Regeling vervallen per 07-11-2018

Landschapsverordening Zeeland 2001

Geldend van 01-03-2013 t/m 06-11-2018

Intitulé

Landschapsverordening Zeeland 2001

De staten der provincie Zeeland,

  • -

    gelezen het voorstel van gedeputeerde staten van 15 mei 2001 nr. 0014005/10;

  • -

    gelet op de Wet Milieubeheer;

  • -

    gelet op de Provinciewet;

  • -

    gelet op de Provinciale milieuverordening Zeeland;

  • -

    gezien het advies van de Commissie Ruimte, Milieu en Water d.d. 1 juni 2001;

  • -

    gezien het advies van de Commissie Algemeen Bestuur d.d. 1 juni 2001;

  • -

    gezien het advies van de Provinciale Commissie voor de Groene Ruimte d.d. 6 juni 2001;

besluiten:

  • -

    Vast te stellen de Landschapsverordening Zeeland 2001.

  • -

    Vast te stellen de bijgaande verordening tot wijziging van de Provinciale Milieuverordening Zeeland.

  • -

    Deze verordeningen in werking te laten treden met ingang van een door gedeputeerde staten te bepalen tijdstip.

Artikelen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, bedoeld in artikel 20a Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    borden: opschriften, aankondigingen, afbeeldingen, constructies ten behoeve daarvan of kennelijk voor reclamedoeleinden gebezigde transportmiddelen en overige objecten;

  • c.

    bedrijventerrein: industrie- of bedrijventerrein als zodanig bestemd in het vigerende bestemmingsplan of waarop artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening is toegepast;

  • d.

    vlaggen: opschriften, aankondigingen, afbeeldingen aangebracht op doek, plastic of vergelijkbaar materiaal voor dat doel bestemd, dat aan één of meer zijden bevestigd is;

  • e.

    spandoeken: opschriften, aankondigingen, afbeeldingen aangebracht op een uitgespannen doek, plastic of vergelijkbaar materiaal voor dat doel bestemd;

  • f.

    sportterrein: terrein, waar men een sport kan beoefenen en dat als zodanig bestemd is in een bestemmingsplan, hetzij als hoofdbestemming, hetzij als subbestemming, dan wel in de voorschriften als zodanig is aangegeven of waar sprake is van bestendiging van bestaand gebruik of waarop artikel 19 Wet op de ruimtelijke ordening is toegepast;

  • g.

    agrarisch bouwblok: het gedeelte van het agrarisch bedrijf dat in het bestemmingsplan als zodanig is aangegeven.

Artikel 2

  • 1.

    Het is verboden om buiten de bebouwde kom borden, vlaggen en spandoeken te plaatsen, te doen plaatsen, aan te brengen, dan wel als eigenaar of andere zakelijk gerechtigde of gebruiker van enige onroerende zaak plaatsing op, aan of tegen die onroerende zaak toe te staan.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de borden, vlaggen, en spandoeken niet zichtbaar zijn vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor de op de kaarten a tot en met ae aangegeven bedrijventerreinen.

  • 4.

    Gedeputeerde staten zijn bevoegd de kaarten a tot en met ae aan te passen aan wijzigingen van de desbetreffende bestemmingsplannen.

Artikel 3

  • 1.

    Het in artikel 2 bedoelde verbod geldt niet voor borden:

    • a.

      die kennelijk tot de meubilering of stoffering van een gebouw behoren, mits deze

      1°. tegen het gebouw zijn geplaatst en

      2°. niet boven het gebouw uitsteken;

    • b.

      die zich in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak bevinden en zichtbaar zijn vanaf de openbare weg;

    • c.

      die moeten worden aangebracht ter voldoening aan een wettelijke verplichting, mits de wettelijk voorgeschreven minimum maten niet worden overschreden; zijn in de desbetreffende wettelijke voorschriften geen maten vermeld, dan mag de oppervlakte ten hoogste 0,50 m2 en de grootste afmeting in één richting ten hoogste 1 meter bedragen;

    • d.

      die betrekking hebben op enig beroep, enig bedrijf of enige dienst, uitgeoefend in een gebouw, mits niet meer dan twee borden bij het gebouw of bij de inrit daar naar toe zijn aangebracht;

    • e.

      die op of bij een onroerende zaak zijn aangebracht, waarbij deze onroerende zaak te koop, te huur of in pacht wordt aangeboden, mits deze:

      1°. feitelijke betekenis hebben en

      2°. het aantal niet groter is dan twee;

    • f.

      die betrekking hebben op een werk in uitvoering, mits deze:

