecht 2011 uitvoering gegeven. In de voorgaande Havenverordening Zwijndrecht waren de delegatiegrondslagen verspreid over de verschillende artikelen. In plaats hiervan zijn deze nu overzichtelijk in dit artikel aangegeven. De genoemde delegatiegrondslagen vormen de basis voor het college om nadere regels te stellen in het Havenreglement.

 

 

§ 6       Handhaving

           

Artikel 6.1      Aanwijzingen

Op basis van dit artikel kan het college aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer en het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder. Deze aanwijzing kan mondeling of schriftelijk worden gegeven.

 

Artikel 6.2      Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

 

Artikel 6.3      Toezichthoudende ambtenaren

In dit artikel worden de toezichthoudende ambtenaren aangewezen. Het eerste lid is in redactioneel opzicht in overeenstemming gebracht met de modelbepaling uit aanwijzing 90 van de Aanwijzingen voor de regelgeving voor decentrale overheden. Hierin is een modelbepaling opgenomen inzake de aanwijzing van personen belast met het toezicht op de naleving. In artikel 5:17 Awb is de bevoegdheid van de toezichthouder tot het vorderen van inzage van zakelijke gegevens en bescheiden geregeld. In artikel 5:18 Awb is de bevoegdheid van de toezichthouder om zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen, opgenomen.

De plicht tot medewerking is in algemene zin geregeld in artikel 5:20 Awb: "een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden". Deze plicht beoogt alle denkbare vormen van medewerking te omvatten, met inbegrip van het verstrekken van inlichtingen en de afgifte van gevorderde gegevens en bescheiden.

 

Artikel 6.4      Betreden van woonruimten

In artikel 5:15 Awb, is bepaald dat een toezichthouder een woning niet mag betreden als de bewoner daar geen toestemming voor geeft. De bevoegdheid tot het binnentreden is gestoeld op artikel 149a van de Gemeentewet. Van de bevoegdheid kan in principe alleen gebruik worden gemaakt indien een machtiging op grond van de Algemene wet op het binnentreden is afgegeven. Opgemerkt wordt dat onder het begrip "woning" tevens een woning aan boord van een schip moet worden verstaan.

 

 

§ 7       Overgangs- en slotbepalingen

           

Artikel 7.1      Intrekking oude verordening

In artikel 7.1 wordt de Havenverordening Zwijndrecht 2008 ingetrokken.

 

Artikel 7.2      Overgangsrecht

In artikel 7.2 wordt het overgangsrecht geregeld. In het eerste lid wordt bepaald dat de op basis van de Havenverordening Zwijndrecht 1994 of 2008 afgegeven beschikkingen hun geldigheid behouden na inwerkingtreding van de onderhavige verordening onder de destijds geldende voorwaarden en beperkingen. Voorts zal een 3 jaar geleden afgegeven vergunning met een geldigheidsduur van 5 jaar, ook onder deze nieuwe Havenbeheersverordening, nog 2 jaar zijn geldigheid behouden. Men noemt dit “eerbiedigende werking”.

 

In het tweede lid wordt geregeld dat indien vóór het inwerkingtreden van de Havenbeheersverordening Zwijndrecht 2011 aanvragen om toestemming zijn ingediend en waarop nog niet is beslist, deze aanvragen op grond van het nieuwe recht worden behandeld.

           

Het derde lid bepaalt dat als een bezwaarschrift is ingediend tegen een beschikking om een toestemming die is gebaseerd op de Havenverordening Zwijndrecht, dit bezwaarschrift wordt afgehandeld met toepassing van de Havenbeheersverordening Zwijndrecht 2011 (het nieuwe recht wordt dus toegepast).

           

Artikel 7.3      Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking de dag na publicatie daarvan en werkt terug tot 1 juli 2011. Deze datum valt samen met de overdracht van het nautisch beheer aan de havenmeester van Rotterdam werkzaam bij Havenbedrijf Rotterdam N.V.

 

Artikel 7.4      Citeertitel

De citeertitel van deze verordening luidt "Havenbeheersverordening Zwijndrecht 2011" of "HvbZ 2011".