      1°. onmiddellijk bij het werk zijn geplaatst en

      2°. niet langer aanwezig zijn dan de uitvoering van dat werk duurt en

      3°. het aantal niet meer bedraagt dan twee;

    • g.

      die zijn geplaatst op een terrein waar een openbare wedstrijd, manifestatie, evenement of tentoonstelling wordt gehouden, mits deze:

      1°. niet behoren tot de gebruikelijke commerciële uitoefening van een beroep, bedrijf of dienst en

      2°. niet eerder dan twee weken daaraan voorafgaand zijn geplaatst en

      3° een week na afloop van de openbare wedstrijd, de manifestatie, het evenement of de tentoonstelling worden weggehaald;

    • h.

      die van tijdelijke aard zijn en die ten behoeve van een niet vaker dan éénmaal per jaar te houden openbare wedstrijd, manifestatie, evenement of tentoonstelling, zijn geplaatst, mits

      1° die niet behoren tot de gebruikelijke commerciële uitoefening van een beroep, bedrijf of dienst en

      2° niet eerder dan twee weken daaraan voorafgaand zijn geplaatst en

      3° een week na afloop van de openbare wedstrijd, manifestatie, evenement of tentoonstelling worden weggehaald en

      4° het aantal niet meer bedraagt dan twee borden per openbare wedstrijd, manifestatie, evenement of tentoonstelling en

      5° die geplaatst zijn binnen de grenzen van de gemeente waar de openbare wedstrijd, manifestatie, evenement of tentoonstelling wordt gehouden en

      6° de borden niet vaker dan eenmaal per jaar worden geplaatst en

      7° de tijdelijke aard blijkt uit een datumaanduiding op de borden;

    • i.

      die tijdelijk geplaatst zijn langs een weg teneinde het verkeer naar een openbare wedstrijd, manifestatie, evenement of tentoonstelling dan wel naar een werk in uitvoering te geleiden, mits:

      1°. de wegbeheerder ontheffing heeft verleend in het kader van de van kracht zijnde Wegenverordening Zeeland dan wel de Wegenverkeerswet en de krachtens deze wet geldende regelingen en

      2°. de borden niet groter zijn dan 0,25 m² en

      3°. de borden geen handelsreclame bevatten en

      4°. de onderzijde van de borden niet hoger is dan 1 m boven maaiveld en

      5°. de borden niet eerder dan twee weken daaraan voorafgaand zijn geplaatst en

      6° de borden een week na afloop van de openbare wedstrijd, de manifestatie, het evenement of de tentoonstelling dan wel na beëindiging van het werk worden weggehaald;

    • j.

      voor de verkoop van agrarische streekproducten, mits niet meer dan drie borden worden geplaatst,waarvan

      1° twee bij het verkooppunt of op het agrarisch bouwblok van het bedrijf waar de verkoop plaatsvindt en

      2° één elders binnen een straal van 1 km gemeten vanaf het bedrijf waar de verkoop plaatsvindt;

    • k.

      behorend tot de bewegwijzering als bedoeld in de geldende richtlijnen van de Minister van Verkeer en Waterstaat (februari 1993), deel I autosnelwegen, deel II niet-autosnelwegen, deel Aanduidingsbeleid dan wel verkeerstekens als bedoeld in het geldende Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 alsmede de borden behorend tot de bewegwijzering als bedoeld in de regeling vastgesteld door het bestuursorgaan, dat het beheer van een weg voert als bedoeld in de van kracht zijnde Wegenverordening Zeeland;

    • l.

      behorend tot de verkeerstekens en verkeersaanwijzingen als bedoeld in de Scheepvaartverkeerswet en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten;

    • m.

      die zijn geplaatst voor een campagne ten behoeve van de verkeersveiligheid, mits de borden geen handelsreclame bevatten;

    • n.

      die zijn aangebracht op een wachtruimte bij een halteplaats voor het openbaar vervoer;

    • o.

      borden die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, mits deze borden geen handelsreclame bevatten;

  • 2.

    Het in artikel 2 bedoelde verbod geldt niet voor borden en vlaggen:

    • a.

      die informatie verschaffen over het object of gebied, mits deze:

      1°. geplaatst zijn bij het object of gebied en

      2°. geen handelsreclame bevatten en

      3°. voorzover het vlaggen betreft, het aantal niet meer bedraagt dan vier en

      4°. deze vlaggen niet meer dan 2 meter boven het object uitsteken of

      5°. indien de vlaggen bij een gebied zijn geplaatst ze niet hoger zijn dan 4 meter;

    • b.

      die op of bij benzinestations en ANWB Wegenwachtstations zijn aangebracht, mits de borden en vlaggen direct betrekking hebben op de aldaar uitgeoefende activiteiten;

    • c.

      die zijn geplaatst op een sportterrein, mits, voorzover het borden betreft, de zijde met de tekst of de afbeelding is gericht naar het speelveld;

  • 3.

    Het in artikel 2 bedoelde verbod geldt niet voor vlaggen die:

    • a.

      betrekking hebben op enig beroep, enig bedrijf of enige dienst, uitgeoefend in een gebouw mits niet meer dan vier vlaggen bij het gebouw of bij de inrit daar naar toe zijn aangebracht, met dien verstande dat de vlag met vlaggenstok/mast niet meer dan 2 meter uitsteekt boven de nokhoogte van het gebouw;

    • b.

      kennelijk tot de meubilering of stoffering van een gebouw behoren, mits de vlaggenstok niet meer dan 2 meter uitsteekt boven de nokhoogte van het deel van het gebouw waarop de vlag is geplaatst;

    • c.

      zijn geplaatst op een terrein waar een openbare wedstrijd, manifestatie, evenement of tentoonstelling wordt gehouden:

      1°. niet behorend tot de gebruikelijke commerciële uitoefening van een beroep, bedrijf of dienst en

      2°. niet eerder dan twee weken daaraan voorafgaand zijn geplaatst en

      3° een week na afloop van de openbare wedstrijd, de manifestatie, het evenement of de tentoonstelling worden weggehaald;

    • d.

      zijn aangewezen als officiële binnenlandse en buitenlandse vlaggen.

  • 4.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde ten aanzien van borden, geldt eveneens ten aanzien van spandoeken.

Artikel 4

  • a.

    De afmetingen van een bord dan wel spandoek worden gemeten langs de buitenomtrek. De onder- of achtergrond, die kennelijk tot het bord dan wel spandoek behoort, wordt hierin begrepen.

  • b.

    De borden en spandoeken bedoeld in artikel 3, met uitzondering van het eerste lid, onder a, h, k, l ,n en tweede lid, onder b zijn niet verlicht.

  • c.

    De oppervlakte van de borden en spandoeken, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d, e, h, j, o en tweede lid, onder a bedraagt maximaal 1,5 m2.

  • d.

    De totale hoogte van de borden bedoeld in artikel 3, eerste lid, met uitzondering van het eerste lid, onder a, k, l, m en tweede lid, onder b bedraagt niet meer dan 2,50 m boven het maaiveld.

  • e.

    De totale hoogte van de spandoeken, bedoeld in artikel 3, vierde lid juncto het eerste en tweede lid, met uitzondering van onderdeel m, bedraagt niet meer dan 2,50 m boven het maaiveld.

  • f.

    Borden, vlaggen en spandoeken bedoeld in artikel 3 verkeren in goede staat van onderhoud.

Artikel 5

Gedeputeerde staten kunnen al dan niet onder het stellen van voorwaarden artikel 2 buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover de toepassing, gelet op het belang van de bescherming van het landschap, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 6

Een gedraging in strijd met artikel 2 van deze verordening is een strafbaar feit en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één maand of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 7

Met toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening gestelde, zijn belast de door gedeputeerde staten aan te wijzen ambtenaren.

Artikel 8

  • 1.

    Ontheffingen op grond van artikel 2 van de Landschapsverordening Zeeland en ontheffingen, verleend op grond van artikel 4.4.2.1 van de Provinciale milieuverordening Zeeland(Provinciaal Blad 1995, nr. 4), aangevraagd vóór 1 juni 1996 en niet vallend onder de in artikel 4.4.2.3 Provinciale milieuverordening Zeeland genoemde vrijstellingen, worden geacht een vrijstelling te zijn.

  • 2.

    Ontheffingen, verleend op grond van artikel 4.4.2.1 van de Provinciale milieuverordening Zeeland (Provinciaal Blad 1995, nr. 4), aangevraagd tussen 1 juni 1996 en 1 oktober 1996 hebben een geldigheidsduur van vijf jaar.

  • 3.

    De ontheffingen laatstelijk verleend op grond van artikel 4.4.2.1 van de Provinciale milieuverordening Zeeland (Provinciaal blad 1995, 4) aan de Stichting Internationale Ronde van Midden Zeeland, de Stichting Arjaan de Schipper Trofee en de Stichting Zeeuwse Dag van het Paard worden gelijkgesteld met een vrijstelling, met dien verstande dat de vrijstelling jaarlijks geldt voor eenzelfde periode als bedoeld in de ontheffingen. De overige voorschriften blijven onverminderd van kracht.

Artikel 9

Deze verordening wordt aangehaald als: Landschapsverordening Zeeland 2001.

Toelichting Landschapsverordening Zeeland 2001

Algemeen

Voorgeschiedenis

Sinds 1 mei 1997 zijn er in Zeeland nieuwe regels ter bescherming van het landschap van kracht.

De oorspronkelijke Landschapsverordening Zeeland uit 1948, is in 1995 overgenomen in de Provinciale milieuverordening Zeeland (PMV). Achtergrond hiervan was dat tot "milieu" ook natuur en landschap werden gerekend. De handhaving van deze regeling bleef vrijwel achterwege als gevolg van een tekort aan menskracht en een lage politieke prioriteitstelling. Dit leidde tot een wildgroei van (reclame)borden en een aantasting van de landschappelijke kwaliteiten van het buitengebied. Om aan deze vanuit het provinciaal beleid ongewenste situatie een einde te maken en de landschappelijke kwaliteiten te waarborgen, werd de regelgeving getoetst op doelmatigheid en handhaafbaarheid. Dit leidde ertoe dat de regeling in 1997 grondig is herzien in tranche 4a PMV. Het is niet alleen bij invoering van nieuwe regels gebleven, want tegelijkertijd is een intensieve handhavingsactie ingezet om de provincie te "saneren". Bij evaluatie van de ervaringen uit de praktijk kwamen een aantal onvolkomenheden in de verordening aan het licht. Om die reden is de regeling in april 2000 aangepast.

Thans wordt opnieuw een Landschapsverordening ingevoerd. Dit is nodig omdat de regeling in de Provinciale milieuverordening Zeeland gedeeltelijk onverbindend bleek. Omdat het uitgangspunt voor de regeling was om vanuit oogpunt van bescherming van het landschap alle borden in het buitengebied aan te pakken, wordt de regeling nu opnieuw als Landschapsverordening vastgesteld.

Achtergronden en inhoud van de regels ter bescherming van het landschap

Het huidige Zeeuwse landschap is het resultaat van een soms eeuwenoude wisselwerking tussen het natuurlijk systeem en menselijk gebruik. Oorspronkelijk waren de natuurlijke processen geheel overheersend. De laatste decennia is de invloed van de cultuur en het menselijk gebruik steeds groter geworden.

Het provinciaal landschapsbeleid is gericht op behoud en ontwikkeling van een karakteristiek Zeeuws landschapspatroon. Het landschapsbeleid beoogt ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied op een verantwoorde wijze bij de bestaande kwaliteiten te laten aansluiten. De specifieke kenmerken en herkenbaarheid van de voor Zeeland van belang zijnde landschapstypen zijn bepalend voor deze kwaliteiten.

Het plaatsen van borden verdraagt zich niet met de doelstelling van het provinciaal landschapsbeleid. De borden hebben geen directe relatie met de specifieke landschappelijke kwaliteiten van het buitengebied. Veeleer leiden ze af van deze kwaliteiten en kunnen ze gezien de vormgeving en aanduiding zelfs afbreuk hieraan doen.

De Hoge Raad heeft reeds in 1972 gesteld dat "de Landschapsverordening Zeeland beoogt het keren van een uit maatschappelijk oogpunt onaanvaardbare toestand, welke zou intreden indien het aan iedere eigenaar of gebruiker van enig onroerende goed zonder beperking zou zijn toegestaan dat goed aan te wenden voor het aanbrengen of hebben van opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, zulks tot schade van de - zeker in een dichtbevolkt land als Nederland- uit het oogpunt van milieubescherming node te ontberen schoonheid van stad en land" (NJ 1972, 193).

De regeling heeft derhalve als doel om het belang van het landschapsschoon te beschermen. Dit belang is vooral aan de orde in gebieden buiten de bebouwde kom. Vandaar dat het verbod niet geldt binnen de bebouwde kom. Buiten de bebouwde kom liggen een aantal bedrijventerreinen, waar het uit landschappelijk oogpunt geen bezwaar behoeft te zijn als daar borden worden geplaatst. Deze bedrijventerreinen zijn daarom van het verbod uitgezonderd. Borden die zijn geplaatst binnen de bebouwde kom en op bedrijventerreinen vallen derhalve buiten de werkingssfeer van de verordening. Deze borden kunnen wel onderworpen zijn aan gemeentelijke regelgeving.

Uitgangspunt is dat elk bord, spandoek, elke afbeelding, aanduiding of vlag in principe een aantasting vormt van het landschapsschoon. Hieronder vallen allerlei soorten borden, zoals verwijsborden, tijdelijke borden, affiches, symboolborden, aanduidingsborden, reclameborden, schilderingen etc. Ook constructies ten behoeve daarvan worden hieronder begrepen, zoals karretjes met of zonder wielen, voertuigen, zeppelins en luchtballonnen maar ook overige objecten die kennelijk bedoeld zijn om reclame te maken. Alle hier genoemde objecten die bedoeld zijn om de aandacht van de burger te trekken, tasten de visuele waarden van het landschap aan.

Onder omstandigheden kan deze aantasting aanvaardbaar zijn. De regeling houdt hiermee rekening door het opnemen van een categorieën borden, vlaggen en spandoeken die niet onder de werking van het verbod vallen. Aan deze vrijstellingen zijn wel voorwaarden verbonden voor wat betreft locatie, aantal en maatvoering.

De regeling kent een algeheel verbod, behoudens nader genoemde uitzonderingen. In bijzondere gevallen kan dit leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. Gelet hierop is in de verordening is een hardheidsclausule opgenomen. Toepassing ervan zal naar verwachting slechts sporadisch aan de orde zijn.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Onderdeel a

Er wordt aangesloten bij het begrip bebouwde kom uit de Wegenverkeerswet. Hiermee is sprake van een objectief vast te stellen grens voor toepassing van de verordening, die meestal duidelijk te herkennen is door de blauwe borden met plaatsnamen erop.

Onderdeel b

Met deze definitie is het mogelijk om nagenoeg alle vormen van (reclame-) uitingen aan te pakken, waaronder borden op wielen, oude voertuigen met reclame, vlaggen en overige objecten die kennelijk voor reclamedoeleinden worden gebezigd.

Onderdeel c

Op bedrijventerreinen bestaat vanuit landschappelijk oogpunt in beginsel geen bezwaar tegen borden. Wel kan er voor die terreinen gemeentelijke regelgeving gelden.

Onderdeel d

Om een vlag leesbaar te maken als er geen wind staat, wordt een vlag ook wel aan de bovenzijde en eventueel onderzijde van het doek met een horizontaal latje strak gehouden. Vandaar in de definitie de mogelijke bevestiging aan één of meer zijden.

Onderdeel e

Wat voor vlaggen geldt, geldt in feite ook voor spandoeken.

Onderdeel f

Sportterreinen, zoals voetbalvelden, tennisbanen, zijn vaak omzoomd door borden. Deze terreinen zijn vaak binnen maar ook buiten de bebouwde kom gelegen.

De buiten de bebouwde kom gelegen terreinen liggen vaak tegen de bebouwing aan en hebben derhalve een min of meer stedelijk karakter. Uit dien hoofde is de bebording van deze sportterreinen onder de vrijstellingen gebracht. Een voorwaarde is evenwel dat het bord gericht moet zijn naar het speelveld toe. Staande op het veld moeten de borden derhalve door de sportbeoefenaar te zien zijn.

Motorcrossterreinen, golfbanen, veldjes voor hondentraining, kleiduivenschietbanen en dergelijke terreinen liggen meestal in het buitengebied. Dit in verband met lawaaioverlast en de omvang van de betreffende sportterrein. Het is evenwel niet opportuun om onderscheid te maken tussen de diverse vormen van sport en de sportterreinen. Omdat er bovendien vaak enigerlei vorm van bebouwing op de sportterreinen aanwezig is, vallen in principe alle borden op deze terreinen onder de vrijstelling.

Artikel 2

Eerste lidKern van de regeling is een verbod voor borden buiten de bebouwde kom. Het verbod richt zich tot verschillende personen. Zo geldt het verbod voor degene die een bord plaatst maar ook voor de eigenaar of andere zakelijk gerechtigde of de gebruiker, zoals de huurder of pachter van de grond waarop het bord geplaatst wordt. Bij een overtreding van het verbod kunnen de hier genoemde personen daarop worden aangesproken.

Tweede lidHet verbod geldt niet voor borden die niet zichtbaar zijn vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats zoals de openbare weg, een publiek vaarwater of een spoorweg.

Derde lidBedrijventerreinen vallen buiten de werkingssfeer van de verordening. Hiervoor geldt de regelgeving van de gemeente.

Vierde lidDe begrenzing van de bedrijfsterreinen kan worden aangepast aan planologische ontwikkelingen.

Artikel 3

In dit artikel zijn categorieën van borden genoemd waarvoor het verbod niet geldt. Als een bord onder de vrijstellingen valt, kunnen wel beperkingen gelden op grond van andere regelgeving. Hierbij valt te denken aan de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Woningwet, de Wegenverkeerswet, de Wegenverordening Zeeland 1994, het Rijkszeeweringenreglement en de Verordening waterkering en waterbeheersing Zeeland.

Met andere woorden, ondanks dat een bord is vrijgesteld van het verbod in deze verordening, kan een vergunning of ontheffing nodig zijn op basis van een regeling zoals hier is genoemd.

Voor alle duidelijkheid geldt omgekeerd dan niet dat een vergunning of ontheffing op basis van een regeling als hiervoor genoemd inhoudt dat het bord van het verbod in de Landschapsverordening is vrijgesteld.

Eerste lidOnderdeel a

Hierbij valt te denken aan restaurants, hotels of maneges waarop borden zijn aangebracht. Alleen borden die tegen het gebouw zijn geplaatst zijn toegestaan. Het bord mag niet boven de nok van het gebouw uitsteken. Er moet een relatie bestaan tussen het bord en de functie van het gebouw. Plaatsing van vlaggen op of tegen gebouwen is geregeld in onderdeel s. Omdat vlaggen niet statisch zijn en borden wel, is hierin onderscheid gemaakt. Vlaggen kunnen tot maximaal 2 meter boven het gebouw uitsteken; borden in het geheel niet.

Onderdeel b

Hierbij valt te denken aan borden die zichtbaar zijn door een raam, bijvoorbeeld verkiezingsposters.

Onderdeel c

Een voorbeeld van een dergelijk bord is het bord "integraal milieubeschermingsgebied".

Onderdeel d

Dit onderdeel is bedoeld voor borden die betrekking hebben op de uitoefening van een dienst, een beroep of bedrijf en die niet zijn aangebracht op het gebouw waarin het beroep of de dienst wordt uitgeoefend, maar wel in de onmiddellijke nabijheid ervan. Het kan daarbij gaan om bedrijfsgebouwen, maar ook een woning waarin een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend.

Onderdeel e

Met de formulering "voor zover zij feitelijk betekenis hebben" worden borden waarvan het niet langer nodig is dat zij geplaatst zijn, onder het verbod gebracht. Daarbij kan worden gedacht aan borden "huis te koop" terwijl het huis inmiddels verkocht is.

Onderdeel f

Onder deze vrijstelling vallen bijvoorbeeld borden, waarop de uitvoering van werken in het kader van landinrichting of onderhoud aan wegen of waarop een namenlijst van opdrachtgevers, aannemers etc. wordt aangegeven.

Onderdeel g

Tijdelijke borden die niet onder deze vrijstelling vallen, zullen binnen de bebouwde kom moeten worden geplaatst, met dien verstande dat gemeentelijke regelgeving in acht moet worden genomen.

Onderdeel h

Vanuit de praktijk is de behoefte gebleken om de vrijstelling voor borden m.b.t. evenementen te verruimen. Naast de mogelijkheid in onderdeel g om evenementenborden toe te staan op het terrein waar het evenement plaatsvindt, is het ook toegestaan om twee borden neer te zetten, binnen de gemeentegrenzen waar de openbare wedstrijd, manifestatie, evenement of tentoonstelling plaatsvindt. Plaatsing van dergelijke borden is slechts éénmaal per jaar toegestaan. Voor deze borden geldt net als in de overige bepalingen van de verordening een maximale oppervlakte van 1,5 m² en een maximale hoogte van 2,50m. Deze borden mogen niet verlicht zijn.

Onderdeel i

Uit verkeerstechnisch oogpunt kan het wenselijk zijn de route naar een evenement toe te bewegwijzeren. Dit geldt eveneens voor het met borden aangeven van tijdelijke evenementen als fiets- en wandeltochten, wielerrondes, puzzelritten etc. Ook het geleiden van bouwverkeer naar een werk in uitvoering bijv. een nieuw te realiseren woonwijk is om diezelfde reden noodzakelijk gebleken. Zolang deze tijdelijke bewegwijzering geen handelsreclame bevat, maar bedoeld is om het verkeer te geleiden zijn dergelijke borden vergelijkbaar met bewegwijzering en kunnen zij uit het oogpunt van verkeersveiligheid wenselijk zijn. Of zodanige borden noodzakelijk zijn bepaalt de wegbeheerder. Deze kan de plaatselijke verkeerssituatie immers het beste beoordelen. Voorwaarde is dat de wegbeheerder ontheffing van het plaatsingsverbod in het kader van de Wegenverordening/Wegenverkeerswet en de krachtens deze wet geldende regelingen heeft verleend.

Zodra de borden niet meer van nut zijn, doordat het evenement voorbij is of het bouwproject is gerealiseerd, dienen de borden uiterlijk een week na dato te worden weggehaald.

Onderdeel j

Vanuit de praktijk is de behoefte gebleken om de vrijstelling voor borden voor de verkoop van agrarische producten te verruimen van twee naar drie borden.

Twee borden dienen geplaatst te zijn bij het verkooppunt of op het agrarisch bouwblok en het derde bord dient elders geplaatst te zijn binnen een straal van 1 km gemeten vanaf het bedrijf waar de verkoop plaatsvindt.

Via deze borden dienen uitsluitend agrarische streekproducten te koop aangeboden te worden.

Op het bord dat elders staat binnen een straal van 1 km gemeten vanaf het bedrijf mag derhalve dan ook geen bedrijfsreclame staan.

Het spreekt vanzelf dat de borden niet geplaatst kunnen worden in wegbermen en daar waar andere regelgeving dit niet toestaat (bijvoorbeeld de Wegenverordening Zeeland).

Verder dient het derde bord evenals de twee andere borden aan de nadere voorwaarden als bedoeld in artikel 4 van de Landschapsverordening Zeeland 2001 te voldoen. De borden mogen niet groter zijn dan 1,5 m2 niet hoger dan 2,50 m, niet verlicht en goed onderhouden.

Er wordt gesproken over agrarische streekproducten, aangezien het agrarische producten dienen te zijn die in Zeeland worden geproduceerd. Hieronder vallen naast bijvoorbeeld aardappels, uien en bessen ook de van de agrarische producten afgeleide producten, zoals de zwarte bessenwijn en kaas. Of een product ter plaatse ook daadwerkelijk verkocht mag worden, behoort tot de bevoegdheden van de gemeente.

Onderdeel k

De verordening geeft onder meer een vrijstelling voor borden die behoren tot de bewegwijzering als bedoeld in de richtlijnen van de Minister van Verkeer en Waterstaat als omschreven in dit onderdeel.

Voor andere wegen dan autosnelwegen is een aanvullende regeling van kracht. voor wegen in beheer bij de provincie, de voorlopige aanvullende richtlijnen aanduidingsbeleid provincie Zeeland. Ook het waterschap Zeeuwse Eilanden heeft een nota vastgesteld, waarin voorzien wordt in de mogelijkheid van bewegwijzering van bedrijven in het buitengebied langs waterschapswegen. Deze nota "Bewegwijzering bedrijven buitengebied" is op 18 september 1998 vastgesteld.

Alle borden die in overeenstemming zijn met de hier genoemde regelgeving vallen onder deze vrijstelling.

Onderdeel l

Onder de uitvoeringsbesluiten vallen in ieder geval het Binnenvaartpolitiereglement en een aantal scheepvaartreglementen.

Onderdeel m

Het gaat hier om borden van bijvoorbeeld 3VO of andere borden die worden geplaatst in het kader van een campagne ten behoeve van de verkeersveiligheid, zoals borden die waarschuwen voor slik op de weg tijdens de bietenoogst.

Onderdeel n

Reclame en aankondigingen op zogenoemde abri's tasten het landschap nauwelijks meer aan dan de abri's zelf.

Uit veiligheidsoverwegingen zijn deze vaak verlicht.

Onderdeel o

Hieronder valt de vrijheid van meningsuiting, als bedoeld in artikel 7 Grondwet. Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad mag de lagere wetgever geen beperking stellen aan de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting, maar hij mag wel beperkingen stellen aan de verspreiding mits er geen algemeen verbod wordt gegeven en mits het verbod voor het te beperken verspreidingsmiddel nog gebruik van enige betekenis overlaat. Met inachtneming hiervan is een maximale oppervlaktemaat en een maximale hoogte opgenomen (artikel 4, onderdelen c en d).

Tweede lidOnderdeel a

Het gaat hierbij om borden met informatie over beschermde natuurmonumenten of bezienswaardigheden langs bijvoorbeeld fietsroutes. In het algemeen betreft het borden die vanuit het belang van de bescherming van de natuur, educatie en recreatie wenselijk zijn en waarvoor het landschapsbelang dient te wijken. Verder vallen hieronder borden die de grens aanduiden van de gemeente, de provincie dan wel Nederland en borden met een aanduiding "verboden toegang" of die waarop een terreinbeherende instantie is aangegeven.

Onderdeel b

Benzinestations en ANWB-wegenwachtstations zijn als categorie opgenomen omdat die het belang van de weggebruiker dienen en zichtbaarheid voor de weggebruikers dan noodzakelijk is. Om die reden is een inbreuk op het landschapsbelang aanvaardbaar. Voorwaarde is wel dat er een directe relatie bestaat tussen het bord en de activiteiten in het benzine- of wegenwachtstation.

Onderdeel c en derde lid, onderdelen a,b,c en d

In het derde lid, onderdelen a tot en met d zijn vrijstellingen voor vlaggen opgenomen. In feite komen deze vrijstellingen neer op een vertaling van de bordenvrijstellingen, waar relevant. Daarbij is de hoogte van de vlag met stok gerelateerd aan het gebouw, waarbij ze staan (onderdeel a). Hoe hoger het gebouw, hoe hoger de vlag, zolang die maar niet meer dan 2 meter boven het gebouw uitsteekt. Er geldt een maximum van 4 vlaggen.

Waar de vlaggen onderdeel uitmaken van de meubilering of stoffering van het gebouw mogen de vlaggen net als de vrijstelling in onderdeel a niet meer dan 2 meter boven het gebouw uitsteken.

In onderdeel c is het aantal vlaggen niet beperkt omdat met name bij evenementen in de praktijk nog al eens gebruik wordt gemaakt van vlaggen. Bovendien gaat het om een tijdelijke aangelegenheid.

In onderdeel d zijn de officiële vlaggen vrijgesteld, zoals de nationale driekleur, vlaggen van gemeenten, provincies en buitenlandse landenvlaggen alsmede de Europese vlag.

Met deze vrijstelling is het mogelijk om bijvoorbeeld naast twee borden ook nog vlaggen te hebben, mits deze onder de verschillende vrijstellingen vallen. Met andere woorden: de vrijstellingen zijn cumulatief. Dit is bestendiging van bestaand gebruik.

Artikel 4

Onderdeel 1

De onder- of achtergrond, die kennelijk tot het bord behoort zijn bijvoorbeeld het raamwerk waaraan het bord is bevestigd of het transportmiddel waarop het bord is aangebracht.

Onderdeel 2

Dit onderdeel houdt in dat borden niet direct verlicht mogen worden, zoals een lichtbak of neonletters, maar ook niet indirect, bijvoorbeeld door er een lamp op te richten.

Onderdeel 5

Voor spandoeken geldt hetzelfde als voor borden, met uitzondering van spandoeken die geplaatst zijn voor een campagne ten behoeve van de verkeersveiligheid. Voor deze spandoeken geldt geen maximale hoogte.

Onderdeel 6

Indien geplaatste borden, spandoeken en vlaggen in verwaarloosde toestand geraken zouden zij alsnog het landschap aantasten.

Artikel 5

De regeling kent een algeheel verbod, behoudens de nader genoemde uitzonderingen. Het is niet precies te voorzien of toepassing van de regeling in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Met de hardheidsclausule kan in die situaties van de regeling worden afgeweken. Hierin ligt het onderscheid met de vrijstellingsbepalingen, aangezien daarbij juist bedoeld is om bepaalde, voorzienbare gevallen uit te zonderen. Het zal dus met name gaan om individuele gevallen.

Artikel 6

Dit artikel maakt strafrechtelijke handhaving van de verordening mogelijk.

Artikel 7

Voor het toezicht op de naleving van de regeling worden toezichthouders aangewezen. Buitengewone opsporingsambtenaren worden niet aangewezen maar ontlenen hun opsporingsbevoegdheid aan hun aanwijzing als toezichthouder en daarnaast aan hun beëdiging. De opsporingsbevoegdheid beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn.

Artikel 8

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor borden die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn geplaatst. Het overgangsrecht omvat borden die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening rechtsgeldig zijn geplaatst. Het gaat daarbij om borden die op basis van een ontheffing van de Landschapsverordening Zeeland of de Provinciale milieuverordening zijn geplaatst. Deze ontheffingen worden gelijkgesteld aan een vrijstelling in de zin van deze verordening. Voor een aantal is een beperking van de geldigheidsduur opgenomen.

Ondertekening

Gegeven te Middelburg, 28 augustus 2001
Gedeputeerde Staten voornoemd,
W.T. van GELDER, voorzitter,
mr. drs. L.J.M. VERDULT, griffier,
Uitgegeven 18 september 2001
De griffier der Staten,
mr. drs. L.J.M. VERDULT

Bijlage: Kaarten a tot en met ae

Landschapsverordening_Zeeland_2001_-_kaarten-7a.pdf